donderdag 30 januari 2020

Jacob Segersz van der Brugge • 31 januari 1634

• Jacob Segersz van der Brugge (?-?), bevelhebber eener expeditie van 7 matrozen, die door de Noorsche compagnie naar Groenland gezonden, daar van 30 Aug. 1633 tot 27 Mei 1634, gedurende 9 maanden min 5 dagen, overwinterde om na te gaan, of in die streken eenig voordeel voor de Compagnie te behalen viel. De bevelhebber gaf van deze overwintering een eenvoudig en trouw verhaal, aan de bewindhebbers zijner Compagnie opgedragen, en getiteld: Journael of dagh-register gehouden by Seven Matroosen in haer overwinteren op Spitsbergen in Maurits-Bay (Amst. c. 1660).

[30 Ianuary 1634]
Den 30 dito, de Windt ende het weder als voren, met donckere lugt. Teghens den middach begonst de dach wat door te breken, so dat wy sagen het ijs sich te separeren ende gaende te werden, als doen sond ick twee van ons Companjons met Touwen naer het strand, om de op gisteren ghedooden Beer daer mede te versekeren, die zy niet vonden, maer wegh gedreven was. Het ijs in de Noord-bahij was mede gescheurt, ende scheen t’ Zeewaert te drijven. Des na-middaechs de Wind Zuijen: wy maekten doen weder Iacht op een Beer, die achter der Deenen vaten lach en sliep, dan also wy voor de wint op hem afquamen, kreegh de snof in de neus, ende nam de vlucht. Snachts variabile wint Z.W. N.W. Zuyden ende Z.O. bol ende sacht na dese Lands Winter gesproken.

[31 Ianuary 1634]
Den 31 dito, de wind Zuyt ende Suyt-Oost, met harde koude ende donckere Lucht. Na-middagh vloeydent water tot twee roeden van de Tent; het hadde noyt so hoog geweest. Het ijs dreef noch gestadigh de West-bahij uyt: maer het scheen ontrent de selve Bahij in Zee dicht van ijs te zijn. Des avonts schoten wy na een Beer achter onse Tent, maer en is niet gerocht. In der nacht verhief sich de Wind weder.

[1 February 1634]
Den eersten Februarij, + variabile wind alles soude omgewaeyt hebben. Verleden nacht hadde het water tot aen ons Tent geweest. Dese voornacht was het soo doncker datmen nauwlijcks sneeu konde bekennen, de windt N. ende N.O.

[2 February 1634]
Den 2 dito, de wind als voren, so dat de Noort-bahy vol ijs lach. Ontrent middagh quamen onse Compagnions uyt de Stoof, seyden sonderlingh geen beeren vernomen te hebben: ick liet haer by ons blijven tot naeder ghelegentheydt. Na-middagh maeckten wy Iacht na vijf of ses beeren, die so haest sy ons vernamen, te water liepen, ende het ons so ontleyden. Inden avond maeckten wy weder drie of 4 mael Iacht op troupen beeren; som twee, drie of 4 by den anderen, doch en konden geen bekruypen: wy bevinden deselve als nu so schou, dat so haest sy ons gewaer werden deur gaen. Het hadde voorleden nacht ende desen dagh soo harde gevrosen, dat de beeren op sommige plaetsen over ’t nieuwe gevrosen ijs liepen. Desen nacht de wind op ’t heele Compas met klaer weer.

[3 February 1634]
Den 3 dito, variabile Windt met duysterheyt ende jacht-sneeu. Desen morgen schoten wy weder na een Beer, dan also sy de Tent schuwen, komen niet wel binnen schoot. Na middach vernamen weder 2 Ionge beeren, daer wy na schoten, ende op uytvielen; sy wilden malkander niet verlaten: over mits al de Lensen krom gheraeckt waren, rochten sy beyde te gelijck van de strandt-ijs inde Bahij, alwaer wy d’ eene gedoodt hebben, het andere daer noch gestadigh by komende bleete, ende wierdt met de lensen 3 of 4 steken ghegeven, endelijck siende dat hy sijn macker niet konde behulpigh wesen, nam de vlucht na ’t Doot-mannen Eylandt: wy hebben de ghedoode beer op ghehaeldt, ende voorts gevilt. Op dato ginck ick met vijf mijne Companjons na ’t Rif over ’t Kerckhof, ende soo voor de Tenten omkomende, hebben niet vernomen.

woensdag 29 januari 2020

Rogi Wieg • 30 januari 1997

Rogi Wieg (1962-2015) was een Nederlandse schrijver. Zijn dagboek over het jaar 1997 is gepubliceerd als Liefde is een zwaar beroep.

30 januari
Een anekdote over Adiaan Morriën: Morriën en ik waren uitgenodigd op een feestje op een uitgeverij in het centrum van Amsterdam. We zouden er samen naartoe gaan. Ik wilde wel met de tram, maar Morriën, vitaler dan ooit, leek het beter te gaan lopen.
We lopen dus 's avonds tegen een uur of acht over de Plantage Muidergracht, komen even later op de Wibautstraat (dat is de breedste straat van Amsterdam, een soort snelweg door de stad) We steken over bij het stoplicht en lopen langs een stukje grasveld. Ineens zegt Morriën: 'Ik moet verschrikkelijk kakken.' Ik vraag: 'Hou je het vol tot we op dat feestje zijn?' Hij schudt zijn hoofd en zegt: 'Ik ga even in dat grasveld kakken. Hou jij de boel zolang in de gaten?'
Adriaan loopt het grasveld op. Ik slenter een beetje op en neer over straat. Het is tamelijk donker, ik zie geen voorbijgangers in de buurt. Adriaan trekt zijn witte pantalon tot op zijn knieën omlaag, hurkt in het gras en doet wat hij moet doen. Dan roept hij me. Ik kom wat dichterbij. 'Wat is er, Adriaan?' Hij vraagt of ik zakdoekjes bij me heb. 'Ik heb niets om m'n kont mee af te vegen.' En ik heb geen boeken bij me waar ik bladzijden uit kan scheuren, geen kranten, ik zie ook niets liggen in het gras dat hij zou kunnen gebruiken. Ik kom nog dichterbij. 'Ach,' zegt hij, 'wat maakt het ook uit, ik veeg gewoon mijn kont met mijn hand af.' Zo gezegd, zo gedaan. Daarna veegde Adriaan zijn rechterhand aan het gras af, trok zijn broek op en zei dat we moesten opschieten om niet te laat te komen. Eenmaal aangekomen op het feestje begon hij iedereen uitgebreid een hand te geven. Ik geloofde mijn ogen niet en fluisterde in Morriëns oor dat hij zijn handen moest wassen. 'Dat doe ik zo,' antwoordde hij. Toen glimlachte hij en zei: 'Ik was het al helemaal vergeten, goed, een beetje stront heeft niemand ooit kwaad gedaan.

dinsdag 28 januari 2020

J. Friedrich • 29 januari 1870

• Uit: Dagboek gehouden tijdens het Vatikaansche concilie, door dr. J. Friedrich, hoogleeraar in de R.C. Godgeleerdheid te München, uit het Hoogduitsch vertaald door G.P. Kits van Heijningen, predikant te Deventer, met medewerking van J. Jongeneel, hoogleeraar aldaar. (1873)

Rome, 29 januarij 1870.
Ik heb heden wonderlijke dingen van de jezuïten gehoord, die echter volkomen overeenstemmen met dat wat hunne moralisten zoo dikwijls beweren, dat alles maar aankomt op het doel: men zou b.v. met eene schoone vrouw overspel kunnen plegen, zonder dat het werkelijk overspel is, als men haar alleen tot zich neemt, omdat zij schoon is; (zie de Polemiek van Hase) men kan, met een zeker doel, den boezem eener vrouw gerust aanraken, zonder dat men eene zware zonde begaat. Vandaar hun naam in Venetië: 'tepeltheologen'. Dit laatste zegt zelfs de geschiedschrijver der orde Cordara.
Een prelaat verzekert, dat de bisschoppen der oppositie reeds tammer beginnen te worden. Houdt men hen nog een paar maanden aan de praat, dan zijn zij geheel bewerkt. Ook wist hij te vertellen, dat kard. Schwarzenberg de adressen* tegen de onfeilbaarheid**, door zijn kamerheer aan den kamerheer van den paus, Msgr. Ricci, had doen ter hand stellen. De paus was hierover uitermate verstoord en wilde de adressen niet aannemen, maar verwees die naar de legaten. Men leidt uit deze handeling van kard. Schwarzenberg af, dat niemand den moed heeft, om tegenover den paus in persoon blijk van tegenstand te geven.
B. Place van Marseille spreekt over den moeijelijken toestand , waarin zich de bisschoppen bevinden, te meer, omdat men niet weet, aan wien men zich moet houden en wien men nog vertrouwen kan. Zoo heeft b.v. Haynald, niettegenstaande de houding, die hij tot hiertoe blijft aannemen, een jezuït tot theoloog. En waarlijk, het is vreemd bij het concilie, dat juist de mannen der oppositie met de jezuïten op zoo goeden voet staan. Meenen zij niet, wat zij zeggen? Ik geloof het wel, maar ik gis, dat zij elkander voor de opening van het concilie niet goed hebben begrepen, en het is wel slim aangelegd van de jezuïten, dat zij leden hunner orde hebben bij de bisschoppen, die tegen hunne plannen zijn. Immers voor de kortzigtige menigte, en dat is de meerderheid, dekt dat hunne orde. Biss. Place verzekert, dat de wijze, waarop men hier de onfeilbaarheid wil doordrijven, voldoende is, om hem er tegen te doen zijn. Hij is het nog niet met zich zelven eens wat het beste zal wezen, als de zaak in stemming komt: zich in massa van de stemming te onthouden en er toch bij tegenwoordig blijven, of gezamenlijk met elkander de vergadering te verlaten.
[...]

* adres = Geschrift, door een erkend lichaam of eene vereeniging van personen tot de bevoegde macht gericht, en behelzende hetzij een verzoek, hetzij een betoog, eene verklaring van gevoelens, enz.

** Tijdens het Eerste Vaticaans concilie werd de onfeilbaarheid van de paus tot dogma verklaard.

maandag 27 januari 2020

Jan van Riebeeck • 28 januari 1653

Jan van Riebeeck (1619–1677) was een Nederlands chirurgijn en koopman in dienst van de Vereenigde Oostindische Compagnie (VOC). In 1652 stichtte hij de eerste Europese handelspost in Zuid-Afrika. De nederzetting met Fort de Goede Hoop bij Kaap de Goede Hoop zou uitgroeien tot de Kaapkolonie en uiteindelijk tot de huidige Republiek Zuid-Afrika. Dagboek 1652.

28 do.
Heel schoon, stil, sonneschijn weder. Ruylden smorgens al vroegh 8 fraye schapen van Saldanhars, die wel 7 à 8 mijlen van hier lagen: des wat resolut met ons coper waren, omme haer te meer aen te trecken; maer met den taback moeten heel carigh vallen, omdat se haest op is; ware te wenschen dat meer hadden.

Snamiddaghs begond al weer heel hard uytten Z. Oosten te wayen, maer wierd omtrent middernacht stil.

29 do.
Smorgens fray stil weer. Eenige Brasilse pompoenen, meloenen ende waterlemoenen, ons door schipper Teunis Eyssen, per 't galjot de Swarte Vos uyt Farnambucquo hier gebracht, ende verleden weecke gesayt, begonnen al fray uyt de aerde te spruyten, maer de cadjangh redelijck uytgeschoten sijnde, is door de scharpheyt der haerwortel, in d' aerde noch sittende, 'teenemael wederom vergaen, daer nae desen noch nader preuve van nemen sullen.

Tegen den avont verleenden ons Godt Almachtigh wederom een fraye soo vis, van tusschen de 14 ende 15 hondert schoone herders, die 't volck dapper wel te passe quam, vermits de Hollantse victualie meest op is, ende 't broot oock noch boven 3 à 4 weecken langer qualijck sal cunnen uytharden, edoch onse goede hoope blijft op d' Indische retourvloote, nae ontset van rijs etc.

zondag 26 januari 2020

Constantijn Huygens jr. • 27 januari 1696

Constantijn Huygens jr. (1628-1697) was een Nederlandse staatsman. Hij was daarnaast bekend om zijn werk aan wetenschappelijke instrumenten en als kroniekschrijver van zijn tijd.

27 Vrijd.
Naermidd. quam Stanley mij halen, en gingen samen naer Sr Robert Southwell, in Lincols-in-filds, en̅ sagen daer de schilderije van̅ ruinen van Palmyra, die in̅ Transactions stonden uyt te komen. Was seer remarquabel. Sijn soon thoonde se ons, en hadde de Con. die gesien.

Was voor- en̅ naermidd. te Kinsington, en deed mij de Con. door Keppel en Hulst seggen, een brief aen̅ Raedt van Staten te schrijven, voor̅ betalinge van̅ gages van̅ Pr. v. Nassau Zarbruck, en een pardon of abolitie voor Cor. Rechteren veranderen.

Mijn vrouw was noch al seer met uytloopsel en schurft en jeuckte gequelt.

Hoorde dat Germain, de speelder, oock met een dochter van een grooten hout-kooper getrouwt was, daer hij uyt het school mede doorgegaen was, seer fraey zijnde.

28 Saterd.
Voelde zedert huyden mergen een pijn onder in mijn lenden, omtrent het os sternum, mach wel eenigh graveel wesen. Ging smergens over. Was niet uyt.

29 Sond.
Savonts was tot Madame de Neufville. Vond daer een Fransche ongetroude joff. en een getroude.

30 Maend.

31. Dynsd.
Was smergens en̅ savonts te Kinsington.

Snachts sonden de clercken weder eenige Acten te teeckenen, en storte Dammes mijn heele inck-pot over mijn laeckens.

Lord Byron • 26 januari 1821

George Gordon Byron (1788–1824), beter bekend als Lord Byron, was een Engels schrijver en dichter. Byrons reputatie berust niet alleen op zijn geschriften, maar ook op zijn leven vol aristocratische excessen, enorme schulden en talrijke liefdesaffaires. Lady Caroline Lamb noemde hem "mad, bad, and dangerous to know". Zijn brieven en dagboeken zijn integraal gepubliceerd.  De Nederlandse vertaling verscheen in Brieven en dagboeken (vertaald door Joop van Helmond). Het fragment hieronder komt uit een brief die hij schreef aan zijn vriend Francis Hodgson.

26 januari, 1821
Mooie dag – een paar wolkslierten leken voorboden van verandering, maar de lucht is helder. Paard gereden – geschoten – goed pistoolwerk. Op de terugweg ben ik een oude man tegengekomen. Liefdadigheid – heb voor een shilling mijn verlossing dichterbij gebracht. Als die te koop zou zijn, heb ik mijn medemensen in dit leven meer gegeven – soms voor ondeugd, maar, zo niet vaker, dan toch aanzienlijker, voor deugd – dan ik nu bezit. Ik heb in mijn leven een maîtresse nimmer zo veel gegeven als ik soms aan een arme man in oprechte nood heb gegeven; – maar wat maakt het uit.[...]
Kwam op de terugweg, op de brug bij de molen, een oude vrouw tegen. Ik vroeg naar haar leeftijd – ze zei ‘Tre croci’. Ik vroeg mijn staljongen (hoewel ik zelf een behoorlijke Italiaan ben) wat die drie kruisjes van haar betekenden. Hij zei, negentig jaar, en dat ze er nog vijf bovenop moest doen! Ik heb het drie keer herhaald – om er zeker van te zijn – vijfennegentig jaar!!! – en toch was ze nog heel actief – verstond mijn vraag, want ze gaf er antwoord op – zag me goed, want ze kwam naar me toe; en zag er niet afgetakeld uit, zij het wel getekend door de jaren. Heb haar gezegd dat ze morgen bij me moest komen, dan zal ik haar eens nauwkeurig opnemen. Ik ben dol op fenomenen. Als ze echt vijfennegentig jaar oud is moet ze zich Kardinaal Alberoni herinneren, die hier afgezant is geweest.


Lord George Gordon Byron (1788-1824) geldt als de verpersoonlijking van de romantische mythe. Tijdens zijn korte, stormachtige leven draaide de wereld even niet om haar eigen as maar geheel en al om hem. Byron schreef zoals hij leefde: rusteloos, in gedreven haast, en achteloos geniaal.

George Washington • 25 januari 1788

George Washington (1732-1799) was generaal, opperbevelhebber van de koloniën in de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog en de eerste president van de Verenigde Staten van 1789 tot 1797. Zijn dagboeken staan online bij de Rotunda Press.

Friday 25th.
Thermometer at 22 in the Morning—24 at Noon and 23 at Night. The Wind high, & disagreeably cold all day from the No. West—tho’ by the Thermometer was not so high as it has been some other days. The Snow drifted a good deal. River closed again.

At home all day.

donderdag 23 januari 2020

Bergman • 24 januari 1984

• De voornaamloze dichter Bergman (eigenlijk Aart Kok, 1929-2007) publiceerde dagboeknotities in Maatstaf.

'84-24/1
Ons bestaan, een bak los zand met pretenties:

1   In onze winkel, Rozenburgstraat 75, staat een stapeltje Sickesz chocoladerepen op de plank achter mijn moeders rug scheef (1930)
2   Zittend in de zon op de stoep van de etagewoning tussen de bakkerswinkel van Van der Meer en Schoep en ‘kunsthandel’ ‘Huize Rubens’ aan de Lusthoflaan, landt een onweersbeestje op mijn blote knie, poetst de vlerken en vervolgt zijn reis (1931).
3   Op de Lange Kade steekt mijn vriend Ad Vos trots zijn duimen tussen de band van zijn nieuwe pantalon, een lichtblauw visgraatje. Geen riem nodig, kijk maar (zelfde jaar).

Drie voorbeelden van waarnemingen die ik een halve eeuw zinloos meedraag. Het geheugen werkt niet als een zeef. Het is vergaarbak van trivialiteiten.

'84-4/2
In de etagewoningen Taborstraat 14a waren de toiletten in het trappenhuis aangebracht, een voor die dagen zindelijke voorziening, behalve als je van die trappen gebruik moest maken. De wijde luchtkoker in het plafond kon niet toveren. ‘Soms kan daaruit aan een lange arm een harige hand te voorschijn komen die je in de nek grijpt en nooit meer loslaat,’ had iemand mijn buurjongen André Waterreus verzekerd. Tot de dag van zijn trouwen zat hij met de deur half open, ver voorovergebogen, luid fluitend te kakken.

woensdag 22 januari 2020

Cees Nooteboom • 23 januari 1963

Cees Nooteboom (1933) is een Nederlandse schrijvers. Reisjournalen van zijn hand zijn verschenen in Waar je gevallen bent, blijf je. In het fragment van vandaag beschrijft hij hoe hij in 1963 de Duits-Duitse grens overging..

