donderdag 30 juli 2020

Jacob van Lennep • 31 juli 1823

Jacob van Lennep (1802-1868) was een Nederlandse schrijver. In 1823 maakte hij met zijn vriend Dirk van Hogendorp een petit tour door zomers Nederland. Van deze tocht hield hij een dagboek bij, onder de titel Nederland in den goeden ouden tijd.

Van Lennep en zijn vriend en wandelgenoot Van Hogendorp hadden op 30 juli de arts Rozenstein aan de tand gevoeld, die "als een gelukzoeker werd aangemerkt, die onder den dekmantel der godvreezenheid zich bij verscheidene huisgezinnen had aangenaam gemaakt, en door den Gelderschen adel, bijzonder bij Freule AMELIE VAN PALLANDT zeer gezien was". Ze komen er niet uit of hij een bedrieger is, en besluiten hem nogmaals te ondervragen.

Donderdag 31 Julij.
's Morgens te vijf ure stonden wij op en begaven ons naar het venster om te zien of het weder ons zoude toelaten naar Arnhem te vertrekken; dan de regen noodzaakte ons te blijven. Wij ontbeten dus en schreven; vervolgens teekende ik eenige schetsjens op, welke ik op de cingels gemaakt had van de torens en vergezichten.
Te half twaalf wandelden wij naar ROZENSTEIN. Hij wachtte ons zeer net gekleed op, en schoon hij nu zijne conversatie had voorbereid, konde hij onze strikvragen niet ontduiken. In het begin verhaalde hij ons dat hij zoovele patienten door zijne krachten en Gods hulp genezen had. Nu vroeg VAN HOGENDORP, terwijl het gesprek over de Duitsche theologen liep, hoe men in Duitschland over MICHAELIS [theoloog] dacht. ROZENSTEIN, die waarschijnlijk dien schrijver niet gelezen had, beet op zijne lippen en na zich bedacht te hebben antwoordde hij, dat MICHAELIS bij allen niet evenzeer bevriend was. Door dit dubbelzinnig gezegde meende hij de navorsching te ontduiken, doch VAN HOGENDORP vroeg hem nadere uitlegging en liet zich eenige woorden ontvallen, waaruit hij opmaken konde dat VAN HOGENDORP MICHAELIS prees. Straks weidde ROZENSTEIN in den lof van dien schrijver uit; doch toen mijn reisgenoot zich sterk tegen denzelven verklaarde, sloeg het blaadje weder om en hij schold op MICHAELIS, telkens echter het gesprek weder trachtende af te wenden.
De Remonstranten had hij nooit hooren noemen en veele godsdienstpunten schenen hem vreemd. Nu vroeg ik hem hoe men in Duitschland over de praedestinatie en de vrije wil dacht. ‘Zij nemen die aan,’ antwoordde hij. ‘Welke? hernam ik, want zij strijden tegen elkander.’ – En nu gaf hij ons een alleronbegrijpelijkste en wangedrochtelijke beschrijving van zijn geloof, waaruit ons ten klaarsten bleek dat hij met het masker der godsdienst alleen diegenen bedriegen kon die met derzelver hoofdpunten en voorname geschillen onbekend zijn. Toen hij eindelijk de existentie des duivels ontkende en de goede werken verhief, kon VAN HOGENDORP het niet langer uithouden. Wij stonden op en namen ons afscheid, thands bewust hoe wij over hem hadden te denken. Ook schreef VAN HOGENDORP kort daarop aan DA COSTA om hem jegens de vriendschap met zulk' een huichelaar, die aan de goede zaak niet dan nadeel toe kon brengen, te waarschuwen.
Na tot twee uren in de Societeit gezeten te hebben, wandelden wij den weg naar Deventer op tot aan de herberg de laatste Stuiver en trokken, teruggekeerd, naar den Ritmeester VAN HOGENDORP. Hier aten wij met den Ritmeester STORM, een jong, klein doch zeer aartig mensch en deszelfs bevallige echtgenoote, naast welke ik mij zeer vermaakte. Na den eten bracht de Ritmeester ons met den heer STORM in zijn open wagentje dat met twee goede bruintjens bespannen was over een vlakken en moerassigen weg doch met heerlijke bouwlanden omzoomd naar het landgoed de Pol toebehoorende aan den Leydschen student SCHIMMELPENNINCK VAN DER OYE, thands met zijn' vriend W. BOREEL VAN HOGELANDE op reis naar Italiën. Dit adelijk goed pronkt met uitgestrekte korenvelden, omringd door de heerlijkste eiken en beukenlanen die men zien kan. Terwijl onze vriendelijke geleider, wien de podagra belette te wandelen, in een boerenhuis zijne pijp rookte, wandelden wij, daar het weder nu zeer goed was, de fraaie buitenplaats rond. In het terugkeeren zag ik voor een landhuis eene jonge freule staan, schoon als een engel, van eene ongelijkbare blankheid en fraaiheid van gestalte. Intusschen liep ons gesprek over de gelukkige wijze, waarop de jonge SCHIMMELPENNINCK aan zijn landgoed gekomen was, dat hem door zijn oom ten prejuditie van zijn' ouderen broeder was nagelaten, omdat hij naar deze WILLEM ANNE heette. Voor het slagbaar hout alleen bood men onlangs honderd duizend guldens.
Men oordeele hierna over de opbrengsten van het landgoed. Teruggekeerd bij onze vriendelijke gastvrouw bedankten wij haar voor het vriendelijk onthael en wandelden daarop naar de Societeit waar wij VAN RAPPARD hoopten te vinden die ons zoude komen afhalen om bij hem te blijven. Dan vruchteloos. Wij trokken dus te tien ure weder huiswaart en begaven ons dadelijk naar bed.

woensdag 29 juli 2020

Anne Brontë • 30 juli 1841

• Een brief van de Britse schrijfster Anne Brontë (1820-1849). Uit: Verwoeste levens. Een selectie uit de brieven van de gezusters Brontë (vertaald door Ria Loohuizen).

Thorpe Green, 30 juli a.d. 1841
Emily is vandaag jarig. Ze is aan het einde van haar drieëntwintigste jaar en is, voorzover ik weet, thuis. Charlotte is gouvernante bij het gezin van Mr. White. Branwell werkt als beambte op het spoorwegstation van Luddenden Foot, en ik ben gouvernante in het gezin van Mr. Robinson. Ik vind het hier niet prettig en zou graag van werkkring veranderen. Ik ben nu in Scarborough. Mijn leerlingen zijn naar bed en ik haast me om dit af te maken voordat ik hun voorbeeld volg.
We denken erover een eigen school op te zetten, maar het staat nog niet helemaal vast en we weten niet of het zal lukken of niet. Ik hoop van wel. En ik vraag me af hoe het met ons zal gaan en hoe of waar we allemaal zullen zijn op deze dag over vier jaar, de datum waarop, als alles goed gaat, ik vijfentwintig jaar en zes maanden oud zal zijn, Emily zevenentwintig jaar, Branwell achtentwintig jaar en een maand, en Charlotte negenentwintig en een kwart jaar. We zijn nu allemaal van elkaar gescheiden en het is niet waarschijnlijk dat we elkaar weer zullen zien eer er vele vermoeiende weken verstreken zijn, maar voor zover ik weet is niemand van ons ziek en we doen allemaal iets om in ons eigen onderhoud te voorzien, behalve Emily, die het echter net zo druk heeft als wij en in werkelijkheid haar eten en kleding evenzeer verdient als wij.
Wat weten we toch weinig van wat we zijn
Nog minder zelfs van wat we zullen worden!
Vier jaar geleden zat ik op school. Sindsdien ben ik gouvernante geweest op Blake Hall, ging daar weg, kwam op Thorpe Green en heb ik de zee gezien en York Minster. Emily heeft lesgegeven op de school van Miss Patchet en is daar nu weg. Charlotte is bij Miss Woolers school weggegaan, is gouvernante geweest bij Mrs. Sidgwick, is bij haar weggegaan en naar Mrs. White gegaan. Branwell heeft het schilderen opgegeven, heeft privé-lessen gegeven in Cumberland, is daar weggegaan en werkt nu als beambte bij de spoorwegen. Tabby is bij ons weg. Martha Brown heeft haar plaats ingenomen. We hebben Keeper, hadden een lief klein poesje, maar dat zijn we kwijt, en we hebben ook een havik. Hadden een wilde gans die is weggevlogen en drie tamme, waarvan er een dood is. Al deze verschillende dingen, en nog veel meer, hadden we niet verwacht of voorspeld in juli 1837. Wat zullen de volgende vier jaar ons brengen? Dat weet alleen de Voorzienigheid. Maar wijzelf zijn weinig veranderd sinds die tijd. Ik heb dezelfde gebreken die ik toen had, alleen ben ik wat wijzer geworden en heb ik wat meer ervaring, en een beetje meer zelfbeheersing dan toen. Hoe zal het zijn wanneer we dit briefje openmaken en dat van Emily? Ik vraag me af of het dan nog steeds goed zal gaan met de Gondalanders en hoe hun omstandigheden zullen zijn. Ik ben nu bezig het vierde deel van Solala Vemon's Life te schrijven.
Enige tijd al beschouw ik vijfentwintig als een soort mijlpaal in mijn bestaan. Het kan een echt voorgevoel blijken te zijn, of misschien is het slechts een bijgelovig idee; het laatste is het meest waarschijnlijk, maar de tijd zal het leren.
Anne B.

