• Keith Vaughan (1912-1977) was een Britse schilder. Zijn dagboeken zijn in het Nederlands vertaald door Harry Oltheten, onder de titel Dagboek 1939-1977.
25 maart 1967 Paaszaterdag. H.H. met M. en R. Kwam op woensdag. Van de vorige woensdag tot dinsdagavond de volmaaktste Karezza* ooit. Buitengewoon elan en vitaliteit door de dag heen gevolgd door sessies (elektrisch) van vier tot vijf uren 's avonds. 3 gram Tuinol - perfecte slaap - de volgende dag weer fris. Geen bijeffecten na een milde pijn in de lies die na 48 uur verdween. Ik noteer dit maar om vast te leggen dat dit proces iets unieks en ongelooflijk bevredigends behelst zoals vaak wordt gezegd. Dat ligt vooral in het gevoel datje meester bent over jezelf en in het fantastisch gecontroleerde genot. Het heeft natuurlijk ook te maken met iemands initiële instelling want het werkt niet altijd zo.
27 maart 1967 Vond gisteren een klein wieltje van een stuk speelgoed. Spaken weg, afgebroken, zijn nu nog slechts stompjes - perfecte corona**. Herinneringen aan mijn kindertijd - zelfde vliegwiel voor een masochistisch spelletje. En dit? Had een andere jongen...? Het is een vreemde en ontroerende gedachte. Ik zou graag willen dat het zo was gebruikt. Waarom zou ik de enige zijn geweest? Misschien kwam het wel vaker voor dan je dacht. J.W. 's urethrale fetisj? Had ik hier niet eens over gelezen bij psychiater J. Ik zou zeker gedacht hebben, zoals hij ook deed, dat hij uniek was.
Karezza = Vorm van seksueel verkeer waarin de man niet tot een orgasme wil komen maar zolang mogelijk in de zogenaamde 'plateaufase' blijft verkeren.
Corona = (hier) cockring (corona is de onderrand van de eikel).358-2020)
woensdag 26 maart 2025
dinsdag 25 maart 2025
Simon Vinkenoog • 26 maart 1964
• Simon Vinkenoog (1928-2009) was dichter en schrijver. In 1963/'64 hield hij een dagboek bij dat is gepubliceerd als Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte.
donderdag 26 maart 1964 [de dertigste dag]
[...] De man bij de HENO-pasfoto's kommuniceerde vanmiddag met mij als met een twaalfjarige; duizenden mensen passeren wekelijks zijn Roto-Naturel, zes verschillende of gelijke pasfoto's binnen zes minuten gereed (USA-patent), gegarandeerd kleurecht. Hij moet zorgen dat er in de kleine wachtkamer geen verkeersopstoppingen ontstaan, en hoewel het zijn vak is mensen te herkennen, komt hij na elke zes door de machine uitgeworpen foto's in de wachtkamer kijken, of de foto gelukt is, lijkt, verwijst dan de klant naar beneden, waar de winkeljuffrouw de foto's (via een buis omlaagdalend) in een vouwblad met zes raampjes overhandigt. Of hij roept de klant weer in de studio, om de machine de foto over te laten maken. De dir. Studio heno deelt de gefotografeerde dan via een groen strookje op het wettig gedeponeerde verka-verpakkings-systeempapier mee: ‘Indien u niet tevreden bent over deze roto-naturel-opname, onverschillig om welke reden, kunt u onmiddellijk gratis overposeren.’
Men kan zich (‘niet tevreden’) onmiddellijk een ander uiterlijk laten aanmeten; de man let slechts op de hoogte van je hoofd, de afstand, kijkrichting, verder ben je niet te benaderen door de machine waaraan je part noch deel hebt. Ik had me voorgenomen voor de Subud-foto's te glimlachen, bracht het de eerste foto tot een welwillend kijken, werd vervolgens met de hand aangewezen waarheen te kijken: die gele stip, in de lens, naar dat witte bordje, zo bevangen dat ik niet meer de voorgenomen gezichtsuitdrukking de mijne kon maken. Met al mijn weten kan ik geen glimlach opbrengen. Ik weet, slaaf van een machine, een lopende-bandman. Ik mag de foto's van Reineke niet gebruiken, dat ben ik niet’, konstateer ik zelf; ons zijn de Photoshots en de beroepsfotografen, wier naam je amateurfotograafleverancier niet eens kent.
[...]
donderdag 26 maart 1964 [de dertigste dag]
[...] De man bij de HENO-pasfoto's kommuniceerde vanmiddag met mij als met een twaalfjarige; duizenden mensen passeren wekelijks zijn Roto-Naturel, zes verschillende of gelijke pasfoto's binnen zes minuten gereed (USA-patent), gegarandeerd kleurecht. Hij moet zorgen dat er in de kleine wachtkamer geen verkeersopstoppingen ontstaan, en hoewel het zijn vak is mensen te herkennen, komt hij na elke zes door de machine uitgeworpen foto's in de wachtkamer kijken, of de foto gelukt is, lijkt, verwijst dan de klant naar beneden, waar de winkeljuffrouw de foto's (via een buis omlaagdalend) in een vouwblad met zes raampjes overhandigt. Of hij roept de klant weer in de studio, om de machine de foto over te laten maken. De dir. Studio heno deelt de gefotografeerde dan via een groen strookje op het wettig gedeponeerde verka-verpakkings-systeempapier mee: ‘Indien u niet tevreden bent over deze roto-naturel-opname, onverschillig om welke reden, kunt u onmiddellijk gratis overposeren.’
Men kan zich (‘niet tevreden’) onmiddellijk een ander uiterlijk laten aanmeten; de man let slechts op de hoogte van je hoofd, de afstand, kijkrichting, verder ben je niet te benaderen door de machine waaraan je part noch deel hebt. Ik had me voorgenomen voor de Subud-foto's te glimlachen, bracht het de eerste foto tot een welwillend kijken, werd vervolgens met de hand aangewezen waarheen te kijken: die gele stip, in de lens, naar dat witte bordje, zo bevangen dat ik niet meer de voorgenomen gezichtsuitdrukking de mijne kon maken. Met al mijn weten kan ik geen glimlach opbrengen. Ik weet, slaaf van een machine, een lopende-bandman. Ik mag de foto's van Reineke niet gebruiken, dat ben ik niet’, konstateer ik zelf; ons zijn de Photoshots en de beroepsfotografen, wier naam je amateurfotograafleverancier niet eens kent.
[...]
maandag 24 maart 2025
Joseph Banks • 25 maart 1789
• Joseph Banks (1743-1820) was een Engelse natuuronderzoeker en botanicus. Hij maakte deel uit van de eerste expeditie (1768-1771) van James Cook, en hield van die reis een dagboek bij.
Vertaling door ChatGPT onderaan.
1769 March 25.
Wind continued much the same but more moderate, few or no birds were about the ship but some sea weed was seen by some of the people, only one bed.
This even one of our marines threw himself overboard and was not miss'd till it was much too late even to attempt to recover him. He was a very young man scarce 21 years of age, remarkably quiet and industrious, and to make his exit the more melancholy was drove to the rash resolution by an accident so trifling that it must appear incredible to every body who is not well accquainted with the powerfull effects that shame can work upon young minds.
This day at noon he was sentry at the Cabbin door and while he was on that duty one of the Capts servants being calld away in a hurry left a peice of seal skin in his charge, which it seems he was going to cut up to make tobacco pouches some of which he had promisd to several of the men; the poor young fellow it seems had several times askd him for one, and when refus'd had told him that since he refusd him so trifling a thing he would if he could steal one from him, this he put in practise as soon as the skin was given into his charge and was of course found out immediately as the other returnd, who was angry and took the peice he had cut off from him but declard he would not complain to the officers for so trifling a cause.
In the mean time the fact came to the ears of his fellow soldiers, who stood up for the honour of their Core 13 in number so highly that before night, for this hapned at noon, they drove the young fellow almost mad by representing his crime in the blackest coulours as a breach of trust of the worst consequence: a theft committed by a sentry upon duty they made him think an inexcusable crime, especialy when the thing stole was given into his charge: the Sargeant particularly declard that if the person acgreivd would not complain he would, for people should not suffer scandal from the ill behaviour of one. This affected the young fellow much, he went to his hammock, soon after the Sargeant went to him calld him and told him to follow him upon deck. He got up and slipping the Sargeant went forward, it was dusk and the people thought he was gone to the head and were not convincd that he was gone over till half an hour after it hapned.
25 maart 1769.
De wind bleef vrijwel hetzelfde, maar was gematigder. Er waren weinig of geen vogels in de buurt van het schip, maar sommige mensen zagen zeewier. Er was slechts één bed.
Op deze avond gooide een van onze mariniers zichzelf overboord en werd pas gemist toen het al veel te laat was om hem nog te proberen te redden. Hij was een zeer jonge man, nauwelijks 21 jaar oud, opmerkelijk rustig en ijverig. Het maakte zijn vertrek des te droeviger omdat hij tot deze impulsieve beslissing werd gedreven door een incident zo triviaal dat het ongeloofwaardig moet lijken voor iedereen die niet goed bekend is met de krachtige effecten die schaamte kan hebben op jonge geesten.
Deze dag om 12 uur was hij wacht aan de deur van de hut en terwijl hij die taak uitvoerde, werd een van de dienaren van de kapitein in allerijl geroepen en liet een stuk zeehondenhuid in zijn zorg. Het blijkt dat hij van plan was dit stuk op te snijden om tabakshouders te maken, waarvan hij er enkele had beloofd aan verschillende mannen. Het arme jonge ventje had blijkbaar meerdere keren om een stuk gevraagd en toen hem dit werd geweigerd, had hij gezegd dat als hij zo'n onbeduidend ding niet zou krijgen, hij, als hij zou kunnen, het van hem zou stelen. Dit zette hij in de praktijk zodra het stuk hem werd overhandigd en werd uiteraard meteen ontdekt toen de ander terugkwam. De dienaar was boos en nam het stuk dat hij had afgesneden van hem af, maar verklaarde dat hij niet bij de officieren zou klagen voor zo'n onbeduidende zaak.
Intussen kwam het voorval ter ore van zijn medesoldaten, die de eer van hun compagnie, 13 man in totaal, zo hoog in het vaandel hadden staan dat ze de jonge man voor het vallen van de avond, want dit gebeurde rond het middaguur, bijna gek maakten door zijn misdaad op de zwartste manier voor te stellen als een schending van vertrouwen van de ergste aard: een diefstal begaan door een wachtende soldaat, die ze hem deden geloven als een onvergeeflijke misdaad, vooral toen het gestolen voorwerp hem ter bewaring was gegeven. De sergeant verklaarde met name dat als de benadeelde geen klacht zou indienen, hij dat wel zou doen, want mensen zouden geen schande mogen ondervinden door het slechte gedrag van één persoon. Dit raakte de jonge man diep; hij ging naar zijn hangmat en kort daarna ging de sergeant naar hem toe, riep hem en zei hem hem naar het dek te volgen. Hij stond op en glipte weg; de sergeant dacht dat hij naar de voorkant van het schip was gegaan, en men was er niet van overtuigd dat hij overboord was gegaan tot een half uur nadat het gebeurde.363-2019>
Vertaling door ChatGPT onderaan.
1769 March 25.
Wind continued much the same but more moderate, few or no birds were about the ship but some sea weed was seen by some of the people, only one bed.
This even one of our marines threw himself overboard and was not miss'd till it was much too late even to attempt to recover him. He was a very young man scarce 21 years of age, remarkably quiet and industrious, and to make his exit the more melancholy was drove to the rash resolution by an accident so trifling that it must appear incredible to every body who is not well accquainted with the powerfull effects that shame can work upon young minds.
This day at noon he was sentry at the Cabbin door and while he was on that duty one of the Capts servants being calld away in a hurry left a peice of seal skin in his charge, which it seems he was going to cut up to make tobacco pouches some of which he had promisd to several of the men; the poor young fellow it seems had several times askd him for one, and when refus'd had told him that since he refusd him so trifling a thing he would if he could steal one from him, this he put in practise as soon as the skin was given into his charge and was of course found out immediately as the other returnd, who was angry and took the peice he had cut off from him but declard he would not complain to the officers for so trifling a cause.
