dinsdag 30 april 2019

Reinier Lucassen • 1 mei 1975

Reinier Lucassen (1939) is een Nederlandse kunstschilder. Hij publiceerde in 1975 enige dagboekbladen in De Revisor.

1 Mei
Vanavond rond half tien uitgeput thuisgekomen. Heb ook de laatste dagen weer veel last van mijn hoofd. Ik zal de laatste tijd te veel en te lang hebben gewerkt; uit ellende de televisie aangezet (wat verstrooiing), een programma over vrouwenemancipatie. Op het moment dat het beeld doorkwam, viel ik als het ware met mijn neus in de boter: een keurige wat oudere en zeurderige dame met een kuisheidsgordel in de handen geklemd vertelde welk een ellende een dergelijk ding kan veroorzaken en had veroorzaakt. Ik had nooit eerder een kuisheidsgordel gezien, ik moet eerlijkheidshalve bekennen dat ik zeer gefascineerd heb zitten kijken. Heel lang heb ik gedacht dat de kuisheidsgordel nooit heeft bestaan, dat het een literair bedenksel was, romantische dichters en zo, of het produkt van de fantasie van wat overspannen oude vrijsters. Waar ik na afloop van dit programma aan moest denken, was dat die vrouwen (in ieder geval op dit moment), die zich met de gelijkheid van de vrouw bezighouden bijna altijd van die engerds zijn, niet om aan te zien. Vaak ook zijn het ongewassen puistekoppen types met vuile nagels, heb ik goed kunnen controleren in die hippe artiestencafé's, waar nogal wat van die dolle mina's rondscharrelen. Wat een afschuwelijk en tragisch misverstand om te denken: als je er maar goor uitziet, in een voddenzak gehuld, dat je gelijk bent aan de man. Trouwens dit verschijnsel vind je niet alleen bij die dolle mina's, is erg in bij veel progressieven en andere linkse wereldverbeteraars; hoe viezer hoe mooier. Ik ga daarom toch maar liever naar mijn favoriete dancing, waar vaak beeldschone meisjes rondlopen. Als ik daar wat rondloer is het mij duidelijk dat zulke meisjes helemaal niet geïnteresseerd en bezig zijn met wat voor soort van emancipatie dan ook, zij hebben wel wat anders aan hun hoofd.

maandag 29 april 2019

Augustus Henry Irby • 30 april 1860

Augustus Henry Irby (1808-1861) was een Britse legerofficier. Hij schreef The Diary of a Hunter from the Punjab to the Karakorum Mountains, over een tocht die hij maakte.

30th April.
From Possianah to Dupchin. The road from Possianah descends to the torrent roaring at a considerable depth below, from which the ascent recommences, so that you have to descend from a considerable elevation, perhaps a quarter of the height of the Pir, and then again ascend on the other side; which loss of way is provoking. From Possianah to the foot of the Pir is, I imagine, two miles, the latter part of the road very rough and stony.
I started on this occasion without any refreshment, such as tea, thinking I should better husband my breath, and work my lungs more easily: and I think the idea a success, as I ascended with much more ease and comfort than on the former occasion, when I primed myself with tea, hard eggs, &c. It is, undoubtedly, a tremendous pull; and one meets with a provoking deception as to distance. For when about a quarter of the height has been ascended, the first flight, as it were, up to the snow drift, the traveller looking above him, puffing and panting with his violent efforts, sees above him what appears to be the summit close at hand, which is but the top of the lower ridge, from which runs a somewhat level path on the slope to the snow drift—an enormous mass of snow, some half-mile long, and, I suppose, from one to two hundred yards broad, and, I fancy, from fifty to a hundred feet deep, filling a gorge of the mountain which commences quite at the summit. Over this mass we struggled, a violent icy blast in our faces, to a point where the path turns off to the left, and climbs upwards by zigzags to the more gradual slope under the summit. Here I overtook a woman carrying a boy of, perhaps, five years old, who, poor little creature, was crying bitterly from cold, his teeth chattering, and presenting a forlorn appearance. The woman was sitting down disconsolate, unable to proceed. I tried to persuade her to put the lad down, and lead him, to restore circulation, but she did not adopt my suggestion; so, leaving a man to help them on, I continued my ascent, and finally reached the top.
The height is, I believe, some 10,000 feet above the sea. The view, looking back, is magnificent—an endless succession of wave-like lines of hills terminating, as they gradually recede, in the hot vapours of the Punjab.
[...]

zondag 28 april 2019

Albert Helman • 29 april 1955

Albert Helman (1903-1996) was een Nederlandse schrijver. In 1955 trok hij naar de binnenlanden van Suriname. Zijn reisjournaal van die tocht is gepubliceerd als Het eind van de kaart.


Vrijdag
[...] Kajo, onze kok vandaag, komt mij halen om mij iets interessants te laten zien; ik moet ophouden met schrijven.
Het is een grote vaalgrijze luiaard die ze in het bos zonder veel moeite gevangen hebben. Hij zit nog vastgeklampt aan de tak waaraan ze hem vonden hangen. Maar ze kunnen niets aanvangen met het arme beest; het is oneetbaar, geeft geen kik, verroert zich niet. Het dient alleen maar om naar te kijken: lange bleke haren, iets onuitsprekelijk looms in dat welgedane lichaam, een slaperig kopje dat zich nu en dan moeizaam een paar centimeters opricht en zich daarna met een domme schaapachtige blik van alle toeschouwers afwendt. Een symbool van troosteloze overgave, van wanhoop; meelijwekkend. En zoiets teelt zich nog voort, door alle eeuwen heen. Moet ook deze schijnbaar weerloze gast de ‘survival of the fittest’ van Darwin helpen bevestigen? Wonderlijke moeder Natuur ...

zaterdag 27 april 2019

Eugène Delacroix • 28 april 1853

• Eugène Delacroix (1798-1863) was een Franse schilder. Dagboekfragmenten en brieven van zijn hand zijn verzameld in Ik heb het niet over middelmatige mensen (vertaling: Joop van Helmond).

Donderdagochtend 28 april. [1853] – Er moet een hoop worden opgeofferd om een schilderij volledig tot zijn recht te laten komen en ik geloof dat ik dat vaak doe, maar ik kan het nu eenmaal niet uitstaan wanneer de kunstenaar op de voorgrond treedt. Toch zijn er een hoop erg mooie dingen ontstaan door overdrijving in effectbejag; zoals onder meer het werk van Rembrandt en in ons land dat van Decamps. Die overdrijving ligt in hun aard en stoort in hun werk niet. Deze overweging komt bij me op als ik kijk naar mijn portret van M. Bruyas; Rembrandt zou alleen het hoofd hebben laten zien; de handen zouden net als de kleren amper zijn weergegeven. Zonder te willen beweren dat ik de voorkeur geef aan de methode om alle voorwerpen al naargelang hun belang weer te geven, want ik heb grote bewondering voor Rembrandt, denk ik dat ik me onbeholpen zou voelen als ik dat soort effecten zou uitproberen. Ik sta in dat opzicht meer aan de kant van de Italianen. Veronese is het nec plus ultra in de getrouwe weergave van alle onderdelen in het schilderij; datzelfde geldt voor Rubens, en hij heeft in de pathetische onderwerpen misschien op de roemrijke Paolo voor dat hij, door middel van een zekere overdrijving, de aandacht op het hoofdonderwerp weet te vestigen en zo de zeggingskracht weet te vergroten. In die aanpak schuilt daarentegen iets gekunstelds dat net zo sterk of misschien wel beter voelbaar is dan de dingen die Rembrandt opoffert, en dan de vaagheid die hij zo opvallend laat overheersen in minder belangrijke onderdelen. Wat mijn eigen werk aangaat, vind ik het een noch het ander bevredigend. Ik wil eigenlijk het liefst – en ik geloof dat vaak te hebben bereikt – dat kunstgrepen nergens zichtbaar worden, maar niettemin de aandacht naar de plek wordt getrokken waar die moet liggen; hetgeen, nogmaals, alleen te bereiken is door dingen op te offeren; maar dat moet met oneindig veel meer verfijning gebeuren dan in de stijl van Rembrandt, wil het tegemoetkomen aan mijn streven. [...]

vrijdag 26 april 2019

Gérard de Nerval • 27 april 1841

• De Fransman Gérard de Nerval (1808-1855) was schrijver, toneelcriticus en reisjournalist.In deze brief aan Émile de Girardin refereert hij aan zijn verblijf in de inrichting van het artsenechtpaar Blanche, waar hij vanwege een psychose was opgenomen. De ‘dichter Antony’ die hij noemt was Antony Deschamps. Uit: Het treurige beroep van schrijver (vertaald door Edu Borger).

Montmartre, 27 april 1841
Mevrouw, Ik betreur het zeer dat ik u niet na mijn eerste opsluiting heb ontmoet. Ik heb vier dagen onafhankelijkheid genoten, die mij al heel snel weer onder het tamelijk hardvochtige juk van dokter Blanche hebben gebracht Gelukkig is mijn kwaal vandaag bijna helemaal geweken; dat wil zeggen de overspannenheid van een veel te romantische geest, naar het schijnt; want ik heb het ongeluk dat ik me altijd goed bij mijn verstand heb gevoeld. Ik ben bang dat ik in een huis vol wijzen ben en dat de gekken buiten zitten. Als er vaker schone dames zouden komen, zou ik me er niet in het minst over beklagen. We hebben er hier drie à vier die denken dat ze ziek zijn omdat ze in een verpleeginrichting zitten; de rest bestaat uit woeste hidalgo’s, een Schotse koningin, een prins van Granada, enige Italiaanse en Oostenrijkse edellieden en twee dichters, te weten Antony en ik. U ziet hoe respectabel het hier is. Zou het hier niet het rijk van de maan zijn? En zou mijn verstand niet sluimeren in een van de met water gevulde flessen van dokter Blanche of mevrouw Blanche, die hemellichamen die erg veel op de maan en de zon lijken?

donderdag 25 april 2019

Bert Voeten • 26 april 1945

Bert Voeten (1918-1992) was een Nederlandse schrijver en vertaler. Zijn oorlogsdagboek werd in 1946 gepubliceerd onder de titel Doortocht. Op de foto ook zijn echtgenote Marga Minco.

26 April
Ik weet niet waarom ik nog steeds schrijf. Ik voel me als een boekhouder, die in stompzinnige plichtsbetrachting het journaal van een uitgebrande zaak blijft bijhouden tot hij kindsch geworden is.
De gebeurtenissen kunnen mij niet meer bewegen. Berlijn verpulvert. Italië onder den voet. Het water wast in Holland. De Duitschers hebben de dijken doorgestoken. Zij willen hier standhouden. Wat komt het er op aan? Niets is belangrijk meer. De geallieerden willen pakken levensmiddelen uitwerpen. Onzin. Ze zullen elkaar vermoorden om een half brood. Vanmorgen heb ik drie kilo aardappelen gehaald op een bon van de hulporganisatie. In de Uilenburgerstraat speelden kinderen voor een school. Er kwam een meisje naar me toe. Ze vroeg om één aardappel. Ik gaf hem. Toen kwamen ze allemaal. Ik heb ze maar uitgedeeld. Het is niet goed, dacht ik, dat zij ze zoo opeten. Ik moest lachen. In de Jodenbreestraat was weer een huis ingestort. Drie jongens lagen onder het puin. ‘Ze sloopen ook zoo onverantwoordelijk’, zei iemand. Ik had het woord in lang niet vernomen.

woensdag 24 april 2019

Theodor Fontane • 25 april 1870

• De Duitse schrijver Theodor Fontane (1819-1898) was een oorspronkelijk briefschrijver. Hij maakte van elke brief – hier aan zijn echtgenote Emilie – een gebeurtenis, door de geadresseerde zo veel mogelijk op een persoonlijke manier trachtte aan te spreken, vrij van elk cliché of formalisme. Uit: Brieven (vertaald door Tinke Davids).

Berlijn, 25 april 1870
Vanochtend kwam je brief van vrijdag. Het was mij een grote vreugde. Goddank dat jullie heelhuids over het water zijn gekomen, dat geen ongeluk en geen ergernis jullie reis heeft gestoord, dat jullie niet bedrogen zijn, maar in blijdschap de schone wereld Gods, de lente en de oude cultuurplaatsen hebben bereikt. De rekening is uiteindelijk bovendien één pond goedkoper uitgekomen dan ik dacht. Dat mijn Mete zich zo dapper heeft geweerd, doet me veel deugd; ik had overigens niet anders verwacht; geef haar een kus van me.
Je opmerkingen over land en mensen heb ik met volle instemming gelezen; toch (en daar wijs je ook zelf al op) zijn ze eenzijdig. Men kan alle reizigers in twee karakterklassen indelen, in vriendelijke sanguinici, die overal zien en ook willen zien op welke punten het buitenland zich gunstig van hun vaderland onderscheidt, en in kankeraars met een leverkwaal, die thuis een voortreffelijkheidssjabloon hebben voorbereid en ontstemd zijn over alles wat daarvan afwijkt. Wij behoren tot de eerste klasse, waarvoor we God mogen danken; maar die blijft toch erg aan de oppervlakte hangen en is achteraf eens zo ontstemd wanneer blijkt dat niet alles goud is wat er blinkt. Bovendien speelt het geluk ook hier een rol. Bij de vele soorten van geluk hoort ook een heel duidelijk reisgeluk, sommigen hebben het nooit, anderen altijd.

dinsdag 23 april 2019

Dana Constandse • 24 april 1993


Dana Constandse (1930-2018) was neerlandica en schrijfster. Uit: Hollands Maandblad.

deel 1

24/4: De doffer is grijs met zwart, aan de hals een plek groenrose, olievlek op kanaalwater. Als hij opvliegt, zie ik een witte stuit, zoals van zijn voorvader de rotsduif. Het wijfje heeft zwarte spikkels. Op straat herken ik ze niet. Alle stadsduiven lijken op elkaar en ze zijn allemaal anders.

25/4: Vanmiddag belde een aannemer. Of hij zolang wat balken in de tuin mocht leggen, want hij kreeg geen gehoor bij de bovenburen. Ze moeten er morgen mee naar boven. Wat zal hij gedacht hebben toen ik hem vroeg voorzichtig te takelen, vanwege een duif.

5/5: ‘Wat balken in de tuin leggen.’ Slimme vos. Ten slotte lagen er drie ijzeren balken van een meter of vijf en een waanzinnige hoeveelheid aluminium palen. De volgende dag was er in onze afwezigheid een steiger gebouwd, vier verdiepingen hoog. Dagelijks zijn er balken en gereedschap omhooggetakeld. Lawaai van bikken en boren. Ze kregen daarboven nieuwe balken onder de balkons en er werd allerlei houtwerk vernieuwd. Ten slotte stond er ook nog een dag of wat een stellage op ons balkon, maar ik was al murw gebikt. Want wat betekent in Amsterdam nou een stadsduivennest. Eergisteren zijn ze vertrokken. Het is gek stil zonder werklui én zonder duiven.
Het zit mijn vogels dit jaar niet mee. De merel door de buurkat verjaagd, de koolmezen hebben het bij één eitje gelaten. En dan al die dobberende meerkoetennesten, na de roeiwedstrijden in de Amstel.

maandag 22 april 2019

Odilia Beck • 23 april 1624

• ‘Mag ik me even voorstellen? Mijn naam is Odilia Beck, ik ben een jaar of 17. Het is 1624, en ik woon samen met mijn broer David en zijn twee kinderen in de Hoogstraat in Den Haag. Mijn broer houdt dit jaar een papieren dagboek bij, maar dat vind ik zooo zeventiende-eeuws dat ik dacht: dat moet leuker kunnen! Daarom houd ik dagelijks mijn blog voor het jaar 1624 voor jullie bij. Met iedere dag mijn belevenissen, het echte weer van diezelfde dag in 1624 en verder zeventiende-eeuwse prenten en schilderijen, gebruiksvoorwerpen, recepten, kaarten, kranten, het laatste nieuws en de heetste roddels van het Oranje-hof. Jullie denken misschien dat ik alles uit mijn duim zuig, maar ik heb echt bestaan en zeker 95% van wat ik jullie te vertellen heb, is waargebeurd.’

23 april
Mijn broer David heeft vannacht een heel bijzondere droom gehad. Hoe ik dat weet? Nou, toen ik zijn comptoir aan het stoffen was, heb ik zijn dagboek gelezen. Ik weet dat dat niet hoort, maar af en toe heb ik behoefte aan een verzetje. Zeker nu ik in onmin leef met Jaccomijntje.

Ik ga haar zelf uit de weg, maar ze is de laatste dagen ook hier niet meer langs geweest voor een praatje. David zag haar gister wel door de Hoogstraat lopen met onze vriendin Tanneke. Het voelt nu alsof ze tegen mij samenspannen en dat is niet fijn. Ik durf dit soort dingen nooit goed met David te bespreken, omdat hij altijd zo kortaf kan doen en me het gevoel geeft dat ik me niet zo aan moet stellen. Maar toen ik er net toch over begon, reageerde mijn broer heel geduldig. Volgens hem kan ik het beste zelf bij Jaccomijntje langs gaan om te vertellen hoe ik me voel over het feit dat ze al die tijd niks over haar verliefdheid heeft verteld, terwijl zij het van mij wel wist. Volgens hem komt het dan vast wel goed.

Nu David vandaag zo aardig was, voel ik me schuldig dat ik in zijn dagboek gelezen heb. Maar goed, dit is wat hij schreef:

“Ick hadde den vergangene naer-nacht eenen zeer genoechlijcken ende werckelycken droom van zeer heerlijck weder ende voorspoedige scheep-vaert van veele ende verscheydende schepen op verscheydene wateren, vloeden ende zeeen, alle zeylende met voorwint ende ongelooflycken snelheijt, tot mijnen zonderlingen genuegen, alzoo ick mede voer ende te varen hadde, in welcke droom ick verwert bleef tot aen den lichten morgen dat ik wacker wert, dier geleijcke plachten mij wel wat goets beteijckenen, hopende dat het ditmael niet en zal missen.”

zondag 21 april 2019

Trijntje Boven • 22 april 1945

• Van 17 april tot en met 4 mei 1945 is Trijntje Boven‑Meijerhof (1921-1995) op de vlucht:, samen met haar man, haar ouders, haar zoontje, haar zussen, haar broer en haar buren. Haar huis staat aan de Zomerdijk tussen Wagenborgen en Woldendorp, midden in de vuurlinie. Zestien dagen zijn de Bovens op de vlucht. Ze trekken door het open veld, schuilen in sloten en slapen onder de blote hemel. Trijntje, dan 24 jaar, houdt een dagboek bij, dat gepubliceerd is op De verhalen van Groningen.

DINSDAG 17 APRIL
Tegen de middag komen de Duitse soldaten in zwermen opzetten. Overal soldaten. Ze gaan zonder meer de huizen binnen of graven iedere honderd meter een gat in de grond en kruipen daar in. Om drie uur beginnen de Canadezen in onze richting te vuren. De Duitsers sturen ons het veld in waar wij dekking zoeken in een sloot. Om half acht zeggen zij tegen ons dat wij de volgende morgen weg moeten. We overleggen waar we het beste heen kunnen. Naar Nieuwolda mogen we niet. Daar zijn reeds Canadezen en de Duitsers zijn veel te bang dat we dan verraden hoe zij zich hier ingenesteld hebben. We besluiten het veld in te gaan.

WOENSDAG 18 APRIL
Zeer vroeg beginnen we onze bedden, kleren en voedsel op een wagen te laden. We hebben eieren gekookt en gisteren hebben we stiekem nog een kalf geslacht en dat vlees gaat gebraden ook op de wagen. Bepakt en bezakt, het beddengoed op de schouders, onze voeten meteen kletsnat van de morgendauw, zo begint onze vlucht. Eindelijk vinden we een sloot met flinke hoge wallen waar haast geen water in staat. Drie van ons gaan naar één van de boerderijen in de buurt en vragen om zakken, schoppen en drinkwater.
Twee beginnen dan met het graven in de sloot en één gaat terug om stropakken te halen. Dan komt de zon door en trekken we allemaal onze kousen en schoenen uit en laten die in de zon drogen. De sloot is bewoonbaar. We houden de kleinen bezig door klei uit de wal steken en daar kunnen ze dan poppetjes van maken.

DONDERDAG 19 APRIL
Het is deze dag tamelijk rustig. Wij vrouwen zorgen dat er iets eetbaars komt. De mannen maken dichtbij huis een schuilkelder in de sloot.

ZATERDAG 21 APRIL
Alweer een dag en nog zijn nergens onze Canadese bevrijders te zien. We gaan een partij bonen doppen. Onderwijl wordt er gezongen en de grote jongens vertellen elkaar moppen.

ZONDAG 22 APRIL
De dagen verglijden in dezelfde spanning. Het schijnt wel een eeuwigheid te duren, dit wachten op de bevrijding. Je leven is geen ogenblik veilig in zo'n moordkuil die oorlog heet.

DINSDAG 24 APRIL
Het was een bange nacht. De Duitsers trekken zich terug en jagen onder bedreiging van revolvers nog meer mensen uit hun huizen. We zijn nu met 38 mensen, bijna zonder eten of drinken en verdelen ons over twee sloten.
Dan komt de nacht. Gelukkig hebben we wat beddengoed waar we onder kunnen kruipen. En zo liggen we dan vlak naast elkaar, groot en klein. Velen met hongerige magen, maar er zijn er ook met angst en vertwijfeling. En maar wachten op de bevrijding of de dood!

Friedrich Nietzsche • eerste paasdag 1864

Friedrich Nietzsche (1844-1900) was een Duitse filosoof. Uit: Uit mijn leven, vertaald door Charles Vergeer.

Over stemmingen [Pasen 1864]
Denk u eens in hoe ik op de avond van eerste paasdag in mijn pyjama thuis zit; buiten een motregentje; in de kamer is verder niemand. Lang staar ik naar het voor mij liggende onbeschreven papier, de pen in de hand en vol ergernis over de warwinkel van onderwerpen, gebeurtenissen en gedachten die allemaal opgeschreven willen worden; en de meeste daarvan uiten dat verlangen zeer stormachtig, omdat ze nog jong en onrijp als most zijn; terwijl daartegen verzet wordt aangetekend door vele oudere, gerijpte en tot helderheid gekomen gedachten die als oudere mannen met wrevelige blik het gedoe van de jongeren aanzien. Laat ik het maar openlijk bekennen, mijn gemoedsgesteldheid wordt bepaald door deze strijd van de oude tegen de jonge wereld en ik noem de steeds weer veranderende strijdtonelen stemmingen of, ietwat neerbuigend, grillen. Als goed diplomaat verhef ik me boven de twisten der partijen en schilder de toestand van de staat met de onbevangenheid van de man die dag aan dag per ongeluk alle partij vergaderingen bijwoont en dan in de praktijk dezelfde principes volgt die hij op de tribunebespot en uitjouwt. [...]

vrijdag 19 april 2019

Paul Morand -- 20 april 1970

Venetiës, het “literaire testament” van de Franse schrijver Paul Morand (1888-1976), bevat autobiografische schetsen, waarin Venetië steeds op de een of andere manier een rol speelt. Het boek werd in het Nederlands vertaald door Geerten Meijsing.

April 1970
Venetië geeft aan Griekenland terug wat het daarvan genomen had; het heeft Kreta gedurende meer dan vier eeuwen verdedigd, vooral dit Candia, waarvan het beleg door de Turken drieëntwintig jaar geduurd heeft. Vanmorgen heb ik de muren van het binnentalud beklommen, over de borstweringen van oudroze baksteen heen, de loze kragen, deze voormuren aan de voet van de bressen van Foscarini, vanwaar de taludgrond afbrokkelt, eeuwen kris kras door elkaar met zich meevoerend in een lawine van stenen voorzien van het stempel van de Serenissima, van Romeinse sarcofagen en van door de tijd verbrokkelde courtines. El Greco heeft de stad bijtijds verlaten om naar Toledo te gaan, maar Candia heeft het niet opgegeven tegenover de islam. Toen schaamde het blanke ras zich nog niet voor zijn hegemonie, voor zijn hertog van Kreta die door de Adriatische doge werd aangewezen; het moest lachen om de razende aanvallen van Ahmet, de grootvizier, die zijn gevangenen levend liet villen. La Feuillade, Beaufort (de Koning van de Hallen, bastaardzoon van Hendrik IV), de contingenten uit Hannover of uit Bohemen zijn hier gestorven voor het Westen, en hebben het bolwerk van hun lijken gevoegd bij dat van San Micheli, de Venetiaanse vestingbouwer.

donderdag 18 april 2019

Dana Constandse • 19 april 1993


Dana Constandse (1930-2018) was neerlandica en schrijfster. Uit: Hollands Maandblad.

19/4: Vanmorgen twee duiven op de kast. Deden wat onduidelijks met een losse loot van de bruidssluier. Veel koerend buigen, opgeblazen hofmakerij. Vlogen samen weg. De kastanje staat al vol lichtgroen blad, kaarsjes in knop.

21/4: Ze zijn er elke dag. Gisteren, toen ik het raampje opende, vlogen ze abrupt weg. Na een kwartier alweer landde de doffer op de balustrade, kuierde wat als een Haagse heer. Daarna verdween hij en kwamen ze samen terug. Als ze kalm weggaan, dient de balustrade als tussenstop, dan de kastanje. Soms vliegen ze met veel kabaal direct naar rechts de tuinen in.

22/4: Voor het eerst de balkondeuren helemaal open. Toen om zeven uur de wekker ging, waren ze al bezig. Er is een duidelijke taakverdeling: de doffer brengt takjes, het vrouwtje doet er wat mee op de kast. Soms zie ik haar even bij de rand. Hij haalt ze vlakbij, is gauw terug. Misschien de tuin van de buren? Ze variëren erg in lengte, van drie tot dertig centimeter.
Ik ben gaan turven. Na het 34ste takje kwam hij niet meer. Even later: oe-roe-koe van rechts, tweemaal. Vrouw vliegt meteen naar hem toe.

23/4: Ik heb de trapleer genomen. In de verste hoek een rond bolwerkje met een hoge rand, de oervorm van het chocoladen banketbakkersnest. Klein, het past net onder een duivebuik. Opvallend ontoegankelijk ook. Dat heeft zin op rotsrichels en vensterbanken. Een houtduif doet dat niet zo, die flanst een doorzichtig platform in een boom, hooguit vijftien takjes.

woensdag 17 april 2019

Willem de Clercq • 18 april 1816

Willem de Clercq (1795-1844) was een Nederlandse handelsman. Per karos naar St. Petersburg. Reisdagboek van de Amsterdamse graanhandelaar uit het jaar 1816.

Reis door 't Hannoversche. Eerste dag 18 april. Vertrek van Hamburg, Stade
Nu was dan eindelijk de dag van mijn vertrek uit Hamburg genaderd. Na 't geen aldaar aan de order van den dag is, goed afgeschoven te hebben, vond ik mijnen stoelenwagen gereed staan en reed de grote stad uit. Te Altona nam ik afscheid van mijnen loon-bediende, den eerlijken Hansen, nog een vaderlander en trok nu zoo geheel alleen verder de wereld in. Wij reden naar Blankenese. Dit dorp is ten uitersten schilderachtig tegen een soort van berg gelegen en deszelfs aanblik is verrassend. Hier moest nu weder mijn pas vertoond worden bij eenen Commissair, die mij volstrekt als familie van den generaal Le Clerc wilde aanzien. Nu kwam ik aan het strand en wierd oogenblikkelijk door twee schippers opgevat, en in eene schuit gedragen. Nu roeide men mij over de Elbe terwijl ik met regt de schone gezichten over de rivier bewonderde. Te Cranz waar wij aanlandden, wilde ik extra post nemen, doch daar het wachten lang duurde, zoo had ik tijd het bijzonder costume der vrouwen te beschouwen. Hun kapsel bestaat in eene muts van hetzelfde formaat als de zoogenoemde ezelsmutsen waarmede men weleer de kinderen tot loon van weinige vorderingen plag te bekronen. Alles was hier in eenen geheel bijzonderen trant. Eindelijk verscheen de wagen; een open bak met een dwarsplank waarop men gevoelde wat het is gestoten te worden. Nu reden wij door eene aaneenschakeling van gehuchten en kleine elendige vlekjes, geheel door boomgaarden omringd, en ik vernam naderhand dat deze streek een gedeelte van het bekende kersenland uitmaakte. Eindelijk kwamen wij in eene vlakte en bereikten na lang stoten Stade. Deze kleine vesting, of die men nu tot eene vesting schijnt te willen maken, is aan de eene zijde door eenige bergen omringd. Zij is op eene hoogte gelegen, doch hetgeen den reiziger alhier treft zijn elendige huizen en kwaadaardige straatsteenen. Ik kwam eindelijk in ‘die Stadt London’ teregt. Dit Stade kan met regt beschouwd worden als aan Themis toegewijd, want men vindt hier alleen Doctors, Rechters en Advocaten en leeft geheel van de misdaden en dwaasheden onzer natuurgenoten. Ik kende hier een dienaar der Godin tot wien ik mij begaf. Deze ontfing mij vriendelijk en wij gingen buiten de poort. Ik bezag twee der beroemdste Vaux-halls van Stade en vond niemand in de eene en eenige kegelende zoonen van Mars en Themis in de andere. Vervolgens kwamen wij in den Stader Club die zeer goed ingericht was, en door eene menigte wetten, waaronder eene het medebrengen van honden verbood, wijselijk bestierd was. In het Logement was open tafel waarvan drie personen gebruik maakten, terwijl andere aan hunne zijde in het edele whist verdiept waren. Na 't matig onthaal trad ik in mijne kamer en zonk eindelijk onder een verschrikkelijk dekbed ter ruste neder.

dinsdag 16 april 2019

Marcel Proust • 17 april 1904

• Uit een brief van “uw vriend Marcel” Proust (1871-1922) aan zijn “lieve vriendin” Marie Nordlinger, een Engelse met wie hij veel gemeen had. Uit: Brieven 1885-1905 (vertaald door Joyce & Co).

Zondag 17 of 24 april 1904
Bedankt voor de prachtige en verholen bloemen die het mij mogelijk hebben gemaakt ‘een lente aan te richten’ zoals Madame de Sévigné zegt, een onschadelijke lente in een waterglas. Dankzij u heeft mijn duistere met lamplicht verlichte kamer een lente uit het verre oosten gekend. Ook bedankt voor de mooie vertaling die ik nauwkeurig na zal zien en met uw goedkeuring zal veranderen, maar heel schroomvallig, met een toegenegen eerbied. Maar toch veranderen. U spreekt het Frans niet alleen beter dan een Française, maar ook als een Française. U schrijft het Frans niet alleen beter dan een Française, maar als een Française. Maar wanneer u uit het Engels vertaalt, komt de hele oorspronkelijke landsaard weer terug; de woorden krijgen weer hun oorspronkelijk geslacht, kleur, betekenis en regels. En welke bekoring er ook gelegen moge zijn in deze Engelse vermomming van Franse woorden, of liever in dit opduiken van Engelse gedaanten en Engelse gezichten die door hun verkleed-kleren en hun Franse maskers heenbreken, al dit leven moet weer koud gemaakt worden, verfranst, weer losgemaakt van het origineel, en de originaliteit moet de kop in worden gedrukt.

maandag 15 april 2019

J.J. Peereboom • 16 april 1958

J.J. Peereboom (1924-2010) was schrijver en journalist. Dagboeknotities van zijn hand verschenen in onder meer Ik ben niets veranderd.

16 april 1958
Vandaag stond ik vreugdeloos op, gehoorzamend aan de dienstregeling van de gewoonte; het regende niet bepaald, maar droop nog wat na, en de lucht was grijs en wit. Na een minuut of vijf, soms iets langer, schiet daar dan gewoonlijk de levenslust in, als een pijn. Zo ook vandaag. Het is een aardige gewaarwording, iedere keer een verrassing, doordat de redenen om geen levenslust te ondervinden heel goed lijken. Het zou ook wel uit kunnen blijven, daar was dan niet veel aan te doen. Wat zou dat ooit te maken kunnen hebben met een zin van het leven? Sommige mensen hebben misschien meer redenen om te leven dan ik, maar het valt mij moeilijk te geloven dat zij daar hun levenslust aan ontlenen. De overweging is dienstig voor het historisch begrip, want ik neem daarom aan dat in de eeuwen toen men vervuld was van de gedachte aan verlichting en vooruitgang, het gemiddelde aan levenslust weinig hoger was dan nu. Men had alleen een andere manier van over de dingen praten. Vergelijk de trieste clown, en de opgewekte uitdrukking op het gezicht van Tennessee Williams, die Jacques Lemarchand hem aan de hand van een portret verweet na de voorstelling van Cat on a hot tin roof in Parijs.

zaterdag 13 april 2019

Caroline Cowles Richards • 15 april 1865

Caroline Cowles Richards (1842-1913): Village Life in America 1852-1872, Including the period of the American Civil War as told in the diary of a school-girl.

April 15. -- The news came this morning that our dear president, Abraham Lincoln, was assassinated yesterday, on the day appointed for thanksgiving for Union victories. I have felt sick over it all day and so has every one that I have seen. All seem to feel as though they had lost a personal friend, and tears flow plenteously. How soon has sorrow followed upon the heels of joy! One week ago to-night we were celebrating our victories with loud acclamations of mirth and good cheer. Now every one is silent and sad and the earth and heavens seem clothed in sack-cloth. The bells have been tolling this afternoon. The flags are all at half mast, draped with mourning, and on every store and dwelling-house some sign of the nation's loss is visible. Just after breakfast this morning, I looked out of the window and saw a group of men listening to the reading of a morning paper, and I feared from their silent, motionless interest that something dreadful had happened, but I was not prepared to hear of the cowardly murder of our President. And William H. Seward [minister van Buitenlandse Zaken], too, I suppose cannot survive his wounds. Oh, how horrible it is! I went down town shortly after I heard the news, and it was wonderful to see the effect of the intelligence upon everybody, small or great, rich or poor. Every one was talking low, with sad and anxious looks. But we know that God still reigns and will do what is best for us all. Perhaps we're "putting our trust too much in princes," forgetting the Great Ruler, who alone can create or destroy, and therefore He has taken from us the arm of flesh that we may lean more confidingly and entirely upon Him. I trust that the men who committed these foul deeds will soon be brought to justice.

J. van Drielst • 14 april 1915

• J. van Drielst (?-?). Dagboek van mijne reis door het binnenland van Honduras naar Guatemala.

April 14. Om 7 uur rijden wij af, thans komt het moeilijkste gedeelte van mijnen tocht! Mijne kleine mula loopt heerlijk, men voelt nauwelijks, dat men op een rijdier zit, zij is, wat men hier noemt eene “Andador” d.w.z. maakt kleine passen, waardoor de schokkende beweging geheel vermeden wordt. Reeds direct bij het begin krijg ik een voorproefje van den treurigen toestand, waarin zich deze weg bevindt, overal modder en een dikke brij, waarin de mula wegzakt, soms tot aan den buik. Het pad is zeer smal, bezaaid met afgevallen boomstronken, terwijl overal de dikke wortels der boomen door den weg kronkelen, waarbij de mula geweldig moet oppassen deze te vermijden. Sjoep, sjoep, zoo “zuigen” wij verder, eene aangename gewaarwording. Van snel voortgang maken is natuurlijk geen sprake. Doch dit is nog niets; verderop komen de onmogelijkste cuestas, de mula glibbert terug, werkt zich naar boven, en glijdt dan soms bij eene daling een stuk naar beneden. Om ons heen een dicht bladerdak van een oerwoud, de zon breekt hier nooit door, alles is verlaten en ziet er troostloos uit. Wee den mensch, wien het niet gelukt in éénen dag door deze wildernis heen te komen; nergens is hier een onderdak te vinden, niemand ontmoet men op dezen verlaten weg. De weg voert af en toe loodrecht naar boven, hoe het mogelijk is, dat mijne mulita tegen deze stijle cuestas opkomt, is mij volkomen een raadsel. Wij dalen thans plotseling af in eene verdroogde beek schijnbaar, aan den anderen kant verheft zich het pad bijna loodrecht tegen de bergen, het is hier gevaarlijk en Leonardo raadt mij aan af te stijgen, en zelf naar boven te klauteren, waarna hij de beide dieren naar boven zal leiden. Een plezierig oogenblik, ik “zwem” als het ware door de modder naar boven, glij terug, val, krabbel op, doch worstel mij ten slotte naar boven. Hoe ik er uitzie, behoef ik wel niet te besehrijven, doch... mijne kleeding is hierop berekend, mijne schoenen helaas niet, en mijne voeten zijn dientengevolge kletsnat; doch, hierop let je in zulke oogenblikken minder. [Lees verder]

Witold Gombrowicz • 13 april 1963

Witold Gombrowicz (1904-1969) was een Poolse schrijver. Zijn Dagboek 1953-1969 is door Paul Beers in het Nederlands vertaald.

ZATERDAG
Oplossen, wegsmelten, kleur en schittering, het is kalm, het is warm, en de warmte neemt nog toe, glinsteringen, slaperig schijnsel in het kielwater, springende vissen, dansen en fantasieën van de zon achter ons klokkend kielzog, een schuimende staart, allen amuseren zich, spelletjes en conversaties, ligstoelen en luieren, een camera in een schoen, de schittering doet pijn, het zwembad is geopend, de mensen springen erin, klauteren er proestend uit, springen er weer in, gesprekken, gebabbel, die industrieel: ha, ha, ha (met diepe basstem), zij heeft haar notitieboekje te voorschijn gehaald, een ander krabt zich, ja, hitte sehr, buongiorno, ze is zeker beledigd, ze stapt op, misschien ook niet, een nonchalant gebaar met de hand, van wie is dat, het koper blinkt, wat een prachtige sprong, hoe laat is het, ach nee, hoe is het toch gegaan met... wie heeft laatst... patrijs, maar waarom begreep hij niet, ach, een naprater... maar wat zou er gebeuren als... een locomotief... een locomotief... bijvoorbeeld...
'Bijvoorbeeld', ah, een uitstekend, toepasselijk woord dat alles vereenvoudigt. Ja, dat zei Adam Mauersberger me al lang geleden (in Konstancin, geloof ik, op de veranda), dat woorden als 'bijvoorbeeld' en 'eigenlijk' de dingen direct gemakkelijker maken: dank zij hen kan men alles zeggen, zelfs dingen die duidelijk met de waarheid in strijd zijn, zoals 'eigenlijk heeft een boterham met boter de smaak van chocola'. Schittering, hemelsblauwe lucht, ruimte, traagheid-zou het niet beter zijn alles maar zo te laten, er niet aan te komen, alles in de verte te laten verdwijnen en vaarwel... Argentinië, Argentinië, Argentinië!
Argentinië! Slaperig, vermoeid, met knipperende ogen, zoek ik haar opnieuw in mij, en met alle kracht, oh Argentinië! Alleen zou ik willen weten, ja, het is toch merkwaardig, waarom ik in Argentinië zelf nooit een dergelijke hartstocht voor haar heb opgevat. Waarom overvalt die mij, nu ik me van haar verwijderd heb?
Mijn God, ik die geen ogenblik van Polen gehouden heb... En daar sta ik op mijn kop om Argentinië te beminnen! Niet minder vreemd is dat tot nu toe het woord 'liefde'je ontzegd was. En nu ben je de prooi van schaamteloze, tomeloze aanvallen van liefde! (Als ik denk aan de moeite die het me kost om dit te schrijven; zo gaat het altijd: zodra ik de oprechtheid in mij wil verhogen, neemt ook het risico toe te overdrijven, de clown uit te hangen, en stilering wordt onvermijdelijk...) Natuurlijk, dacht ik, natuurlijk is dat alles niets dan een kwestie van verwijdering: Polen niet bemind hebben omdat ik er te dicht bij stond, Argentinië beminnen omdat ik het altijd op een bepaalde afstand heb gehouden, en het pas nu beminnen, nu ik me ervan verwijder, me ervan losruk... Waar nog bijkomt, dat men met de jaren ongetwijfeld brutaler de liefde, en zelfs de schoonheid, durft op te eisen; zij verschijnen u in een verte die een grotere vrijmoedigheid toestaat en bovendien zijn zij op afstand misschien allebei concreter. Ook zijn eigen verleden kan men op afstand beminnen, als men zich niet alleen in de tijd maar ook in de ruimte verwijdert... zoals ik, ontvoerd, heen en weer geslingerd, onderworpen aan een ononderbroken proces van zich verwijderen en zich losscheuren, uitgehold, verteerd door een hartstochtelijke liefde voor wat zich juist van mij verwijderde. Argentinië - verleden of land? Een verleden dat een land is, een een land dat een verleden is.

donderdag 11 april 2019

Benedictus van Doninck • 12 april 1918

Benedictus van Doninck (1858-1940) was een Belgische priester en abt. Tijdens de Eerste Wereldoorlog hield hij een dagboek bij.

Donderdag 11 april 1918 (dag 1341)
Kanon hoorbaar.
Deze middag wandeling langs Grote Hei, Boskant om het fort. De Duitsers hadden de mensen terrein aan het fort aangeboden om patatten te planten, mits de helft der opbrengst. Men schijnt er echter vertrouwen in te hebben, op de helling (glacis) was nog geen spa of ploeg te zien. Drie soldaten kwamen uit het fort en trokken naar Puurs. Overigens geen levend wezend te zien.
Na de middag heviger kanongedommel westwaarts. Onzichtbare vliegers gehoord.
Patatten voor ons worden geplant in de Donk en .... voor het kapittel.
De "lere frak" heeft gisteren 2 graanmolekens aangeslagen, 1 kar patatten en 1 vat petrol. Een wijf dat zich heldhaftig tegen hem verzette en met een grote haarspeld te lijf ging, werd overmand en naar Puurs gebracht.
Een hondertal Belgen krijgsgevangenen van den IJzer te Dendermonde aangekomen moesten er enige tijd blijven, todat, zegde een Pruis, er een volle lading bijeen was. Dan zullen er van jullie eerst nog veel koud gemaakt worden, antwoordde er een! Onder de krijgsgevangenen bevond zich de zoon van koster Suykens van Bornem en de neef van de koster van Bornem. Ze mochten bezoek ontvangen van hun familie en vertelden dat zij aan 't front niets te kort hadden. Wel wisten dat er in België honger werd geleden, maar niet dat het zo erg was. Suykens, 3e jaar doctoor werd gevangen toen hij een gekwetste wegdroeg, en had nog de tijd om zijn portefeuille met brieven en zijn geld weg te gooien. Hij zou in 't kort zijn 4e en laatste examen voor doctoor hebben gemaakt, ware hij niet gevangen.

Vrijdag 12 april 1918 (dag 1342)
Het kanon is hoorbaar, maar minder dan gisteren.
Om 10 uur kwam een auto met Duitse officieren tot aan de abdij gereden en keerde dan om. In Tielrode zijn 500 jonge soldaten aangekomen van ’t front om te rusten.
Het nieuws dat de Duitsers blijven vorderingen maken naar Amiens en Calais, brengt heel wat consternatie onder ’t volk.

woensdag 10 april 2019

Susan Sontag • 11 april 1967

As Consciousness is Harnessed to Flesh bevat (dagboek)notities van schrijfster Susan Sontag (1933-2004) uit de periode 1964-1980-.

4/11/67
Cocteau says: Primitives make beautiful things because they've never seen any others. Analogous to what I did as a child. I started thinking using my mind, because I'd never seen anyone do it. I didn't think anyone had a mind except in the Pantheon (mostly dead, foreign) - Mme. Curie, Shakespeare, Mann, etc. Everyone else was like my mother, Rosie, Judith. If I'd known about the middle ground - all the intelligent, thoughtful, sensitive people, who knows? I might never have gone on + on + on with my mind. For partly I did that because I thought no one was taking care of that at all. The mind needed my help to survive.

dinsdag 9 april 2019

Patrick Lateur • 10 april 1998

Patrick Lateur (1949) is een Belgische dichter en classicus. Uit: Romeins dagboek.

