zondag 25 maart 2018

Lodewijk van Deyssel -- 26 maart 1934

Lodewijk van Deyssel (1864-1952) was een Nederlandse schrijver. Hij hield geen dagboek bij maar schreef wel veel dagboekachtige notities. Over zijn verkoudheid bijvoorbeeld.
• Portret: Jan Veth.

Verkoudheids-aanteekeningen
[26 maart 1934] In 't algemeen denkt en spreekt men te oppervlakkig over verkoudheid. Na een ongesteldheod van ongeveer acht dagen is nu juist de Koningin-Moeder der Nederlanden aan een verkoudheid, althands aan een gevatte koude die den vorm van bronchitis aannam, overleden.
Of er een goed boek over verkoudheid bestaat, kan men wellicht te weten komen door, voor die afdeeling geabonneerd zijnde, boeken over verkoudheid, of de lijst daarvan, aan te vragen bij de Koninklijke Bibliotheek te 's Hage.

De huidige verkoudheid van patiënt Alberdingk Thijm [zijn echte naam, Van Deyssel is een pseudoniem] heeft geduurd van en met 20 Februari tot en met 23 Maart, dat is 32 dagen. Den 23en Maart aan het ontbijt had hij de laatste hoestbui. In den nacht van 22 op 23 Maart hoorde hij het laatst geluiden ter hoogte van de borst, in het midden. Hij had zich voorgenomen niet uit te gaan voor zich gedurende 48 uur geen verkoudheidsverschijnsel had voorgedaan. In den ochtend van 26 Maart (heden) overkwam hem een zeer gering hoestje, heel even; maar tóén constateerde hij nog eenige gevoeligheid van die borst-plaats. Hij heeft zich toen voorgenomen het kamer houden niet 48, doch 96 uur te doen duren na het uitblijven der groote verschijnselen.

Het is jammer, dat de verkoudheidswetenschap niet verder gevorderd is. De arts van een Koning of Koningin moest weten, nauwkeurig wéten, of die bepaalde persoon, van dat gestel, van dien leeftijd, in dien toestand (b.v. toestand van een zekeren graad van verhitheid na het verblijf van eenige uren in een zaal met een temperatuur van een bepaald aantal graden) al of niet in een open, of half open, of voor een kwart open, wagen zonder hinder door de 'avondlucht' kan gaan. Het is denkbaar, dat men een dergelijk instrument als een koortsthermometer zoude hebben en dat men daar op kon nazien of men al of niet onbewegelijk blijvende door een zekere weersgesteldheid heen zich kan verplaatsen.

De patiënt Alberdingk Thijm heeft kou gevat naar gissing op 20 Februari. Want dit wéét hij zelfs niet zéker. Hij wéét, dat hij in den avond van 19 Februari heeft aangezeten aan een maaltijd, waarbij wijnen gebruikt werden, en dus omstreeks iou.30, toen hij, naar hij meent, te voet huiswaards is gegaan, een zekeren graad van verhitheid had bereikt. Hij wéét, verder, dat er niets 'bizonders' is gebeurd, namelijk, dat hij honderden malen in juist de zelfde omstandigheid heeft verkeerd zonder ook maar in 't minst kou te hebben gevat. Hij meent, dat hij 20 Februari, en dus niet 19 Februari, heeft kou gevat, om dat hij meent, dat hij 20, of zelfs 21, Februari nog is uit geweest in onverkouden toestand. Verder weet hij, dat hij vóór 20 Februari in zeer langen tijd, misschien wel een jaar, niet had kou gevat, ofschoon hij in dien tijd dikwijls in de zelfde omstandigheid was geweest als op 19 Februari. (De rheumatiek-aanvallen van Maart en Augustus van het vorig jaar rekent hij niet bij de verkoudheden.)

In Maart krijgen wij rheumatiek door de zelfde werking in de natuur als die Kneipp doet aanbevelen om, als hygiënische maatregel, vooral, blootsvoets, in de sneeuw van Maart te loopen, ofte trappen. Door dat de natuur dan weer ontbot, is er van den bodem uit een opstijging van dampen, van* koude vochtigheden, van doordringende kilheden in de lucht, die in prikkelend insnijdende scherpte door geen latere geëvenaard wordt, die in het geheele jaar alleen dan voorkomt. Daardoor ook heeft de sneeuw een jeugdige buitensporige frischheid.
kruyerij), wanneer namelijk de brief gericht is aan een maatschappelijk en zedelijk behoorlijk levend mensch.
»Met alle hoogachting« beteekent óok een vluchtiger heengaan over deze waardeerings-betuiging aan een briefeinde. Het beteekent: »eerder het omgekeerd daarvan willende aanwenden dan nadrukkelijkheid en betee-kenis van termen uitkomen doende manieren, bij mijn groet, zeg ik je goeden-dag«.- »Of ik je hoogacht? Ja, natuurlijk, ik acht je natuurlijk hoog, zoo als men iedereen hoogacht. Neen neen, met alle hoogachting, hoor!«
Er is nog een verschil van anderen aard als hetgeen uitkomt bij toetsing deze»" uitdrukkingen aan het gebruik in de samenleving, tusschen »zeer geachte« en »hoog geachte« heer, namelijk hetgeen blijkt bij overweging der verhouding tusschen het eerste en het tweede woord in deze woordenparen.
Bij »zeer geachte« geeft namelijk het eerste woord de mate der achting aan, terwijl bij »hoog geachte« het bijvoeglijk-naamwoord niet betrekking heeft op de achting maar op den geachtten, althands, anders als bij »zeer«, dit kan hebben.
»Zeer geacht« beteekent: ik acht u met ongewoon veel achting, »hoog geacht« beteekent: gij zijt voor mij een hoogstaand persoon.

[deel 1 hier, en deel 2 en deel 3]

Geen opmerkingen:

Een reactie posten