23 januari 1963 We mogen doorrijden. Paspoort laten zien, paal omhoog, paspoort weer laten zien, andere paal omhoog. Dan ineens zijn we er uit. Hetzelfde sneeuwlandschap, de anekdote alweer vergeten, rolt door naar nevels in de verte. In het bos aan de rechterkant versperringen en wachttorens. En plotseling, over een bruggetje, het gruwelijke beeld van twee mannen in witte pakken met capuchons, mannen van sneeuw, met een hijgende, trekkende zwarte hond, tong uit de bek. Ze dragen lange geweren over hun schouders en verdwijnen met hun hond het bos in, jagers op mensen. Het is nog steeds dezelfde Autobahn waarover we nu rijden. Soms, in de verte, de schaduw van een dorpje, samengeklonte boerenhoeven met een kerkje. Wat doen ze daar nu? Eén keer joelende kinderen als een beweging, een vondst van de schilder. En op bepaalde afstanden borden: Wir begrüszen die Delegierten des VIen Parteitags der SED! Hier is het nog de oude Autobahn, van Hitler, je kunt het voelen. Na elk betonblok een klein schokje, een richel asfalt. Of zijn het de arceringen die je op kaarten in geschiedenisboeken ziet? De dunne strepen, die veroveringen, neergang en verandering aanduiden? Roomse Rijken die heilig waren, Vorstendommen, Republieken, Gouwen, Derde Rijken, Zones? Langzaam optornend tegen de wilde, krankzinnige vlagen stuifsneeuw rijden we door, wezens vol micromania, torren op dit door geschiedenis volgetekende veld, waaraan niets te zien is.

dinsdag 21 januari 2020

Johanna Schopenhauer • 22 januari 1815

• Uit een brief die filosoof Arthur Schopenhauer (1788-1860) ontving van zijn moeder, de schrijfster Johanna Schopenhauer (1766-1838).
Uit: De wereld deugt niet (vertaling Tinke Davids).

Weimar, 22 januari 1815
Hier heb je de wissel zoals je hem wilt hebben, hij was ook in de eerste vorm volkomen rechtsgeldig, maar ik heb het opgegeven jou dergelijke dingen aan het verstand te brengen. Nu verwacht ik per kerende post mijn handgeschreven brief van je terug. Een maand voor de vervaldatum zal Frommann zich zelf bij jou melden met de vraag waar je de wissel ingewisseld wilt hebben. Je zult je duizend taler in baar krijgen, je kunt er een Leipziger obligatie voor kopen en dan houd je nog wat over. Mijn geweten is hierover gerustgesteld, naar je verwijten luister ik evenmin als naar je vermaningen, maar ze ergeren me wel, en dus verzoek ik je die in de toekomst achterwege te laten. Anders moet ik de toestemming mij te schrijven weer intrekken, de belangrijkste voorwaarde was daarbij dat alles wat mij zou kunnen ontstemmen, vermeden zou worden. Als Frommann niet betaalt, dan betaal ik. Je hebt mijn garantie.

maandag 20 januari 2020

W.F. Hermans • 21 januari 1969

• In september 1969 publiceerde W.F. Hermans (1921-1995) De laatste resten tropisch Nederland. Een dagboekje en twee met eigen foto’s geïllustreerde bijdragen, die Hermans naar aanleiding van zijn reis naar Suriname en de Nederlandse Antillen, begin 1969, voor het maandblad Avenue schreef, vormden de basis voor dit boek. Fragmenten staan hier.

dinsdag 21 januari
Vandaag in een ruk teruggevaren naar Albina. Onderweg alleen gestopt bij Bigiston, een Indianendorp. Kleine kinderen lopen geheel naakt. Deze Indianen zijn gekerstend, zoals blijkt uit het tamelijk veelvuldig voorkomen van europese kleding. Er is zelfs een meisje van een jaar of twaalf, dat een jurk aanheeft. Ik laat me fotograferen met mijn arm om haar schouders: Pater Prudhomme heeft een natuurkind tot het christendom bekeerd. (Pater Prudhomme, auteur van de geruchtmakende brochure over de pil, Annum Veritatis. Import: Thomas Rap, Regulierdwarsstraat 91, Amsterdam.)

Ze verkopen halskettingen van aan elkaar geregen zaden, tanden en klauwen: ƒ 3 - per stuk, niet bijzonder mooi. Hun hutten zijn groter dan die van de Bosnegers en niet van planken gemaakt, maar geheel gevlochten. Dikwijls hebben ze geen zijwanden. Het interieur is slordig. Aan de palen die het dak schragen, zijn hangmatten bevestigd. We delen onze laatste zuurtjes en ballons uit.

Een korte landing op de rechter (franse) rivieroever vergat ik te vermelden: bezoek aan het winkeltje van een ex-bagnard die daar al dertig jaar doodalleen woont. Z'n broekzakken zitten vol revolvers, beweert Laret. Hij ziet eruit zoals hij er ook uitgezien heeft toen hij naar het bagno werd gebracht: een Frans boertje in een broek met bretels, hemd zonder boord, alpinopetje, minuscuul snorretje. Stoppelige ingevallen wangen, grauw als een stofdoek.

Praten doet hij niet. Als je vraagt wat iets kost, wijst hij naar een schoolbord, waarop de artikelen die hij verkoopt zijn opgeschreven met de prijzen ernaast: Dubonnet, Olida, biscuitjes, petroleum, biscottes, vishaken, lucifers, bacalao (stokvis). Dosoe koopt een stuk bacalao. Het wordt afgesneden, eigenlijk afgehakt, met een roestig mes en gewogen op een koperen weegschaal die groen is uitgeslagen. De man beweegt zich uiterst traag voort, hij heeft iets in zijn doen, of hij dat eigenlijk ook zou willen nalaten.
'Au revoir, monsieur.'
'Au revoir, monsieur.'
Dat nog wel. Maar ik heb nog nooit iemand gezien die in zijn blik een zo grote zekerheid wist te leggen dat het hele universum overbodig is. Informatie: zo'n ex-bagnard wordt een poitè genoemd.
[...]

zondag 19 januari 2020

Frans Kellendonk • 20 januari 1980

• De Nederlandse schrijver Frans Kellendonk (1951-1990) vond zijn dagboeken niet het publiceren waard, maar De Revisor publiceerde er wel een selectie uit.

20 januari 1980
Gelezen:

Toergenjev: Een Koning Lear van de steppe
V. Woolf: To the Lighthouse (herlezen)
E. Hemingway: Fiesta
Paul Valéry: Monsieur Teste
Arthur Koestler: The Roots of Coincidence
F. Scott Fitzgerald: The Great Gatsby (herlezen)
Janik & Toulmin: Wittgenstein's Vienna
William James: The Variation of Religious Experience
William Faulkner: The Sound and the Fury (herlezen + commentaren)
Henry James: The Pupil
Graham Greene: The Power and the Glory
Samuel Beckett: More Pricks than Kicks
Saul Bellow: Seize the Day
Italo Calvino: Invisible Cities
Botho Strauss: Marlenes Schwester, Die Widmung, Rumor
Richard Buckle: Diaghilev
R.D. MacDonald: Chinchilla (vertaald)
F. Dostojevski: Demonen

Peter Handke • 19 januari 1976

• De Oostenrijkse schrijver Peter Handke (1942) publiceerde in 1977 een journaal onder de titel Das Gewicht der Welt - door Hans Hom in het Nederlands vertaald als De last van de wereld. De observaties vormen een bespiegelend dagboek van zijn leven als schrijver en filmregisseur in Parijs, waar hij van 1971 tot 1978 woonde.


Januari 1976

De bleke, opgeverfde vrouw met hoed in het café: als ze eindelijk wordt aangesproken, heeft ze, met te worden aangesproken, het enige geruststellende punt bereikt in de loop van de lange dag

De man praat over de rechten die hij heeft. De vrouw. ‘Laat de staat er toch buiten’

’Als ik met iemand samen ben geweest, voel ik me er naderhand vaak trots op dat ik niets van mezelf heb verraden’

De vrouw zit met haar ogen dicht. Het kind: ‘Denk je na?’ – ‘Nee, ik zie beelden die vanzelf voor je geest verschijnen als je uitademt.’ Het kind probeert

Ze zitten ’s middags starend in de cafés, alsof ze al tv kijken

Haar gezicht in de spiegel, het gebruikend om te fantaseren

De patrouillerende politieagenten: Waarom slaan die me eigenlijk niet meteen neer? Waarom wachten ze nog op een aanleiding?

‘Waar denk je aan op dit moment?’ – ‘Dat ik nu niet dood zou willen gaan.’

‘Woman, I’m your friend.’ (Jeremiah Johnson)

Frank Meyrink • 18 januari 1991

• Frank Meyrink beschrijft in zijn dagboek (Gottliebs dood) de laatste jaren uit het leven van de beroemde pedagoog, cultuurfilosoof, architect, dichter en regisseur Johann Gottlieb Freudenacker (1915-1992) - die nooit bestaan heeft. En Frank Meyrink is een pseudoniem van de in 1964 geboren schrijver Leonard Beuger. Het boek is gemodelleerd naar Eckermann's Gespräche mit Goethe.

