• Gerrit de Veer (ca. 1570 - na 1598) was een bemanningslid van de expeditie onder leiding van Jacob van Heemskerk en Willem Barentsz, die vastraakte in het poolijs en moest overwinteren op Nova Zembla. Zijn reisjournalen werden gepubliceerd als Waerachtighe beschryvinghe van drie seylagien, ter werelt noyt soo vreemt ghehoort (1598). Het verslag is in hedendaags Nederlands hertaald door Vibeke Roeper en Diederick Wildeman, en gepubliceerd als Nova Zembla. Het ware verhaal.
11 oktober
De wind was zuid en het was stil en minder koud. We brachten onze wijn en andere voorraden aan land. Toen we daarmee bezig waren kwam er een beer naar ons toe. We hadden hem wel zien liggen, maar hadden hem eerst voor een ijsschots aangezien. Waarschijnlijk hebben we hem met ons geschreeuw gewekt. We schoten op hem, maar hij liep weg en wij gingen weer aan het werk.
12 oktober
De wind was eerst noord en later west. Met acht man gingen we naar het huis en sliepen er die nacht voor het eerst. Het was vreselijk koud want we hadden nog geen slaapplaatsen getimmerd en er waren bijna geen dekens. We konden het vuur ook niet de hele nacht laten branden want de schoorsteen was nog niet klaar en we stikten bijna van de rook in huis.
13 oktober
De wind was noord en n.w. We gingen met ons drieën naar het schip om een slee vol bier te halen. Het begon steeds harder te waaien en toen we naar het huis terugliepen stormde het plotseling zo hard dat we gedwongen waren naar het schip terug te keren en de slee te laten staan. Binnen in het schip was het ook heel koud.
14 oktober
Het vat dat 's nachts buiten had gestaan was kapotgevroren, maar het bier dat eruit lekte, was meteen bevroren. We namen het vat mee naar het huis en schepten het bier dat niet bevroren was eruit. Het leek wel alsof alle kracht van het bier in dat kleine beetje vloeibare bier zat; het was veel te sterk om te drinken. We ontdooiden het bevroren bier, maar dat smaakte naar water, en toen we het mengden met het sterke bier werd het helemaal krachteloos en smakeloos.
Originele tekst:
Den 11. October wasset stille, ende de wint was z. ende warmachtich weder. Doen brachten wy onse wijn aent landt, ende ander victualie. Ende als wy doende waren om die wynen uytet schip te hysen, soo isser een Beyr die daer achter een schots ys lach, (als oft hy deur ons roepen wacker gheworden was) naet schip toe ghecomen, wy hadden hem wel sien legghen, maer meenden dattet een schots ys was die daer lach. Als hy nu tot ons aen quam, schoten wy nae hem, maer hy liep wech, ende wy ghinghen met ons werck voort.
Den 12. October was de windt n. ende altemet wel soo w. ende doen begaven wy ons met de helft vant volck int huijs, ende sliepen doen de eerstemael daer in, maer leden doen groote coude deur datter noch gheen koyen ghemaeckt waren, ende niet te veel decksels hadden, ende conden gheen vier houden vermidts de schoorsteen noch niet ghemaeckt was, daer deurt seer bitter roockte.
Den 13. October was de windt n. ende n.w. ende beginde wederom seer hardt te wayen, ende wy gingen met ons drien naet schip, ende laden een slede met bier, maer als wy die gheladen hadden, meenende daer mede naet huys te gaen slepen, soo ontstacker soo onversiens een gheweldighen windt, onweer ende coude, dat wy ons wederom int schip mosten begheven, vermidts dat wyt buyten niet harden mochten, ende conden oock het bier niet wederom int schip cryghen, maer mostent buyten op de slede laen legghen. Int schip leden wy seer groote coude, om dat wy daer mede weynich decksel hadden.
Den 14.October als wy uytet schip quamen, so vonden wy de tonne biers die buyten op de slede was blyven staen, (zijnde een iopen vat) aenden bodem stucken ghevroren, maer deur de groote coude, vroort bier datter uyt liep, soo vast aenden bodem dicht toe, al oft met eenich vasthoudende lijm beclijmt hadde gheweest. Ende wy sleepten de voornoemde slede mettet bier naet huys toe, ende settede de tonne op zijn bodem, ende dronckense eerst leech, maer mostent bier eerst smelten, want daer was naulijcks eenich onbevroren bier int vat, dan inde selvighe vochticheyt was de cracht vant gantsche bier, alsoo dattet veel te sterck was te drincken, ende tghene dat bevroren was dat smaeckte als water, daer over alst ghesmolten was, soo menghden wyt onder malcanderen ende dronckent alsoo, maer twas gantsch crachteloos ende smaeckeloos.363-2019>
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten