zaterdag 31 maart 2018

Anneke Bosman -- 2 april 1944

• De Nederlandse Anneke Bosman zat in de oorlog in een interneringskamp in Indonesië. Ze hield in die periode (en daarna) een dagboek bij.

2-4-1944
Vandaag is het Palmzondag en de volgende week Pasen. Veel herinneringen aan vo rige jaren komen terug. Wat hebben we het goed gehad en wat moeten we daar dank baar voor zijn. De laatste briefkaart aan pappie hebben we teruggekregen, iedereen trouwens. Jammer, er stonden juist zulke leuke dingen over Wouter in. Gisteren ontdekten we Wouters eerste tandje, links onder. Mam heeft het 't eerst gezien en vanavond hoorden we het allemaal tegen zijn bekertje tikken, toen hij dronk. Zo’n leuk geluidje!
Mam vertelde vanmiddag, dat precies 25 jaar geleden pappie haar op Palmzondag met een sjees kwam afhalen voor een toertje. Mam was toen 16 jaar en pappie 20. Ze vond het heerlijk door zo’n grote student afgehaald te worden en zo fijn te rijden.
Dat zou ik ook erg fijn vinden, maar nu zitten we in een kamp en gebeuren er zulke dingen niet.
Van de gaarkeuken krijgen we geen brood meer, maar 's middags een beetje rijst, tapioca-meel en gaplek* (smerige stukken gedroogde ketella**). Eén of twee keer in de week een beetje suiker, zout en olie. Ook van de toko wordt het al minder en minder.
Heleen en Friso hebben nu een zoutloos dieet, want er is iets niet in orde in hun bloed. Ze krijgen veel groente en bijgerecht, maar het is allemaal zo smakeloos zonder zout.
De brief hierboven kwam van de Japanse commandant van het legerbestuur en was aangeplakt bij het dameskantoor.

9-4-1944
Pasen! Wat betekent het voor ons? Is het wel: “De Heer is waarlijk opgestaan” of denken we daar niet meer aan? Zijn we, of liever, ben ik al te diep gezonken in de zielige kleinigheden van deze tijd? Is er wel plaats en tijd in mijn hart?
Ja, Heer, ik geloof in U en ik geloof, dat U waarlijk opgestaan bent. Help me U voor ogen te houden bij alles wat ik doe.
Vandaag werd de kerk voor het eerst weer geopend. Iedereen was er zo blij om! Eerst was er een jeugddienst, zo verschrikkelijk vol, dat alle kinderen onder de 13 jaar naar huis gestuurd moesten worden. Maar het was toch een fijne morgen.
's Middags een dienst voor ouderen. Mam is daar geweest.



* stuk van een ketella
** ketella = cassave

Jiddu Krishnamurti -- 1 april 1975

Jiddu Krishnamurti (1895-1986) was een Indiase spiritueel leraar. Op latere leeftijd publiceerde hij een boekje met dagboeknotities.

1 april 1975
Zelfs op dit vroege uur in de ochtend was het verzengend heet. Er was geen zuchtje wind en geen blad bewoog. In de oude tempel was het koel en aangenaam; de blote voeten waren zich bewust van de platte, solide rotsen, hun vormen en oneffenheden. Vele duizenden mensen moesten duizenden jaren lang over ze hebben gelopen. Het was er donker na het eerste zonnegloren, in de wandelgangen bleken die ochtend maar weinig mensen te zijn en in de nauwe passage was het nog donkerder. De passage leidde naar een brede wandelgang die naar het binnenste heiligdom voerde. Er hing een sterke, eeuwenoude geur van bloemen en wierook. Een honderdtal brahmanen, fris gebaad, gehuld in schone witte lendedoeken, was aan het zingen. Sanskriet is een machtige taal, met een diepe resonans. De oude muren vibreerden, werden door het geluid van een honderdtal stemmen bijna aan het schudden gebracht. Het geluid was van een ongelooflijke waardigheid en de verhevenheid van het moment was met geen woorden te vatten. Het waren niet de woorden die het onmetelijke tot leven wekten, maar de diepte van het vele duizenden jaren oude geluid, dat deze muren omsloten hielden en de oneindige ruimte erachter. Het was niet de betekenis van deze woorden, noch de helderheid van hun uitspraak, noch de donkere schoonheid van de tempel, maar de kwaliteit van het geluid dat door de muren en de beperkingen van de menselijke geest heenbrak. Het lied van een vogel, een verre fluit, de wind door de bladeren, al deze dingen breken de muren die de mensen voor zichzelf hebben geschapen.
In de grote kathedralen en prachtige moskeeën, de gezangen en de recitatie van hun heilige boeken - is het het geluid dat het hart voor tranen en schoonheid gevoelig maakt. Zonder ruimte is er geen schoonheid; zonder ruimte heb je alleen muren en afmetingen; zonder ruimte is er geen diepte; zonder ruimte is er alleen armoede, innerlijk en uiterlijk. Je hebt zo weinig ruimte in je geest; het zit volgestopt met woorden, herinneringen, kennis, ervaringen en problemen. Er is nauwelijks ruimte over, er is alleen het eeuwig durende gekakel van gedachten. Op dezelfde wijze zijn de musea gevuld en elke plank met boeken. Overeenkomstig vul je plaatsen van amusement, religieus of anders. Je bouwt een muur om jezelf heen, een kleine ruimte van ellende en pijn. Zonder ruimte, innerlijk of uiterlijk, word je gewelddadig en lelijk.
Alles heeft ruimte nodig om te leven, te spelen en te zingen. Dat wat heilig is, kan niet zonder ruimte bestaan. Je hebt geen ruimte als je je vastklampt, als er verdriet is, als je je het middelpunt van het universum voelt. De ruimte die je inneemt is de ruimte die het denken om je heen heeft geschapen en dat is ellende en verwarring. De ruimte waarin het denken meet is de scheiding tussen jou en mij, wij en zij. De scheiding is eindeloze pijn. Er staat een eenzame boom op een uitgestrekt, groen, open veld.

vrijdag 30 maart 2018

Anne Frank -- 31 maart 1944

Anne Frank (1929-1945) was een Joods meisje dat na haar dood bekend is geworden door het dagboek (Het achterhuis) dat ze schreef tijdens de Tweede Wereldoorlog, toen ze ondergedoken zat in Amsterdam.Vrijdag, 31 Maart 1944

Lieve Kitty,
Stel je voor, het is nog tamelijk koud, maar de meeste mensen zitten al ongeveer een maand lang zonder kolen, plezierig hè! De stemming in het algemeen is weer optimistisch voor het Russische front, want dat is geweldig! Ik schrijf wel niet veel over de politiek, maar waar ze nu staan moet ik je toch even mededelen, ze staan vlak voor het Generaal-Gouvernement en bij Roemenië aan de Proeth. Vlak bij Odessa staan ze. Hier wachten ze elke avond op een extra communiqué van Stalin. In Moskou schieten ze zoveel saluutschoten af, dat de stad elke dag wel dreunen moet; of ze het nu leuk vinden om te doen of de oorlog weer in de buurt is, of dat ze geen andere manier weten om hun vreugde te uiten, ik weet het niet!
Hongarije is door Duitse troepen bezet, daar zijn nog een millioen Joden, die zullen er nu ook wel aangaan.
Het geklets over Peter en mij is een beetje bedaard. Wij zijn erge goede vrienden, veel bij elkaar en praten over alle mogelijke onderwerpen. Het is zo fijn, dat ik me nooit moet inhouden zoals bij andere jongens het geval zou zijn, als we op précair gebied komen.
Mijn leven hier is beter geworden, veel beter. God heeft mij niet alleen gelaten en zal me niet alleen laten.
Je Anne.

Zaterdag, 1 April 1944

Lieve Kitty,
En toch is alles nog zo moeilijk, je weet zeker wel wat ik bedoel, hé? Ik verlang zo ontzettend naar een kus, de kus die zo lang uitblijft. Zou hij mij aldoor nog als een kameraad beschouwen? Ben ik dan niet méér?
Jij weet en ik weet, dat ik sterk ben, dat ik de meeste lasten wel alleen kan dragen. Ik ben het nooit gewend geweest mijn lasten met iemand te delen, aan mijn moeder heb ik me nooit vastgeklemd, maar nu zou ik zo graag eens mijn hoofd tegen zijn schouder leggen en alleen maar rustig zijn.
Ik kan niet, kan nooit de droom van Peters wang vergeten, toen alles, alles zo goed was! Zou hij niet ook daarnaar verlangen? Zou hij alleen maar te verlegen zijn om zijn liefde te bekennen? Waarom wil hij mij zo vaak bij zich hebben? O, waarom spreekt hij niet?
Laat me ophouden, laat me rustig zijn, ik zal me wel sterk houden en met wat geduld zal dat andere ook wel komen, maar ... en dat is het erge, het ziet er zo erg naar uit of ik hem naloop, altijd moet ik naar boven, niet hij gaat naar mij.
Maar dat ligt aan de kamers en hij begrijpt dat bezwaar wel.
O ja, hij zal wel meer begrijpen.
Je Anne.

Michel Leiris -- 30 maart 1940

In de tegenwoordige tijd. Journaal 1922 - 1989 van de Franse schrijver Michel Leiris (1901-1990) is geen dagboek in de eigenlijke zin: het is een plakboek, plaats voor schrijfoefeningen en opzetjes, een notitieboekje voor faits divers. vragen over dood en verval vormen een rode draad. Over zijn liefdesrelatie met de Algerijnse prostituee Khadidja schrijft hij ook uitvoerig in zijn La Règle du jeu.

Maart 1940
Khadidja bent Maamar Chachour, geboren in Algiers, leeftijd 23 jaar.
[…] De hoge vlucht die haar tederheid neemt, haar lust in het overstelpen met gaven, in het overladen met kleine attenties, in het bescherming bieden. De ‘stengel gepijpt’, het uiteindelijke klaarkomen – in de lakens – juist op de woorden ‘twintig franc’ van een discussie over de betaling.[...]
Diarree ’s nachts. Zij komt regelmatig naar de plee om te vragen: Wat doe je daar?’ Nog een andere keer pissen we samen.
‘Ik had je voor een soldaat tweede klas gehouden.’
Het sterrenbeeld Orion, gezien vanuit de boot.
[..] Haar grote geopende geslachtsdeel, waarin ik mij laat opslokken. Nadat er een zeer lange tijd is verstreken, lijk ik diep in haar wat spiersamentrekkingen te bemerken die het bewijs kunnen zijn dat zij niet gevoelloos is. Maar kort daarna houdt mijn erectie op... De coïtus zal pas de volgende ochtend – omstreeks 5 uur – herhaald worden tot aan mijn klaarkomen.
Het Arabische liedje dat Khadidja zingt bij het oversteken van de binnenplaats om de flessen bier te gaan halen waarvoor zij mij het geld afhandig heeft kunnen maken: het leek een oorlogsdeuntje, een overwinningslied. Het doet me denken aan sommige trotse liederen uit de zar-bezweringen.
De Nereïde van de Rode Zee, of liever nog: de engel de doods, dat wil zeggen Judith met de tederheden van Lucretia.


Vertaling: Michel van Nieuwstadt

woensdag 28 maart 2018

August Willemsen -- 29 maart 1991

August Willemsen (1936-2007) was schrijver en vertaler. Eind 1990 kwam hij ten val en brak zijn heup. Zijn revalidatieperiode (en alcoholisme) beschrijft hij in De val.

Vrijdag 29 maart
Is het pietluttige onverdraagzaamheid van mij of onverschilligheid van de anderen, dat zij almaar en overal roken en ik me daaraan erger? Ik zeg 'overal' omdat dat ook de plaatsen impliceert waar het niet mag of hoort. Zeker, met een gapende deuropening tussen de rokershuiskamer (waar geen tv is) en de niet-rokershuiskamer (waar de tv staat waar uiteraard ook de rokers naar willen kijken) maakt het niets uit waar gerookt wordt. Toch kan ik het, al was het maar om het principe, niet uitstaan, dat in de nietrokershuiskamer doodgemoedereerd wordt gepaft, dat er 's morgens volle asbakken staan, dat het anti-rookvignetje achteloos wordt genegeerd, dat dus de rook ook hangt in de gang, in de keuken, en op het eind van de avond, als iedereen thuis is, ramen en deuren dicht zijn en allen zitten te roken, zelfs door de kieren van de gesloten deur op de slaapzaal komt.
Het zijn altijd de mensen die iets doen (roken, radio of tv aanzetten) die last bezorgen aan mensen die niets doen, die zich, in lichamelijke en akoestische zin, stil houden. Tenzij 'niets doen' de meer actieve betekenis heeft van 'iets niet doen', 'nalaten', zoals de slaapkamerdeur niet achter je kont dichtdoen. Omdat nogal wat mensen dat deden, heb ik eergisteren een papier op de deur geplakt met de woorden DEUR DICHT. Dat had binnen een minuut een heel eigenaardig gevolg. Saïd kwam uit de badkamer, zag het papier, en voor ik iets meer kon roepen dan 'Hé hé, what are you doing?' scheurde hij het papier van de deur en maakte dat hij wegkwam. Ik er achteraan, maar hij was al de bosjes in. Vijf minuten later kwam hij terug en plakte het papier weer op de deur. Ik vroeg hem weer waarom hij dat gedaan had, maar hij zei niets anders dan I'm sorry, I'm sorry.' Volgens Elise was het een gevangenistrauma. Mogelijk.
Is het, nogmaals, overgevoeligheid of pietluttigheid van mij (ik moet nu gauw ophouden) dat ik een lichte irritatie niet kan onderdrukken bij het zien van pies in de wc-pot of haren in de wasbak? Ik dicht mezelf een behoorlijk aanpassingsvermogen toe. Ik eet overal wat des lands is, besef dat het eten hier weliswaar niet mijn eigen eten, maar niettemin zeer goed is, weet dat hygiënische standaarden naar de evenaar toe lager worden, leg me neer bij het feit dat dit geen wereldberoemd ziekenhuis maar een provinciaal en met geldgebrek en personeelstekort kampend hersteloord is waar de bedden niet elke dag maar eens per week worden verschoond, al die dingen, maar hier zijn we hier, ik bedoel dat, wanneer ik die typische derde-wereldgewoonte zie van de wc niet doortrekken wanneer je 'slechts' gepiest hebt, ik niet kan nalaten de vraag te stellen: 'Wat voor moeite is het de wc door te trekken?' Of: 'Wat voor moeite is het je haren uit de wasbak te spoelen?' Nu ja, op Mar na is vanmiddag iedereen gevlucht voor de Mattäus Passion, dus daar heb ik rustig naar kunnen luisteren, wat zal ik verder zeuren. Ik begin pas nu iets van de opluchting te merken die ik gisteren had moeten voelen.

dinsdag 27 maart 2018

August Willemsen -- 28 maart 1958

• In Vrienden, vreemden, vrouwen schrijft vertaler August Willemsen (1936-2007) over hoe de wereld er tussen zijn twintigste en achtentwintigste voor hem uitzag, en maakt hij “het verstrijken van de tijd voelbaar, tegen een voortdurend aanwezige achtergrond van drank en erotiek, en in een wisselend perspectief van heden en verleden”.

Vrijdag 28 maart 1958
Nog één ding over de maandagavond met Freddie. We dronken eerst een fles witte wijn. […] Toen de wijn op was zei ik dat ik nog een klein flesje cognac had. Ze wilde een slokje, maar ik weigerde [...]. “Waarom zeg je dan dat je het hebt?”
Dat was waar. Om een compromis te vinden liet ik haar zelf het flesje uit de hoek pakken en de glazen inschenken. Ze was al zo tipsy dat ze daarbij op haar broek en op het bed morste. Van het lachen viel ze tegen me aan en legde haar hoofd op mijn schouder. Om kwart over 12 ging ze weg – omdat ze geen huissleutel bij zich had. [...]
Alle dagen dat ik aan het drinken was heb ik me afgevraagd waarom ik dat deed. De avond van Pygmalion, bijvoorbeeld. Ik moet doodmoe geweest zijn, maar ik voelde het niet. Ik was blij dat het stuk goed was gegaan, dronk van alles door elkaar, er waren mooie vrouwen, kortom, er was niets dat me verhinderde dóór te gaan. Maar dat alles verklaart nog niet waarom ik, in diepere zin, een staat van gedeeltelijke (of minder gedeeltelijke) dronkenschap aanlokkelijk vind – terwijl mijn gedachten en gevoelens in zo’n toestand lang niet altijd opbeurend zijn. Die avond waren ze dat wél, maar nu ik er nog eens aan terugdenk: wat ik vooral voelde, op het Pygmalion-feest was één grote en blijvende dorst én het genoegen dat het me deed, die te lessen.

maandag 26 maart 2018

Marcel Jouhandeau -- 27 maart 1963

• Marcel Jouhandeau (1888-1979) was een Franse schrijver. Uit de 28 delen van zijn dagboek ontstaat het beeld van een leven vol tegenstellingen: mystiek en nuchterheid, goed en kwaad, genotzucht en smart, onbarmhartige spot en inlevingsvermogen. Zijn huwelijk met de danseres Élise is "een van de grote slechte huwelijken uit de wereldliteratuur". Een selectie uit zijn dagboeken is verschenen in de reeks Privé-domein (vertaling: Hepzibah Kousbroek).

Maart 1963
Ik heb het volgende bemerkt: hoezeer mensen van de hoge bourgeoisie en de aristocratie een onaangename 1ucht verspreiden. De oudere dames het meest, maar jongemannen en jongedames doen er niet voor onder. Is het omdat men van goede stand en beschaafd denkt te zijn, dat men zich minder wast, of is het omdat het vlees uit een oud geslacht een beetje adellijk moet zijn? Daar schuilt toch iets heel vreemds in, dat de moeite van het vermelden waard is. Gisteren heeft een rijke weduwe die er werkelijk vorstelijk uitzag, in een gouden jurk, het haar in een netje van Griekse tule, grootmoeder van negenentwintig kleinkinderen, mijn uithoudingsvermogen zeer op de proef gesteld. Ik stond achter de fauteuil waarin ze zat. De walm die uit haar decolleté een aanval op mijn neus deed liet mijn hoofd voor een ogenblik tollen. Ik dacht te zullen stikken.

Het lijkt me dat een slecht bedoelende criticus, als hij zich de moeite getroostte, zou kunnen bewijzen hoe men van Mauriac tot mij, en via Green, Montherlant en Peyrefitte, te maken heeft met ongeveer een zelfde personage, dat gehoor heeft gegeven aan verschillende richtlijnen, welke een min of meer gunstige ontwikkeling hadden op de ontplooiing van zijn talent en zijn schijnheiligheid.

zondag 25 maart 2018

Lodewijk van Deyssel -- 26 maart 1934

Lodewijk van Deyssel (1864-1952) was een Nederlandse schrijver. Hij hield geen dagboek bij maar schreef wel veel dagboekachtige notities. Over zijn verkoudheid bijvoorbeeld.
• Portret: Jan Veth.

Verkoudheids-aanteekeningen
[26 maart 1934] In 't algemeen denkt en spreekt men te oppervlakkig over verkoudheid. Na een ongesteldheod van ongeveer acht dagen is nu juist de Koningin-Moeder der Nederlanden aan een verkoudheid, althands aan een gevatte koude die den vorm van bronchitis aannam, overleden.
Of er een goed boek over verkoudheid bestaat, kan men wellicht te weten komen door, voor die afdeeling geabonneerd zijnde, boeken over verkoudheid, of de lijst daarvan, aan te vragen bij de Koninklijke Bibliotheek te 's Hage.

De huidige verkoudheid van patiënt Alberdingk Thijm [zijn echte naam, Van Deyssel is een pseudoniem] heeft geduurd van en met 20 Februari tot en met 23 Maart, dat is 32 dagen. Den 23en Maart aan het ontbijt had hij de laatste hoestbui. In den nacht van 22 op 23 Maart hoorde hij het laatst geluiden ter hoogte van de borst, in het midden. Hij had zich voorgenomen niet uit te gaan voor zich gedurende 48 uur geen verkoudheidsverschijnsel had voorgedaan. In den ochtend van 26 Maart (heden) overkwam hem een zeer gering hoestje, heel even; maar tóén constateerde hij nog eenige gevoeligheid van die borst-plaats. Hij heeft zich toen voorgenomen het kamer houden niet 48, doch 96 uur te doen duren na het uitblijven der groote verschijnselen.

Het is jammer, dat de verkoudheidswetenschap niet verder gevorderd is. De arts van een Koning of Koningin moest weten, nauwkeurig wéten, of die bepaalde persoon, van dat gestel, van dien leeftijd, in dien toestand (b.v. toestand van een zekeren graad van verhitheid na het verblijf van eenige uren in een zaal met een temperatuur van een bepaald aantal graden) al of niet in een open, of half open, of voor een kwart open, wagen zonder hinder door de 'avondlucht' kan gaan. Het is denkbaar, dat men een dergelijk instrument als een koortsthermometer zoude hebben en dat men daar op kon nazien of men al of niet onbewegelijk blijvende door een zekere weersgesteldheid heen zich kan verplaatsen.

De patiënt Alberdingk Thijm heeft kou gevat naar gissing op 20 Februari. Want dit wéét hij zelfs niet zéker. Hij wéét, dat hij in den avond van 19 Februari heeft aangezeten aan een maaltijd, waarbij wijnen gebruikt werden, en dus omstreeks iou.30, toen hij, naar hij meent, te voet huiswaards is gegaan, een zekeren graad van verhitheid had bereikt. Hij wéét, verder, dat er niets 'bizonders' is gebeurd, namelijk, dat hij honderden malen in juist de zelfde omstandigheid heeft verkeerd zonder ook maar in 't minst kou te hebben gevat. Hij meent, dat hij 20 Februari, en dus niet 19 Februari, heeft kou gevat, om dat hij meent, dat hij 20, of zelfs 21, Februari nog is uit geweest in onverkouden toestand. Verder weet hij, dat hij vóór 20 Februari in zeer langen tijd, misschien wel een jaar, niet had kou gevat, ofschoon hij in dien tijd dikwijls in de zelfde omstandigheid was geweest als op 19 Februari. (De rheumatiek-aanvallen van Maart en Augustus van het vorig jaar rekent hij niet bij de verkoudheden.)

In Maart krijgen wij rheumatiek door de zelfde werking in de natuur als die Kneipp doet aanbevelen om, als hygiënische maatregel, vooral, blootsvoets, in de sneeuw van Maart te loopen, ofte trappen. Door dat de natuur dan weer ontbot, is er van den bodem uit een opstijging van dampen, van* koude vochtigheden, van doordringende kilheden in de lucht, die in prikkelend insnijdende scherpte door geen latere geëvenaard wordt, die in het geheele jaar alleen dan voorkomt. Daardoor ook heeft de sneeuw een jeugdige buitensporige frischheid.
kruyerij), wanneer namelijk de brief gericht is aan een maatschappelijk en zedelijk behoorlijk levend mensch.
»Met alle hoogachting« beteekent óok een vluchtiger heengaan over deze waardeerings-betuiging aan een briefeinde. Het beteekent: »eerder het omgekeerd daarvan willende aanwenden dan nadrukkelijkheid en betee-kenis van termen uitkomen doende manieren, bij mijn groet, zeg ik je goeden-dag«.- »Of ik je hoogacht? Ja, natuurlijk, ik acht je natuurlijk hoog, zoo als men iedereen hoogacht. Neen neen, met alle hoogachting, hoor!«
Er is nog een verschil van anderen aard als hetgeen uitkomt bij toetsing deze»" uitdrukkingen aan het gebruik in de samenleving, tusschen »zeer geachte« en »hoog geachte« heer, namelijk hetgeen blijkt bij overweging der verhouding tusschen het eerste en het tweede woord in deze woordenparen.
Bij »zeer geachte« geeft namelijk het eerste woord de mate der achting aan, terwijl bij »hoog geachte« het bijvoeglijk-naamwoord niet betrekking heeft op de achting maar op den geachtten, althands, anders als bij »zeer«, dit kan hebben.
»Zeer geacht« beteekent: ik acht u met ongewoon veel achting, »hoog geacht« beteekent: gij zijt voor mij een hoogstaand persoon.

[deel 1 hier, en deel 2 en deel 3]

zaterdag 24 maart 2018

Albert Camus -- 25 maart 1940

Albert Camus (1913-1960) was een Franse schrijver. Een keuze uit zijn dagboeknotities 1935-1951 is in het Nederlands uitgegeven onder de titel Dagboek (vertaling Halbo C. Kool)

Parijs
De vrouw die op de verdieping boven mij woont, heeft zelfmoord gepleegd door uit het raam te springen op de binnenplaats van het hotel. Ze was 31 jaar, zegt een der kamerbewoners, dat is genoeg voor een mensenleven en, als ze een beetje geleefd had, kon ze doodgaan. In het hotel hangt nog de sombere sfeer van het drama. Ze kwam soms naar beneden en vroeg dan de hotelhoudster of ze bij haar het avondeten mocht gebruiken. Ze kuste haar dan opeens — uit behoefte aan gezelschap en een beetje warmte. En dan komt het einde met een spleet van zes centimeter in het voorhoofd. Voordat ze de geest gaf, zei ze: 'Eindelijk!'

Léger. Dit brein — deze metafysische schilderkunst die de materie bewust een nieuwe vorm wil geven. Merkwaardig: zodra men die nieuwe vorm zoekt, is het enige wat permanent is, juist de uiterlijke schijn: de kleur.

De kleine Spaanse soldaat in het restaurant kent geen woord frans. En wanneer hij zich tot mij wendt, de behoefte aan menselijke warmte. Een boer uit Estremadura, republikeins soldaat, in het (franse) koncentratie-kamp te Argelès, dient nu in het franse leger. Wanneer de naam van Spanje uitspreekt, straalt de ganse hemel uit zijn ogen. Hij heeft acht dagen verlof. Hij is naar Parijs gekomen, dat hem in enkele uren fijngemalen heeft. Zonder een woord frans te kennen, ronddolend in de métro, een vreemdeling, vreemd aan alles wat niet zijn land is, zal het zijn grootste vreugde zijn terug te keren naar zijn makkers van het regiment. En zelfs wanneer hij moet kreperen onder een lage hemel en vettige klei, dan zal dat tenminste zij aan zij met mannen van zijn eigen land zijn.

Lodewijk van Deyssel -- 24 maart 1934

Lodewijk van Deyssel (1864-1952) was een Nederlandse schrijver. Hij hield geen dagboek bij maar schreef wel veel dagboekachtige notities. Over zijn verkoudheid bijvoorbeeld. Portret: Jan Veth.

Verkoudheids-aanteekeningen
[24 Maart 1934] Een belangrijk motief voor de bestudeering der verkoudheid is het vraagstuk der vatbaarheid.
Men moet in aanmerking nemen, dat een bepaald mensch zal kou vatten bij een zekeren graad en zekere soort van lichaams-verhitheid, hetzij met gloeying, hetzij met transpiratie, hetzij met beiden, die in aanraking komt met een op een zekere wijze zijnde of zich bewegende koude luchtlaag, -vlaag of-stroom.
Wanneer nu de koude eenmaal gevat is, de verkoudheid is ingetreden, is daardoor een grootere mate van vatbaarheid ontstaan. Het weerstandsvermogen is verminderd. Men vat er nu spoediger kou bij. Een aanmerkelijk geringere koude-laag, -vlaag of-stroom is noodig om er kou bij te vatten (of om de verkoudheid te doen aanhouden of hoe men het beter moge noemen.)
Ofschoon dit verband op dit oogenblik nog niet kan bloot gelegd worden, meen ik, dat er verband is tusschen deze laatste opmerking en het vermoeden, dat indien men, na de koude gevat te hebben, zóo kon leven, dat de, vertiendubbelde, vatbaarheid zelfs door het tiende deel van den koude-aanval, waaraan het lichaam in gewonen onverkouden toestand bloot staat, niet kan worden bereikt, men den voortgang der begonnen verkoudheid zou kunnen stuiten.
Indien men den indruk heeft een vrij zware verkoudheid te hebben gevat en men leefde van dat oogenblik af in een ruimte, waar volstrekt voort-durend een temperatuur was van b.v. 65 graden Fahrenheit, zóo, dat nauwkeurig die zelfde temperatuur in die ruimte overal was, en die ruimte was zóo ingericht, dat men nimmer de minste koude door de temperatuur voelde komen, dus noch van den wind, die op het venster staat, noch van de buitenlucht, die er tegen aan staat, noch van deurkieren of -reten, noch van een geopend wordende deur, - dan zoude de verkoudheid in een paar dagen, waarschijnlijk, bedwongen zijn.
Men zoude dus twee a drie dagen nacht en dag in die zelfde ruimte moeten leven, althands die zelfde temperatuur niet moeten verlaten, ook niet om over een trap of portaal met andere temperatuur en die allicht eenigszins aan tocht of wind bloot staan, een ander vertrek van 65 te bereiken.

[deel 1 hier, en deel 2]

woensdag 21 maart 2018

Fien, 20 jaar -- 22 maart 1941

Meisjes in de oorlog bevat dagboekfragmenten van meisjes uit de Tweede Wereldoorlog.

Donderdag 27 februari 1941, Amsterdam
Ik loop met plannen rond om te gaan verhuizen na de grote vakantie als het dan nog kan. De maatregelen voor de joden zijn barbaars. Doktoren (joodse) mogen alleen maar joodse patiënten behandelen evenals apothekers, tandartsen, advocaten et cetera. De joodse studenten mogen niet meer aangenomen worden in september. Degenen die al studeren mogen de studie afmaken.
Els, 18 jaar (dochter van een joodse vader)

Vrijdag 28 februari 1941, Emmen
Toen Nol en ik uit school kwamen zagen we dat twee politieagenten bij alle joden langsgingen. Later vernam ik dat dit was om te vragen of ze ook Amsterdamse joden herbergden.
Jeanne, 15 jaar

Woensdag 19 maart 1941, Amsterdam
Vader is weer thuis!!!! Plotseling zijn alle gijzelaars weer vrijgekomen, een zaligheid. Veel ervan schrijven kan ik niet, dat onthoud ik trouwens vanzelf wel. Mishandeld zijn zij niet, wel al de stakers. Hij vloog op al het lekkere eten af en ging direct naar de kapper. Thuis kregen en gaven we bloemen en fruitmanden (oranje sinaasappels hoog uitstekend in het midden, andere vruchten in rood-wit-blauw papier verpakt).
Els, 18 jaar (dochter van een joodse vader)

Zaterdag 22 maart 1941, Rotterdam
Bij de Mathenesserlaan was het erg druk, maar wat er aan de hand was wist ik niet en ik ging ook niet kijken. Bij de 's Gravendijkwal kwam ik het te welen. Een grote troep NSB'ers trok uit. Ér waren er ook uit Amslerdam bij. Muziek voorop. We zagen ook nog de hele optocht van die zwarthemden langskomen. De politie beschermde aan alle kanten het stel en zes marechaussees op het paard. Ja, het is wat als je onder zo'n toezicht uit moet trekken.
Fien, 20 jaar

Dinsdag 25 maart 1941, Amsterdam
Zondagochtend ben ik niet Stien voor het eerst naar de Matthäus-Passion geweest. Prachtig. (...) Gisteren heb ik nog vijf kwartier voor niets in de rij op het distributiekantoor gestaan voor een binnenband en een buitenband voor m'n fiets. Daar ik m'n stamkaart niet bij me had; die had Wim voor m'n jodenformulier nodig (daar zorgde hij voor).
Els, 18 jaar (dochter van een joodse vader)

dinsdag 20 maart 2018

Beatrice de Graaf -- 21 maart 2003

Beatrice de Graaf (1976) is hoogleraar geschiedenis. In 2013 hield ze voor De jonge akademie een weekdagboek bij.

Woensdag
Vanochtend had mijn echtgenoot 39,5 koorts, terwijl het eigenlijk zijn ‘oppas-dag’ is. Wat nu? Om half elf komt het NRC voor een interview, persberichten en verkorte versies van de oratie moeten de deur uit en de tweede drukproeven moeten worden gecorrigeerd. Dochter nummer 1 mag spelen bij een vriendinnetje, dochter nummer 2 mag even bij de buren, en de baby moet maar even in zijn wiegje blijven met de babyfoon uit (dan horen we hem niet). Gelukkig bemannen collega’s Liesbeth, Daan en Susanne het moederschip in Den Haag. Het interview loopt uit, de buren vragen of ze dochter 2 ook brood moeten geven. Gelukkig slaapt de baby nog. Nadat het interview is afgelopen (dat wat mij betreft buitengewoon geanimeerd en van de kant van wetenschapsjournalist Dirk Vlasblom heel goed geïnformeerd verliep), heb ik nog twee uur om de oratie in te korten en de tafelschikking te maken. Dat laatste is bijna nog moeilijker dan het eerste.

Dochter 1 opgehaald. Ze loopt op haar gymschoenen want strompelde rond op haar laarsjes, aldus de juf. Dus moeten we ook nog om vier uur de stad in om schoenen te kopen voor dochter 1 en dus ook maar dochter 2, want die kan niet alleen thuis blijven. De glitterschoenen die licht geven als je erop stampt kunnen we niet kopen, ‘want anders hebben we geen centjes meer voor de grote vakantie’. Zwaar geschut, maar anders lukt het niet binnen een paar minuten.

Inmiddels heb ik meerdere telefoontjes gemist uit Hilversum. Het gaat om de dood van een 20-jarige Delftse jongen, Mourad M., die in Syrië ging vechten. Vanuit ons Centrum voor Terrorisme en Contraterrorisme hebben we met collega’s vorige week meerdere malen commentaar geleverd op de verhoging van het terrorismeniveau in Nederland. We merkten toen op dat het veiligheidsrisico in eerste instantie voor deze jonge jihadreizigers zelf gold. Dat is nu helaas een tragische waarheid geworden. Maar vandaag zie ik geen kans hier dieper op in te gaan, ik verwijs de bellers door naar mijn collega’s. Er zijn gelukkig ook een paar onderzoeksjournalisten van de Volkskrant en NRC mee bezig. Het blijft wel belangrijk het fenomeen ‘jihadreizigers’ in perspectief te zien, te vergelijken met trends in het buitenland en zoveel mogelijk bronnen aan te boren. Dus ik probeer ook nog wat buitenlandse media en blogs te lezen, een wijkagent aan de lijn te krijgen en een contact in het jongerenwerk in een grote stad te pakken te krijgen.

Nog even boodschappen doen bij de Albert Heijn (geen panty’s, AH-panty’s vertrouw ik niet) waar het helemaal uitgestorven is op Paul Schnabel na. Ik groet hem voordat ik besef dat hij mij waarschijnlijk niet kent. Stom. Dat is me onlangs ook overkomen toen ik in Berlijn mijn favoriete Tatort-acteur tegen het lijf liep. Wat voel je je dan provinciaals. Nu nog wat werken aan het inkorten van mijn oratie. Elke alinea extra eruit kost me meer moeite. Vriendin Greetje had vandaag ook voor het eerst haar toga aan, bij een pleidooi als advocate in Brussel. Ze smst dat ze het heeft doorstaan en vrijdag vroeg komt om met ons mee te gaan, hoera. Nog even alle boterhammen smeren voor morgen, babyknuffelen en dan naar bed.

maandag 19 maart 2018

Gudrun E. -- 20 maart 2003

• Gudrun E. (1952) is een van de anonieme Duitsers van wie een op 20 maart gedateerde dagboekbijdrage is gepubliceerd in de Süddeutsche Zeitung, in de serie 'Und immer wieder Frühling: 100 Jahre Zeitgeschichte in privaten Notizen'.

20. März 2003
Heute ist Frühlingsanfang. Ich habe ihr 5 Osterglocken gebracht. Ihr ging es gar nicht gut, nein viel schlimmer – es ging ihr schlecht. Ich habe zu ihr gesagt (vielleicht eine überhebliche Anmaßung meinerseits, über den Zeitpunkt des Todes Bescheid wissen zu wollen – ich bin doch nicht Gott): „Mutter, Du bist bald erlöst, hast bald kei-ne Schmerzen und Beschwerden mehr – mußt nicht mehr leiden. Du bist bald beim Herrn.“ Mutters Worte: „Ja – obwohl ich schon noch gern bei euch bleiben würde!“(Oh, da war ich verblüfft, damit hätte ich nicht mehr gerechnet! Nur wundern kann ich mich über diese Aussage, und ich war sehr überrascht von dieser Antwort. Mutter äußerte doch seit Monaten immer wieder ihre Bereitschaft zu sterben und trotzdem hängt sie noch am Leben! Möchte vielleicht den Tod hinausschieben?
Vielleicht bleibt dieser innere Zwiespalt im Menschen bis zum letzten Atemzug??? Wer weiß?)

zondag 18 maart 2018

Virginia Woolf -- 19 maart 1937

• Virginia Woolf (1882-1941) was een Engelse schrijfster. Ze hield vrijwel haar hele leven een dagboek bij. Een selectie daaruit is in twee delen gepubliceerd in de Privé domein-reeks (vertaling Joop van Helmond).