Vrijdag 10 april
In de late middag loopt de Santa Prassede stilaan vol voor de viering van Goede Vrijdag. Mijn ogen dwalen langs het apsismozaïek waarop Paulus en Petrus minzaam hun armen leggen om de schouders van Praxedis en haar zus Pudentiana. Niet ver vandaan, op de andere flank van de Esquilinus, heeft Pudentiana haar eigen kerk met een mooier mozaïek, want uit de vijfde eeuw en nog door en door Romeins in de levendige portretten en het schitterende koloriet. Vierhonderd jaar later heeft de onwereldse stijl van de Byzantijnen hier in de Prassede zijn sporen nagelaten. Onwezenlijk staren de hiëratische zussen me vanuit een andere wereld aan. Zij zouden rusten in de crypte onder het altaar, maar jaren geleden heeft een archeoloog me daar met gedempte stem verzekerd dat in de sarcofagen alleen maar beenderen van dieren werden gevonden. [lees verder]

maandag 8 april 2019

Anoniem • 9 april 1889

• Sommige mensen schrijven dagboeken vol over hun eigen gedachten of belevenissen. Er zijn ook mensen die voornamelijk citaten van anderen noteren, bijvoorbeeld omdat ze die de moeite waard vinden om nog eens na te lezen. Het dagboekarchief heeft onlangs zo’n notitieboek vol citaten uit het eind van de 19e eeuw verworven. Bijzonder aan dit notitieboek is, dat de citaten vooral betrekking hebben op de positie van de vrouw. De teksten gaan veelal over de mogelijkheden voor vrouwen die ongehuwd bleven en een zelfstandig bestaan voor zichzelf moesten opbouwen. [Lees verder]

9 April 1889
Er zijn vrouwen, wier levensopvatting de grenzen van den huiselijken kring overschrijdt. En hoe kunnen wij van te voren weten of onze dochters gelegenheid zullen vinden haar roeping als echtgenooten en moeders te vervullen, en of zij niet zullen genoodzaakt worden een anderen weg in te slaan? Gelukkig dan zij, die in staat gesteld zijn dien weg te gaan en haar geluk kunnen zoeken in de beoefening van kunsten en wetenschappen wanneer de kroon der liefde haar is ontzegd! Zoo dit laatste geval het gevoelsleven ontwikkelt ten koste van den geest, dan zal er een ziekelijke zucht ontstaan om à tout prix een echtgenoot te krijgen, daar het meisje anders[?] niet tot haar bestemming kan geraken en haar leven zonder doel moet blijven. Deze gebrekkige intellectueele ontwikkeling is het geweest, die de vrouw van haar man afhankelijk maakt en waardoor zij met geringschatting door den man wordt behandeld.

zondag 7 april 2019

Charles Pooter • 8 april 1889

• Charles Pooter is de hoofdpersoon in het fictieve Diary of a nobody (1892), over de wederwaardigheden van een kantoorklerk, geschreven door George en Weedon Grossmith. Was destijds een zeer succesvol boek, en werd ook in het Nederlands vertaald.

April 8. No events of any importance, except that Gowing strongly recommended a new patent stylographic pen, which cost me nine-and-sixpence, and which was simply nine-and-sixpence thrown in the mud. It has caused me constant annoyance and irritability of temper. The ink oozes out of the top, making a mess on my hands, and once at the office when I was knocking the palm of my hand on the desk to jerk the ink down, Mr Perkupp, who had just entered, called out: 'Stop that knocking! I suppose that is you, Mr Pitt?' That young monkey, Pitt, took a malicious glee in responding quite loudly: 'No, sir; I beg pardon, it is Mr Pooter with his pen: it has been going on all morning.' To make matters worse, I saw Lupin laughing behind his desk. I thought it wiser to say nothing. I took the pen back to the shop and asked them if they would take it back, as it did not act. I did not expect the full price returned, but was willing to take half. The man said he could not do that - buying and selling were two different things. Lupin's conduct during the period he has been in Mr Perkupp's office has been most exemplary. My only fear is, it is too good to last.

August Strindberg • 7 april 1908

• Bief van de Zweedse schrijver August Strindberg (1849-1912) aan zijn echtgenote. Strindbergs (derde) huwelijk met de bijna dertig jaar jongere actrice Harriet Bosse (1878-1961) beleefde binnen een jaar zijn eerste crisis, en liep niet lang daarna op de klippen. Uit: Verslag van twee huwelijken. Brieven aan Siri von Essen en Harriet Bosse (vertaald door Stella Bromet).

April 1908
Het is nu zeven jaar geleden dat we trouwden! Waren dat de zeven vuren; gaan de zeven rozen met de witte duif nu bloeien? Waarom ‘ontmoeten’ we elkaar nu pas? Nu het te laat is?
Waarom gingen we meteen in het begin al uit elkaar?
Nu heb ik je ziel in een Japans doosje op mijn bureau. Daar liggen al je brieven in; een ring versierd met een groot aantal kleine ringetjes (eentje ontbreekt er); je bruidskroon en sluier; de gouden pen! Laat mij er nog meer mooie dingen mee schrijven! Lieveling! en twee lavendelkussentjes, een rode en een groene, uit Denemarken (1901), die aan elkaar vastzitten met een niet los te maken knoop.
De mooiste brieven zijn uit 1904 (toen we uit elkaar gingen). Ik lees er één waarin je mijn verzoek om een scheiding beantwoordt met een kreet van wanhoop om de kapotgemaakte liefde! Ik lees hem als een Jammerkreet naar de hemel, en ik schreeuw het uit van verdriet!
Mijn bruid! van zeven jaar geleden! En nu de bruid van een ander! maar toch niet werkelijk!
Kun Jij deze band verbreken? Kun Je dat? Ik niet!

PS Ik ‘ben van plan’ een boek te schrijven over de Kunst van het Toneelspelen. Wil Je me in dat geval de mooie portretten geven van Jou in Johannes? Nu? Dan mag Jij mooie boeken over moderne kunst lenen, die met het theater te maken hebben! die mag je van me lenen!

Robert Craft • 6 april 1971

Robert Craft (1923-2015) was een Amerikaanse dirigent, muziekwetenschapper en schrijver. Hij is vooral bekend geworden door zijn langdurige vriendschap met de componist Igor Stravinsky, die resulteerde in onder meer Igor Strawinsky. De kroniek van een vriendschap (vertaald door C.E. van Amerongen-van Straten).

6 april 1971
Terwijl een andere jonge arts en een nieuwe verpleegster naar de woonkamer verhuizen om een spelletje te kaarten (voordat ze zelf gaan slapen), ijsbeer ik door de gang en kijk elke twee minuten naar hem [Stravinsky], hopend en biddend om verandering in die vreselijke ademhaling. Maar die komt niet. [...] ik houd zijn hand een tijdlang vast en ga dan weer terug naar mijn kamer. Ditmaal zak ik weg totdat L. me wekt en zegt dat het einde nadert. Ik ren half verdwaasd naar hem toe en zie hem sterven – hij houdt eenvoudig op, zonder verzet.

