woensdag 29 april 2020

Albert Helman • 30 april 1955

Albert Helman (1903-1996) was een Nederlandse schrijver. In 1955 trok hij naar de binnenlanden van Suriname. Zijn reisjournaal van die tocht is gepubliceerd als Het eind van de kaart.


Zaterdag
(...) Ten slotte, als het al volop middag is en we de nodige natte pakken hebben gekregen in de stroomversnellingen die we moesten doorworstelen zonder dat wij de boot konden verlaten, arriveren we weer bij het zuidelijkste Djoekadorp, Granbori, waar we ons netjes hebben aan te melden ten bewijze dat wij veilig en wel uit de onbewoonde wereld, de geestenwereld der Indianen, zijn teruggekeerd. Hiermee voelen de Granboriërs zich kennelijk van elke verantwoordelijkheid voor ons verlost. Heeft men ze in het verleden niet al te onrechtvaardig beschuldigd van gebrek aan behulpzaamheid?

Boven en beneden aan de waterkant staan opnieuw alle vrouwen; het zijn er meer dan toen wij de vorige maal passeerden. De jonge Eva's schertsen, de oudere bedelen om tabak en argumenteren tegen ons mannen: ‘Vergeet niet dat wij het zijn die jullie gemaakt hebben,’ - want het zijn uiteraard de aanvalligste, die het meest van de arbeiders gedaan krijgen.

De schoonheidscanon voor vrouwen is bij de bosneger heel anders dan bij ons. Ofschoon een slank efeben-type onder hun jongedochters vrij veelvuldig voorkomt, voelen zij meer voor een gezette volboezemige lichaamsbouw. De zwangere en zogende vrouwen worden ondanks hun onesthetisch lang hangende borsten met bijzondere consideratie bejegend. En ze koketteren voortdurend met deze nutritieve lichaamsdelen.

Vermoedelijk is de sterk gerekte vorm die hun boezem al gauw heeft en die ons lelijk voorkomt, minder te wijten aan het lange zogen, dan wel aan de vele schuddende bewegingen die de vrouwen maken bij het dagelijks stampen van het voedsel en het ‘slaan’ van de was. Immers, die wordt aan de waterkant gebeukt met korte ‘kodja's’ (knuppels) waarvan sommige exemplaren fraai bewerkt zijn aan het handvat.

De meisjes daarentegen, die tot aan hun huwbaarheid ook met de onderhelft van hun lichaam volkomen naakt en schaamteloos rondlopen, zijn ook daarna, wanneer ze slechts een korte lendendoek om de heupen dragen, in onze ogen prachtig van gestalte en met welgevormde borsten, maar zó weinig beachtenswaardig voor de zwarte kenner, dat ze zich meestal bescheiden en verlegen op de achtergrond houden. Hun boezem hangt nog niet zwaar genoeg omlaag om te kunnen bekoren, ze hebben nog niet de veelgeprezen ‘kwattabobi’ (borsten van de kwatta-aap) waarvan de ware sex-appeal uitgaat, die ook aan een zo dik mogelijk achterwerk wordt toegekend.

Bepaald onschoon in onze ogen is de lordosis, een sterk S-vormige rughouding die veel voorkomt - met naar voren gedrukte buik en achteruitgestoken billen - zowel bij de jongere vrouwen als bij die van middelbare leeftijd. Ze gaan opzettelijk nog wat geforceerder zo staan als ze erg veel indruk willen maken, waarschijnlijk ook om hun levenslange versiering met lichaamstatoeages duidelijk te vertonen. Hun lendendoek reikt tot even boven de knieën, maar bij het koketteren wordt hij open en dicht geslagen (en laat dan een kort schaamschortje aan een koord zien) en soms voor een minuut of zo over de boezem geslagen, om dan weer daaronder vastgezet te worden. Ze zijn koketter dan welke westerse modepop op een show of een beauty-contest.

Mannen zowel als vrouwen zijn vaak op het gezicht, vooral bij de mondhoeken en op het lichaam, bij voorkeur op de buik en boven de billen, getatoeëerd door kleine inkervingen, zodat er keloïdvorming ontstaat. Dit zijn immers de plaatsen die het meest voor streling in aanmerking komen, hetgeen speciaal opwindend schijnt te werken.

Heel veel werk wordt door de jonge vrouwen, en soms ook door de mannen, van hun kapsel gemaakt. Het haar wordt zorgvuldig in kleine toefjes gescheiden en gevlochten, zodat ze als horentjes aan alle kanten uitsteken op het hoofd, en daarmee worden de kunstigste patronen gevormd, die een uitgesproken ‘persoonlijkheid’ aan de drager of draagster verschaffen. Als verdere opschik hebben ze dikwijls witte of gekleurde kralen om de hals, zilveren, koperen of kralen armbanden, ook wel windsels boven de kuiten bij feestelijke gelegenheden, evenals kralen om de enkels. Metalen vinger- en oorringen komen vaak voor. Een bontgestreepte, met twee punten over een schouder vastgeknoopte omslagdoek voltooit het ‘deftige’ toilet. Bij het werk is een lange lendendoek het maximum.

Schonen laten zich dagenlang verbidden, aleer zij hun gunsten toestaan (begi) en deze vrijage vindt dan zijn bekroning in de hangmat, waarin de man onder ligt en de vrouw boven op hem kruipt. Hij wordt geen echte man geacht, als hij niet ten minste driemaal achtereen (eventueel met een tussenpoos van een half uur) doet wat des mans is. Dikwijls vertonen de vrouwen een soort van hysterisch gedrag, want de mannen zijn vaak afwezig. Ze zijn dan lastig en onhebbelijk voor hun omgeving, - kennelijk neurotisch.

De mannen hebben op allerlei plaatsen hun vriendinnen. Dit blijkt nu ook vandaag het geval te zijn met zulke arbeiders als Kewali en Kajo, die bij verschillende dorpen onderweg vanaf de oeverwal door vrouwen begroet worden. Telkens gaan onze bosnegers aan land om een zuster of vrouwszuster - dit geloven we dan maar - even op te zoeken. Ze brengen er kleine geschenken naar toe en nemen er kleine geschenken, meestal in de vorm van voedsel, mee vandaan. Vooral ‘kwak’, de als Amerikaanse ‘grape-nuts’ gebakken, zurig smakende maar toch lekkere casave, die in deze vorm maandenlang bewaard kan worden. Dikwijls krijgen ze ook een kleurig zakje van katoen mee, met zowat een kilo rijst.

De uitwisseling van zulke geschenken schijnt bij hun liefdeshandel een grote rol te spelen. De intieme begroeting gebeurt door een korte omhelzing, waarbij de rechterarm om de lenden geslagen wordt.

Met deze bezoeken raakt natuurlijk de nodige tijd gemoeid, des te meer omdat ze telkens afgewisseld worden met het trekken door een val of het scharrelen door een stroomversnelling, - meestal een natte bedoening, want de meeste dorpen liggen óf vlak boven, óf vlak beneden zo'n val, vanouds ter bescherming tegen overvallers (slavenjagers) uit de stad. Een van de moeilijkste vallen op dit traject blijkt de Grien-kasaba (geraspte casave) waar onze ‘Oppoliba’ op een rots vast raakt en maar heel moeilijk, door terugschuiven tegen het stortende water in, vrij te krijgen is. Een van de andere vallen hier heet Aduma-singi (Aduma zingt) als een zoveelste bewijs hoeveel mooier en dichterlijker de inheemse namen zijn, dan de fantasieloze Europese, met hun stompzinnige persoonsverheerlijking.
[...]

dinsdag 28 april 2020

José Saramago • 29 april 1993

• De Portugese schrijver (en Nobelprijswinnaar) José Saramago (1922-2010) hield vijf jaar lang, van 1993 tot en met 1997, een dagboek bij dat gepubliceerd werd onder de titel Cadernos de Lanzarote. Een keuze daaruit werd (vertaald door Harrie Lemmens) gepubliceerd in Bzzletin.

