zondag 19 januari 2020

Frank Meyrink • 18 januari 1991

• Frank Meyrink beschrijft in zijn dagboek (Gottliebs dood) de laatste jaren uit het leven van de beroemde pedagoog, cultuurfilosoof, architect, dichter en regisseur Johann Gottlieb Freudenacker (1915-1992) - die nooit bestaan heeft. En Frank Meyrink is een pseudoniem van de in 1964 geboren schrijver Leonard Beuger. Het boek is gemodelleerd naar Eckermann's Gespräche mit Goethe.

Vrijdag 18 januari 1991
Officieel heeft Gottlieb geen enkele functie meer binnen het Instituut, maar er zijn weinig belangrijke dingen die werkelijk buiten hem om tot stand komen. ‘Soms voel ik me net Gadaffi,’ heeft hij eens lachend gezegd, ‘dictator met de rang van ambteloos burger.’ Toch is hij het niet zelf die de verantwoordelijkheid naar zich toe trekt, anderen wentelen die graag op hem af, blijven op hem leunen. Zelfs in allerlei kleinigheden wordt hij geraadpleegd en betrokken.
Zo heeft Guus, die in het voorjaar een serie literaire avonden organiseert, al meermalen geprobeerd om Gottlieb stukjes te laten schrijven of inleidinkjes te laten houden. Voor begin februari heeft hij Bernlef uitgenodigd en nu heeft hij – typisch Guus – aan Gottlieb vast voor zijn verjaardag Bernlefs jongste bundel De noodzakelijke engel ten geschenke gegeven. Hij hoopt ongetwijfeld op die manier Gottlieb te kunnen verlokken tot het een of andere opstel, of misschien zelfs een voordracht. Het zal hem nog wel lukken ook, want Gottlieb kan het zelden laten zich nadrukkelijk uit te spreken over onderwerpen die hem prikkelen.
Meteen al toen Guus hem het boekje gaf stond hij klaar met een typerend commentaar: ‘Engelen, die kunnen niet. Dat staat hier al achter op dat boekje: “De engelen in deze bundel behoren meer de aarde dan de hemel toe”. Een modern mens hoort rationeel te zijn en een agnost. In de laatste decennia is een menigte aan taboes volkomen afgebroken. We menen soms dat we er geen enkel meer hebben. Dat is een vergissing, want er is minstens één gigantisch taboe voor in de plaats gekomen: de wereld van de geest mag je niet in ernst erkennen. Voor de kunstenaar als maatschappelijke voorloper geldt dat al helemaal. Een paradox daarbij is dat het rationalisme geen behoefte heeft aan poëzie. Een rationalistische dichter lijkt een contradictio in terminis. Er blijft dan maar één ontsnappingsclausule over: de ontroering. Ontroering mag. De ontroerde rationalist is edel. Op de een of andere manier mag de rationalist zichzelf verzwijgen dat ook de ontroering een hormonale kwestie is. Wat hij toch eigenlijk zou moeten vinden.'
‘Terwijl het toch weinig rationeel is het irrationele te ontkennen,’ meende ik ertussen te moeten werpen – wat dadelijk werd afgestraft, want met fonkelende ogen voegde Gottlieb mij toe: ‘Dat is een retorisch rotsmoesje, Frank, daar moet je niet mee aankomen, want dat betekent niks.’ Hij had gelijk, maar de manier waarop Gottlieb zulke dingen zegt, en de blik waarmee hij je dan aankijkt, brengt me soms dagenlang van mijn stuk.
‘Gelukkig is er een verschil tussen wat de dichter zegt in poëzie en in proza. Wat dat betreft heb ik wel wat geleerd van Leo van der Klugt.’ Van der Klugt is een Rotterdamse schilder en graficus die wij beiden van vroeger kennen en Gottliebs uitspraak moet slaan op de manier waarop Leo vragen naar de betekenis van zijn werk placht van de hand te wijzen: ‘Ja, als ik het kon uitleggen dan had ik het niet hoeven schilderen.’ Zo simpel is het misschien ook weer niet, maar Gottlieb houdt nu eenmaal van krasse stellingen, en ik moest hem toegeven dat de dichter op zijn sterkst is in zijn gedichten. In de woorden van Nico Scheepmaker: ‘We moeten met fijn gevoel / en met heilige overtuiging / geloven in wat de dichter / per ongeluk heeft gezegd.’
‘Hoe dan ook,’ onderbrak Gottlieb onze gedachtewisseling, ‘ik zal dit boekje met aandacht lezen’.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten