maandag 18 maart 2024

Virginie Loveling • 19 maart 1915

Virginie Loveling (1836-1923), zus van schrijfster Rosalie Loveling en nicht van schrijver Cyriel Buysse, was een Vlaamse schrijfster en dichteres. Tijdens de Eerste Wereldoorlog hield ze een Oorlogsdagboek bij.

Vrijdag 19 maart '15.

De agenten van politie zijn opnieuw gewapend. Het heeft gesneeuwd dezen nacht. De daken liggen wit. Langs den achterkant van mijn huis, dat op een groot vierkant uitziet, waar al de tuintjes samenkomen, rust een donzige, blanke barm op elk laag muurtje: het lijkt op eene reuzenwafel met suiker bestrooid.

De lucht is helder en de zonne schijnt. Het tik,-tik-takken van een luchtgevaarte nadert meer en meer. Waar vandaan mag het komen? De blik zoekt naar omhoog in al dat hemelblauw. Ja... daar verschijnt hij, de vliegenier, zelf onzichtbaar op zijn wondertuig. Het is een Taube met langen staart. Hij daalt en daalt al meer en meer in de richting naar St. Denijs toe, zinkt zachtjes weg achter de schoorsteenen en de huisvorsten...

Een beeld van vooruitgang dat geen beeld van vrede is. Luid overgalmen den Steenweg in dezelfde richting evenzoo, opwekkende marschgezangen van hen, die naar den IJser trekken en den dood.

Het weêr is koud. Groote wolken zeilen nu aan, door andere achternagezet, met strooken blauw en zon daartusschen. Het is volop maart met hare grillen van lach en haar streven naar tweespalt.




zondag 17 maart 2024

Jean-Paul Franssens • 18 maart 1986

• Uit een brief van schilder-schrijver Jean-Paul Franssens (1938-2003) aan Henk Hofland. Franssens’ boek Zuiderkerkhof 1 bevat notities en brieven waarin hij zich zijn jeugd, zijn studietijd en zijn reizen herinnert – en zich een genadeloze criticus van zijn eigen ambities en tekortkomingen betoont.

Amsterdam, 18 maart 1986
In Amsterdam knettert en spettert het van het voorjaar. Het lijkt wel alsof er een hele lichting verse meisjes neergestreken is. Je krijgt het gevoel dat je hebt bij het zien van de eerste zwaluwen; de ene dag zijn ze er nog niet en plotseling is de lucht er vol van. Gisteren werd ik weliswaar door een mevrouw uitgescholden voor vieze oude man omdat ze mijn Lilis-gedichten had gelezen, die ze schandelijk vond, terwijl het de meest onschuldige cyclus is die een mens ooit heeft geschreven, maar die opmerking kon mijn voorjaarsgeluk niets in de weg leggen. Wat zijn sommige mensen toch kwaadaardig en jaloers. Zelfs op de seizoenen. Ik heb van mode weinig verstand, maar ik heb zo het idee dat vrouwen momenteel te veel kleren hebben die ze gelijktijdig willen laten zien; ze trekken daarom veel bloesjes en truitjes over elkaar aan. Alles hangt en kleddert vol slordige overmoed over alles heen. Het is een soort verrassingspakket: waar zit wat onder wat. Ook aan de oprechte fetisjist is bij de dameskleding gedacht. Zouden ze nog bestaan, die vreemde, ongezond uitziende mannetjes die in de Kalverstraat soms zomaar een deugdzaam meisje van haar keurige vlecht beroofden? Dat moest snel gaan, met een vlijmscherp mesje. Het meisje merkte de diefstal niet eens. Vroeger had je ook inktwerpers en kuitenprikkers die met een hoedenpen zomaar op klaarlichte dag een juffrouw in haar billen staken. Of heb je daar nog nooit van gehoord?

Sophia van Württemberg • 17 maart 1873

Sophia van Württemberg (1818-1877) was de eerste vrouw van koning Willem III. Ze schreef brieven aan een hartsvriendin, Lady Mallet, die door het ontbreken van enige terughoudendheid gelezen kunnen worden als een dagboek. Den Haag, 

17 maart 1873
Tegen de avond kwam gisteren het overlijdensbericht van de koningin-moeder van Württemberg. Alleen haar dochter Cathérine was bij haar. Soms was zij geestelijk in de war, dan beschuldigde zij koningin Olga ervan haar vergiftigd te hebben. Al dadelijk na haar dood - zij was bij wijze van spreken nog niet koud - zei de koning: "Het is heel onaangenaam als zoiets in het voorjaar gebeurt. Het bederft ons genoegen." Zoiets: de dood van zijn moeder!


H.P. Berlage • 16 maart 1923

H.P.Berlage (1856-1934) was architect en stedebouwkundige. In 1923 maakte hij een reis naar Nederlands Indië, waarvan hij een dagboek bijhield: Mijn Indische reis. Gedachten over cultuur en kunst.