19 maart 1937
Dit is een van de vreemdste ervaringen die ooit heb doorgemaakt – ‘ze’ zeggen vrij algemeen dat The Years een meesterwerk is. The Times zegt het. Bunny enz. Howard Spring. Als iemand me een week geleden, laat staan een halfjaar terug, zou hebben gezegd dat ik zo iets in mijn dagboek zou schrijven, zou ik als een aangeschoten haas uit mijn stoel zijn opgesprongen. Daar zou ik geen woord van hebben geloofd! De lovende refreinen zijn gisteren ingezet: tussen haakjes, ik liep gisteren in Covent Garden en heb de St. Paul’s, C.G., voor het eerst ontdekt en de oude werkster horen zingen terwijl ze bezig was met het schoonmaken van de stoelen in de consistoriekamer; daarna ben ik naar Bumets geweest; spullen uitgezocht; heb de Evening Standard gekocht en in de ondergrondse gelezen hoe ik in de bloemetjes wordt gezet. Een kalm, gelaten gevoel is het, opgehemeld worden en ik ben inmiddels staalhard, waardoor de opwinding me wel geen parten zal spelen. Ik moet nodig weer aan Three Guineas beginnen.


• In de dagboeken van de Britse schrijfster Virginia Woolf (1882-1941) verwoordt ze haar gevoelsleven, dat ondanks alle zelfspot en ironie geregeld diepe depressies veroorzaakte. En uiteraard reflecteert ze op personen en gebeurtenissen uit haar persoonlijke leven en uit haar tijdgewricht.

vrijdag 16 maart 2018

Lord Byron -- 17 maart 1814

George Gordon Byron (1788–1824), beter bekend als Lord Byron, was een Engels schrijver en dichter. Byrons reputatie berust niet alleen op zijn geschriften, maar ook op zijn leven vol aristocratische excessen, enorme schulden en talrijke liefdesaffaires. Lady Caroline Lamb noemde hem "mad, bad, and dangerous to know". Zijn brieven en dagboeken zijn integraal gepubliceerd.  De Nederlandse vertaling verscheen in Brieven en dagboeken (vertaald door Joop van Helmond).

Thursday, March 17th [1814]
I have been sparring with Jackson for exercise this morning; and mean to continue and renew my acquaintance with the muffles. My chest, and arms, and wind are in very good plight, and I am not in flesh. I used to be a hard hitter, and my arms are very long for my height (5 feet 8 1/2 inches). At any rate, exercise is good, and this the severest of all; fencing and the broad-sword never fatigued me half so much.

Redde the Quarrels of Authors (another sort of sparring)—a new work, by that most entertaining and researching writer, Israeli. They seem to be an irritable set, and I wish myself well out of it. "I'll not march through Coventry with them, that's flat." What the devil had I to do with scribbling? It is too late to inquire, and all regret is useless. But, an it were to do again,—I should write again, I suppose. Such is human nature, at least my share of it;—though I shall think better of myself, if I have sense to stop now. If I have a wife, and that wife has a son—by any body—I will bring up mine heir in the most anti-poetical way—make him a lawyer, or a pirate, or—any thing. But, if he writes too, I shall be sure he is none of mine, and cut him off with a Bank token. Must write a letter—three o'clock.

donderdag 15 maart 2018

George Orwell -- 16 maart 1936

George Orwell (1903-1950) was een Britse schrijver en journalist. Van 1941-1943 werkte hij voor de op India gerichte Eastern Service van de BBC, waardoor hij de politieke en militaire ontwikkelingen op het vasteland op de voet volgde. Zijn dagboeken zijn gepubliceerd als Diaries. gedeeltes eruit zijn hier te lezen. De Nederlandse vertaling (van Nelleke van Maaren) is gepubliceerd in de reeks Privé Domein.

16.3.36. Gisteravond Mosley [leider van de British Union of Fascists] horen spreken in de Public Hall, die gebouwd is als een theater. Het was behoorlijk vol – zo’n 700 mensen schat ik. Ook 100 zwarthemden van dienst, op een paar uitzonderingen na slungelige types, en meisjes die de Action [partijblad] enz. verkochten. Mosley sprak anderhalf uur lang en leek tot mijn ontzetting de meerderheid van het publiek mee te hebben. In het begin werd er boe geroepen, maar aan het eind was er luid applaus. Een paar mannen, die in het begin tussendoor vragen wilden stellen, werden eruit gegooid, en een van hen – die voor zover ik kon zien alleen antwoord op zijn vraag probeerde te krijgen – met volkomen onnodig geweld, waarbij verscheidene zwarthemden zich op hem wierpen en vuistslagen op hem neer lieten regenen, terwijl hij nog gewoon in zijn stoel zat en geen enkele poging tot geweld had ondernomen. M. is een uitstekend spreker. Zijn verhaal was de gebruikelijke bombast – vrijhandel in het Empire, weg met de joden en de buitenlanders, hogere lonen en een kortere werkweek voor iedereen enz. enz. Na het aanvankelijke boegeroep liet het publiek (voornamelijk arbeiders) zich moeiteloos in de luren leggen door M., die als het ware vanuit een socialistisch perspectief sprak en het verraad van achtereenvolgende regeringen jegens de arbeiders veroordeelde. De schuld voor alles werd gelegd bij geheimzinnige internationale bendes joden, die naar verluidt onder meer de Britse Labour Party en de Sovjet zouden financieren. M.’s verklaring inzake de internationale situatie: ‘We hebben eerder tegen Duitsland gevochten in een Britse ruzie, we gaan nu niet tegen ze vechten in een joodse ruzie’ werd met luid applaus ontvangen. Daarna waren er als gewoonlijk vragen, en het viel me op hoe gemakkelijk het is een weinig ontwikkeld publiek in de luren te leggen wanneer je van tevoren een reeks antwoorden hebt voorbereid om lastige vragen te ontwijken. Bijvoorbeeld: M. bleef Italië en Duitsland de hemel in prijzen, maar antwoordde op vragen over concentratiekampen enz. altijd: ‘Wij hebben geen buitenlandse modellen; wat in Duitsland gebeurt, hoeft hier niet te gebeuren.’ Op de vraag: ‘Hoe weet je dat je eigen geld niet gebruikt wordt om goedkope buitenlandse arbeidskrachten te financieren?’ (M. had de joodse financiers aan de kaak gesteld die dit zouden doen), antwoordde M.: ‘Al mijn geld is in Engeland geïnvesteerd’, en ik vermoed dat maar weinigen in het publiek beseften dat dit helemaal niets betekent.
Aan het begin zei M. dat ieder die eruit gegooid werd, zou worden aangeklaagd wegens inbreuk op de wet op openbare bijeenkomsten. Ik weet niet of dat werkelijk is gebeurd, maar blijkbaar bestaat de mogelijkheid dat te doen. In verband hiermee is het feit dat er geen politie aanwezig is bínnen het gebouw van groot belang. Ieder die het betoog onderbreekt, kan worden aangevallen en eruit gegooid en dan bovendien nog worden aangeklaagd, en natuurlijk zijn de ordebewaarders van dienst, d.w.z. M. zelf, de beoordelaars van wat een interruptie is. Bijgevolg bestaat de mogelijkheid dat je zowel een aframmeling als een boete krijgt omdat je een vraag stelt die M. moeilijk te beantwoorden vindt.
Na afloop van de bijeenkomst ontstond er buiten een grote oploop, omdat er wat publieke verontwaardiging was ontstaan over de mannen die verwijderd waren. Ik wachtte lang in de menigte om te kijken wat er zou gebeuren, maar M. en zijn groep verschenen niet. Toen slaagde de politie erin de menigte uiteen te drijven en ik stond plotseling vooraan, waarop een agent me beval weg te gaan, maar heel beleefd. Ik liep weer naar de achterste rijen en wachtte opnieuw, maar M. verscheen nog steeds niet. Ik concludeerde dat hij door een achterdeur was weggesluisd en ging naar huis. Maar de volgende ochtend hoorde ik in het kantoor van de Chronicle dat er met stenen was gegooid en dat er twee mannen waren gearresteerd en in voorlopige hechtenis zaten.
G. is vanochtend overgegaan naar de vroege ochtendploeg. Hij staat om 3.45 uur op en moet om 6 uur op zijn werk, d.w.z. bij de koolwand zijn. Hij komt thuis tegen 14.30 uur. Zijn vrouw staat niet op om zijn ontbijt te maken en hij zegt dat weinig mijnwerkers het goed vinden dat hun vrouw dat doet. Ook dat er nog sommige mijnwerkers zijn die, als ze op weg naar hun werk een vrouw tegenkomen, zich omdraaien en terug naar huis gaan. Een vrouw zien voor je naar je werk gaat brengt ongeluk, zo geloven ze. Ik neem aan dat dit alleen geldt voor de vroege ochtendploeg.

woensdag 14 maart 2018

Wolfgang Herrndorf -- 15 maart 2010

Wolfgang Herrndorf (1965-2013) was een Duitse schilder en schrijver. Nadat bij hem in 2010 een hersentumor geconstateerd werd, begon hij een online dagboek dat hij bijhield tot aan zijn dood. Het is daarna ook in boekvorm gepubliceerd. De Nederlandse vertaling hiervan is van Pauline de Bok.