Vrijdag 18 januari 1991
Officieel heeft Gottlieb geen enkele functie meer binnen het Instituut, maar er zijn weinig belangrijke dingen die werkelijk buiten hem om tot stand komen. ‘Soms voel ik me net Gadaffi,’ heeft hij eens lachend gezegd, ‘dictator met de rang van ambteloos burger.’ Toch is hij het niet zelf die de verantwoordelijkheid naar zich toe trekt, anderen wentelen die graag op hem af, blijven op hem leunen. Zelfs in allerlei kleinigheden wordt hij geraadpleegd en betrokken.
Zo heeft Guus, die in het voorjaar een serie literaire avonden organiseert, al meermalen geprobeerd om Gottlieb stukjes te laten schrijven of inleidinkjes te laten houden. Voor begin februari heeft hij Bernlef uitgenodigd en nu heeft hij – typisch Guus – aan Gottlieb vast voor zijn verjaardag Bernlefs jongste bundel De noodzakelijke engel ten geschenke gegeven. Hij hoopt ongetwijfeld op die manier Gottlieb te kunnen verlokken tot het een of andere opstel, of misschien zelfs een voordracht. Het zal hem nog wel lukken ook, want Gottlieb kan het zelden laten zich nadrukkelijk uit te spreken over onderwerpen die hem prikkelen.
Meteen al toen Guus hem het boekje gaf stond hij klaar met een typerend commentaar: ‘Engelen, die kunnen niet. Dat staat hier al achter op dat boekje: “De engelen in deze bundel behoren meer de aarde dan de hemel toe”. Een modern mens hoort rationeel te zijn en een agnost. In de laatste decennia is een menigte aan taboes volkomen afgebroken. We menen soms dat we er geen enkel meer hebben. Dat is een vergissing, want er is minstens één gigantisch taboe voor in de plaats gekomen: de wereld van de geest mag je niet in ernst erkennen. Voor de kunstenaar als maatschappelijke voorloper geldt dat al helemaal. Een paradox daarbij is dat het rationalisme geen behoefte heeft aan poëzie. Een rationalistische dichter lijkt een contradictio in terminis. Er blijft dan maar één ontsnappingsclausule over: de ontroering. Ontroering mag. De ontroerde rationalist is edel. Op de een of andere manier mag de rationalist zichzelf verzwijgen dat ook de ontroering een hormonale kwestie is. Wat hij toch eigenlijk zou moeten vinden.'
‘Terwijl het toch weinig rationeel is het irrationele te ontkennen,’ meende ik ertussen te moeten werpen – wat dadelijk werd afgestraft, want met fonkelende ogen voegde Gottlieb mij toe: ‘Dat is een retorisch rotsmoesje, Frank, daar moet je niet mee aankomen, want dat betekent niks.’ Hij had gelijk, maar de manier waarop Gottlieb zulke dingen zegt, en de blik waarmee hij je dan aankijkt, brengt me soms dagenlang van mijn stuk.
‘Gelukkig is er een verschil tussen wat de dichter zegt in poëzie en in proza. Wat dat betreft heb ik wel wat geleerd van Leo van der Klugt.’ Van der Klugt is een Rotterdamse schilder en graficus die wij beiden van vroeger kennen en Gottliebs uitspraak moet slaan op de manier waarop Leo vragen naar de betekenis van zijn werk placht van de hand te wijzen: ‘Ja, als ik het kon uitleggen dan had ik het niet hoeven schilderen.’ Zo simpel is het misschien ook weer niet, maar Gottlieb houdt nu eenmaal van krasse stellingen, en ik moest hem toegeven dat de dichter op zijn sterkst is in zijn gedichten. In de woorden van Nico Scheepmaker: ‘We moeten met fijn gevoel / en met heilige overtuiging / geloven in wat de dichter / per ongeluk heeft gezegd.’
‘Hoe dan ook,’ onderbrak Gottlieb onze gedachtewisseling, ‘ik zal dit boekje met aandacht lezen’.

donderdag 16 januari 2020

Alfred Kazin • 17 januari 1984

Alfred Kazin (1915-1998) was een Amerikaanse schrijver en criticus. Delen uit zijn dagboeken zijn gepubliceerd als Alfred Kazin's Journals.

January 17,1984
[...] Watching that statuesque (truly) Kim Novak [in Vertigo], I thought of how in Russia dumpy, bearded, endlessly acquisitive and competitive [scenarioschrijver] Paddy Chayevsky regaled me with accounts of how she had pleasured him. Poor Paddy, now some more than a year dead—vanished; Kim Novak with all that sleek blondness and opulent sexiness. . .. What one remembers, like a dietetic, wetly savoring in his mind the taste of chocolate, is the image of rodent-like huffing and puffing Chayevsky recounting the joys of Kim Novak sucking him! My first thought when he recounted the scène was of how unattractive she must have thought him. But no—he was somehow a power (for the moment) in Hollywood, and there is something about the entertainment business that breeds that jocularity.

woensdag 15 januari 2020

Friedrich Nietzsche • 16 januari 1869

• Fragment uit een brief van de jonge Friedrich Nietszsche (1844-1900) aan zijn vriend Erwin Rohde. Hij was nog niet eens gepromoveerd toen hij al een professoraat in Bazel kreeg aangeboden. Uit: Afgemat als een eendagsvlieg bij avond. Een selectie uit de brieven 1858-1879 (vertaald door Hans Driessen).

16 januari 1869
Ik had onlangs alle reden om over al mijn leden te sidderen en de brief abrupt af te breken; want ik ben het slachtoffer geworden van een gemene streek en de gezamenlijke Parijse plannen komen op losse schroeven te staan, en daarmee mijn innig gekoesterde hoop. Ik had het er nog eens goed van willen nemen, voordat ik aan de ketting van het beroep gelegd zou worden, ik had er smachtend naar uitgezien de diepe ernst en de toverachtige charme van een zwerversleven te proeven, nog één keer met mijn trouwste en begripvolste vrienden het onbeschrijflijke geluk te genieten toeschouwer te zijn en niet medespeler. Ik zag het al vóór me: wij beiden met ernstige blik en een glimlach op de lippen, onderduikend in de Parijse stroom, twee filosofische flaneurs die men gewend was overal samen te zien, in de musea en bibliotheken, in de Closerie des Lilas en in de Notre-Dame, overal met zich voerend de ernst van hun denken en het zoete besef van hun twee-eenheid. En wat krijg ik terug voor zo’n trektocht, voor de nabijheid van mijn beste vriend! Ach, mijn dierbare, ik denk dat het de bruidegom eender te moede is als mij: nooit scheen me onze zalige ongedwongenheid, onze ideale zomerse leegloperij zo begerenswaardig als vandaag.

Voordat ik verder spreek, verzoek ik je een zaak die nog niet naar buiten is gebracht, als een streng vriendschappelijk geheim te beschouwen, waarin vreemden nog niet hun neus mogen steken.

Beste vriend, ik heb het waarschijnlijke, ja zelfs zekere vooruitzicht op de kortste termijn aan de universiteit van Bazel benoemd te worden: ik moet me erop voorbereiden vanaf Pasen academisch leraar te zijn.

Mijn titel zal aanvankelijk die van profess. extraord. zijn, mijn salaris zal 3000 franken bedragen en mijn positie zal het met zich brengen dat ik aan de hoogste klas van het pedagogium aldaar per week 6 uur les zal geven. Nu deze benoemingsprocedure eenmaal in gang is gezet, zou het een onvergeeflijke gril zijn weer met beide benen op de grond te gaan staan.

Welnu, deze sprookjesachtige geschiedenis is als volgt begonnen. De raadsheer voor onderwijszaken wordt door Kiessling [hoogleraar te Bazel] op de hoogte gesteld van het feit dat hij, Kiessling, op korte termijn Bazel wil verlaten – met wat voor gunstige vooruitzichten zal jou om het even zijn – die raadsheer dus, de zeer voortreffelijke Vischer [filoloog en raadsheer te Bazel],
 neemt contact op met Ritschl, zijn oude raadgever in dat soort gevallen, en informeert bij deze gelegenheid naar een man met mijn naam, van wie men de indruk heeft dat hij uit een goede school afkomstig is.

Het volgende kun je wel raden: dat Ritschl mij laat komen, dat ik in een zo overweldigende euforie geraak dat ik een hele middag al wandelend Tannhäuser-melodieën zing, dat Ritschl verslag over mij uitbrengt en dat ten slotte Vischer terugschrijft enz. Waarom zou ik je lastigvallen met eventuele beletsels, met de ijverige, ja zelfs gretige sollicitaties van derden enz.

Nu is het natuurlijk nog mogelijk dat een of andere kleine demon alles weer overhoopgooit; in dat geval zal ik de laatste zijn die het hoofd laat hangen. Ik heb me van het begin af aangewend in deze geschiedenis een kolossale toevalligheid te zien. Zou ze plotseling in dat belachelijke muisje veranderen, waarvan de dichter zingt – wat dan nog! Zo gemakkelijk krijgt men ons niet klein! (Pluralis maiestatis!) Het zal – of zou – veel pijnlijker voor me zijn als onze Parijse toekomstdromen spoorloos in lucht zouden oplossen.

Beste vriend, ik houd mijn vinger tegen mijn mond en geef je een ferme handdruk. Wij zijn toch werkelijk de narren van het noodlot: vorige week nog wilde ik je schrijven en voorstellen samen scheikunde te gaan studeren en de filologie daar te deponeren waar ze thuishoort, bij het voorvaderlijke huisraad. En nu lonkt de duivelin, Fortuin genaamd, met een hoogleraarschap in de filologie.

Overigens zijn de vooruitzichten van deze leerstoel vooralsnog voortreffelijk. Promotie en salarisverhoging zijn al op korte termijn te verwachten; en alles wat ik hoor of opvang duidt erop dat ik met vrij denkende en nobele instanties – niet te geloven! en dat op Pruisische leest geschoeid! – te maken krijg.