In the mean time the fact came to the ears of his fellow soldiers, who stood up for the honour of their Core 13 in number so highly that before night, for this hapned at noon, they drove the young fellow almost mad by representing his crime in the blackest coulours as a breach of trust of the worst consequence: a theft committed by a sentry upon duty they made him think an inexcusable crime, especialy when the thing stole was given into his charge: the Sargeant particularly declard that if the person acgreivd would not complain he would, for people should not suffer scandal from the ill behaviour of one. This affected the young fellow much, he went to his hammock, soon after the Sargeant went to him calld him and told him to follow him upon deck. He got up and slipping the Sargeant went forward, it was dusk and the people thought he was gone to the head and were not convincd that he was gone over till half an hour after it hapned.
25 maart 1769.
De wind bleef vrijwel hetzelfde, maar was gematigder. Er waren weinig of geen vogels in de buurt van het schip, maar sommige mensen zagen zeewier. Er was slechts één bed.
Op deze avond gooide een van onze mariniers zichzelf overboord en werd pas gemist toen het al veel te laat was om hem nog te proberen te redden. Hij was een zeer jonge man, nauwelijks 21 jaar oud, opmerkelijk rustig en ijverig. Het maakte zijn vertrek des te droeviger omdat hij tot deze impulsieve beslissing werd gedreven door een incident zo triviaal dat het ongeloofwaardig moet lijken voor iedereen die niet goed bekend is met de krachtige effecten die schaamte kan hebben op jonge geesten.
Deze dag om 12 uur was hij wacht aan de deur van de hut en terwijl hij die taak uitvoerde, werd een van de dienaren van de kapitein in allerijl geroepen en liet een stuk zeehondenhuid in zijn zorg. Het blijkt dat hij van plan was dit stuk op te snijden om tabakshouders te maken, waarvan hij er enkele had beloofd aan verschillende mannen. Het arme jonge ventje had blijkbaar meerdere keren om een stuk gevraagd en toen hem dit werd geweigerd, had hij gezegd dat als hij zo'n onbeduidend ding niet zou krijgen, hij, als hij zou kunnen, het van hem zou stelen. Dit zette hij in de praktijk zodra het stuk hem werd overhandigd en werd uiteraard meteen ontdekt toen de ander terugkwam. De dienaar was boos en nam het stuk dat hij had afgesneden van hem af, maar verklaarde dat hij niet bij de officieren zou klagen voor zo'n onbeduidende zaak.
Intussen kwam het voorval ter ore van zijn medesoldaten, die de eer van hun compagnie, 13 man in totaal, zo hoog in het vaandel hadden staan dat ze de jonge man voor het vallen van de avond, want dit gebeurde rond het middaguur, bijna gek maakten door zijn misdaad op de zwartste manier voor te stellen als een schending van vertrouwen van de ergste aard: een diefstal begaan door een wachtende soldaat, die ze hem deden geloven als een onvergeeflijke misdaad, vooral toen het gestolen voorwerp hem ter bewaring was gegeven. De sergeant verklaarde met name dat als de benadeelde geen klacht zou indienen, hij dat wel zou doen, want mensen zouden geen schande mogen ondervinden door het slechte gedrag van één persoon. Dit raakte de jonge man diep; hij ging naar zijn hangmat en kort daarna ging de sergeant naar hem toe, riep hem en zei hem hem naar het dek te volgen. Hij stond op en glipte weg; de sergeant dacht dat hij naar de voorkant van het schip was gegaan, en men was er niet van overtuigd dat hij overboord was gegaan tot een half uur nadat het gebeurde.363-2019>
zondag 23 maart 2025
Geerten Meijsing • 24 maart 1981
• Geerten Meijsing (1950) vormde met Kees Snel (1951-2010) het schrijversduo Joyce & Co. Later bleek dat Meijsing vrijwel alleen al hun boeken geschreven had. In Werkbrieven 1968-1981 zijn de brieven die ze elkaar schreven bijeengebracht (plus ook brieven van en aan Frans Verpoorten).