29 april 1993
Bij de première van Blimunda, de toneelbewerking van Memoriaal van het klooster, heb ik voor het programmaboekje een tekst geschreven die ik als titel meegaf: ‘Het lot van een naam.’ Door twee brieven, van mijn dochter en mijn kleindochter, moest ik weer denken aan namen en wat die inhouden. Ik heb al eerder verteld hoe het komt dat ik Saramago* heet: dat Saramago de bijnaam van mijn familie was; dat toen mijn vader aangifte van mijn geboorte ging doen, de ambtenaar dronken was en zonder dat mijn vader er weet van had Saramago toevoegde aan de naam die ik eigenlijk moest krijgen, José de Sousa; dat daardoor, dankzij een plan van de schikgodinnen, de naam ontstond waarmee ik mijn boeken teken. Het was een geluk dat ik niet ter wereld ben gekomen in een van de families in Azinhaga die toen en ook vele jaren later nog rondliepen met vernederende obscene bijnamen als Pichatada (Piemeltje) en Curroto (Dekhengst) ... Ik betrad het levenspodium met die naam Saramago zonder dat mijn familie het wist. Pas toen er een geboorteoorkonde vereist was bij mijn inschrijving op de lagere school, werd het oude geheim ontdekt, tot grote verontwaardiging van mijn vader, die een hekel had aan zijn bijnaam. Maar het ergste was nog dat de instanties wilden weten hoe het kwam dat mijn vader José de Sousa heette en een zoon had wiens volledige naam José de Sousa Saramago luidde. Om ervoor te zorgen dat alles netjes in orde was, zat er voor mijn arme, geïntimideerde vader niets anders op dan zijn eigen naam te laten veranderen in José de Sousa Saramago, net als zijn zoon. Na zoveel wederwaardigheden, tegenslagen en smaad te hebben overleefd zou je denken dat die tweemaal tot achternaam gepromoveerde bijnaam een lang leven van vele generaties beschoren zou zijn. Nee. Mijn Violante en mijn kleindochter Ana heten allebei Matos, naar man en vader. Vaarwel dus Saramago.

* "Saramago", the Portuguese word for Raphanus raphanistrum (wild radish), was his father's family's nickname, and was accidentally incorporated into his name upon registration of his birth.

maandag 27 april 2020

Luise Rinser • 28 april 1986

• Luise Rinser (1911-2002) was een Duitse schrijfster en politiek activiste. Ze publiceerde verschillende boeken met dagboekaantekeningen.