14-3-2010 11:00
Doktersafspraak bij God, hij verschuilt zich achter de nom de plume 'Prof. Drie'. Vlak voor zijn pensioen of eroverheen, tientallen jaren ervaring, werkt twaalf uur per dag, elke dag, schuift me er zondag op het spreekuur tussen. Wachtkamer vol met hersentumoren die zijn lof zingen. Inoperabele gliomen die hij heeft geopereerd, negen jaar geleden. De eerste arts die praat op een manier die me aanstaat: in cijfers, in procenten, in waarschijnlijkheid en mate van effectiviteit. Ook in mate van ineffectiviteit (bij 80 procent van de bestraalden was helemaal geen effect te zien, nul, alleen maar gevolgen na twee tot vier jaar). Dat hij überhaupt rekening houdt met de gevolgen op langere termijn: tot vanochtend wist ik niet zeker of ik er deze zomer nog ben. Andere cijfers die ik niet kende: de tumor was acht centimeter groot, gegroeid in ca. zes maanden. Prof. Drie beveelt angiogeneseremmers (hypericine = sint-janskruid), apoptoseopwekkers (Resochine), egfr-remmers aan, heeft het over een studie in Denver en een man die met hypericine werd genezen. Genezen? Is dat niet in tegenspraak met de wetenschap? Hij neemt de tijd, legt alles uit, geeft me ten afscheid een hand en trekt me in dezelfde beweging de spreekkamer uit: volgende patiënt.
In de metro buiten mezelf van geluk.

15-3-2010 12:00
Ontslag uit de psychiatrie, poliklinische nabehandeling. Adres van een psycholoog tot wie ik me zo nodig kan wenden. Ik weet zeker dat ik dat niet nodig heb, maar hou die inschatting liever voor me.
Thuis enthousiast mijn woning opruimen en anders inrichten, centimeterdikke lagen stof, zet de computer voor het raam en vraag me af waarom ik vijftien jaar in de donkere hoek heb gezeten. O ja: destijds schilderde ik nog. Daarbij had ik ook ander licht nodig.

dinsdag 13 maart 2018

Susan Sontag -- 14 maart 1960

Reborn bevat (dagboek)notities van schrijfster Susan Sontag (1933-2004) uit de periode 1947-1963.

[wat voorafging]

3/14/60
This week — since our 48-hour separation — hasn't worked. But I don't feel I have the right to be discouraged, much less to complain to I. I am in her debt; I owe her a year of patience. — That sounds ugly and X-y, but it isn't — as long as I feel strong and loving and want to give.

What hurts most is I.'s ceaseless emotional book-keeping, that she judges our past year together — she was miserable, it was a failure. And that's that.

It came to me last night (dinner, pizza, Frank's, with David + I. + Alfred) that I have lost her. Like a bulletin coming into view in Times Square. I wanted to tell her. — (More happened last weekend than I understand yet, or dare to understand.) I told her this morning. She didn't answer.

She has stopped loving me. She isn't turned toward me, her eyes are blank, she has let go.

I should have trusted my instincts last Sunday, when we returned to Alfred's from The Commons. (She was lying on A's bed, trying to call Ann Morrissett.)

Should I ask her if she wants to separate again? She does want it. But I think she wouldn't want to come back. — She wants to be released. Last Friday I released her. Then Sunday I did my number and brought us together again. But it wasn't as much up to me as I thought then.

maandag 12 maart 2018

Lodewijk van Deyssel -- 13 maart 1934

Lodewijk van Deyssel (1864-1952) was een Nederlandse schrijver. Hij hield geen dagboek bij maar schreef wel veel dagboekachtige notities. Over zijn verkoudheid bijvoorbeeld. Portret: Jan Veth.

Verkoudheids-aanteekeningen
[13 Maart 1934] Men kan, zonder de verschijnselen nauwkeurig te noemen, voorloopig als regel stellen, dat men een paar dagen thuis blijft, - en zich daarbij hoedt voor overgangen van éen temperatuur in een andere, die acht a tien graden Fahrenheit of meer lager is, en waarin men zonder lichaamsbeweging zou vertoeven-wanneer men den indruk heeft, dat men 'vrij zwaar heeft kou gevat'.
Indien men niet bij het begin der verkoudheid thuis is gebleven, of de verkoudheid zet, ondanks dat thuis blijven, dóór, dan kan men met het gewone leven verder gaan, tot dat ernstigere, dan de gewone verschijnselen zich voordoen. Zoodra optreedt - of koorts mèt de gewone verschijnselen, of bronchitis-verschijnselen zonder koorts, of, natuurlijk, bronchitis-verschijnselen mèt koorts, blijft men thuis.

[deel 1 hier]

zondag 11 maart 2018

Susan Sontag -- 12 maart 1960

Reborn bevat (dagboek)notities van schrijfster Susan Sontag (1933-2004) uit de periode 1947-1963.

3/12/60
The way to overcome X is to feel (be) active, not passive. I feel anxious when the phone rings — therefore I don't answer or I get someone else to. The way to beat that is not to force myself to answer the phone. It is to make the calls myself.

I. [Irene] is a bully — tonight's episode with the glass in the kitchen. I feit hate for her.

Last weekend threw a switch, and rage + resentment started flowing. Hard to turn that off. Hence last night when I said in my drugged post-migraine sleep, "I hate your mind." I don't. I hate her.

The passivity of the last three months is broken. But instead there is an area of coldness, + rage in me.

I. drawing, surging now. So as not "to deprive rne of my reaction"? No apologies, no justifications. Just "I did it; it's what I wanted to do."

No such thing as a temptation. A temptation is a desire, a lust like any other — but one that we regret afterwards + wish undone (or that we know beforehand we will regret alter). So it's no excuse to say, "1 didn't mean to do it. I was tempted + I couldn't resist." All one can honestly say is, "I did it. I'm sorry I did it."

Feeling hurt is passive; feeling angry is active.

The source of depression is repressed anger. (I. says her father, a man of great rages, was never depressed.)

Lidija Tsjoekovskaja -- 11 maart 1940

Lidija Tsjoekovskaja (1907-1996) was een Russisch schrijfster en dichteres (op de foto ook haar dochter). Ze was bevriend met de beroemde dichteres Anna Achmatova, en beschreef hun ontmoetingen in haar dagboek: Ontmoetingen met Anna Achmatova 1938-1962. Na Achmatova’s dood bezorgde Tsjoekovskaja haar werk.

11 maart 1940
Vanmiddag heeft Anna Andrejevna [Achmatova] gevraagd of ik kon komen. Ik ben gegaan. […]
Ik herinner me niet hoe, maar het gesprek bracht ons op haar scheiding van Nïkolaj Stepanovitsj [Goemiljov].
’Drie jaren van honger. Ik ben bij de Goemiljovs weggegaan zonder iets mee te nemen. Vladimir Kazimirovitsj [Sjilejko] was ziek. Hij kon overal buiten, behalve thee en tabak. Eten kookten we zelden, er was niets te eten en niets om in te koken. Voor ieder pannetje moesten we naar de buren: ik had geen vork, geen lepel en geen pan.’
Ik vertelde haar dat ik in de jaren van hongersnood schoenen, of liever het gebrek aan schoenen, het meest vernederend vond. Toen ik een jaar of twaalf was, moest ik ’s winters om naar buiten te gaan de enorme overschoenen van Kornej Ivanovitsj [Tsjoekovski] over mijn pantoffels aantrekken. Zo liep ik dan over straat, sloffend op overschoenen die van mijn voeten vielen.
’Ik vond lucifers het meest vernederend. Die waren niet te krijgen, en ik rende ’s ochtends de straat op om aan iemand een vuurtje te vragen.’
Ze bleek van Gontsjarov te houden, van Oblomov maar niet van Het ravijn. ‘In Oblomov schuilt een onophoudelijke, diepe, krachtige stroom van leven, zoals bij Toergenjev niet voorkomt. Bij Toergenjev is er altijd de oppervlakte, het feuilleton. Maar Het ravijn is een mislukking; die roman is veel te dicht op de huid van de tijd geschreven. Het is evident dat zoiets in de kunst onmogelijk is.’

zaterdag 10 maart 2018

Herman Salomonson (Melis Stoke) -- 10 maart 1916

Herman Salomonson (1892-1942) was een Nederlandse schrijver en journalist. Onder het pseudoniem Melis Stoke publiceerde hij een dagboek in brieven over zijn tijd als dienstplichtig soldaat, onder de titel Van aardappelmes tot officiersdegen.

10 Maart 1916
...Ik zit in het lokaal waarin wij, honderden burgers van—hoe wonderlijk—één en dezelfden leeftijd, tezamen zijn gekomen om soldaat te worden.
Honderden kleine drama's op één dag, geduldige lezer, en ge hebt het niet geweten! Ach, dagelijks spelen zich om ons heen duizenden kleine drama's af: een vlieg in de soep, een lekke fietsband van een plattelands-geneesheer, of een kip gestolen... wij weten het niet. En toch zijn het drama's, dramatischer drama's wellicht dan die groote, waarvan de dagbladen ons vertellen, en die ons besef volkomen te boven gaan... een transportschip getorpedeerd, een lange lijst vermisten, een dorp in puin... wiens adem stokt er nog bij?
Onze drama's zijn van minimale belangrijkheid, en wij schreeuwen zóó luid en aanhoudend door elkander, dat ons besef er door insluimert.
Er zitten hier 24-jarigen met baarden, en 24-jarigen met kindergezichten; er zijn hier 24-jarigen wier vrouwen buiten wachten, en 24-jarigen uit wier zakken rollen chocolade van moeder-thuis steken.
Ik wist niet, dat er zóóveel verschillende soorten van 24-jarigen waren! Persoonlijk reken ik mij tot de 24-jarigen, die: „aan een drukke studie- en werkkring ontrukt zijn”.
Ons drama is van uitsluitend moreelen aard! Wat laten wij achter?... wat dictaten, wat half-àf werk, wat onnutte en wat strikt òn-ontbeerlijke zaken... kortom de inhoud van een requisieten-kamer van een tooneelgezelschap dat „gezelschappelijke stukken” vertoont.
Wat de anderen achterlaten, kan ik bij verre na niet nagaan. De man naast mij, naar zijn adem te oordeelen, een ledige jenever-flesch, en die tegenover mij een huilende vrouw... Enfin, dat alles zal ik nog vernemen!
Ik zal een dagboek houden; dat denkbeeld geeft mij wat rust. Daardoor heb ik mijn houding bepaald tot eene beschouwende.
Want ik wist eerst werkelijk niet of ik moest mede-tieren of niet... nu ik mijn houding bepaald heb, gevoel ik mij waarlijk pleizierig.
Of iemand zich voor mijn dagboek interesseeren zal? Ik weet het niet.
De menschen lezen altijd weer over datzelfde simpele thema: de liefde. Waarom zouden ze niet over „den dienst” willen lezen?
De liefde en de krijgsdienst... ze voltrekken zich immers aan iederen levenden mensch!