Arsina, 24 maart 1981
Frans, jongen:
Dankjewel voor het toesturen van het eerste stuk uit het Haarlemsch Dagblad; aangezien ik de overige twee stukken niet ontvangen heb, neem ik aan dat je die ook niet hebt opgestuurd. Ik hoorde van Hetty dat je de zaken naar beste kunnen behartigt: erg aardig & leuk; ondertussen ben ik van alle geheimzinnige feestelijkheden rondom Eefje verstoken. Jullie hebben gedrieën ook een soort complot uit tweede hand als buffer opgezet; koffie, diners, casino's en foto's, en ook dat zal allemaal wel aardig zijn.
Ik ben inmiddels behoorlijk in het slop geraakt: ik dacht dat ik het wist, ik weet het allemaal niet meer. Werk kan er niet meer uit mijn vingers komen als de motivatie en elke zin aan het leven ontbreekt; de huur hier is ons zo'n beetje opgezegd, het ontbreekt mij aan de juiste taktiek om wat verloren is weer terug te vinden; niet alleen in artistiek opzicht maar vooral in menselijk opzicht worden mijn inspanningen onderschat en verkeerd bevonden; het onmogelijke kon ik ooit nog wel in mijn werk, maar kan ik niet in het leven tot stand brengen: stormwind tegen en ik ben van harte de mening toegedaan dat het allemaal erg slecht gaat, slechter kan haast niet.
Ik kan niet voor mezelf 'opkomen', derhalve zijn al mijn illusies en vooruitzichten (als jij oud wordt en ooit nog een krant leest zul je merken wie ik was) verspeeld. Ik leef nauwelijks nog van een klein beetje nutteloze en zeer pijnlijke hoop. Maar wat ik moet doen weet ik niet.
Verscheur deze brief meteen na lezing.
Geerten
Arsina, 24 maart 1981
Frans, jongen:
Dankjewel voor het toesturen van het eerste stuk uit het Haarlemsch Dagblad; aangezien ik de overige twee stukken niet ontvangen heb, neem ik aan dat je die ook niet hebt opgestuurd. Ik hoorde van Hetty dat je de zaken naar beste kunnen behartigt: erg aardig & leuk; ondertussen ben ik van alle geheimzinnige feestelijkheden rondom Eefje verstoken. Jullie hebben gedrieën ook een soort complot uit tweede hand als buffer opgezet; koffie, diners, casino's en foto's, en ook dat zal allemaal wel aardig zijn.
Ik ben inmiddels behoorlijk in het slop geraakt: ik dacht dat ik het wist, ik weet het allemaal niet meer. Werk kan er niet meer uit mijn vingers komen als de motivatie en elke zin aan het leven ontbreekt; de huur hier is ons zo'n beetje opgezegd, het ontbreekt mij aan de juiste taktiek om wat verloren is weer terug te vinden; niet alleen in artistiek opzicht maar vooral in menselijk opzicht worden mijn inspanningen onderschat en verkeerd bevonden; het onmogelijke kon ik ooit nog wel in mijn werk, maar kan ik niet in het leven tot stand brengen: stormwind tegen en ik ben van harte de mening toegedaan dat het allemaal erg slecht gaat, slechter kan haast niet.
Ik kan niet voor mezelf 'opkomen', derhalve zijn al mijn illusies en vooruitzichten (als jij oud wordt en ooit nog een krant leest zul je merken wie ik was) verspeeld. Ik leef nauwelijks nog van een klein beetje nutteloze en zeer pijnlijke hoop. Maar wat ik moet doen weet ik niet.
Verscheur deze brief meteen na lezing.
Geerten
Albert Camus • 23 maart 1940
• Albert Camus (1913-1960) was een Franse schrijver. Een keuze uit zijn dagboeknotities 1935-1951 is in het Nederlands uitgegeven onder de titel Dagboek (vertaling Halbo C. Kool)
Maart'40 • Wat beduidt dit plotselinge ontwaken — in deze donkere kamer — met de geluiden van een stad die me plotseling vreemd is? En alles is me vreemd, alles, zonder iemand die van mij is, zonder een oord waar deze wonde zich weer kan sluiten. Wat doe ik hier, waarmee rijmen deze gebaren, deze glimlachjes? Ik stam niet hiervandaan — en evenmin van elders. En de wereld is nog slechts een onbekend landschap waarin mijn hart geen steunpunten meer vindt. Een vreemdeling, die kan weten wat dit woord inhoudt.