Tsjernobyl. Op 25 april voorlezen uit eigen werk in het theater in Tübingen. Slecht voorgelezen, moeizaam, merkwaardig geblokkeerd. Op de 26e net zo, op de 27e nog erger. Ik voelde mij ziek en toch niet. Er spookte iets vreemds in mij rond, ongrijpbaar, ik had blauwe lippen. Omdat ik aardbevingen, ook ver verwijderde, voel aankomen, dacht ik dat dat het was, maar het was het niet: de 27e 's nachts hoorde ik het bericht van de ramp in Tsjernobyl. Langs welke wegen komt zo'n voorgevoel tot stand? Als je je de tijd niet meer als een lijn voorstelt waarbij de dingen eerder en later komen, dan begrijp je verschijnselen als telepathie. Tijd is gelijke-tijd, gelijktijdigheid. Alles bestaat altijd, alles kan altijd geweten worden, verleden en toekomst. Maar wij zijn niet gewend alles tegelijk te zien. Alleen bijzonder gevoelige en in die kennis geoefende mensen kunnen dingen die in ruimte en tijd ver weg zijn als nu aanwezig ervaren. Het kan natuurlijk zijn dat ik geen telepathische ervaring had, maar heel gewoon de radioactiviteit voelde als een lichamelijke belasting.
Of ik bang was toen de gebeurtenis in de Oekraïne bekend werd? Bang voor het geval Tsjernobyl en zijn gevolgen? Zo niet. Niet voor het geval Tsjernobyl. Dat is er maar één van de vele die gebeurd zijn en die verborgen zijn gehouden of gebagatelliseerd zijn. Al lang kunnen we weten (als we het niet verdringen) dat het aantal kankergevallen in de buurt van kerncentrales in Engeland en in de VS onrustbarend toeneemt, vooral bij kinderen die aan leukemie sterven. Ja, ja, we weten het, maar de beschaving eist nu eenmaal offers. Toen ik in Indonesië was, werd mij verteld dat ze daar tot voor kort bij de bouw van een brug een kind (of enkele kinderen) levend inmetselden: offers aan de goden. Dat schokt ons, nietwaar? Wij offeren vele duizenden kinderen bij de bouw van kerncentrales, wij offeren hen aan een afgod die technische vooruitgang heet. Wat zijn wij toch voor duivels. En wat dwaas. We offeren immers onszelf.
Was ik dus bang? Ja, voor onze hybris. Bang was ik toen ik las dat de Amerikanen hun nieuwe bemande ruimteschip Challenger hebben genoemd: uitdager. Wie daagden ze uit? De challenge werd beantwoord met de vernietiging van de raket en de dood van zeven mensen. Een heel ander soort angst had ik toen ik hoorde dat de Bondsrepubliek van de Sovjet-Unie een hoge schadevergoeding heeft geëist voor de besmetting van gras en melk. Als alle volkeren die wij helpen met onze wapens (ook gifwapens) of met steun aan vreemde oorlogen door wapenleveranties, eens volledige schadevergoeding van ons zouden eisen? Als wij al het leed dat wij direct en indirect over andere volkeren hebben gebracht eens met geld moesten betalen? Ik schaam mij voor de kleinzieligheid van onze regering. Hier is toch alleen meegevoel op z'n plaats, want de arbeiders die in Tsjernobyl zijn gestorven of in elk geval ziek geworden, zijn mensen en onze broeders. Zo verdorven is ons politieke denken. Daarvoor, en voor de gevolgen, ben ik bang.
Ik had te doen met Gorbatsjov. Het was zijn schuld niet, maar het is toch bekend hoe politieke verdachtmaking functioneert. Een buitenkansje is het geval Tsjernobyl voor de antisovjet-, de antisocialistische pers. En nuttig voor de VS omdat het de aandacht van de ernstige interne problemen afleidt.
Opnieuw de vraag naar mijn angst. Voor mij dus: nee; zo eenvoudig niet. Maar toen ik een paar dagen na het bekend worden van de zaak door mijn tuin liep en mijn hond gras wilde eten, zoals alle honden doen om hun darmen te reinigen, riep ik: 'Nee, geen gras eten, dat is vergiftig! Dat was net zoals in het sprookje van Broertje en zusje: 'Drink niet uit de beek, anders word je een ree.'
Als dat alles was, een ree worden. Geen gras eten, anders eet je vergif!
Toen ik naar mijn rozen keek, die dit jaar opvallend rijk bloeien (radioactieve invloed?) dacht ik: Weten jullie, schoonheden, dat jullie met radium besmet zijn? Hoe lang zullen jullie daar weerstand aan bieden?
En een paar dagen later in Rome: hoe anders keek ik naar de mensen, naar die duizend onbekenden: jullie ten dode opgeschrevenen, jullie dragen de kanker in je, jullie zelf en jullie kinderen. Wij allemaal. We zitten allemaal in hetzelfde zwarte schip, dat naar het dodeneiland vaart.
Nooit eerder heb ik zoveel van de mensen gehouden.
(...)

zondag 26 april 2020

Dorothee • 26 april 1995

Dorothee uit Duitsland was in 1995 zestien jaar oud.

26. April 1995

BRAD PITT! Scheiße!

Ich hätte den Fernseher nicht einschalten dürfen! Ich bin im Moment total hip auf Brad. Seit ich "Legends of the fall" gesehen habe und dann hab ich so'n Bericht über ihn gelesen mit total süßen Bildern und nem Bericht, wo drin stand, dass er solo wäre. Ich kann gar nicht mehr klar denken.

Naja, gerade eben kam was über ihn im Fernsehen und er sah wieder so verdammt gut aus, dass ich fast ausgeflippt wäre, außerdem war er in Begleitung von seiner Freundin, nem Model. Ich bin jetzt voll aufgeregt und kann nur noch an ihn denken. Ich fand das früher immer albern, dieser Star-Fanatismus, aber was soll ich denn machen?