dinsdag 28 juli 2020

Vincent van Gogh • 29 juli 1890

Vincent van Gogh (1853-1890) was een Nederlandse schilder. Onderstaande brief aan zijn broer Theo droeg hij op zich bij zijn dood op 29 juli 1890. 
 
Bedankt voor Uw aardige brief en het biljet van 50 fr. die hij bevatte.
Ik zou U graag over veel dingen willen schrijven, maar ik voel hoe nutteloos het is. Ik hoop dat ge die heren in een jegens U welgezinde stemming hebt aangetroffen. Dat ge me geruststelt ten aanzien van de rust van Uw huishouden, dat was de moeite niet waard, ik geloof dat ik evenzeer her goede heb gezien als de andere kant. - En ik ben het er overigens helemaal mee eens dat het opvoeden van een klein jongetje op een vierde etage een zwaar karwei is, zowel voor U als voor Jo. Aangezien datgene dat het belangrijkste is goed gaat, waarom zou ik dan nog over minder belangrijke dingen praten. Op mijn woord, voordat er kans is met een kalmer hoofd over zaken te praten, zal er Waarschijnlijk nog een tijd verstrijken.
Dat is het enige dat ik op het ogenblik kan zeggen en dat ik dat van mijn kant met enig afgrijzen heb geconstateerd, ik heb het nog niet verstopt. Maar het is daar allemaal. De andere schilders, wat ze er ook over denken, houden zich instinctief op een afstand van de discussie over de huidige handel.
Nou ja, we kunnen eigenlijk alleen onze schilderijen laten spreken.
Maar toch, mijn beste broer, is er dit dat ik je altijd al gezegd heb en ik zeg het nog eens met alle ernst van een geest die onverdroten bezig is te pogen het beste te doen dat men kan - ik zeg het U nog eens dat ik U altijd zal blijven beschouwen als iets anders dan een simpele handelaar in Corot, dat gij, door mij als tussenpersoon deel hebt aan de daadwerkelijke produktie van bepaalde doeken, die zelfs in een debâcle hun kalmte bewaren.
Want zover zijn we en dat is min of meer het voornaamste dat ik u te zeggen kan hebben op een ogenblik van relatieve crisis. Op een ogenblik dat de zaken zeer gespannen zijn tussen handelaren in schilderijen van dode kunstenaars, en levende kunstenaars.
Welnu, mijn eigen werk, ik riskeer er mijn leven voor en mijn verstand is er al half aan ten onder gegaan - goed - maar gij zijt niet onder de handelaren in mensen voorzover ik weet, en gij kunt partij kiezen, vind ik, daadwerkelijk met menselijkheid handelend, maar que veux tu?

maandag 27 juli 2020

Laurie Langenbach • 28 juli 1977

Laurie Langenbach (1947-1984) was een Nederlandse schrijfster. Uit: Brieven, dagboeken en een geheime liefde

28 juli 1977
[...]

avond
Geleidelijk aan heeft er een weidse vorm van tevredenheid bezit van mij genomen, een steeds uitdagend welbehagen, dat bijna gelukzalig is. Een opgewonden tevredenheid. Dat klinkt vreemd, maar zo is het. De tevredenheid is zo alomvattend, het lijkt of de kamer ervan zoemt, alsof het tastbaar is, alsof het werkelijk van mij uitstraalt. Het staat in verband met het licht in de kamer, een subtiele melange van het allerlaatste daglicht en kunstlicht. Dat kunstlicht is eerder geel dan wit, en het is om mij heen zo bedeesd, zo 'mellow' (soms zijn er woorden die niet in de Nederlandse taal bestaan. Die hele fijngevoelige woorden als 'mellow'. Mellow associeer ik met cognac: een volle ingetogen gloed.)
Deze kamer is grotendeels wit, afgewisseld met houten kleuren als cognackleurig bruin, en de kleur van blank hout dat gelakt is. Die kleur is moeilijk met een woord of een vergelijking te treffen. Het is een soort geel, denk ik, maar er zit ook wit doorheen en nauwelijks merkbaar bruin. De glans geeft een suggestie van goud.

zondag 26 juli 2020

Louis-Ferdinand Céline • 27 juli 1933

• De Franse schrijver Louis-Ferdinand Céline (1894-1961) in een brief aan de Amerikaanse literatuurwetenschapper Milton Hindus, die veel over Céline gepubliceerd heeft. Uit: Van de ene dood naar de andere. Brieven, artikelen en polemieken (vertaald door E. Kummer).


98 rue Lepic juli 1933

Lieve vriendin,
Ik vind dat je je roman inderdaad vanaf de 'bevalling' moet omwerken en de ik-vorm moet gebruiken. Ik kreeg de indruk dat je dan heel raak en gevoelig schrijft. Dat is de toon die je moet aanhouden, want die is waarschijnlijk echt de jouwe, de rest kun je erbij aanpassen. Dan ben je absoluut verzekerd van succes.
Zelf zal ik ook erg blij zijn je van de winter weer te zien. Hoe onheilspellend jouw droom je ook lijkt, hij ligt misschien dichter bij de mogelijke werkelijkheid dan je denkt en is niet zo maar fantasie. We bevinden ons in een periode waarin het gruwelijke nog slechts een heel gewone manier is om je te amuseren.
Je moet geen hekel aan je leven krijgen, aan niets trouwens en vooral niet aan jezelf. Waarom zou je? Je hebt er geen geldige redenen voor. Pas goed op je gezondheid. Het leven dat wij leiden is van 't begin af aan volkomen verkeerd en tegennatuurlijk en afschuwelijk in strijd met onze instincten, 't is één grote mislukking, we zouden helemaal opnieuw moeten beginnen.
Jouw hachelijk en onzeker bestaan heeft toch wel erg veel charme, 't is een wonder. Klamp je eraan vast. Schrijf me.

Heel hartelijke groeten,
L.-F. Destouches [de echte naam van Céline]


98 rue Lepic juli 1933

Lieve Evelyne,
Als je deze boeken uit hebt, zal ik je andere sturen. Haal eruit wat bij je temperament past. Als je de dingen zo voelt, heb je in alle opzichten gelijk. Op deze wereld begin je praktisch niets met hartstochten als ze niet echt zijn. Je moet je eigen deuntje kiezen, dat is alles. Allendy is een psychoanalyticus die niet veel waard is**, maar het werk van Freud is werkelijk heel belangrijk, voor zover de Mens belangrijk is. Je dromen betekenen een heleboel voor je, merk ik. Goed beschouwd is dat het enige waarmee mannen (en vrouwen!) zich bezig zouden moeten houden. De komende jaren ga ik me erop toeleggen ze allemaal te gebruiken. Heel vriendschappelijke groeten,

L.D.

Hoe gaat 't met de zaken van je man? Dat alleen is erg.


** Terzijde: Allendy was heel belangrijk voor Anaïs Nin en komt veelvuldig in haar dagboeken voor.

zaterdag 25 juli 2020

Arthur Rimbaud • 26 juli 1888

• De Franse dichter Arthur Rimbaud (1854-1891) was al geen dichter meer, maar handelaar in Abessinië, toen hij deze brief ontving van ene Jules Borelli. Uit: Afrikaanse brieven (vertaald door Per Justesen).

Entotto, 26 juli 1888
Tijdens de reis die ik heb gemaakt is mij voortdurend doorgang geweigerd en ik werd met de dood bedreigd; en in Djindjera wilde men me verbranden. Ik heb echter een manier gevonden om zuidelijk door bevriend gebied te reizen, langs de stamgebieden van de Tambaro en de Hadia; maar de negus is teruggekeerd. Abba Djiffar is bang geworden en heeft me de weg versperd. Ik heb toch het land Koullo willen betreden, ik heb een paar dagen in de moqua van dit land doorgebracht, en op een dag ben ik de Godjeb overgestoken en buiten de poorten ben ik in dit land doorgedrongen om meteen weer rechtsomkeert te maken ... Ik heb een olifant geschoten, dankzij het ivoor heb ik te eten.
Ik heb in de Djindjero willen doordringen; een zekere abba Koro van Abba Djiffar heeft me met een duizendtal mannen begeleid. Ik ben vrij ver gekomen. De Djindjero hebben ons aangevallen, alle mensen van Djimma zijn gevlucht; ik heb me slechts met de grootste moeite kunnen redden; ik heb er vier gedood en een aantal verwond. Zij hebben veel mensen van Djimma gedood, ze hebben de abba Koro gegrepen en hem onthalsd; zes anderen die gevangen waren genomen, moesten kokend water drinken.
Ik heb hevige koortsen opgelopen, sinds twee maanden lijd ik voortdurend aan aanvallen; ik ben nu zover dat ik kinine met twee gram tegelijk neem. Ik heb geen kracht, geen energie, ik ben doodop, ik moet zo spoedig mogelijk teruggaan. Ik schrijf niet naar huis opdat ze mijn handschrift niet zien; ze zouden denken dat ik verloren was; ik heb ook niet de kracht om te schrijven.

Jean-Paul Sartre • 25 juli 1963

• De Franse filosoof Jean-Paul Sartre (1905-1980) schreef vele, vele brieven aan zijn levensgezellin Simone de Beauvoir, koosnaam Castor. De bovenstaande brief is de laatste brief die hij haar schreef – hierna telefoneerden ze enkel nog. Het kan goed zijn dat met “de 5 vliegen” restaurant d’Vijff Vlieghen in de Spuistraat in Amsterdam wordt bedoeld. Uit: Brieven aan Castor en aan enige anderen 1940-1963 (vertaald door P.P.J. Klinkenberg).

25 juli 1963
Het merkwaardige hier is dat het rond het middaguur regent en de hemel aan het einde van de dag opklaart. Een noordelijke gewoonte, veronderstel ik. Het is de moeite waard onder een grijze hemel te wandelen en in de laatste glans van een kille, volstrekt nutteloze zon Simenon te lezen. Afgezien daarvan is het plezierig: Utrecht, Den Haag, Haarlem, vooral Leiden, pittoresk onder een blauwe hemel – de hemel was twee dagen blauw. Ten slotte is Amsterdam de parel. Ze heeft alles en die melancholie die alleen bij haar past – die de laatste kleine meesters (begin XVIIde eeuw) hebben gezien – Wist u dat de Hollanders zich in de XVIIde eeuw niet wasten? Ze stonken een uur in de wind. En dat een zekere abbé Sartre in een Verhandeling over zijn reizen naar Holland zegt dat ze er toen aten als zwijnen? Dat is niet veranderd. Arlette’s neiging de ellendige kant van het leven te zien ontzegt ons de toegang tot de 5 vliegen, we eten in normale restaurants die gewoonlijk rotzooi opdienen. Niemand maakt zich hier illusies; het is zelfs zo overdreven dat alle verslaggevers die me interviewden begonnen met me argwanend te vragen: 'Maar wat kan u toch in Holland aantrekken? Wat ziet u in dit land?' Ik vind het echt heel prettig, behalve dan dat je op Cuba beter werkt dan in Amsterdam. Descartes zei het al; een ongunstige streek voor het werk van het verstand.

donderdag 23 juli 2020

Lidija Tsjoekovskaja • 24 juli 1961

Lidija Tsjoekovskaja (1907-1996) was een Russisch schrijfster en dichteres (op de foto ook haar dochter). Ze was bevriend met de beroemde dichteres Anna Achmatova, en beschreef hun ontmoetingen in haar dagboek: Ontmoetingen met Anna Achmatova 1938-1962  (vertaald door Kristien Warmenhoven). Na Achmatova’s dood bezorgde Tsjoekovskaja haar werk.

24juli 1961 
Anna Andrejevna heeft me gebeld - twee dagen van tevoren - of ik vandaag om twaalf uur bij haar wilde komen. Vanavond vertrekt ze naar Leningrad in gezelschap van Zjenja Berkovskaja. (Zjenja brengt haar naar Komarovo en blijft daar bij haar wonen en voor haar zorgen.) Ze reikte me een nummer aan van het blad Amerika. Helemaal op glanspapier; de broeken in de vouw, blinkende tanden en decolletés. En binnenin een huwelijk: bloemen, een bruidssluier, bokalen, glimlachjes. Uit het onderschrift wordt duidelijk dat het gaat om de huwelijksvoltrekking tussen twee Amerikaanse gidsen die elkaar hebben leren kennen op de Amerikaanse tentoonstelling in Moskou. Een van hen, de bruidegom, schrijft een dissertatie over Anna Achmatova. Haar naam valt volkomen uit de toon te midden van al dat geglans en geschitter. Ze schreef een opdracht in een bundeltje en droeg mij op het te overhandigen aan Julian Grigorjevitsj [Oksman]. Bij het afscheid zei ze: 'Misschien kom ik wel nooit meer naar Moskou. Hier kan ik niet meer wonen: Borja [Ardov] gaat trouwen, ze hebben de kamer nodig. Ik ben uitgenodigd door de familie Vilenkin maar... ik weet het niet.' 

woensdag 22 juli 2020

Jules Renard • 23 juli 1903

Jules Renard (1864-1910) was een Franse schrijver. Dagboeknotities 1887-1910. Vertaald door Frans de Haan en Marianne Kaas.

4 maart
Eén of twee keer per jaar goed dineren bij een rijke vriend, een paar keer in zijn comfortabele rijtuig een tochtje maken, naar zijn schilderijen kijken, naar zijn weelde, meer heeft een fatsoenlijk mens niet nodig om zich rijk te wanen.

30 maart
Voorjaar: de nekken van de vrouwen ontluiken al.

29 mei
Telkens als het woord ‘Jules’ niet wordt gevolgd door het woord ‘Renard’, ben ik bedroefd.

23 juli
Op je veertigste moet je je ramen naar de andere kant openzetten: je bent zelfs al aan de late kant.

14 september
Bigotte vrouwen. 's Zondags slapen ze met God en door de week bedriegen ze Hem.

22 september
Ze wil niet dat haar man erbij is wanneer ze bevalt. Ze voelt zich al vernederd genoeg!
Nog zo een die haar kinderen door de mond zou willen krijgen!

18 oktober
Veertig jaar, en ik durf niet alleen naar de Moulin Rouge. 

dinsdag 21 juli 2020

August Muls • 22 juli 1917

August Muls (1878-1958) beheerde samen met zijn broer Henri een mangaanmijn in Georgië, toen hij in 1917 opeens klem kwam te zitten tussen de oprukkende Russische revolutie en de Duitse bezetters. Hij hield in die tijd een dagboek bij.


Maandag 16 juli tot zondag 22 juli
't Is heel warm weer en de week gaat voorbij in meestal in huis te zitten, geschriften na te zien en correspondentie te voeren. De wagons voor het peroxyde zijn ons nog altijd niet toegestaan wat mij erg bekommert. Ook besluit ik binnen enkele dagen met Pieter naar Tiflis te gaan om daar bij de bestuurder der Kaukasische ijzeren wegen speciale stappen aan te wenden. 's Zondags bezoek van Rabut, ingenieur, die door Bayard gezonden is om een verslag te maken over Darkveti en de Duitse zaken. Het is een reeds bejaard man, heel klapziek en die veel gereisd heeft in Zuid-Amerika, Spanje, Griekenland, Skandinavië, enz. Hij heeft een knecht of taalman, een Armeniaan, meegebracht, die we ook in huis logeren.