In de komende tijd moet ik nu snel promoveren [
Tot een officiële promotie komt het niet; Nietzsche zal uiteindelijk, zonder een dissertatie te schrijven en zonder deze te verdedigen, tot doctor in de filologie worden benoemd, enkel op grond van zijn artikelen in het Rheinisches Museum]; zou jij zo vriendelijk willen zijn de correctie voor je rekening te nemen van mijn zeer korte dissertatie (De Laërtii fontibus)? Mijn tijd is heel kostbaar voor me geworden. God weet wat ik de komende maanden nog allemaal moet doen! Schopenhauer lacht om deze verzuchting: want wat brengen wij arme stumpers nu met onze polupragmosunè [Grieks voor 'bedilzucht'] tot stand!

En dus vaarwel en vergeef, als je dat kunt, de trouweloosheid van je trouwste vriend. Er is nu eenmaal geen trouw in de wereld. Het leven voelt heel zwoel aan, ik bespeur zoiets als het naderen van de zomer. –

Nog één nieuwtje. Onlangs heeft Richard Wagner me tot mijn grote vreugde per brief groeten laten overbrengen. Luzern [Wagner woonde in Tribschen bij Luzern] is voortaan niet meer onbereikbaar voor me. Aan het eind van deze maand reis ik naar Dresden om Die Meistersinger te horen. Uiteindelijk verheug ik me daar meer op dan op al het andere, met uitzondering van onze Parijse reis.

Leve de kunst en de vriendschap!

F. N.

dinsdag 14 januari 2020

Henrik Ibsen • 15 januari 1874

• Uit een brief van de grote Noorse schrijver Henrik Ibsen (1828-1906) aan Edmund Gosse, een Engelsman die in 1870, tijdens een kort verblijf in Noorwegen, door een boekhandelaar op de gedichten van Ibsen was gewezen. Hij kocht de bundel, leerde zichzelf Noors, werkte zich door de gedichten heen en schreef een recensie, waarin hij ook verwees naar Ibsens toneelwerk. Het artikel verscheen in maart 1872 in The Spectator.
Uit: De zomer beschrijf je het best op een winterdag (vertaald door Suze van der Poll en Rob van der Zalm).

Dresden, 15 januari 1874
Ik ben u bijzonder erkentelijk voor uw positieve recensie van mijn nieuwe toneelstuk. Er is slechts één punt dat ik graag wat nader zou willen toelichten: u stelt dat ik mijn werk beter in verzen had kunnen schrijven en dat het daardoor nog meer aan kracht zou winnen. Hier moet ik u tegenspreken; het stuk is immers zo realistisch mogelijk van opzet. De illusie die ik wilde scheppen, was die van de werkelijkheid. Ik heb de lezer de indruk willen geven dat hetgeen hij las ook werkelijk gebeurd was. Wat mij voor ogen stond, zou door het gebruik van de versvorm alleen maar zijn tegengewerkt. Ik heb er met opzet een groot aantal alledaagse en onbeduidende personages in geschreven, en wanneer ik die allemaal in ritmische verzen met elkaar had laten spreken, zouden de subtiliteiten in hun specifieke karakters verloren zijn gegaan. We leven niet meer in de tijd van Shakespeare. Beeldhouwers discussiëren al over de vraag of ze beelden niet met natuurlijke kleuren moeten beschilderen. Dat heeft uiteraard zijn voors en zijn tegens. De Venus van Milo heeft wat mij betreft geen kleurtje nodig, maar de kop van een neger zie ik toch liever in zwart dan in wit marmer. [...] Mijn nieuwe stuk is geen tragedie in de klassieke zin des woords; wat ik wilde was ménsen beschrijven, en juist daarom kon ik ze niet de ‘taal der goden’ laten spreken.

maandag 13 januari 2020

W.T. Stead • 14 januari 1877

W.T. Stead (1849-1912) was een Britse dagbladuitgever. Op deze site staan brieven en dagboekfragmenten van zijn hand.

I am apparently more useful than ever. The Bulgarian atrocity agitation was in a great measure my work. I have received the highest compliments from Gladstone, Freeman, W. E. Forster, John Bright and Lord Hartington. I have been praised beyond my utmost expectation. I believe that in God's hands I have been instrumental in doing much to prevent a great national crime, a war with Russia on the side of the Turks. New possibilities of usefulness open out. Life is once more brilliant as in the heroic days. Our time is as capable of Divine service as Puritan times. The agitation of this Recess has rekindled my faith in my countrymen, renewed my faith in Liberalism, strengthened my trust in God. For the Bulgarian agitation was due to a Divine voice. I felt the clear call of God's voice, "Arouse the nation or be damned". If I did not do all I could, I would deserve damnation.

[...]

I remember the images of wife and children rising up before me, destitute, widow and orphans. I thought of myself in gaol pining to death. I saw myself mobbed, murdered; and, I thought, all this may be, nay probably will be if you determine to resist the war passion with whole-souled energy. And then I thought the welfare of untold generations depends upon this. Millions of fellow creatures may be saved if you do your duty. You may lose but, to what extent you can, you must do it or betray your Christ. And then I thought of "He that loveth father or mother more than Me is not worthy of Me". Shame was it that I ever had faltered. I chose death.

I well remember how strange I felt as I went to bed and saw Emma and the baby and thought how soon they might be mourning me. I even thought of Emma's means of livelihood, how much the sale of things would bring, and then I thought of the Father of the fatherless and these poor noble Russian volunteers. I read a chapter out of one of the minor prophets and was consoled. I never before found myself so distinctly and deliberately called upon to leave all and follow Him if He chose to call. Briefly, the results are:
(1) More confidence in God. (2) More faith in my countrymen. (3) More distrust of the newspapers. (4) More brotherly feeling towards the Church clergy as elements of the moral forces of the nation. (5) More intolerance of all that weakens the moral force whether it be Liberal crotchets, high falutin' (sic) "patriotism", sectarian divisions, mean jealousies, etc. (6) More intense conviction of the supreme importance of religious education, not merely of children but of adults. The honour of Bulgarian virgins is in the custody of the English voter. And what is true of Bulgaria is true of larger things. (7) More intense desire to stimulate all religious men and women, to inspire children and neighbours with sense of supreme sovereignty of duty, of the right. The safety of our Empire - which keeps the peace of one-sixth human race - depends upon our Sunday schools. (8) Realised more vividly than ever the incalculable importance of the individual. (9) Conviction that the keen sense of female honour is a more potent force to arouse man to generous action than any mere massacre. Hence lowering of sense of chastity the direct road to that apathy and selfishness which tends to national, imperial and individual ruin. Hence repeal C.D. Act and all that it implies a supreme duty, perhaps the most pressing duty of the time. (10) More earnest desire to make the profession of the Press the worthy leader of a regimented people. At present it does not lead, it follows, reluctantly. The higher element in the nation is badly represented in the Press.

A truth forcibly taught me is that all the joy of fame is to tell it to those you love. Reputation is a bubble, beautiful no doubt but it does little or nothing for you. I don't suppose that I shall be more profoundly pleased with anything as with Mr. Gladstone's letters, and yet how little they are to Emma's love. I must devote more time to her and to my family. Methodise more. Make her more of a companion and spend more time on my bairns. I must not work so much out of doors. Losing hold of the Howdon lads is a bad sign. Win them back. Be more careful to make worship pleasant and instructive. And to relieve Emma of worry during pregnancy. Believe it would be better to have a lot of children. Breeding of good citizens is the first duty of a citizen. With God above I go forward, trusting in Him and fearing nothing excepting shame at times, a kind of lingering muffled, half-hidden dread lest something might happen to Emma. I could spare a child, I sometimes feel, but, oh God, not my wife! But in this as in all things, His Will be done and if He should see fit to lay that heavy cross upon me, altho' (sic) I feel as if it would crush me outright, I doubt not but that He will give me strength to bear it.

zondag 12 januari 2020

Friedrich Hebbel • 13 januari 1848

Friedrich Hebbel (1813-1863) was een Duitse schrijver. Een keuze uit zijn dagboeken is in het Nederlands verschenen als Een blinde bij zonsopgang.

13 januari
Er trekt zojuist een lange rouwstoet ons raam voorbij. De dode moet op zijn minst veldmaarschalk zijn geweest want de kist wordt gevolgd door hele regimenten met vanen, trommen en kanonnen. Voor het eerst zie ik een paard waar een sleep achterheen wordt gedragen, een zwarte, van zwarte crêpe. Naast me aan het raam staat mijn vrouw en zoogt haar kind dat flinke slokken neemt. 

15 januari
Doordat ik ’s nachts niet slaap glijden de dagen langs me heen zonder dat ik iets doe. Ik sta iedere ochtend op met een hoofd dat wel uitgebrand lijkt en vast ook wel uitgebrand is. Ons kindje is vreselijk onrustig, en meer nog dan door zijn geschrei word ik verteerd door angst. Mijn vrees is vast te groot, maar na hetgeen ik heb meegemaakt o zo natuurlijk! De ‘tragedie’ valt daardoor in duigen en met haar mijn ontelbare plannen! Over het algemeen gesproken kun je het best eens en voor altijd resigneren en daar ben ik mee bezig.
Ik weet niet of ik onderstaande observatie eerder noteerde, maar ze is belangrijk genoeg nog maar eens een keer te worden vastgelegd: er bestaat een onfeilbaar criterium voor talent en genialiteit. Het bestaat hieruit dat men, wanneer men geconfronteerd wordt met een indrukwekkende prestatie zich afvraagt of, indien men de eigen aanleg adequaat had weten uit te buiten, men tot eenzelfde prestatie in staat zou zijn geweest of niet. Wanneer men denkt de vraag bevestigend te kunnen beantwoorden, vindt men in zichzelf een draad die nadat hij duchtig uitgesponnen is, aangeknoopt zou kunnen worden aan de vreemde. In dat geval heeft men vast en zeker met talent te maken en slechts in het tegenovergestelde geval met een genie. In een genie ligt altijd iets volstrekt nieuws dat strikt aan een bepaald individu gebonden is. Een middelmatig dichter die het avondrood bezingt of een sonnet op een meikever wrocht zou het indien zijn kracht miljoenvoudig zou worden versterkt tot een gedicht kunnen brengen als Schillers Spaziergang of diens Glocke. Schiller zelf zou echter nooit in staat zijn geweest Goethes Fischer of Erlkönig te scheppen.