ICH ZIEHE NACH AMERIKA!!!

Bitte, bitte mach, dass ich später nach Amerika ziehe.

Scheiße!

Edmond en Jules de Goncourt • 25 april 1858

Edmond de Goncourt(1822-1896) en Jules de Goncourt (1830-1870) waren Franse schrijvers en critici, en initiatiefnemers van de zeer prestigieuze Prix Goncourt. Ze hielden samen een (inmiddels zeer beroemd) dagboek bij, dat Edmond na de dood van Jules in zijn eentje voortzette. Vertaling door Leo van Maris.

25 april
Bij Norblin geweest, een echte kunstliefhebber, de stut en steun van handelaren en veilingen. Een klein bescheiden interieur, met een heleboel kinderen en geheel gevuld met tekeningen van Claude Lorrain van vijfhonderd frank. Hij laat ons zijn rijke collectie Hollandse meesters zien; werken van Jan Steen waar hij heel veel geld voor heeft betaald. Al die meesters vervelen me; ik denk aan de mensen die hun uiterlijk aan al die apentronies hebben gegeven en daar zie ik ze dan, gemeen, gedrongen, met grote achterwerken, in de schoorsteen pissend, hun muts op één oor, met hun bakkersjasje aan en hun voorschoot waarmee ze voor de trog staan, – lelijk en slecht opgevoed zoals bij Teniers, en eveneens verstoken van enig schoonheidsideaal.

donderdag 23 april 2020

Gustave Flaubert • 24 april 1852

• De Franse schrijver Gustave Flaubert (1821-1880) aan zijn minnares Louise Colet.

24 april 1852
Je schrijft me dat ik merkwaardige beschouwingen over de vrouwen heb weggegeven en dat ze (de vrouwen) niet zo vrij zijn in hun handelen. Dat is waar. Men leert ze bijna niets anders dan liegen en ze krijgen zoveel leugens te horen! Niemand is ooit in staat ze de waarheid te zeggen. En wanneer je zo ongelukkig bent oprecht te zijn, komen ze in opstand tegen dat zonderlinge gedrag! Wat ik ze vooral verwijt is hun behoefte aan verdichterlijking. Stel, een man houdt van zijn linnenmeid en hij weet dat zij dom is, dan zal zijn genot er niet minder om zijn. Maar als een vrouw van een of andere boerenkinkel houdt, dan is hij een miskend genie, een hoogstaande figuur enzovoort, zodat ze door deze natuurlijke neiging om scheel te kijken de waarheid niet zien wanneer die hun pad kruist, en ook de schoonheid niet wanneer die zich manifesteert. Deze slechte eigenschap (die vanuit het oogpunt van de liefde op zich een goede eigenschap is) is de oorzaak van de teleurstellingen waar zij zo over klagen! Van appelbomen sinaasappelen verlangen is een veel voorkomende ziekte bij ze. Ze zijn niet eerlijk tegenover zichzelf, zij willen niet weten dat ze er zinnen op na houden. Ze zien hun reet voor hun hart aan en geloven dat de maan er is om hun boudoir te verlichten. Het ontbreekt hun aan cynisme, de ironie van de zonde, en wanneer zij zich cynisch gedragen is het aanstellerij. De courtisane is een mythe. Nooit is een of andere vorm van wellust door een vrouw uitgevonden. Hun ziel is een piano waarop de egoïstische artiest die man heet zich verlustigt melodieën te spelen die hem doen schitteren, en alle toetsen spreken.

woensdag 22 april 2020

Frances d'Arblay • 23 april 1784

Frances d'Arblay (1752-1840) was een Britse schrijfster. Haar dagboeken zijn gepubliceerd als The Diary and Letters of Madame D'Arblay.