16 maart
Het was vandaag een gelukkige dag. Want het vroege ontwaken, zonder het brommend geluid van de schroef bracht, met de verrassing dezer rustige stilte, de zekerheid in de haven van Colombo te zijn aangeland; en de gauwe blik door de patrijspoort, die van het eerste gezicht op een Indische stad. Toch is dat een openbaring van landschappelijken aard, die men plotseling ondergaat, omdat de plantengroei in het Oosten alles overheerscht. Het landschap wordt er gekarakteriseerd door de plant; haar groen, en welk een groen, in alle mogelijke variëteiten is daarin beslissend. En in verband met den aard van de plant, versymboliseert zich als 't ware dat groen in de cocospalm. Want niet zoodra verlevendigen haar spitse bladen het silhouet der algemeene bebossching, of men weet in een andere wereld te zijn. Dat groen ligt over alles heen gespreid; geen stukje of topje van den ondergrond wordt zichtbaar. Het is als een deken waarin zelfs geen motgaatjes zijn te vinden. De groene kust kent ook geen overgang naar zee. De eilanden drijven als groen-boeketten op het water. Ik vat het dichterschap van Multatuli's 'gordel van smaragd;'
Bonsel schrijft in zijn 'Indienfahrt', een prachtige inleiding, aan boord genoten, tot den geheimzinnigen Indischen geest, over de heerschappij van het dier.
De schrijver ziet op zijn reis een koningstijger op een rotsplateau, monumentaal gestrekt. Dit doet hem den tijd verbeelden, toen het dier nog alleen op aarde leefde en het van nature koninklijke wezen in Indië den scepter hield omklauwd. Jk zou, met een variant daarop, deze waardigheid aan de plant willen toekennen, die als oerbegin van alle leven toch zeker het eerst-geboorterecht bezit. Door haar majesteit is zij in Indië ook inderdaad het 'andere' van het Westen. En dat de plant, evenals het dier, een ziel bezit, zal toch geen bioloog meer durven ontkennen.
[...]

vrijdag 15 maart 2024

H.P. Berlage • 15 maart 1923

H.P.Berlage (1856-1934) was architect en stedebouwkundige. In 1923 maakte hij een reis naar Nederlands Indië, waarvan hij een dagboek bijhield: Mijn Indische reis. Gedachten over cultuur en kunst.

15 maart
De Indische Oceaan is voor een zeereis misschien de allermooiste, voor welke waardeering het seizoen wel zal hebben meegewerkt. Want de maand Maart schijnt daarvoor de uitverkorene. Het meest genoot ik in die week van de zonsondergangen, zooals men wel eens op Japansche en Chineesche prenten ziet. Hebben de Westersche kunstenaars wel ooit vermocht de natuur zoo te verbeelden, als deze meesters van de lijn?
En starend op de vorens, die het schip in het water trekt, afgewisseld door meegolvende dolfijnen, en plotseling opvluchtende vliegende visschen, bewonderde ik het onbegrijpelijk scherpe vermogen, waarmee deze oosterlingen o. a. de fijnste bewegingen van den golfslag weten vast te leggen. Bij zonsondergang is de hemel aan de lichtzijde azuurblauw, waartegen roodgloeiende wolkenslierten staan. De zee violet, zelfs inktkleurig. Maar het meest wordt de verbeelding geprikkeld door het cubistisch silhouet der wolkenbanken aan den horizon, die door hun onbewegelijken stand aan de fata morgana van het een of andere „Atlantis" doen denken. En het merkwaardigste is, dat deze verschijning zich elken avond herhaalt.

woensdag 13 maart 2024

Gerard Bilders • 14 maart 1860

Gerard Bilders (1838-1865) was een Nederlandse schilder. Zijn brieven en dagboek zijn te lezen bij de dbnl.

14 Maart.
- Ik begin eene groote liefde voor mijne kamer op te vatten, vind openslaande ramen hoe langer hoe aangenamer, een gezigt over het water hoe langer hoe liever, en mijne vrijheid! Lieve, dierbare vrijheid, trouwe gezellin sedert zoo geruimen tijd, zal ik van u moeten scheiden om der noodzakelijkheid wille, uwe vijandin? Het afscheid zal treurig zijn en het vaarwel met tranen in de oogen worden uitgesproken. En dat ik bovendien een gek figuur maak, zal ik meenen te lezen op de lippen en in de oogen van alle bekenden.