Jean-Paul Sartre • 12 januari 1940

• De Franse filosoof Jean-Paul Sartre (1905-1980) schreef vele, vele brieven aan zijn levensgezellin Simone de Beauvoir, koosnaam Castor. In 1940 was hij als soldaat gestationeerd in de Elzas, bij de meteorologische dienst van het Franse leger. uit: Brieven aan Castor en aan enige anderen 1940-1963 (vertaald door P.P.J. Klinkenberg).

12 januari 1940
Nee maar! zult u zeggen, bevriest u niet, u had toch geen kolen? Vanmorgen na twee of drie nogal moeilijke uren (sondering bij -15° in een keiharde wind), toen we het zat waren om te verkleumen in een vertrek waar we kranten aanstaken om de temperatuur op vier graden boven nul te houden, hoorden we van Mistler, onze spion, dat de secretarissen cokes gingen stelen in het badhuis. We gingen erheen en kwamen met drie volle zakken terug. In feite was het geen diefstal en wat we meenamen werd volgens de regels door een bewaarder opgeschreven. Alleen is cokes wel een raar, halsstarrig soort kolen, als ze aangaan worden we gebakken, dan gaan ze uit en weigeren vervolgens koppig aan te gaan. Maar over het geheel genomen was het warm. Er is niets anders te zeggen. Om één uur zijn we iets gaan drinken in het café van het postkantoor en voor het eerst sinds drie dagen heb ik iets anders gegeten dan droog brood; er zat erwtenpuree bij de rats, wat ik erg lekker vind.

zaterdag 11 januari 2020

Boudewijn Büch • 11 januari 1998

Boudewijn Büch was een Nederlandse schrijver en programmamaker. Een boekenkast op reis is zijn 'persoonlijke kroniek' over 1998.

Wenen-Amsterdam, 11 januari
Vroeg op en schitterend weer. Met de taxi – het kon niet anders – naar Schönbrunn. De taxichauffeurs zwijgen hier in elk geval. Het weer wordt steeds mooier en ik zit in de fenomenale tuin met uitzicht op de beroemde fonteinpartij en de Gloriette. Voor het eerst in Wenen voel ik mij een beetje tevreden. Ik marcheer door veertig zalen. Het is hier iets comfortabeler dan in de Hofburg. Ook de werkkamer van Franz Joseph heeft zelfs iets gezelligs. Toch haalt het hier nergens bij Duitse paleizen. Blijf wandelen in de tuinen, bezoek het Palmenhuis en het Vlinderhuis. Veel mensen joggen in de tuinen en er zijn veel verliefden, uiteraard allemaal met hondjes.
Taxi terug. Opnieuw naar Kunsthistorisches Museum. Sla weer Breughel over, maar verbaas mij over de schoonheid van de Van Dycks en vooral de Canaletto’s (eigenlijk Giovanni Antonio Canal, 1697-1768) en de Bellotto’s (Bernardo Bellotto, 1720-1780). Canaletto vind ik een van de grootste schilders die ik ken. Zijn twee doeken van de voor- en achterkant van Schönbrunn zijn ontroerend mooi en precies. Eerverleden jaar in Dresden zag ik ook nog van die van schoonheid gek makende Canaletto’s.
Op vliegveld: 81 kilo bagage. Moet 350 gulden overweight betalen, maar heb als business-passagier niet eens de lust om te protesteren. De willekeur van de KLM, en alle andere luchtvaartmaatschappijen, is om te huilen.
Op een zonnig vliegveld begin ik aan de nieuwe biografie van keizerin Zita, de laatste keizerin van Oostenrijk, die het bij haar dood – ik meen in 1983 – toch vergund werd in de Kaisergruft te mogen rusten. Ik heb haar daar gezien.
Thuis gewacht op de volgende dag.

donderdag 9 januari 2020

Jan de Quay • 10 januari 1945

• De in de oorlogsjaren niet onomstreden politicus (en latere premier) Jan de Quay (1901-1985) hield in '44-'45 een dagboek bij.

10 Januari Woensdag
Lang uitgeslapen en toen naar bureau. – Eerst onderhoud met jongelui Mutsaerts en Ditvoors van Binnenl. Strijdkr. inzake Zwart Front; geval van wapens – namen zijn Ansems, Wormgoor, Hein Enneking. – Vreemd geval. – Bezoek pater Bleijs, die me brief bracht van H.M., waarin uitvoerige beschouwing over Haar reis, dreigende kabinetscrisis enz. – Naar Mariengaarde om te eten. – Brief aan H.M. teruggeschreven waarin bij kabinetscrisis geadviseerd allereerst [minister van Buitenlandse Zaken] v. Kleffens en [minister zonder portefeuille] Michiels te behouden en verder te werken met klein kabinet b.v. 5 ministers. Verder eenige namen van ministrabele personen genoemd. – ’s Avonds bij Han Kaag gegeten en geslapen. Nog eens bezoek van Pater Beaufort met wien uitvoerig gesproken over het verlaten van het isolement. Nuttig gesprek. – Hoogstaande man. –

11 Januari Donderdag
Röntgen onderzoek. – Ik geloof dat dit niet zoo best uitviel, v. Buchem zei dat hij Fransen nader zou inlichten, en dat ik maar over 2 maanden moest terugkeeren. Ik vermoed een ontsteking aan de 12 vingerige darm. – Overste Kist kwam een bedrijfsorganisator vragen, voor kaartsysteem bij repatrieering. – Eenige personen aanbevolen. Met Cas in auto terug naar Beers. Te ’s Bosch Jan Smits van Oyen bezocht over bezoek H.M. Ik vrees, dat hij het te mooi zal maken. – Ontving lijst van namen van Eduard. – Heel goed. – Eindhoven moet nog geregeld worden. – Drie uur thuis. Blij er te zijn en alles goed te vinden. Zal nu eenige dagen volle rust en voeding houden. Dan weer aan den gang. –

12 Januari Vrijdag
Uitgeslapen. Gelezen en geschreven en geluierd. ’s Middags even gewandeld met Maria. – De kinderen zien er goed uit en maken het best. Wel moeilijk met al die menschen in huis, die allen hun opvattingen hebben, allen mee commandeeren enz.. Dan weet de jeugd soms niet meer hoe en wat. – Vooral voor Ruud is het moeilijk. – Die wordt al zoo lang, nu groter dan ik. – Konden zij maar weer naar school. Dat wordt een zorg.

woensdag 8 januari 2020

Renia Spiegel • 9 januari 1940

Renia Spiegel (1924-1942) was een Pools Joods meisje, dat in de oorlog een dagboek bijhield, dat pas ver na de oorlog gepubliceerd werd.

9 januari 1940
Het feest is achter de rug. Op het kerstfeest heb ik de prijs voor beste leerling gekregen - een schaakspel. Toen gingen we ons voorbereiden op een wedstrijd, en die is morgen al. Ik ga een gedicht voordragen dat 'De locomotief' heet. Laten we hopen dat het goed gaat.
Verder gaan we verhuizen naar een andere school, een school waar ook jongens komen. Vandaag hebben we alles uit ons klaslokaal gehaald: onze versieringen, onze inktpotten - alles. Het is een school die zeven jaar duurt. Bah, vreselijk. Ik haat het allemaal; eerst beloofde het iets heel anders te worden, maar ik ben lang geleden van gedachten veranderd. Ik ben nog steeds voortdurend bang voor huiszoekingen, voor geweld. En nu dat hele gedoe met een gemengde school! Nu ja, laten we maar zien hoe dat uitpakt. De marteling begint op de elfde, ik zal je vertellen hoe het gaat. Dag, mijn lief dagboek. Duim voor me. Laten we hopen dat het goed gaat!!!
ik ben zo ontzettend stom. Wat is er met me gebeurd? Zo ben ik nog nooit geweest, iedereen vond me altijd zo slim. Hoe idioot is het om verliefd te worden op een komandir, een commandant [groepsleider, klasseoudste?], om hem te willen kussen? Ben ik niet goed snik? Hoe kun je over de liefde dromen in de gedaante van een of andere komandir? Feit is dat ik niet uitga met jongens. Ik ben ook nog nooit verliefd geweest, maar ik denk dat daar nog tijd voor is. Hoewel, op het feest baalde ik ervan dat ik niemand kende, en ik ben samen met Nora weggegaan, terwijl Belka en de andere meisjes nog bleven. Belka bleef, en ik was woedend. Maar toen was Belka weer jaloers op mij, omdat ik was vertrokken. En ze deed helemaal niet mee aan het feest, ze was boos en verdrietig, het lukte me maar nauwelijks om haar een beetje op te vrolijken. En toen was ik boos dat die ene idioot zich omdraaide, degene die ik een beetje leuk vond. Het is allemaal heel walgelijk en heel stom... Ik dacht dat ik slimmer was...