Vreemdeling, bekennen dat alles me vreemd is. Nu alles goed duidelijk is, dien ik af te wachten en niets te sparen. Ten minste werken ten einde tegelijk de stilte en de schepping te volmaken. Al het overige, heel de rest, is, tests er moge gebeuren, van geen belang.
Meer en meer is de enige reaktie, ten overstaan van de mensenwereld, het individualisme. De mens is voor zichzelf alleen zijn eigen doel. Alles wat men onderneemt voor het algemene welzijn, loopt uit op een mislukking. Zelfs wanneer men het toch wil proberen, is het passend dat te doen met de vereiste minachting. Zich terugtrekken en zijn eigen spel spelen. (Krankzinnig.)
Maart'40 • Wat beduidt dit plotselinge ontwaken — in deze donkere kamer — met de geluiden van een stad die me plotseling vreemd is? En alles is me vreemd, alles, zonder iemand die van mij is, zonder een oord waar deze wonde zich weer kan sluiten. Wat doe ik hier, waarmee rijmen deze gebaren, deze glimlachjes? Ik stam niet hiervandaan — en evenmin van elders. En de wereld is nog slechts een onbekend landschap waarin mijn hart geen steunpunten meer vindt. Een vreemdeling, die kan weten wat dit woord inhoudt.
Vreemdeling, bekennen dat alles me vreemd is. Nu alles goed duidelijk is, dien ik af te wachten en niets te sparen. Ten minste werken ten einde tegelijk de stilte en de schepping te volmaken. Al het overige, heel de rest, is, tests er moge gebeuren, van geen belang.
Meer en meer is de enige reaktie, ten overstaan van de mensenwereld, het individualisme. De mens is voor zichzelf alleen zijn eigen doel. Alles wat men onderneemt voor het algemene welzijn, loopt uit op een mislukking. Zelfs wanneer men het toch wil proberen, is het passend dat te doen met de vereiste minachting. Zich terugtrekken en zijn eigen spel spelen. (Krankzinnig.)
C. Buddingh' • 22 maart 1968
• C. Buddingh' (1918-1985) was schrijver en dichter. Hij publiceerde vijf boeken met dagboeknotities.
22-3
Weer twee mooie vangsten. Vanmiddag was ik even op de leeszaal, om iets met de directrice te bespreken, en daar lagen, keurig voor mij klaar, Stratmanns Middle-English Dictionary, de door Bradley herziene en uitgebreide herdruk (van 1891) en Skeats Etymological Dictionary of the English Language, de eveneens herziene en uitgebreide vierde druk van 1909, in deze vorm heruitgegeven in 1935. Toen, omdat het toch een woordenboekenmiddag was, bij Revers ook nog maar The Pocket Dictionary of American Slang gekocht. Een leuk boekje om af en toe eens in te grasduinen en vanzelfsprekend handig bij eventuele vertalingen (ik heb vorig jaar nog geprobeerd een van de grotere te pakken te krijgen, maar dat was toen in herdruk). Een van de aardigste deeltjes die ik op dit gebied heb is - in The Language Library - A Dictionary of Sailor's Slang, van Wilfred Granville. Daar staan heel mooie uitdrukkingen in, als bijv. ‘talk wrist watch: To speak in a high-falutin', la-di-da manner' (er wordt ook nog bij verteld waarom), en ‘Irish hurricane: Flat calm sea.’ Met zulke boekjes kan ik mij lang vermaken. Maar natuurlijk gaat er in dit opzicht niets boven Brewer's Dictionary of Phrase and Fable. Dat is gewoon een van de tien boeken die ik mee zou nemen naar het befaamde onbewoonde eiland.