Ik begin nu alweder te bedenken, hoe ik het zal aanleggen, zoodra ik weder geld zal bezitten. Zal ik mijne armoedige dagen vergoeden door het mij zoo aangenaam mogelijk te maken en mijn pleizier eens regt den baas te laten spelen? Zal ik bedaard en afschuwelijk verstandig zijn en rekenen op de slechte dagen, die weêr op nieuw te voorschijn kunnen komen, en derhalve een eentoonig en kalm leventje leiden? Ik weet het niet. Als er geld is, staan er twee geesten naast mij; de eene is de geest van het feestvieren, de andere die van het geld om het geld. De eerste roept mij toe: - Laat toch de goede dagen niet ongebruikt voorbijgaan, zoodat de eene dag gelijk is aan den anderen en ge naauwelijks bemerkt, dat er voor de jeugd genoegens op de wereld zijn! Maak toch gebruik van de oogenblikken van voorspoed en laat zien, dat het u goed gaat! Het leven is eentoonig genoeg, en vreugde is zeldzaam. - En de andere, de geldgeest, zegt: - Kijk toch eens, hoe die rijksdaalders blinken! Er liggen er veertig, doch verbeeld u, hoe het wezen zou, indien er eens tachtig lagen! Verbeeld u, hoe gerust ge zoudt zijn, indien zij u ten dienste stonden! Daarom, bewaar ze, verstop ze, keer ze om en zorg, dat ze u niet onbedacht ontsnappen! Geld geeft magt, geeft zelfvertrouwen, geeft een moed, die aan overmoed grenst. Alles durft ge wagen, als dat u begeleidt, en niets zijt ge waard zonder spetie [geld]. - Het is een dilemma; ik moet die twee doodvijanden met elkander verzoenen.

dinsdag 12 maart 2024

George Orwell • 13 maart 1936

George Orwell (1903-1950) was een Britse schrijver en journalist. Van 1941-1943 werkte hij voor de op India gerichte Eastern Service van de BBC, waardoor hij de politieke en militaire ontwikkelingen op het vasteland op de voet volgde. Zijn dagboeken zijn gepubliceerd als Diaries. gedeeltes eruit zijn hier te lezen. De Nederlandse vertaling (van Nelleke van Maaren) is gepubliceerd in de reeks Privé Domein.

13.3.36. Op 4 Agnes Terrace, Barnsley. Dit huis is groter dan ik dacht. Twee kamers en een kleine voorraadkast onder de trap beneden, 3 of 452 kamers boven. 8 mensen in huis – 5 volwassenen en 3 kinderen. De voorkamer, die de salon zou moeten zijn, wordt als slaapkamer gebruikt. In de woonkamer, ongeveer 4,20 bij 3,50 m, zijn zoals gebruikelijk het aanrecht, de gootsteen en de wasketel. Geen gasfornuis. Elektrisch licht in alle kamers op één na. Wc buiten.

Het gezin. Mr Grey, een kleine, krachtige man van ongeveer 43, met grove trekken en een opgezette neus en heel vermoeide en bleke tint. Hij is vrij kaal en heeft zijn eigen tanden nog (ongebruikelijk bij iemand uit de arbeidersklasse van die leeftijd) maar ze zijn erg verkleurd. Een beetje doof, maar zeer bereid om te praten, vooral over technische bijzonderheden van de mijnbouw. Heeft in de mijnen gewerkt sinds hij een jongetje was. Eén keer begraven onder een lawine van aarde of stenen – geen gebroken botten, maar het duurde tien minuten voor ze hem hadden uitgegraven en twee uur voor ze hem naar de liftkooi hadden gesleept. Hij vertelt dat er geen voorzieningen (brancards enz.) zijn om gewonden weg te halen van de plek waar een ongeluk is gebeurd. Natuurlijk zou er een soort brancard kunnen worden gemaakt die op de rails loopt, maar dat zou betekenen dat in de tussentijd alle kolentransport moest worden gestaakt. Dus gewonden moeten naar de liftkooi worden gedragen door helpers die zich dubbel moeten buigen en maar heel langzaam vooruitkomen. Mr G. laadt de kolen op karren nadat ze zijn uitgehakt – scufting wordt dat geloof ik genoemd. Hij en zijn ploeggenoot worden voor stukwerk betaald, 2/2d per ton – 1/1d de man. Voor een volle werkweek is zijn loon gemiddeld £2-10-0. Zijn inhoudingen komen op 6/11d. Hij werkt in Darton, ongeveer 7 kilometer verderop, en gaat daar per bus heen. Vervoerskosten 6d per dag. Dus zijn nettoloon voor een volle werkweek is ongeveer £2-0-0.

Mrs G. is een jaar of 10 jonger. Een moederlijk type dat altijd aan het koken en schoonmaken is, minder zwaar dialect dan haar man. Twee meisjes, Doreen en Ireen (spelling?) van 11 en 10. De andere huurders zijn een meubelmaker, die werkt aan het houtwerk voor de nieuwe hondenrenbaan en zijn zoon van een jaar of 11, en een professionele zanger die in een van de pubs gaat zingen. Alle grotere pubs in Barnsley hebben bijna constant zangers en danseressen (van wie sommigen heel onzedelijk zijn volgens Mrs G.) in dienst.

Het huis is heel schoon en fatsoenlijk, en mijn kamer is de beste die ik hier in het Noorden heb gehad. Flanellen lakens deze keer.