* * *

Het getier houdt aan; het is of ik een meeting bijwoon, zonder sprekers.
Toch, er is er een; hij draagt uniform en beklimt een stoel. Meer uit nieuwsgierigheid dan eerbied verstomt het getier.
„Vanaf dit oogenblik”, zegt de redenaar, „staan jullie onder militairen tucht”.
Het gehuil verdubbelt...
Men voert ons met vieren de stad door.
Mijn broer wenkt mij toe uit een venster.
Ik glimlach... ietwat zuur.
Vrouwen loopen mede met den stoet, havelooze vrouwen.
Opeens vind ik mijn jas veel te mooi; ik zet mijn kraag op...
Vreemd... dit is het eerste „sociale gevoel” van mijn leven...
Daarom moet ik, ditmaal oprecht, even lachen...

* * *

De rest is een roes...
Wij naderen de kazerne... wij gaan het hek binnen... het volk blijft achter.
Een kort, reëel besef van het feit: dat wij nu „soldaten onder elkaar zijn”.
Inderdaad, er is geen vrouw op het wijde kazerneplein te ontdekken; maar des te meer soldaten.
Ik heb nog nooit zulke soldaten gezien; ze dragen geen blinkende uniformen en wapenen, maar grauwe kleeren, vol modder; zooiets als schoonmaaksters, maar dan in het mannelijk.
Een naamloos wee stijgt mij naar de keel: aardappelenschillen... dwijlen... emmers... zeepwater......!!!
Een roode sergeant-majoor leest ons de krijgsartikelen voor; hij vergeet komma's en punten.... begrijpt de moeilijk-officieele zinswendingen zelf niet.
Telkens verheft hij even den stem, dan hooren wij: „doodstraf”, „dood door den kogel”, „de kogel”. De man naast mij siddert; ik ben veel banger voor de aardappels en het zeepwater en de dwijlen.
Men brengt ons naar groote slaapvertrekken.
Ik val neer op een vuilen ijzeren krib; mijn mooie jas kreukt....
Een handvol cigaretten geef ik om mij heen.
Zwarte, vuile handen zijn gretig naar mij uitgestrekt.
Ik geef nòg meer cigaretten... mijn koker is leeg... er is er geen meer over voor mij-zelf.
Dan steekt een der groezelige handen mij een sigaret toe.
„Hier, je heb' er zelf geen meer over!”
Ik kijk verbaasd op. De man lacht wat verlegen: „Ik had 'er twéé genòme!”
Dan lach ik; ook ditmaal oprecht...
Het is het tweede „sociale oogenblik” van mijn leven.

donderdag 8 maart 2018

John Cheever -- 9 maart 1957

John Cheever (1912-1982) was een Amerikaanse schrijver. Hij hield een groot deel van zijn leven een dagboek bij. Het is in het Nederlands vertaald (door Frank van Dixhoorn) als Verscheurde stilte .

9 maart 1957
De eerste dag na de geboorte van mijn zoon word ik wakker vol goede wensen voor hem: moed, liefde, kracht, dat hij stevig in zijn schoenen mag staan, en een goede regeling kan treffen met God. Ik zal Mount Chocorua met hem beklimmen. Ik vertel de dienstbode en daarna de kinderen hoe prachtig hij is. Ik ben zeer opgewonden, en heb door mijn verkoudheid nog altijd last van pijnlijke, tranende ogen. [...] Samen met Ben en Susie neem ik de bus naar het ziekenhuis. Als we van de bushalte naar de poort lopen passeren we een donker stukje – ik bedoel emotionele duisternis. K. heeft me verteld dat hier een moord is gepleegd, en ik proef een atmosfeer van seksueel geweld, de geur van pis, een kat die in een vuilnisemmer slaapt, en een paar hele vieze tekeningen op de muren, die ik bestudeer. En dan is daar Mary in het ziekenhuis en mijn prachtige zoon en al de dingen die ik voor hem wil doen. Ik kan me niet herinneren dat ik ooit zoveel van een kind heb gehouden. Enfin, we gaan naar huis in een drukke stinkende bus. Ik neem een borrel en voel me vreemd – dat zal de verkoudheid zijn – en als ik vanaf mijn balkon de straat overzie ben ik jaloers op de vrijheid van jonge binken in open wagens die naar Ostia gaan om de boel op stelten te zetten, en besef dat iemand bijna alles kan krijgen wat de wereld te bieden heeft en toch blijft verlangen naar meer.


• Vertwijfeling en aftakeling zijn de kernwoorden die de ‘journals’ van de Amerikaanse schrijver en alcoholist John Cheever (1912-1982) het best omschrijven.

woensdag 7 maart 2018

Jules Renard -- 8 maart 1891

Jules Renard (1864-1910) was een Franse schrijver. Zijn Dagboek 1887-1899 is verschenen in de Privé Domein-reeks. Vertaling: F. de Haan & M. Kaas.
• De dagboeken van de Franse schrijver Jules Renard (1864-1910) zijn vanwege de hoeveelheid ‘faits divers’ en anekdotes wel eens omschreven als ‘de documentatie’ bij À la recherche du temps perdue van Marcel Proust. De Rodin in het fragment is uiteraard de fameuze beeldhouwer.

8 maart [1891] In Rodins atelier, een openbaring, een verrukking, die Porte de l’Enfer, dat kleine werk, niet groter dan een hand, l’Éternelle idole: een man, met zijn armen op zijn rug, overwonnen, kust een vrouw onder haar borsten, drukt zijn lippen op haar huid, en van de vrouw gaat zo’n droefheid uit. Met moeite maak ik me ervan los. Een oude vrouw in brons, iets gruwelijk moois, met haar platte borsten, haar geteisterde buik en haar gezicht dat nog mooi is. Verder lichamen met elkaar verweven, armen in elkaar verstrengeld, en le Péché originel, de vrouw die zich aan Adam vastklampt, hem met heel haar wezen naar zich toe trekt, en de Sater, die een vrouw in zijn armen klemt en in haar wroet, één hand tussen haar dijen, de tegenstelling tussen mannenkuiten en vrouwendijen. Heer, maak dat ik de kracht heb om dat alles te bewonderen!
Op de binnenplaats wachten blokken marmer om tot leven te worden gewekt, vreemd door hun vorm en, zo lijkt het, door hun verlangen om te leven. Vermakelijk: ik doe alsof ik de man ben die Rodin heeft ontdekt.
Rodin, een soort dominee, de beeldhouwer van de genots-pijn, stelt Daudet naïeve vragen en wil van hem weten welke naam hij aan zijn verbazingwekkende scheppingen moet geven. Zelf vindt hij stereotiepe namen, die hij aan de mythologie bijvoorbeeld ontleent. Een voorstudie van Victor Hugo, naakt... volstrekt grotesk overigens.
[...]

9 maart
Bij Rodin had ik het gevoel dat mijn ogen plotseling openbraken. Tot op dat ogenblik had ik de beeldhouwkunst net zo interessant gevonden als het bewerken van koolraap.

Schrijven zoals Rodin beeldhouwt.

Wanneer iemand me een tekening laat zien, kijk ik net lang genoeg om te bedenken wat ik ervan zal zeggen


maandag 5 maart 2018

Judith Herzberg -- 6 maart 1980

• Judith Herzberg (1934) is een Nederlands dichteres en toneelschrijfster. In 1980 hield ze tijdens de draaidagen van de film Charlotte, waarvoor zij het scenario geschreven had, een dagboek bij, dat is gepubliceerd als Charlotte.