22-3
Weer twee mooie vangsten. Vanmiddag was ik even op de leeszaal, om iets met de directrice te bespreken, en daar lagen, keurig voor mij klaar, Stratmanns Middle-English Dictionary, de door Bradley herziene en uitgebreide herdruk (van 1891) en Skeats Etymological Dictionary of the English Language, de eveneens herziene en uitgebreide vierde druk van 1909, in deze vorm heruitgegeven in 1935. Toen, omdat het toch een woordenboekenmiddag was, bij Revers ook nog maar The Pocket Dictionary of American Slang gekocht. Een leuk boekje om af en toe eens in te grasduinen en vanzelfsprekend handig bij eventuele vertalingen (ik heb vorig jaar nog geprobeerd een van de grotere te pakken te krijgen, maar dat was toen in herdruk). Een van de aardigste deeltjes die ik op dit gebied heb is - in The Language Library - A Dictionary of Sailor's Slang, van Wilfred Granville. Daar staan heel mooie uitdrukkingen in, als bijv. ‘talk wrist watch: To speak in a high-falutin', la-di-da manner' (er wordt ook nog bij verteld waarom), en ‘Irish hurricane: Flat calm sea.’ Met zulke boekjes kan ik mij lang vermaken. Maar natuurlijk gaat er in dit opzicht niets boven Brewer's Dictionary of Phrase and Fable. Dat is gewoon een van de tien boeken die ik mee zou nemen naar het befaamde onbewoonde eiland.
donderdag 20 maart 2025
Josep Pla • 21 maart 1919
• De journalen van de Catalaanse schrijver Josep Pla i Casadevall (1897-1981) omvatten zo’n 30.000 bladzijden vol dagboekaantekeningen, reisimpressies, invallen en literaire portretten. Het grijze schrift (vertaald door Adri Boon) bestrijkt de jaren 1918-1920, voordat de jonge Pla als dagbladcorrespondent naar Parijs vertrok.
21 maart 1919
In dit land [Spanje] hebben wij een heel rare gewoonte. Wanneer twee personen elkaar op straat tegen het lijf lopen hebben zij elkaar nauwelijks iets te zeggen. Maar eenmaal afscheid genomen komt ons na zeven of acht passen te hebben gedaan een reeks dingen in gedachten waar we degene die we zojuist hebben verlaten dringend van op de hoogte willen stellen. Dan richten we hard schreeuwend, met aanzienlijke stemverheffing, het woord tot hem, daarbij omstandig met de armen zwaaiend. De ander antwoordt ons logischerwijs door ook te schreeuwen en met dezelfde heftigheid te zwaaien. Daar we ondertussen onze weg vervolgen en we dus steeds verder van onze gesprekspartner verwijderd raken, ontaardt de conversatie in een vreselijk geblèr. Ten slotte is de afstand zo groot dat het praktisch onmogelijk is nog iets te verstaan. Dan zegt men met enorme krachtsinspanning: ‘Nou goed, we praten er nog wel over...
De ander antwoordt als een bezetene: ‘Ja, ja, we praten er nog wel over...’
En als we elkaar dan weer ontmoeten, hebben we niets te zeggen.330-2019>
21 maart 1919
In dit land [Spanje] hebben wij een heel rare gewoonte. Wanneer twee personen elkaar op straat tegen het lijf lopen hebben zij elkaar nauwelijks iets te zeggen. Maar eenmaal afscheid genomen komt ons na zeven of acht passen te hebben gedaan een reeks dingen in gedachten waar we degene die we zojuist hebben verlaten dringend van op de hoogte willen stellen. Dan richten we hard schreeuwend, met aanzienlijke stemverheffing, het woord tot hem, daarbij omstandig met de armen zwaaiend. De ander antwoordt ons logischerwijs door ook te schreeuwen en met dezelfde heftigheid te zwaaien. Daar we ondertussen onze weg vervolgen en we dus steeds verder van onze gesprekspartner verwijderd raken, ontaardt de conversatie in een vreselijk geblèr. Ten slotte is de afstand zo groot dat het praktisch onmogelijk is nog iets te verstaan. Dan zegt men met enorme krachtsinspanning: ‘Nou goed, we praten er nog wel over...
De ander antwoordt als een bezetene: ‘Ja, ja, we praten er nog wel over...’
En als we elkaar dan weer ontmoeten, hebben we niets te zeggen.330-2019>
Abonneren op:
Posts (Atom)