De arts beluistert zijn borstkas met zijn stethoscoop, zegt dat hij niets hoort, verwijdert de naald van het infuus (met de fijngevoeligheid van een benzinepomphouder) en merkt op: ‘Gò, hij was zo maar weg.’ Als hij de kamer verlaat om Lax te bellen en het moment van overlijden op vijf uur twintig vast te stellen, maak ik V. [Stravinsky’s echtgenote Vera] wakker, maar kan haar niet meteen de waarheid zeggen: ‘Hij maakt het slecht... hij sterft, geloof ik... Nee... hij is dood.’ Dan ga ik terug naar I.S. en houd zijn handen vast, die nog warm zijn, kus zijn wangen en voorhoofd die nog koortsig aanvoelen, en ben er zeker van dat er nog even leven is in zijn ogen, en dat hij me even herkent. V. komt binnen, kust hem en verlaat huilend de kamer.

vrijdag 5 april 2019

Jan van Riebeeck • 5 April 1652

Jan van Riebeeck (1619–1677) was een Nederlands chirurgijn en koopman in dienst van de Vereenigde Oostindische Compagnie (VOC). In 1652 stichtte hij de eerste Europese handelspost in Zuid-Afrika. De nederzetting met Fort de Goede Hoop bij Kaap de Goede Hoop zou uitgroeien tot de Kaapkolonie en uiteindelijk tot de huidige Republiek Zuid-Afrika. Dagboek 1652.

Den 5 April 1652.
- Omtrent vijf glazen in den nademiddagwacht, zagen wij, Gode lof, het land van de Cabo de boa Esperança, namelijk den Tafelberg, O. en O. ten Zuiden, omtrent 15 à 16 mijlen van ons, zijnde van den Opperstuurman eerst gezien, die wij derhalven vier Spaansche Realen in specie, op het eerste gezigt van het land gezet zijnde, vereerden, en de vlaggen lieten waaijen, met een kanonschot, tot een teeken dat de Reiger en de Hoop, verre te loefwaart op wezende, zulks bekennen zouden.
‘In den nacht kwamen de schepen Reiger en Hoop digt bij den Dromedaris, en vroeg in den morgen van den 6 April wilde men naar de Tafelbaai stevenen, doch men oordeelde het raadzaam eerst te doen onderzoeken of er geene vijandelijke schepen op de reede waren, daar zij meenden dat Prins Robert alhier de retourvloot inwachtte1). Het verhaal, dat nu belangrijker begint te worden, luidt als volgt:’ Stil weder met weinig variabele koelte, en alzoo wij door deze dwarlwinden weinig konden avanceren, en vrij digt onder de wal waren, zonden de sloep, met den Boekhouder Adam Hulster en den Onderstuurman Arend van Seeveren, naar den staart van den Leeuwenberg, met order om den hoek van dien te gaan inspectie nemen, wat en hoe vele schepen op de reede in de Tafelbaai mogten leggen, hetwelk gevoeglijk konde geschieden, zonder zich eens met de sloep aan de aldaar bevindende schepen te vertoonen, opdat wij, na bekomene advertentie, ondertusschen daartegen ter defensie of offensie mogten prepareren.
Omtrent twee uren voor den avond wederom aan boord komende, rapporteerden, dat er geene schepen lagen, des wij lieten voorstaan, en, Gode lof, niettegenstaande gemelde stilte, nog met eene mooije Zuidelijke koeltjen (op het laatst krijgende), even na zons ondergang, nevens het jagt de Goede Hoop, in de Tafelbaai voor de Versche Rivier, op 5 vademen zandgrond wel en salvo ten anker kwamen, zijnde schipper Jan Hoogzaat met den Reiger, zeewaarts gehouden hebbende, buiten gebleven.

Gaven dezen avond nog order aan onzen schipper David de Konink, om morgen heel vroeg met een der sloepen nevens zes gearmeerde soldaten, behalve de roeijers, vooraf naar land te varen, om te zoeken of er geene brieven van eenige alhier aangewezene en vertrokkene schepen begraven waren, en met een wat groente te halen tot verversching, alzoo wij nu over de vierde halve maand in zee geweest zijn, zonder eenige ververschingsplaats te hebben aangedaan, waardoor het volk al vrij verouderd is; bevolen hen ook de zegen mede te nemen, om met eenen in der haast een trek of twee te doen, tot een versche soô.

donderdag 4 april 2019

Jiddu Krishnamurti • 4 april 1975

Jiddu Krishnamurti (1895-1986) was een Indiase spiritueel leraar. Op latere leeftijd publiceerde hij een boekje met dagboeknotities.

4 april 1975
[...] Als je het kontakt met de natuur verliest, verlies je het kontakt met de mensheid. Als er geen band is met de natuur word je een moordenaar; je vermoordt dan zeehondjes, walvissen, dolfijnen en mensen uit winstbejag, als 'sport', om voedsel of om kennis. De natuur wordt dan bang voor je, trekt haar schoonheid terug. Je kunt lange boswandelingen maken of op prachtige plaatsen kamperen, maar je bent een moordenaar en verliest daardoor hun vriendschap. Waarschijnlijk heb je nergens een relatie mee, niet metje vrouw of je man; je hebt het veel te druk met winst en verlies, met je eigen privé-gedachten, genoegen en pijn. Je leeft in je eigen duistere isolement en ontsnappen eraan leidt tot nog grotere duisternis. Je bent geïnteresseerd in overleven op korte termijn; achteloos, gemakzuchtig of gewelddadig. Duizenden sterven van de honger of worden afgeslacht door jouw gebrek aan verantwoordelijkheid. Je laat het besturen van de wereld over aan leugenachtige en corrupte politici, de intellectuelen, de experts. Omdat je niet integer bent, bouw je een maatschappij op die immoreel is, oneerlijk, een maatschappij gebaseerd op louter eigen belang. En vervolgens ontvlucht je al deze dingen waarvoor jij alleen verantwoordelijk bent, naar stranden, naar bossen ofje loopt met een geweer rond voor de 'sport'. Misschien weet je dit allemaal, maar weten brengt geen transformatie inje teweeg. Pas als je dit gevoel van totaliteit hebt, zal je in relatie staan met het universum.

dinsdag 2 april 2019

Mary Huestis Pengilly • 2 april 1884

• De Amerikaanse Mary Huestis Pengilly bracht een aantal jaren (8?) van haar leven door in een inrichting voor geesteszieken. Na haar ontslag uit de inrichting publiceerde ze gedeelten uit haar tijdens haar opname bijgehouden dagboek onder de titel Diary Written in the Provincial Lunatic Asylum (1885), om aandacht te vragen voor de misstanden waar ze mee te maken had gehad.

April. — The friends of Miss Short have been here and taken her home, and word returned that she is better. I am thankful to think she is with her mother, and I do not see her so improperly treated; it made me feel wretched to think of her.

Poor Katy Dugan's friends came one day. I watched my chance and told one of them to let her mother know she was getting worse and was not well treated. I had many heart-aches for that girl; I scarcely know why. They must have seen she looked worse; her dress of flannel, trimmed with satin of the same color, which looked so nice when she came, was filthy with spots of gruel and milk they had been forcing her to eat. This day, I remember, was worse than common days of trouble. I had been excited by seeing one of the most inoffensive inmates pushed and spoken to very roughly, without having done any wrong. They attempted to comb that poor girl's hair; she will not submit, begs and cries to go down there. I go to the bath-room door to beg them to be gentle with her. Mrs. Mills slammed the door in my face. She is vexed at any expression of sympathy. Again I hear that pitiful cry, and I go up the hall to see what the trouble is. They had taken her in a room to hold her on the floor, by those heavy, strong nurses sitting on her arms and feet, while they force her to eat. I return, for I can't endure the sight. I met Mrs. Mills, with a large spoon, going to stuff her as she did me. (I was not dyspeptic; I had fasted and would have eaten if they had given me milk, as I requested.) She was angry at me again; she ordered me to my room, and threatened to lock me in. What have I done to merit such treatment? How can I endure this any longer!