12 januari 1940
Het ligt nu allemaal achter me. Ik bedoel alles waar ik in dit dagboek over piekerde. Ik heb opgetreden bij de wedstrijd. 'De locomotief ging zozo, maar de wedstrijd ging heel goed. Zo goed, in feite, dat de jongens op school me 'Vier Stappen Tegelijk' noemden.
Maar ik ben helemaal vergeten om je over de jongens te vertellen. De duivel is niet zo vreselijk als hij wordt afgeschilderd. Dat denk ik in elk geval, voorlopig. We hebben nieuwe leraren, maar al onze meisjes zitten bij elkaar (ik zit in 8C).
De jongens zijn zulke jonge onschuldige wezens; ze weten maar weinig en ze zijn heel beleefd, ze zijn best oké. Andere meisjes, onze voormalige collega's, zijn zelfs jaloers op ons groepje. De jongens in 8C zijn niet bijzonder aantrekkelijk, met uitzondering van Ludwik P., die heel leuk is, en de lieve Mojorko S. Ze willen dat we door elkaar gaan zitten, jongens en meisjes om en om. Maar voorlopig is dat nog niet zo.
Op de dag van de wedstrijd kreeg ik een brief van een of andere komandir (van het Krasnaya Armiya), met een verzoek voor een ontmoeting. Ik heb besloten om deze brief te verstoppen, een streek uit te halen en een antwoord te schrijven.
Lief dagboek, ik begrijp hoe belangrijk je bent. Steeds vaker blader ik door je bladzijden, op zoek naar wat ik op een bepaald moment voelde.
Je moet weten, ik ga door verschillende fases waarin ik verschillende echtgenoten kies uit de jongens om me heen. Ik moet al wel zo'n zestig van die fases hebben meegemaakt. Of misschien zelfs honderd. En natuurlijk blijf ik steeds nieuwe echtgenoten vinden. Dag, kus, Renia.

dinsdag 7 januari 2020

Alfred Kazin • 8 januari 1984

Alfred Kazin (1915-1998) was een Amerikaanse schrijver en criticus. Delen uit zijn dagboeken zijn gepubliceerd als Alfred Kazin's Journals.

January 8, 1984
A night at the opera (Friday) with the rich. Arthur Carter had us in his box at the Met, along with the builder Arthur Fisher, an orthopedic surgeon Dr. Leon something. The assemnbled wives flittered Mrs. Fisher in earrings that Jude is sure cost not less than 80 thou[sand]. So there we sat at La Bohème, ridiculously (as always) over dressed by Franco Zeffirelli, whose sets, while brilliant, dwarfed poor Mimi, made nonsense of Rodolfo and Marcello, and in the second act produced such a sumptuous Paris Street scène that more Parisians surrounded Momus's café than can normally be found outside the Place de la Concorde. [...]
Anyway, there were we among the rich, watching the poor, poor bohemian artists starving freezing and dying in a Paris garret. Too bad the dopes couldn't t like us Jews have made it to America. Amazing how the only richies I ever meet are jews. [...]
The Fishers had one of those super, large Cadillacs waiting at the door to take the rest of the company to supper .... We were driven home by Carters chauffeur Paul in his Mercedes. The performance was not so much undistinguished as drowned in finery, Zeffirelli's as well as Arthur Carter's. What an insistent little prick! What dynamism! Rich, rich, rich, rich is all he ever is and all he ever talks about. Rich, rich, rich, rich! The little blonde wife, a marriage therapist or something like that, looks scared.

maandag 6 januari 2020

J.J. van Aken • 7 januari 1942

Burgemeester in oorlogstijd. Dagboek van Jacobus Joseph van Aken (1878-1942), burgemeester van Zevenbergen.

7 januari 1942
Bij zacht vriezend weer en nu en dan wat sneeuwval, blijft het rustig in de lucht en wordt slechts overdag nu en dan een vliegtuig gehoord.

De lijst-collecte voor Winterhulp heeft op 2 en 3 jan. j.l. in deze gemeente selchts opgebracht f 41,43 hetgeen zéér weinig genoemd moet worden. Het wordt er met de bijdragen niet beter op en de sympathie voor deze hulp is bijna bij geen enkel burger te vinden.

Meer en meer ontstaat er tusschen de inwoners dezer gemeente een z.g. ruilhandel in bonnen, en goederen. Vele winkeliers die nog waardevolle en vooroologsche goederen - de een manufacturen, de andere koloniale waren, een derde sigaren, tabak en sigaretten - terug hebben gehouden drijven daarmede een kleine handel d.w.z. ruilen die tegen andere waren als tarwe bij de boeren, eieren, spek enz. enz. Ook bonnen voor boter worden geruild tegen andere bonnen b.v. tegen kolen - petroleum – suikerbonnen enz. Zoo tracht de een den ander te helpen aan onmisbare artikelen die de een wel en de ander niet of niet genoeg heeft. Het verboden vervoer van vele artikelen als tarwe of meel, geschiedt in de donkere avond -of morgenuren, hetgeen des te gemakkelijker is uitgeschakeld. Men redeneert in het algemeen zóó het is beter dat wij het hier nemen dan dat het naar het buitenland weggaat. Slechts zeer zelden worden door de politie of crisis-controle-ambtenaren goederen aangeslagen tijdens het vervoer, terwijl, tot heden algemeene huizoekingen nog niet plaats vonden. Zouden die veel plaats vinden dan is aan te nemen dat er hier en daar heel wat verboden opslag zou gevonden worden, tot zelfs achtergehouden koper.

zaterdag 4 januari 2020

Jan Wolkers • 5 januari 1972

Jan Wolkers (1925-2007) was een Nederlandse schrijver en kunstenaar. De dagboeken die hij in de jaren '70 bijhield zijn vrijwel allemaal uitgegeven.

dinsdag 4 januari 1972
Geen medicijnen.
Halen voor de tweede keer 20.000 gulden bij Meulenhoff en zetten dat op de giro. Al mijn schulden zijn nu wel zo'n beetje betaald. Erna rijden we door het Gein. Erg mooi en droevig. Hele dobberende kudden meerkoeten gevoed met het overgebleven stokbrood van oudejaarsavond. Op het knotwilgenpad, dat loopt van de vroegere tol tot aan het Amsterdam-Rijnkanaal, groeien grote flappige grijswitte zwammen uit de knotwilgen. Als we thuiskomen, en ik net sole cardinale heb gemaakt, komt Paul Verhoeven langs. Hij zegt dat ook Cinecentrum mijn boek wil verfilmen. Om half elf belt Sybren Polet me op, dat het programma 'Een Vlaming ontdekt Nederland', waar wij beiden in zouden zijn, geen honorarium betaalt. Toen hij ƒ 250,- eiste voor zijn medewerking schoven ze hem aan de kant met de woorden: 'Wolkers doet het ook gratis.' Ik zeg dat het onzin is. Dat ik nog nooit ongehonoreerd voor de televisie ben geweest. Dat je altijd geld krijgt. Dus dat ze in dit geval hadden moeten vragen of ik ongehonoreerd aan het programma had willen meewerken. Hij zegt dat we één lijn moeten trekken. Ik zeg dat ik morgenochtend meteen naar de KRO zal bellen en zeggen dat ik niet alleen ƒ 250,-moet krijgen, maar dat ook hij er weer in moet voor ƒ 250,- want dat ik anders de medewerking opzeg.

woensdag 5 januari 1972
Bel om negen uur meteen de KRO op. De redactrice zegt dat ze aangenomen had dat ik wel begreep dat er geen honorarium aan vast zou zitten. Dat ze wel van plan waren een relatiegeschenk te geven. Want dat er zoveel mensen aan het programma meededen. O.a. monseigneur Bluysse. En die hadden ze toch geen geld kunnen geven. Ik zeg dat dat vanzelf spreekt, want dat die de gelofte van armoede heeft afgelegd. Een heel gelul en gepraat. Maar ze geven uiteindelijk toe en beloven Sybren Polet te bellen. Bel hem zelf nog even op om uit zijn eigen mond te horen dat alles oké is. Als de hele ploeg komt en ze willen er verontschuldigend over gaan praten, clear ik de stemming door Raymond Chandler aan te halen: 'Everything was in apple pie order.'
Om vier uur met de technische camera en een fles champagne naar Eric, die bij Maria resideert. Hij wordt 24 jaar. Is erg blij met het cadeau. Er wordt meteen van alles uitgeprobeerd. Na de champagne naar Indonesia, en daarna weer naar 'Diamonds are forever', James Bond. In het restaurant kunstfluiter met Italiaans gezicht. Iedereen kijkt eerst naar buiten als hij gaat fluiten. De gerant is enigszins gegeneerd.

donderdag 6 januari 1972
Twee celestone.

vrijdag 7 januari 1972
Twee celestone.
Angèle Manteau belt me. Heeft het druk met allerlei herdrukken van de dode Bomans. Is bezig met een in memoriam-boek. Zegt: 'Met zo'n in memoriam-boek heb je natuurlijk wel een deadline.'

vrijdag 3 januari 2020

Claude Debussy • 4 januari 1916

• De Franse componist Claude Debussy (1862-1918) schreef onderstaande woorden aan (muziek)journalist Robert Godet. Stravinsky was erg ‘hot’ op dat moment: zijn muziekstuk Le sacré du printemps was drie jaar voor bovenvermelde ontmoeting als een bom in de muziekwereld ingeslagen. Uit: Hartstochtelijk houd ik van muziek (vertaald door Lucas Bunge)/

4 januari 1916
Ik heb Stravinsky kort geleden gesproken... Hij heeft het over ‘mijn Oiseau de feu’, ‘mijn Sacre’, zoals een kind zegt ‘mijn tol’, ‘mijn hoepel’. Hij is precies een verwend kind dat af en toe zijn vingers in de neus van de muziek steekt. En hij is ook een jonge wilde die lawaaidassen draagt en vrouwen een handkus geeft terwijl hij op hun tenen staat. Als hij oud is, zal hij onuitstaanbaar zijn, dat wil zeggen dat geen enkele muziek hem zal kunnen bekoren. Maar voorlopig is hij geweldig! Hij cultiveert zijn vriendschap met mij omdat ik hem geholpen heb een treetje hoger te komen op de ladder van waaraf hij granaten gooit, die niet allemaal ontploffen. Maar nogmaals, hij is geweldig. Dat hebt u goed gezien en u hebt, sterker nog, zijn ontoegankelijke werkwijze doorgrond. Mag ik u een zeer gelukkig nieuwjaar wensen, ook namens madame Debussy en mejuffrouw Chouchou?