[...]
Dinsdag 24 juli
De dag gaat door in voorbereidselen voor onze reis naar Tiflis en we vertrekken 's avonds, Pieter en ik, om 10 uur. Drinnan komt ons in Tsjikaoeri vervoegen en gaat mee. Diezelfde nacht, volgens de latere verklaring van Henri, had er weer een verschijning van het zogezegde spook plaats. Rond 10 uur, wanneer Rabut reeds naar bed was, gaat Henri een ronde doen in de hof en neemt zijn Browning mee. Tussen het gemak en het kiekenkot ziet hij een gedaante langs buiten over het schutsel leunen. Het is maneschijn. Henri gaat er stil naar toe en op een afstand van drie meter schiet hij erop. De gedaante verdwijnt plotselings en Henri was zo zeker dat hij ze getroffen had dat hij over het schutsel ging zien om de man te ontdekken. Niets! Op hetzelfde ogenblik komen Ambrossi en Nicolas die mij naar de statie begeleid hadden, langs het klein deurtje in de hof binnen en vervoegen Henri. Alle drie gaan buiten achter het schutsel zien om tenminste sporen van bloed te ontdekken. Niets te zien! Ze gaan terug in de hof en juist op dat ogenblik ziet Henri een man op de weg uit de richting van het dorp komen. Hij loopt ernaar toe, houdt hem vast en plaatst hem de revolver op de borst, tot de knecht met de lantaarn aankomt. De man heft de handen omhoog, geeft zijn naam op, die zijns vaders, en het wordt uitgemaakt dat het de koster van 't dorp is, die ergens naartoe gaat voor een begrafenis die morgen moet plaatshebben. Het is een oud onschuldig man die Henri ook dadelijk loslaat. Geen verdere gebeurtenissen gedurende de nacht. Rabut heeft niets gehoord en heeft gerust geslapen.

maandag 20 juli 2020

W.B.E. Paravicini di Capelli • 21 juli 1803

W.B.E. Paravicini di Capelli (1778-1848) was een hooggeplaatste Nederlandse militair die langere tijd in Zuid-Afrika verbleef. Zijn journaal is gepubliceerd als Reize in de binnen-landen van Zuid-Africa

[21 Juli 1803]
DONDERDAG den 21e JULY, wierd de dag begonnen met een onderzoek of het bekomen van de gedoode zeekoey, nog mogelyk zoude zyn, dog zonder gevolg, en dus werd de reis vervolgd; evenwel besloot men zoolang te wachten als nodig zoude zyn, om de vryslaaf die aan de overzyde van de Oranje Rivier by de Boschjesmans vernagt had, tyd te geven weder terug te komen.
Toen de zon op was zag men hem van drie Boschjesmans verzeld, de oever van de rivier opgaan, om eene minder gevaarlyke overtocht te vinden: op de gekozen plaats gekomen zynde, maakten de Boschjesmans voor hunne gast een lange takkebosch, om die even als zy zelven by de passage te bezigen. Het gevaar dat de vryslaaf de vorige dag gelopen had, had hem zyn stoutigheid [moed] benomen, en hy scheen met bedeesdheid te water te gaan. Tot aan een eylandje in de rivier ging het byzonder voorspoedig en met behulp zyner nieuwe vrienden, ondernam hy de tweede en moeylykste overtocht; maar toen zy het tot op een klip waar hen het water slechts ter halfwegen het lyf was, hadden gebragt, deed de vermoeidheid hem staan en wel zoo lang dat de vryslaaf en de eene oude Boschjesman die hem op de klip vergezelde, van de koude als verkleumden; tevergeefsch riep men hen toe de reis te vervorderen.
Men bewoog twee andere Boschjesmans hunne redding te gaan ondernemen; zy deden dit met zware houtbosschen waarop lynen rusten, die aan onze oever wierden vastgebonden. Zy stuurden met zoo veel behendigheid, dat zy juist op het goede punt aankwamen, dog de vryslaaf was te verkleumd en te bedeesd om de lyn te grypen, en de Boschjesmans dreven door de stroom voorby; dan op dit ogenblik nam die op de klip was, de eenige party die hem redden kon: hy drukte de vryslaaf in de diepte, en dwong hem, dus met hem vereenigd, eene laatste aanstrenging te doen.
Deze schepzelen boezemden ons levendig belang in; men liet wyn heet warm maken om hun te ontfangen, en had het overgroot genoegen, hen eindelyk aan de wal te zien komen. Het geselschap van den Gouverneur gaf het voorbeeld van deelmening en hulpbetoning. De twee uit het water komende, waren byna dood van vermoeidheid en koude; men laafde hen met de warme wyn en koesterde de Boschjesman by het vuur. Toen men hen zag bekomen, wierd aan hun en de andere die ter redding hadden mede gewerkt, rykelyk geschenken uitgedeeld.

[lees verder]

zondag 19 juli 2020

Jacques Inbona • 20 juli 1673

• De Brugse patriciër Jacques Inbona († 1714) had een open oog voor het vreemde en curieuze dat bijwijlen de eentonigheid van het dagelijkse leven in zijn stad kwam breken. Uit het Handschrift (Rare Geschriften) van Jacques Inbona.

Polakken met beren
‘Int latste van Jully 1673 soo waeren hier tot Brugge te sien onder den grooten torren (van de Halle) voor het ghebodthuijs voor eenen stuver vier beijren doende veele accien met dansen ende springhen ende hunne meesters waeren polacken ende waeren groote meesters int speelen met de trompetten ende schalmeijen.’

‘Int eerste van junij 1675 waeren hier tot Brugge inden Engel bij het beenhuys polackers met beeren ende conden dese beeren seere wel dansen ende andere consten.’

Simone de Beauvoir • 19 juli 1927

• Simone de Beauvoir (1908-1986) was een Franse filosofe en schrijfster. Het onderstaande (in het Engels vertaalde) fragment komt uit het dagboek dat ze als studente bijhield.

Tuesday morning, [July 19]
I slept poorly last night; thought too much about all these things. And then, my dear friends, you don't like young girls, but remember that they not only have a reason to satisfy, but also a heavy heart to subdue [comprimer] — and in this way I want to remain a woman, still more masculine by her brain, more feminine by her sensibility. (Moreover, everyone recognizes in approaching me that I am not like other young girls. Oh Ponti, how nicely you said so to me in the splendid Luxembourg Gardens on the gilded night So humble, you too my friend, so simple, so charming!) I have examined my conscience, and here is what I have found: prideful, selfish, and not very good. Jacques also made me feel this. Yes. I often have disgust for myself. I think that I could be very humble before God, but I am not humble before men. I have closed myself in my ivory tower saying, "Who is worthy of entering here?" I would sometimes open the door and that is all, but there are some people profoundly better than me, and this haughty attitude is stupid.
Egoïst—I love others only inasmuch as they are me; I easily scorn, and scornful, I no longer try to do my best.
Not very good—how severely I judge and with what right? Even the boys who sing ignoble songs, I should love them with pity and indulgence. I laugh with scorn; I should suffer with gentleness. I am hard, hard and proud. Become conscious of your own poverty, my girl, and of all of your cowardice!
You walked for five minutes in a beautiful garden, then you arrived in a desert of stones and behind you the door was closed. You walked for five more minutes, then you lay down on the ground, and you cried from not being able to find any suitable position after having sought one all year. People passed by, saying, "There can only be stones there." You said, "Why?" You were right, but you said within yourself, "There are only stones," and then, "Why?" All you have to do is to get up and to walk on until your last day.
[...]