Friday, April 23, 1784.- The sweet and most bewitching Mrs. Locke called upon me in the evening, with her son George. I let her in and did so rejoice I had not gone to Mrs. Vesey's. But I rejoiced for only a short time; she came but to take leave, for she was going to Norbury the very next morning. I was quite heavy all the evening. She does truly interest both head and heart. I love her already. And she was so kind, so caressing, so soft ; pressed me so much to fix a time for going to Norbury ; said such sweet things of Mrs. Phillips; and kissed me so affectionately in quitting me, that I was quite melted by her.
What a charm has London lost for me by her departure sweet crea ture that she is ; born and bred to dispense pleasure and delight to all who see or know her! She, Mrs. Thrale and Mrs. Delany, in their several ways all excellent, possess the joint powers of winning the affections, while they delight the intellects, to the highest summit I can even conceive of human attraction. The heart-fascination of Mrs. Thrale, indeed, few know - but those few must confess and must feel her sweetness, to them, is as captivating as her wit is brilliant to all.

dinsdag 21 april 2020

Wim Raven • 22 april 1977

Wim Raven (1947) is arabist. Uit Tirade.

Aleppo, 22 april.
Het heeft enige tijd gekost om te begrijpen waarom ik zo de pest heb aan deze eerlijkgezegd best aardige plaats. Eén reden is dat het niet Cairo is. Ik ben uit heimwee van Cairo naar Aleppo gegaan. Dat is stom. Een andere reden is dat ik hier niet de status van toerist kan hebben. De marktstraatjes, de pittoreske doorkijkjes, de oosterse tafereeltjes, dat werkt niet bij een arabist, want voor het exotische is hij al immuun. Tot en met Turkije was ik toerist, maar bij de bureaucraten aan de grens was de vakantie voorbij en begon de Plicht: de zware en zinloze plicht van een student Arabisch in een Arabisch land, net als in Cairo zes jaar geleden. Ineens moet je je dan voor van alles interesseren; je leest zo'n hopeloze krant waar niets in staat, je krijgt kramp in je kaken van het praten met mensen die je niet echt aardig vindt maar die je ‘participerend’ wilt waarnemen, je probeert een taal te leren beheersen waarin tegen jou toch nooit iets gezegd zal worden, omdat ze hun hart niet willen uitstorten tegen vreemden, en geef ze eens ongelijk. Daar komt bij dat het koud is en regent. Het hele idee om naar deze streken te gaan was hinken op twee gedachten. Je houdt toch van zwemmen en zo meer? Dan moet je in Dubrovnik wezen.

maandag 20 april 2020

Willem de Clercq • 21 april 1816

Willem de Clercq (1795-1844) was een Nederlandse handelsman. Per karos naar St. Petersburg. Reisdagboek van de Amsterdamse graanhandelaar uit het jaar 1816.

3e Dag Neuhaus, 20 April
Deze dag bleef ik in Neuhaus en dus is er van dezelve niet veel bijzonders te melden. Neuhaus is een soort van middelwezen tusschen eene stad en een dorp. Men is hier zooals de tuinman in de fabel van La Fontaine: Demi bourgeois, demi manant.
Verder gaat het hier zooals in de meeste kleine steedjes. Men heeft eene comedietroep van... marionetten, nu en dan eens een bal, een haven, een kerk. Men bepraat elkander, komt bij elkander in een collegie of liever herberg en leeft bijna gelijk als op 't land. Neuhaus is zeker een der fraaiste plaatsen die ik tot nu toe in Kehdingenland zag. - En dit zij dan ook genoegzame eer voor Neuhaus.