Wies Roosenschoon • 3 januari 1958

Wies Roosenschoon (1929-2015) was lerares Nederlands met een passie voor literatuur. In Tirade zijn dagboekfragmenten van haar gepubliceerd.

januari 1958
Elvis Presley
Een middagvoorstelling in Rembrandt. Jongetjes van 10 tot 25: gymnasiumjochies en slagers-knechts, chewing, meisjes van ‘Wij zijn zeventien’, een soort dierentuin. Er wordt geroepen en gefloten, rijtjes jongens verhuizen om met onverschillige gezichten naast bepaalde meisjes te gaan zitten. Apen die op hun buik overglijden naar een stoeltje voor hen. En in de pauze neemt iedereen een chocolade-ijsje, pooier of geen pooier. De tunes bij de reclame worden meegezongen. En daar zit je met je goeie gedrag. Dan gaat het beginnen. ‘Hij’ sjeest binnen in een vehikel zonder motorkap. Een zucht gaat door de jonge garde: ‘Daar is ie.’ Achterover allemaal. Nou kunnen we gerust zijn.

Wat je dan ziet... Een slappe knul van een jaar of zeventien met een vreselijk dom achterhoofd, een onmiskenbaar arbeiderstype. Jammer dat ik niet kan horen of hij beschaafd Amerikaans spreekt. Een jongen met een nare, scheve grijns, een vuil hemd en nog vuilere blue jeans waar lange benen uit steken. En met die benen zingt hij. Die benen beginnen al voordat hij eigenlijk met zingen is begonnen. Orgastisch zingen. Hier staat Amerika in zijn hemd.

Een foto in de krant: Françoise Sagan, wie de oude Jean Cocteau met het profiel van een grauwe havik de hand kust. Gala-avond van haar ballet in Monte-Carlo, waarvan verschillende gedeelten eigenlijk beneden de drempel der vertoonbaarheid vallen volgens sommige recensenten. Het ballet gaat o.a. naar Londen en Parijs. Arme donders.

En ondertussen strooit Chris Bos vanuit zijn verlichte hemellift in de Domtoren handenvol carillontonen uit over het preutse Utrecht - en maakt de wereld in één adem wijd en vertrouwd.

Theo.
‘En dan kruip ik een hele ochtend lang rond tussen de glibberige kleiklompen van een hellinkje waar een straaltje water neersiepelt tussen de blote wortels van een boom. Heel fijntjes hangen de haarworteltjes in het water. En ik kruip er een middag rond. En ik denk: morgen dan maar. Je komt thuis met de beste plaat nog in je hoofd.’

woensdag 1 januari 2020

Daniil Charms • 2 januari 1935

Daniil Charms (1905-1942) staat tegenwoordig bekend als Ruslands grootste absurdistische schrijver en dichter, maar de weg naar deze roem was moeilijk.

[januari 1935]
Ik weet niet hoe ik m'n geld moet verdienen. De omgang met m'n vrienden wordt al moeilijk voor me, want ik ben te arm.

Vanaf 1 januari 1935 is het volgende in mijn leven van kracht geworden:
1 Dagelijks niet minder dan 10 dichtregels en één vaudeville schrijven.
2 Beslist niet later dan twaalf uur 's middags opstaan. Beslist niet later dan 2 uur 's nachts naar bed gaan (licht uitdoen).
3 Kranten lezen.
4 Iedere dag aantekening maken van de hoeveelheid verlummelde uren.

Zie, geleidelijk aan zak ik meer in de beerput weg.
Er rijst minachting jegens mij.
Daar is hij dan, de ondergang.
Ik weet niet hoe ik me op moet richten.

Lieve hemel, wat vreselijk om overal om je heen onverschilligheid te zien.

Mijn arme, arme vrouw!

Mijn hemel

Wim Kan • 1 januari 1959

Wim Kan (1911-1983) was cabaretier. Zijn dagboeken zijn te lezen bij de dbnl.

Donderdag 1 januari. Ochtend 8.00 uur precies
ANP: revolutie in Cuba. (Daar gaan we weer! Zet hem op jongens!) Vannacht om 3.00 uur in bed.

Flarden: Hoogtepunt? Bij de negende klokslag stonden Ol en ik in onze auto bij onze grote lamp van de oprijlaan. Laatste dagen: ontzettend. Praktisch vier uur per nacht geslapen. Elke ochtend 7.30 uur al in kleine kamertje. Steeds weer veranderd. Regeltjes geschrapt en herschreven. Twee à drie uur per dag gerepeteerd.

11.00 uur in Concertgebouw. Gerepeteerd en gefotografeerd tot 13.30 uur. Geschminkt. Broodje gegeten. Teksten uitgeschreven. 14.30 uur uitzending begon. Inzet (liedje) goed, tweemaal à viermaal goede pointes. ‘Gerbrandy haar van ouwe snor’. ‘Staf’ gehouwen en da's een goeie! Dacht: gaat best (ontzettend zenuwachtig). Conference begon slecht. Met bril op geen contact met toch wat ‘langzame’ zaal. Zonder bril steeds bang iets te zullen overslaan. Vrij veel versprekingen, vergissingen in het begin en vrij veel uitgeprobeerde grapjes vielen (of laten vallen). Blij met te-elfder-uregrapjes. Ir Den Hollander weg - weemoedig idee, morgen wordt je kaartje geknipt door een vreemde man.

Vrijgezellenbelasting omlaag - anders: staken. Ik weet alleen niet waarmee. Dames partijleden van de PVDA hebben hun oppositiejurken al aan! (Op de band hoor je hoe langzaam deze zaal reageerde!) Vondeling - wordt door de partij weer in het portiek gelegd. Beel - ik wist niet eens dat we die nog hadden. Onthouden: Conference zonder bril doen met een paar groot geschreven woorden op papier. Er omheen praten. Beter dan dit nerveuze gedoe. Uitzending totaal 66 ½ minuut, 4 minuten moeten er direct na afloop uit. Volgens Broeksz en Arie moest er niets uit. Had zelf half uur lang tevreden gevoel. Zakte toen weer wat in, vooral na terugluisteren van beginconference. Tot pl.m. 19.00 uur gemonteerd. Grammofoonplaat in ene kamer, verkorting tot 62 minuten in andere kamer. VARA-Phonogram-Wereldomroep-gedoe. 19.15 uur weg. 20.15 uur AVRO-Sleeswijk-Siebe van der Zee. Gerepeteerd (drempel). Uit radiotoestel gestapt. Eindeloos gefotografeerd. Naar boven. Bij tv-journaal stukjes eigen programma gehoord (viel me tegen: wat langzaam en log). Leuke sfeer achter bij Sleeswijk. Meisjes-revue-orkestlawaai. Willy erg aardig. Sleeswijk zeer sympathiek. AVRO-directeur Repko kwam bedanken (dat ik de ‘uitnodiging’ had aanvaard).

Zo was het niet precies...

Alles in hoofdzaak van mij uitgegaan, ter voorkoming van door elkaar heen praten op oudejaar (radio-tv), één drempeltje genomen. Belangstelling voor de uitzending vooral van de pers te groot. Ook publiek (brieven van te voren!). Plan: vóór uitzending 1960(!?) geen interviews meer. Gevoel nu van: 't was misschien wel goed. Ben er niet zeker van. Broeksz en Arie vonden dit de beste van de drie... Maar... politiek kwam alles per (on)geluk nogal in de PVDA-lijn. Wind misschien toch nog mee gehad door kabinetsformatie, Beel en uittreden van de socialisten. Afscheidsliedje ‘Dag Drees’ (viel mij even iets tegen), wel mooi sloteffect. (Dit applaus is voor Willem!) Was er tijdens uitzending niet éénmaal echt helemaal in. (Dronk toch twee sherry's vooraf en één fles wijn onder de hand.) Het is nu bijna 9.00 uur. De lamp kan uit (doe ik).

Radio machtig wapen! Ru zegt: Tv was ontroerend. Rietje moest huilen. Wist niet waarom. Dus tóch dat symbolische drempeltje? Hele tv-optreden duurde... ik denk geen drie minuten. Eindindruk? Twijfel. Ru heeft prima tekstadviezen gegeven, maar... ‘Weet je nog wel oudje’ werd, geloof ik, wel een succes en hij raadde aan het niet te doen! Zag zelf 25 december niets meer in ‘Jazz bij de nozempjes’. Seth Gaaikema's liedje ‘Dat gekke ouwe jaar’ schijnt tegengevallen te zijn. Ik vind het zelf toch wel een lief liedje. Verschil tussen optreden radio en tv. Radio kun je zelf verpesten, bij de tv kan een ander dat voor je doen.