Frederik van Eeden • 18 juli 1923

Frederik van Eeden (1860-1932) was schrijver en psychiater. Hij hield een groot deel van zijn leven een dagboek bij.

woensdag 18 juli
Koel, reegenachtig weer, 62 o [fahrenheit]. ▫ Couperus stierf Zondag 15. Ik voelde heel hartelijk voor hem. Ik had ook onlangs nog een prettige briefkaart van hem ontvangen. Ik dacht graag aan hem en zijn werk. Maar de doodstijding maakte mij niet somber, wel droevig maar niet naargeestig. Ik voel alsof hij door goede beschermgeesten omringd is. En zoo was ik gister, na het doodsbericht, niet terneer geslagen, eerder iets meer opgewekt.Maar wat zal de Haag zijn zonder Couperus. Borel schreef aardig oover hem. Hoe kunnen die journalisten zoo gauw klaar zijn met hun rouwartikelen. Zal ik naar de Crematie gaan?
Gister las ik een verslag oover de gevangenkampen in Duitsland, tijdens den oorlog. Dit had ik juist noodig voor Sirius.

donderdag 19 juli
Prachtig weer, aangenaam koel. ▫ Het gaat me bizonder slecht. Het meest denk ik oover geld. En dan komt het besef dat ik toch niet te vreezen heb. Het is nu al twintig jaar dat geldzorgen me kwellen. ▫ Ik weet niet waarheen te gaan, als ik vertrekken moet. Het is toch wijzer een huis te behouden dan geld. Voor alle flinke maatreegelen ben ik te zwak en te ongeschikt. Ik mag niet verder van de kerk woonen. Maar dat slinken van mijn reserve, dat maakt me nerveus en bang.
Ik schreef nog al goed aan Sirius. Ik vond weer een toepasselijk boek.
De crematie vergat ik reegelrecht. Ik bad voor Couperus.

donderdag 16 juli 2020

Frans Kellendonk • 17 juli 1980

• De Nederlandse schrijver Frans Kellendonk (1951-1990) vond zijn dagboeken niet het publiceren waard, maar De Revisor publiceerde er wel een selectie uit.

17 juli 1980
Gerard Reve

Ik heb van zondag 13 t/m woensdag 16 juni met Wim Bergmans gelogeerd in Poët Laval bij Gerard Reve en Joop Schafthuizen. Reve heeft me zijn nieuwe boeken Moeder & Zoon en De Vierde Man te lezen gegeven. M&Z is een verslag van zijn bekering tot 't katholicisme, deels een apologetisch werk, deels een roman met de inmiddels bekende ingrediënten - ‘Spaart de roede niet’ etc. -, deels zeer vilein en kwaadaardig geroddel over Vestdijk, Matthieu Smedts, Gabriël Smit. Het is kortom een dankbaar werk voor kritici, want het verklaart veel - meteen de reden waarom het niet Reve's beste boek is - en het geeft aanstoot. De Vierde Man is een spookverhaal - boekenweekgeschenk 1981 -, routinematig geschreven, met mechanisch gehanteerde symboliek.
Reve maakte een veel opgewekter en gezonder indruk dan begin '79. Toen leken zijn ogen groen - ik had er een eed op durven doen - nu waren ze grijs. Hij sprak nog steeds onafgebroken (voornamelijk over het huis in Harwich, vlak bij Parkerton Quay, dat hij net had gekocht - omdat hij (1) er vijfentwintig jaar niets aan zou hoeven doen, (2) het vlak bij Holland ligt - overigens niet zo dicht als Holland zelf, maar daar zou hij uit zichzelf niet opkomen - en (3) als je met de nachtboot reist, kost het je geen reistijd!) - goed geïnformeerd, met veel details en voor alle onzin die hij spuit blijkt hij uiteindelijk toch heel verstandige reden te hebben. Je kunt met hem alleen over feiten praten. Hij is zeer vriendelijk en plooibaar, gul en gastvrij. Hij heeft ons tweemaal getrakteerd op een etentje, we konden ongelimiteerd drinken, al zijn tijd was voor ons beschikbaar - alleen over kleine dingen wil hij wel eens rellen, zoals een niet goed schoongeschraapt kaaskorstje, e.d. Hij heeft ons zijn gebouwen laten zien waarover al alles in de HP is geschreven. Hij praat veel over jongens en over zijn werk en zijn huizen, minder over politiek, literatuur.

woensdag 15 juli 2020

Boudewijn Büch • 16 juli 1998

Boudewijn Büch was een Nederlandse schrijver en programmamaker. Een boekenkast op reis is zijn 'persoonlijke kroniek' over 1998.

Berlijn en Potsdam, 16 juli 1998
Ik [...] ben met de S-Bahn naar Potsdam geweest. Ik ga nooit met het openbaar vervoer omdat ik een angst heb om in rijen te staan, kaartjes te kopen, verkeerd in te stappen en vooral door mensen herkend te worden. [...] Maar: ik heb het dus gedaan, met een dagkaart en de rit duurde een veertigtal minuten. In Potsdam weet ik blind de weg. [...]
Terug in Berlijn opnieuw muziek van Drafi Deutscher (geboren 1946) gekocht en wel de driedelige collectie Drafi Deutscher. Die Decca Jahre 1963-1968 (in 1987 verschenen bij dat meer dan voortreffelijke Duitse rock-’n-roll-restauratie-label Bear Family Records). Ik heb al vanaf het begin van zijn carrière – hij kwam tegelijk met de Rolling Stones op – een voorkeur voor Deutscher gehad. Natuurlijk, het is Duitse rock, maar wat een leven (ooit wegens pedofilie veroordeeld, leek nu voorgoed kapot maar heeft steeds come-backs geprobeerd; ik zag hem gisteren nog op televisie: oud en dik) en wat een teksten! Met twee anderen schreef Deutscher in 1965 het onvergankelijke Marmor, Stein und Eisen bricht [aber unsere Liebe nicht, alles, alles geht vorbei, doch wir sind uns treu...] en dat is sehr geil. Afgelopen nacht wakker geschrokken. Ik had P. in een angstdroom gezien. Ze was heel erg mooi. Vlak bij de Luisenplatz in Potsdam zag ik een bijna volmaakt jongensmeisje, maar het was bij nader inzien helaas geen tietloze pracht en verder had ze een ringetje in haar neus en een viezige hond.


• Schrijver en programmamaker Boudewijn Büch (1948-2002) over het waarom van Een boekenkast op reis: “Omdat ik een verzamelaar ben, een boekzoeker. Mijn leven speelt zich voor het grootste deel af in boekhandels en bibliotheken. Van die speurtocht wil ik verslag doen, van deze pathologie van een ongekende verzameldrift. Vandaar deze bundel papier over oneindig veel meer papier.”

dinsdag 14 juli 2020

Ursula von Kardorff • 15 juli 1944

Ursula von Kardorff (1911-1988) was een Duits schrijfster en journaliste. Gedurende de oorlog was ze werkzaam als journaliste bij de Deutsche Allgemeine Zeitung. In haar dagboek beschrijft ze het alledaagse leven van een Berlijner in de oorlogsjaren. Het dagboek is in het Nederlands vertaald (door Tinke Davids) als Gebombardeerd dagboek.

15 juli 1944
Toen ik tussen de middag thuiskwam om gauw wat voor mezelf te koken, zat Fritzi op mijn sofa. [...] Hij vertelde dat een van hun belangrijkste mannen het slachtoffer van een spion was geworden en op 5 juli gearresteerd was. Zijn vrouw, Annedore Leber, had zich teruggetrokken in een ziekenhuis bij het Stettiner Bahnhof, en omdat ik door niemand verdacht word, aangezien ik in hetzelfde bedrijf werk als zij, verzocht hij mij een boodschap over te brengen. [...] Toen fietste ik naar het ziekenhuis. Kwam ongehinderd langs de balie en vond de kamer zonder moeite. In bed lag een jonge vrouw met voor zich een tekenbord met modeschetsen. Ze keek me verbaasd aan. Toen ik uitlegde wie ik was en wie me gestuurd had, zei ze enigszins aarzelend: 'Neemt u me alstublieft niet kwalijk, maar kunt u zich op de een of andere manier legitimeren?' Ik liet haar mijn persoonsbewijs zien. 'U hebt er geen idee van hoe voorzichtig ik moet zijn,' zei ze verontschuldigend. De ban was gebroken, ik kon mijn bericht doorgeven. Ze hoorde het beheerst aan, hoewel ze al zo wit zag dat ze moeilijk nog meer had kunnen verbleken.
Toen verzocht ze me aan Fritzi mee te delen dat de huiszoeking bij haar niets had opgeleverd, de Gestapo-mensen waren onverrichterzake weer vertrokken, afgezien van twee flessen schnaps die ze hadden gestolen. Haar had men voor een verhoor meegenomen. […] Later had men haar, wonder boven wonder, weer laten gaan.

maandag 13 juli 2020

Willem Oltmans • 14 juli 1987

Willem Oltmans (1925-2004) was een Nederlandse journalist. In 1988 publiceerde hij een journaal over apartheid in de Verenigde Staten: Apartheid. USA 1988.