donderdag 6 maart
Afscheidseten in Berlijn, januari 1939, een paar dagen voor Charlottes vertrek. Als de acteurs aan de grote tafel gaan zitten, bevangt me weer dat idiote gevoel alsof het opeens echt 1939 is, en dit de laatste keer is dat deze mensen bij elkaar zijn, en dat wij dat weten, maar zij nog niet. Shireen blijkt dat ook zo te hebben, maar, zegt ze, hoewel we moeten spelen dat we het niet weten, moeten we toch ergens tussen weten en niet-weten in zijn. Waarom is er geen Nederlands woord voor hindsight, wel voor voorgevoel?
Ik herinner me dat voorgevoel van toen, die vermoedende vrolijkheid, en werd er als kind al extra bang door. Hier komt de produktieleider binnen, vraagt of ik aan m'n dagboek werk. Zegt dat ik erin moet proberen te voorspellen met een 'futuristic look' hoe de produktie af zal lopen.
Het is een moeilijke scène, met zoveel mensen. Charlotte heeft het over een ganzenstal. Het lijkt ons, die zitten te kijken, iets te netjes, te weinig levend. 'Mit Animosität,' zegt Frans. 'Animation,' verbetert Maria, (Animosität betekent vijandigheid). Hij hoort het niet, roept het nog eens. Zal het in de film overkomen, zullen jonge mensen' begrijpen wat er in deze scène aan dc hand is? Ik vrees van niet, als ik alleen al kijk naar de etensschalen die de rekwisiteur heeft menen te moeten bestellen. Als hij een representatief jong mens' is, dan denkt hij blijkbaar dat-ik weet niet wat hij denkt, maar over januari 1939 kan hij zich kennelijk geen voorstelling maken. De schalen die hij bij de KaDeWe (Kaufhaus des Westens) besteld heeft, konden zo uit een naoorlogs Amerikaans tijdschrift als Good Housekeeping zijn, met al die ananas en andere oranje zoetigheid bij het vlees, en met die plastic prikkertjes.
Vandaag voor het eerst na 6.30 doorgegaan. Gisteren bleek dat drie minuten over tijd als halfuur berekend werd.
Grote scène, om de tafel Albert, Paulinka, Charlotte, Daberlohn, Mukki, zijn verloofde en Fritz Blech, de vriend van Daberlohn.
Dan nog twee andere echtparen. Mukki en Fritz Blech worden gespeeld door Shireen Strooker en Peter Faber, Lous Hensen speelt mevrouw Deutscher. Er is een speciaal cameragevaarte aangerukt dat Jonathan-jip heet. Lijkt op een grote rijbare draaibare wip met één kant, namelijk alleen de kant die omhoog gaat. Van daaruit wordt de tafel opgenomen. De spanning tussen Frans en de cameraman wordt steeds groter, het wantrouwen is gebaseerd op de onscherpe rushes en de vreemde cadrering van de beelden. Door de nieuwe camera-assistent (Pim) blijken die dieptescherpteproblemen toch oplosbaar.
's Avonds komt Ferenc, een van de Nederlandse producenten. Hij is cameraman van beroep en bekijkt het materiaal. De problemen met de cameramen zijn voorlopig niet opgelost. Frans komt de hele avond niet uit zijn hotelkamer te voorschijn. In zijn dagboek zal zijn wanhoop zijn uitgedrukt, ik kan er alleen de diepte van gissen.

zondag 4 maart 2018

Anoniem [Go ask Alice] -- 5 maart 196?

• In de jaren 70 was Go ask Alice (1971) een bestseller. Het is een dagboek van een 15-jarig meisje dat aan de drugs raakt. Tegenwoordig wordt aangenomen dat het boek is geschreven door Beatrice Sparks.

February 27
You'd think I was six years old the way Mom and Dad are watching me. I have to come straight home from school as if I were a baby. This morning when I left Mom's parting words were, "Come straight home after school." Wow! Like Tm going to get stoned at 3:30—it doesn't sound so bad at that. [...]

March 2
Today I went to the headshrinker's, a fat ugly little man who doesn't even have enough balls to lose weight. Man, I almost recommended some amphetamines—they'd cut his appetite and give him a blast at the same time. That's probably what he needs, sitting there peering over his glasses waiting for me to teil him some gory details. He's almost worse than anything else that's happened to me.

March 5
Jackie slipped me a couple of co-pilots in English when she passed out the test papers. Tonight after everyone goes to bed Pil get high all by myself. I can hardly wait!

(?)
Like here I am in Denver. When I was high I just walked out and hitch-hiked here, but now it seems crazy quiet and unreal, maybe that's because it's still early. I hope so, I've only got the twenty dollars that I took from Dad's pants, but no source.

(?)
I'm sharing a place with a couple of kids I met, but they think it's kind of dull here so we're going to go to Oregon and see what's happening in Coos Bay. We've got enough acid to keep us all stoned for the next two weeks or forever, and that's all that counts.

March ...
I haven't any clothes except these I had on when I left home and I'm getting so damned dirty I think they've grown on me. It was snowing in Denver, but it's so penetratingly damp here in Oregon it's a heil of a sight worse. I've got a fucking head cold and I feel miserable, and my period has started and I don't have any Tampax. Hell, I wish I had a shot.

Lodewijk van Deyssel -- 4 maart 1934

Lodewijk van Deyssel (1864-1952) was een Nederlandse schrijver. Hij hield geen dagboek bij maar schreef wel veel dagboekachtige notities. Over zijn verkoudheid bijvoorbeeld. Portret: Jan Veth.

Verkoudheids-aanteekeningen
[4 Maart 1934] Ik ben zeer geneigd te meenen, dat als men bij de eerste verschijnselen een verkoudheid verzorgde op een bepaalde manier - welke manier natuurlijk mógelijk zoude moeten zijn - die bedwongen zoude kunnen worden.
Een der eerste dingen, die bij een verkoudheid opgemerkt worden, is een verhoogde vatbaarheid, dat wil zeggen een vatbaarheid om er telkens 'kou' bij 'te vatten', of getroffen te worden door atmospherische bewegingen, die den toestand van verkoudheid bestendigen.
Indien men dadelijk na de eerste verschijnselen de uiterste voorzichtigheid in acht nam en bovendien zich wist te behoeden voor inwerkingen, waartegen wellicht geen voorzichtigheidsmaatregel bestaat, - zoo als die der verkoeling in de lucht bij zonsondergang, die ook voelbaar is in een op de zelfde temperatuur blijvende verwarmde kamer, waarin men onbewegelijk, en in de zelfde kleeding als een uur te voren, gezeten is - dan zoude wellicht in enkele dagen de verkoudheid voorbij zijn.
In den aanvang aarzelt de verkoudheid. Men gevoelt een stilstand, afwezigheid van doorzetting der verkoudheid. Maar dan gaat b.v. de zon onder, men wordt de inwerking der afkoeling gewaar, men niest plotseling of hoest- en weet, dat dit door die afkoeling veroorzaakt wordt - en de verkoudheid bestendigt zich.
In de eerste dagen der verkoudheid zal men aarzelen tusschen twee gedragingen : gewoon met het leven dóórgaan, öf thuis blijven en zich buitengewoon in acht nemen. Deze aarzeling is reeds tegen de zoo even voorgedragen opvatting. Het is beter enkele dagen thuis te blijven zonder dat dit eigenlijk noodig is dan een zware verkoudheid te 'krijgen'.
Het moeilijke is echter nauwkeurig aan te geven welke graad van verkoudheid er moet zijn, welke verschijnselen, om het de moeite waard te maken bij het begin der verkoudheid thuis te blijven. Men zal immers niet, als men eens niest, denken: nu blijf ik een paar dagen thuis!

donderdag 1 maart 2018

Anneliese Stöbis -- 2 maart 1945

• Anneliese Stöbis (1915-1966) was een Duitse huisvrouw. In de periode 1944-1946 hield ze een dagboek bij.

23. u. 24. Febr.
Den ganzen Tag Alarm. Viel Verbände kamen hier drüber weg geflogen und die Tiefflieger konnten sich nicht mehr von Reckenfeld trennen. Geschossen haben sie wenig.

25. Febr. (Sonntag)
Als wir noch im Bett lagen kamen schon die Tiefflieger an. In der Ferne schossen sie fürchterlich. Das war immer eins hin und her, eine tolle Kreiserei. Zwei sind abgeschossen worden.

1. März 45
Tag und Nacht sind Tiefflieger hier. Gestern Abend und auch in der Nacht flog der „eiserne Heinrich“ herum, warf ab und zu eine Bombe ab und schoss mit M.G. und Bord Kanonen.

2. und 3. März
War es wie am 1. März. Spät Abends zum 4. März wurde wieder der Kanal angegriffen mit Zeitzündern: „Alles rennet, rettet, flüchtet, taghell ist die Nacht gelichtet“. Es war schaurig, unheimlich, denn alles stand voll Leuchtkugeln, auch in Richtung Rheine. Es war ein wildes Getöse in der Luft, vor lauter Flieger, Flak usw. Auch kam die VI über uns weg mit Ostkurs. Es hat einige Stunden gedauert, dann war alles still. Sogar die Zeitzünder hatten sich „beruhigt“. – Mutti hatte gerade die Grippe und musste krank und schwach in den Bunker. Als wir in den Bunker rannten war schon alles taghell erleuchtet. Ein Kind rannte barfuss im Nachthemdchen in den Bunker. Als es gerade still draußen war kam der „eiserne Heinrich“ tief übers Haus geflogen und schoss ein Stück weiter mit M.G. und Bordkanonen.

6. März
Heute Mittag rannte die ganze Bevölkerung wie rasend in den Bunker. Ich hatte nicht einmal Schuhe an und Mutti keinen Mantel und nichts hatten wir noch mit in den Bunker nehmen können, weil es zu schnell ging. Auf einmal zitterte das ganze Haus und die Scheiben klirrten im Rahmen, man wusste gar nicht so schnell wo es her kam. Dann merkten wir wohl, dass es Richtung Rheine war. Und als wir aus dem Bunker kamen, war der Himmel schwarz in der Ferne. in Salzbergen bei Rheine wurde die Teer und Ölfabrik getroffen. Immer wieder explodierten die Ölbehälter. Der Himmel wurde immer schwärzer, sodass man ab und zu Licht machen musste, damit man überhaupt in der Wohnung noch was sehen konnte. Den ganzen Nachmittag brannte es fürchterlich. Jetzt am Abend sieht es schaurig aus; der Nachthimmel, und das helle Feuer in der Ferne. Immer noch sieht man die schwarzen Brandwolken über uns wegziehen. Es ist dunkel draußen, aber die schweren Rauchwolken stechen doch vom Himmel ab. 50 Tote in Salzbergen.