July 14, 1987:
After decades of fighting ‘apartheid’ in the United States, none of the 500 top American companies as identified by Fortune magazine is headed by a black American. The number of blacks holding policy-making and managerial positions in the Federal Government has also dropped dramatically since before President Ronald Reagan took office, from 44 in 1980 to 20 in 1986, according to the Equal Employment Opportunity Commission. The number of racial discrimination complaints filed by Federal workers is also on the rise. ‘We are getting more calls for help,’ said Rubye Fields, President of Blacks In Government, an organization representing 5 000 Federal, state and local government employees. Black employees frequently say that there is ‘a glass ceiling’ - invisible but very real - that keeps them from the top. Those interviewed said they faced obstacles peculiar to black people in predominantly white institutions. Besides plain prejudice, which often manifests itself in the implication that blacks ‘are not intelligent enough’, according to those interviewed, there are factors even more subtle. These include, black executives said, the predilection of some managers to promote people similar to themselves, and the social and professional estrangement that many blacks say they feel among white colleagues, especially in the absence of a black mentor. ‘You always feel like you are being watched and judged,’ said a black investment banker with a big Wall Street firm, who asked not to be identified.
[lees verder]

July 17, 1987:
On the evening of July 8, 1986, two white police officers killed a black man wielding a deer-hunting rifle in Norwalk, Connecticut. Witnesses disagreed about whether the victim, Ralph Fuller (27) pointed the gun at the officers. The rifle was unloaded. Three months later, the racial tension in Norwalk, that had swelled after the killing, was heightened further when another white policeman fatally shot a larceny suspect, Jay Reyes (21) a Puerto Rican, who had hit the officer with a rock while trying to escape from custody. Inquiries by the FBI and other officials exonerated the white officers in both incidents, but the victims' families started law suits. Of the Norwalk Police Department's 159 officers 26 percent are of black or Hispanic origin. However, the Times found that the streets are ‘steaming with fear and anger and resentment.’

zondag 12 juli 2020

Jean Cocteau • 13 juli 1953

Jean Cocteau (1889–1963) was een Frans dichter, romanschrijver, toneelschrijver, ontwerper en filmmaker. Een selectie uit de dagboeken die hij tussen 1942 en 1954 bijhield zijn in het Nederlands verschenen onder de titel Dagboek van een duizendkunstenaar (vertaald door Joop van Helmond).

13 juli [1953]
Corrida. Eerste stierengevecht te paard. Als je het niet met eigen ogen hebt gezien kun je je er de sierlijkheid niet van voorstellen. Het paard zo bij Velazquez weggelopen, de ruiter die het met zijn knieën bedwingt, de zwenkingen en de pijlsnelle vlucht als de stier chargeert. Tijdens het voorlaatste gevecht sprong een jongetje met een stok en een rode lap de arena in. Hij werd door de stier in de lucht gegooid en onder de voet gelopen. Iedereen dacht dat hij dood was. Afgezien van één gevecht, toen de matador door onhandigheid van een picador moest strijden met een uitgeput dier onder gejoel van de menigte, waren de gevechten heel fraai. Alle matadors kregen oren toegekend. 

Gisteravond met Tennessee Williams terwijl hij voor de landelijke radio werd geïnterviewd. De taalbarrière zorgde voor buitengewone misverstanden. Niemand verstond elkaar, maar uiteindelijk begrepen we elkaar uitstekend. Ik probeerde daarna uit te leggen wat hij had gezegd. Maar ik bracht het er niet veel beter af. Dat was overigens van geen enkel belang want in dit soort interviews blijft niets over van wat men had willen zeggen. Hem werd gevraagd wie volgens hem de twee grootste acteurs van Amerika waren. Hij antwoordde Marlon Brando en Greta Garbo. Hij voegde eraan toe dat Garbo nooit op de planken had gestaan, maar dat ze de grootste toneelspeelster zou zijn geweest als ze dat had gewild. Daarop zei ik dat Garbo door de muur van de roem heen was gedrongen en begon af te brokkelen. Dat ze nooit meer in een film of op het toneel zou verschijnen. Ik heb de pech gehad dat zij L'aigle à deux têtes had willen spelen, terwijl Tallulah [Bankhead] er in New York een puinhoop van heeft gemaakt.

zaterdag 11 juli 2020

Franz Kafka • 12 juli 1922

• Uit een brief van Franz Kafka (1883-1924 aan de Oostenrijkse schrijver Max Brod (1884-1968). De twee vrienden schreven elkaar tussen 1904 en 1924, het jaar van Kafka’s dood, vele brieven, die laten zien hoe hun “geestelijke en literaire ontwikkeling vervlochten was met de dramatische gebeurtenissen van hun tijd”. Uit: Een vriendschap in brieven (vertaald door Willem van Toorn).

12 juli 1922
De woning zelf is weliswaar wat huiselijke rust betreft bijna ingenieus ingericht, alleen zou de inrichting benut moeten worden en Ottla, die allerzorgzaamste, doet dat ook, van haar, het kind en het meisje hoor ik, hoewel we aan weerszijden van dezelfde wand wonen, dag en nacht niet het zachtste geluid dat me stoort, maar gisteren speelden er bijv. kinderen voor mijn raam, vlak onder mij een kwaadaardige groep, verder naar links een vriendelijke, leuk om te zien, maar het lawaai is van beide hetzelfde. […] Op het nabijgelegen station, dat overigens niet erg storend is, worden voortdurend boomstammen overgeladen, daarbij wordt altijd gehamerd, maar zacht en met onderbrekingen, maar deze morgen, ik weet niet of dat van nu af steeds zo zal zijn, begonnen ze al zo vroeg, en door de stille morgen en mijn naar slaap dorstende hersenen klonk het heel anders dan overdag. Het was heel erg.[...] Er zijn hier sinds een paar dagen 200 schoolkinderen uit Praag ondergebracht. Een kabaal als in de hel, een gesel van de mensheid. Ik begrijp niet hoe het komt dat de mensen in het daardoor getroffen deel van het dorp – en het is het grootste en voornaamste deel van het dorp – niet krankzinnig geworden uit hun huizen het bos in vluchten, en dan zouden ze nog heel ver moeten vluchten, want de hele zoom van deze mooie bossen is aangetast.

vrijdag 10 juli 2020

Jan Bouwer • 11 juli 1944

• De Nederlandse journalist Jan Bouwer zat tijdens de bezetting door de Japanners ondergedoken in Bandoeng. Zijn dagboek uit die tijd is gepubliceerd onder de titel Het vermoorde land.

Dinsdag, 11 juli [1944]
We hebben drie dagen luchtbeschermings-oefeningen achter de rug. Ik kan na al die oefeningen nog geen enkele verbetering in de organisatie van de dienst ontdekken. Ik zou haast zeggen, dat het steeds beroerder gaat. Alleen het aantal schreeuwende en scheldende Indonesische L.B.D.-ers neemt met iedere oefening toe. De bevolking loopt rustig door het alarm heen. De periodieke beproeving van de sirenes zal voortaan niet meer op de 10e, maar op de 8e - 'Hari Pembangoenan Asia Raya' (Dag van Ontwaking van Groot-Azië) - plaatshebben om twaalf uur 's middags.
Eendeëieren worden gedistribueerd. Eén ei per persoon per week, tegen de officiële prijs van 7 cent. Op de pasars (markten) kosten de eendeëieren al 20 cent per stuk en de pasar-politie - de z.g. 'prijscontroleurs' - doen er niets tegen. In feite zijn zij er niet om de consument te beschermen tegen afzetterij en zwarte praktijken van de handelaren, maar om de verkopers te beschermen tegen pingelen door de consumenten.

donderdag 9 juli 2020

Charlotte Brontë • 10 juli 1846

• Twee brieven van de Britse schrijfster Charlotte Brontë. Zij en haar zussen Emily en Anne publiceerden aanvankelijk onder een mannennaam (Currer, Ellis en Acton Bell). In de onderstaande brieven schrijft ze over hun dichtbundel, die blijkbaar nauwelijks verkocht werd. De zusters Brontë werden niet oud. Emily en Anne overleden aan tbc, Charlotte aan een extreme vorm van zwangerschapsmisselijkheid. Uit: Verwoeste levens. Een selectie uit de brieven van de gezusters Brontë (vertaald door Ria Loohuizen).

Charlotte Brontë aan Aylott & Jones
10 juli 1846

Mijne Heren,
De Heren Bell hebben mij opgedragen de ontvangst te bevestigen van de Critic en de Athenaeum die een bespreking van de gedichten bevatten.
Zij zijn nu van mening dat er opnieuw een bedrag van tien pond besteed mag worden aan advertenties, en laten het aan U over om de wegen te kiezen die U daarvoor het meest geschikt acht. Zij willen graag dat het volgende uittreksel uit de Critic aan elke advertentie toegevoegd wordt: 'Zij van wie het hart door de snaren van de Natuur zijn beroerd om mede te leven met het schone en het ware, zullen in deze werken de aanwezigheid bespeuren van meer talent dan deze materialistische wereld geacht wordt te wijden aan de meer verheven verrichtingen van het intellect.'
Zij verzoeken U eveneens een exemplaar van de dichtbundel toe te zenden aan Fraser's Magazine, Chambers's Edinburgh Journal, The Globe en Examiner
Ik verblijf, Heren, 
Hoogachtend,
C. Brontë


Charlotte Brontë aan Thomas de Quincey
16 juni 1847

Geachte Heer,
Mijn familieleden Ellis en Acton Bell, alsmede ikzelf, hebben zonder acht te slaan op de herhaalde waarschuwingen van verscheidene respectabele uitgevers, de onbezonnen daad begaan een boekje met gedichten te laten drukken.
Vanzelfsprekend waren wij verbouwereerd door de voorspelde gevolgen: ons boek blijkt een vergif te zijn; niemand heeft er behoefte aan en niemand neemt er nota van. In de tijdspanne van een jaar is onze uitgever erin geslaagd slechts twee exemplaren kwijt te raken, en alleen hijzelf mag weten wat een moeite en pijn het hem heeft gekost om van die twee exemplaren af te komen. Alvorens de editie naar de opslagplaats te laten overbrengen, hebben wij besloten een paar exemplaren van wat wij toch niet kunnen verkopen als geschenk uit te delen. Wij bieden U er gaarne een aan, als dankbetuiging voor het plezier en het profijt dat wij vaak en gedurende lange tijd mochten hebben van Uw werken.
Met de meeste hoogachting,
Currer Bell

woensdag 8 juli 2020

Boris Pasternak • 9 juli 1929

• De Russische schrijver Boris Pasternak (1890-1960) in een brief aan zijn nicht Olga Freidenberg (1890-1955); de twee onderhielden een jarenlange correspondentie. Uit: Contradans in brieven (vertaald door Kristien Warmenhoven).

Moskou, 9 juli 1929 
Weet je nog, Oljoesjka, dat ik je heb verteld van mijn ellende van de afgelopen vijf jaar, van een periodieke langdurige pijn in mijn onderkaak, erger dan kiespijn, die zich verspreidde over mijn hele kin ? Ik heb eindelijk een röntgenfoto laten maken en [...] die liet een geweldig gat zien onder mijn tanden waar bot hoort te zitten: het resultaat van een afbraakproces gedurende een periode van vele jaren. En toen ben ik geopereerd; ze hebben een cyste verwijderd die in het bot zat. [...] Ik mag hopen dat na de uiteindelijke genezing van de wond de zaak beperkt blijft tot een gedeeltelijke tandeloosheid, omdat de operatie vereiste dat er van tevoren zeven tanden werden getrokken, waaronder al mijn voortanden. [...] De operatie die twintig minuten zóu duren heeft anderhalf uur geduurd, en tijdens de behandeling heb ik het bewustzijn verloren omdat de plaatselijke verdoving niet lukte; in dat gat viel niets te verdoven en ze waren bang dat ze bij een volledige narcose de centrale gezichtszenuw zouden doorsnijden. Maar toen ze de cyste eruit trokken hebben ze die zenuw ofwel geraakt of hem met een watje aangeraakt. [...] Ik schreeuwde het uit en bracht het onder hun aandacht door flauw te vallen. [...] Maar nu is het goddank allemaal achter de rug en ik denk er alleen af en toe nog maar aan: dit waren immers dokters die zoveel mogelijk hun best deden mij geen pijn te doen; wat moeten mensen die gefolterd worden dan niet ondergaan? 

dinsdag 7 juli 2020

Bertolt Brecht • 8 juli 1920

Bertolt Brecht (1898-1956) was een Duitse schrijver. Uit: Dagboeken (vertaald door Hans Hom).

Donderdag, 8 juli 1920
Ik lees geboeid de brieven van Van Gogh aan Theo. Schokkende documenten van armoede en fanatiek werken zijn dat. In plaats van te eten schildert hij, en hij rekent uit hoeveel verf de tering hem oplevert! Hij heeft geen succes en werkt als een paard en ziet de toekomst haast altijd donkerder in dan het heden, dat al donker genoeg is. Daar kun je een hoop van leren, niet alleen op het menselijke vlak. Misschien zou het heel goed voor me zijn als ik zo werkte, verbeten en hardnekkig, zonder veel waarde te hechten aan inspiratie en te zinnen op indrukwekkende effecten. Maar dat breng je alleen maar tot stand in de beschrijving, je moet veel weten, het een en ander meegemaakt hebben en een bepaalde stijl hebben, die je overal bij kunt ‘aanwenden’. In ieder geval moet je een scherp oog hebben voor de ‘geest’, voor de krenten, het smaakvolle arrangement en het gepolijste. Doorslaggevend is het grootse raamwerk, de duistere, opgeworpen massa, het geagiteerde licht boven alles en de onverschrokkenheid van het menselijke hart, dat de dingen laat zien zoals ze zijn, en ze zo liefheeft.


In zijn allerlaatste, onafgemaakte toneelstuk Turandot voerde Brecht een personage Gogher Gogh op, maar of hij daarbij aan de schilder Van Gogh gedacht heeft ...

maandag 6 juli 2020

Friedrich Nietzsche • 7 juli 1862

• Je staat er niet zo bij stil, maar ook Friedrich Nietszsche (1844-1900) was ooit jong. Deze brief schreef hij op 17-jarige leeftijd aan zijn zus Elisabeth. Uit: Afgemat als een eendagsvlieg bij avond. Een selectie uit de brieven 1858-1879 (vertaald door Hans Driessen).

Gorenzen, 7 juli 1862
Met mij gaat het trouwens, net als met jou mag ik hopen, buitengewoon goed. Ik heb de eerste drie dagen van mijn vakantie in Naumburg doorgebracht, ben in het circus Hinné geweest, ben dan vrijdag naar Gorenzen doorgereisd en heb daar heel prettige dagen gehad. Gisteren ben ik naar een feest op slot Rammelsburg geweest. In de slotzaal werd een concert gegeven; de freule zong heel aardig, een gouvernante piepte heel jammerlijk door de genade-aria heen; over het geheel genomen echt dilettantisch. Het werd half zeven; er stonden zwarte wolken aan de hemel. In een fabrieksgebouw waarin we toevlucht hadden gezocht, werden we verrast door een geweldig onweer, met bliksem, onweer en bakken regen; toen dit voorbij was gingen we (mama en ik) weer op weg en baggerden door een vreselijke modder en verveelden ons, totdat we plotseling door een nieuw onweer werden overvallen en arm in arm, door de felste bliksem belicht, door en door nat werden. We zagen er echt belachelijk uit; de hele geschiedenis was trouwens niet van alle levensgevaar gespeend, hetgeen me toch weer goede zin gaf. Mama zal je de rest wel vertellen. [...]

zondag 5 juli 2020

Gustave Flaubert • 6 juli 1852

• De Franse schrijver Gustave Flaubert (1821-1880) aan zijn minnares, de Franse dichteres Louise Colet (1810-1876). Hij spreekt zich uit over haar ontluikende affaire met de flamboyante dichter Alfred de Musset. Uit: De kluizenaar en zijn muze. Brieven aan Louise Colet [vertaald door Edu Borger].

Croisset, dinsdag 6 juli 1852 
Ik heb in mijn eentje en op mijn gemak je laatste lange brief met het verhaal van je uitstapje in de maneschijn herlezen. [...] Je zou me verkeerd begrijpen als je meende dat ik je iets verweet. – Je kunt je daden meester zijn, maar je gevoelens nooit. Ik vind alleen dat je er verkeerd aan gedaan hebt nog een keer met hem uit rijden te gaan. Je hebt dat in alle onschuld gedaan, dat wil ik best geloven. Maar als ik in zijn schoenen stond, zou ik het je niet vergeven. Hij zou je voor een flirt kunnen aanzien. – Het is nu eenmaal een conventie dat je niet met een man een ritje in een rijtuig maakt om de maan te bewonderen. En het heerschap Musset is allemachtig conventioneel. – Zijn ijdelheid is van burgerlijke komaf. Ik denk niet (wat jij denkt) dat hij vooral gevoel voor kunst had. – Hij had het meeste gevoel voor zijn eigen hartstochten. Musset is meer dichter dan kunstenaar, en op dit moment meer mens dan dichter – en een armzalig mens. Musset heeft de kunst nooit gescheiden van de sensaties waarvan zij het complement vormt. Muziek is naar zijn idee geschapen voor serenades, de schilderkunst voor het portret en de poëzie om de harten te vertroosten. Wanneer je zo de zon in je broek wilt stoppen, verbrand je je broek en pis je op de zon. En dat is hem overkomen. 

William Townsend • 5 juli 1937

William Townsend (1909-1973) was een (sociaal bewogen) Britse kunstenaar. Uit: The Townsend Journals

BLACKSHIRTS IN KENT

5 July 1937
Canterbury had its dose of fascism today. [Oswald] Mosley at the Forrester's Hall. The Keables and all our Peacemaker group except David, with a few reinforcements from Wye College and from Sandwich, went down as an opposition body; but three quarters of the audience was [in] opposition. This led to a few scuffles with the gangster stewards, grimacing at every interrupter as if they were all dictators already, to a couple of ejections and a blow on the head from a baton for one young fellow.
Mosley's speech was a very clever one indeed; in fact, beautifully twisted, but when he had got his agricultural policy put across he was clearly out to provoke bad feeling and make excuses for abuse and shouting and whipping up his own followers' enthusiasm. He never hesitated to call an interrupter a bone-head, a village idiot, a puppet who was preventing 'this large and intelligent audience' from listening to him. Two-thirds must have been bone-heads, as they clearly did not like him.
Trickiness is Mosley's greatest virtue; he is not a magnetic personality - even striding down Canterbury's peaceful high street with his bodyguards.

Noël Coward • 4 juli 1943


Noël Coward (1899-1973) was een Britse toneel- en musicalschrijver. Uit The Noël Coward Diaries.

Sunday 4 July 1943
At twelve o'clock the Prime Ministerial car fetched me and drove me to Chequers. Found Mrs Churchill alone and played a little croquet with her. The PM was very amiable and charming. I played 'Don't Let's Be Beastly to the Germans' over and over again, and he was mad about it.
After tea I had a long talk with him about [Wendell] Willkie and de Gaulle (whom he doesn't like and suspects of being a potential little French Fuehrer). Sarah Churchill [dochter en actrice] appeared on leave. A little more general conversation, then an hour closeted with the PM. during which we played six-pack [bezique] and I took ten shillings off him. At dinner he was very gay and sang old-world Cockney songs with teddy bear gestures. In the course of the day, he admitted that he had been mistaken over the abdication. Mrs Churchill added later that his mistake had been providential because it had kept him out of office at a moment when it would have been compromising. After dinner we saw a news-reel and I played the piano for hours and then left.

donderdag 2 juli 2020

Ruth Andreas-Friedrich • 3 juli 1945

Ruth Andreas-Friedrich (1901-1977) zat in de Tweede Wereldoorlog in het Duitse verzet. Haar dagboek uit die tijd is vertaald (door B. Mackenzie) als Berlijns dagboek 1938-1948.

Dinsdag, 3 juli 1945
De Amerikanen zijn er! Frank heeft ze met eigen ogen gezien. Tenminste een van hen. In de buurt van de Schloszstrasse. Ze zijn dus toch gekomen. De overwinnaars uit het westen, op wie we sinds begin april gewacht hebben. Het gerucht ging al lang door de stad. Zeven dagen al verwelken aan de lantarens van de westelijke invalswegen de denneslingers en begroetingsversieringen. Tot we ophielden, erin te geloven. Nu is het sprookje werkelijkheid. Over de kaart van de stad gebogen, bepalen we in het ene stadsdeel na het andere de grens van de bezettingszones. Russisch, Frans, Engels, en Amerikaans. Vier overwinnende naties - vier bezettingszones. Merkwaardig, denk ik, dat de wereldverzoening begint met het vierendelen van Berlijn.
[...]
's Middags fietsen we naar het omroepgebouw. In een gesloten peloton, want fietsen zijn nog altijd zeer schaars. Wie alleen op weg gaat, loopt gevaar er zijn vervoermiddel bij in te schieten. In het omroepgebouw wordt het 'Cultuurverbond voor democratische vernieuwing van Duitsland' opgericht. Andrik dirigeert de Philharmoniker.
De zaal is tot de nok gevuld. Men wil zich democratisch vernieuwen. Men heeft de eerlijke wil tot opbouwen en verantwoorde prestaties leveren. Als ze alleen maar niet zoveel praatten. Frank, die naast me zit, gluurt al voor de derde maal vertwijfeld op zijn horloge. Al twee en een half uur lang volgt de ene feestrede op de andere. 'Wij mannen van de kunst, wij mannen van de wetenschap... wij mannen van het nieuwe Duitsland.' Bijna niemand van de acht prominenten, die hier met het verleden afrekenen en zich inspannen voor de sanering van ons culturele leven, schijnt in de gaten te hebben, hoe weinig geslaagd tot nu toe de sanering van zijn eigen spreekstijl is. Nog altijd gaat het hun om Het Hoogste en Uiterste, om het Geweldigste en Verhevenste. Over scholing, inzet, plannen ontwerpen, doelstelling en marsrichting spreken ze met een kinderlijke onbevangenheid. En waar blijven de vrouwen?
Een beetje teleurgesteld verzamelen we ons in de solistenkamer om naar huis te rijden. Op de een of andere manier had elk van ons zich de start in de democratische vernieuwing anders voorgesteld.

woensdag 1 juli 2020

Connie Palmen • 2 juli 2010

Connie Palmen (1955) is een Nederlandse schrijfster. Haar partner Hans van Mierlo overleed in 2010. Haar dagboekaantekeningen uit het jaar na zijn overlijden publiceerde ze als Logboek van een onbarmhartig jaar.

2 juli 2010
Al dagenlang te neerslachtig en lusteloos om aantekeningen te maken. Wat wel lukt is in de bestaande tekst ingrijpen, het werk doen van de romanschrijver, die ene zin als opening kiezen voor dit boek. Ingrijpen, veranderen, structuur aanbrengen, de dictatuur van de dag verlaten, aan de tirannie van de tegenwoordige tijd ontsnappen.
Schrijven is altijd een vorm van verraad. Was ooit bedoeld als de eerste zin van Judas. Verraad is een thema, het verraad van de schrijver. Meer nog dan de roman is het dagboek het genre van het verraad. Jaren geleden, toen Hans me voor het eerst een fragment uit zijn dagboek voorlas, raakte ik daarvan in de war en werd boos. Hij begreep er niets van. Terwijl hij me had willen bekoren met zijn woorden, zat ik te tieren. 'Het was anders, het is alsof we niet hetzelfde hebben meegemaakt,' herhaalde ik steeds. Mijn herinnering aan wat hij beschreef, strookte niet met de zijne. Hij probeerde mijn boosheid te begrijpen. Hij zei dat ik er natuurlijk niet aan gewend was om beschreven te worden. Ik heb dat tegengesproken. Ik heb hem pas later daarin gelijk gegeven, en toen ook begrepen dat ik niet kwaad was, maar bang.

4 juli 2010
Ik ga steeds meer terug in de tekst, om er iets van te maken. Het is verraad, bedrog, een schending van de belofte van het genre. Hoe kun je dit nog een logboek noemen? Zouden alle dagboekschrijvers de dictatuur van de dag verlaten, de wetten van het genre schenden, verfraaien, verdiepen, invoegen, aanvullen?