4de Dag. Geversdorf, Kehdingenland
Geversdorf was het oord dat ik heden bezocht en dat ook niet onder de meest bekende behoort. Schoon is de ligging aan de Oste voor binnen en buitenlandschen handel. Hier woonde voormaals een man die door koornhandel rijk geworden is, en nog vele gedenktekens van kleingeestige trotschheid à la Siegfried* nagelaten heeft. Zijn huis praalt met eenen toren, terwijl het huis Gods er genen heeft. Dit huis Gods is eene kerk die reeds een paar eeuwen telt en waar de zitbanken zoo oud zijn, dat het mij verwondert dat zij niet reeds onder den last der gelovigen ingezonken zijn. Hier had nu gemelde heer eenen verhevenen zitbank doen plaatsen alwaar - Etalant son néant en face des autels - alle zijne bezittingen, waaronder een olymolen konstiglijk in hout uitgesneden waren, welke zitbank eens op last van kerkmeesters afgebroken, en naderhand weder hersteld wierd en dus voor eenen dichter de stof tot een twede Lutrin** zou kunnen opleveren. Op het kerkhof vindt men de eerzuil voor den bezitter van den nooit volbouwden olymolen. Nog een eerzuil rijst hier door eene bedroefde weduwe aan haren egtgenoot opgerigt, welke nabij Geversdorf door eenen booswicht voor eenige jaren omgebragt wierd. De laatste stichting eindelijk is een armenhuis hetwelk misschien beter den meer gepasten naam van varkenshok verdiende te dragen.
Al dit beschrevene behoort tot het land Kehding wiens midden geest- of zandgrond en wiens kant heerlijke korenvelden bevat. Men leeft hier meestal zeer eenvoudig. Klütjes of meel-proppen die wel iets naar de Liba*** der Romeinen gelijken, zijn hier een bekende spijze. Het diner wordt in eenen groten pot opgebragt, en vader, moeder en kinderen tasten op 't felst toe. De taal is hier bijna onverstaanbaar. Het land is een paradijs voor de verkondigers des Woords, die hier tegelijk den wereldlijken en geestelijken akker beploegen. Terwijl het aanlokkelijke waardoor een vader zijnen zoon tot het bestudeeren der godgeleerdheid aanvuurt, steeds is: Dan kunt gij in eenen wagen met vier paarden rijden, 'tgeen dan ook werkelijk gebeurt.

* Held uit het Middelhoogduitse Nibelungenlied (omstr. 1205) door De Clercq gebruikt als het gestalte krijgen van de Duitse (Germaanse) pralerij.
** Komisch heldendicht van Nicolas Boileau (1636-1711). [p. 53]
*** Liba, vermoedelijk wordt hier bedoeld libamen, een Romeins plengoffer

zondag 19 april 2020

Folke Bernadotte • 20 april 1945

Folke Bernadotte (1895-1948) was een Zweedse diplomaat en tijdens de Tweede Wereldoorlog vice-voorzitter van het Zweedse Rode Kruis. Over de laatste dagen van de oorlog en zijn rol daarin schreef hij Het einde (vertaling M. Mees).

20 April — Adolf Hitlers verjaardag. Dr. Goebbels verkondigde: "Onze Führer heeft ons niet verlaten. Dit is de overwinning." Twee dagen later begonnen de Russische troepen Berlijn binnen te dringen.
Het was een eigenaardige gewaarwording om in Berlijn aan te komen dien dag, den 20en, die vroeger gevierd was met zooveel geestdrift van de zijde van het trouwe, toegenegen, bewonderende volk van Hitler. Nu was Berlijn een stille stad geworden, de barricaden waren klaar, het volk liep doelloos rond, wachtend op de dingen, die komen gingen.
Een luchtalarm dwong mij om eenige uren in den Zweedschen bunker te verblijven. Daarna zocht ik onmiddellijk contact met Brigadeführer Schellenberg, die mij mededeelde, dat Himmler niet in Berlijn was. Ik zei hem, dat ik den volgenden morgen absoluut naar Friedrichsruh moest terugkeeren en drong er bij Schellenberg op aan, te doen wat in zijn vermogen lag om een ontmoeting te bewerkstelligen gedurende den nacht van den 20en op den 21en April. Een paar uren verstreken. Toen kwam de mededeeling van Schellenberg, dat ik mij naar Hohen-Lüchen moest begeven, waar ik in den loop van den nacht Himmler zou ontmoeten. Toen ik in den laten namiddag Berlijn verliet, hoorde ik het gedreun der Russische kanonnen.
De wegen waren vol troepen en scharen vluchtelingen en het was niet gemakkelijk om vooruit te komen. Om negen uur 's avonds bereikten wij echter onze plaats van bestemming. Professor Gebhardt deelde mij mede, dat het hem nog niet gelukt was om met Himmler in contact te komen. Wij konden dus niets anders doen dan wachten. Wij gebruikten het middagmaal, men liet mij het ziekenhuis zien, dat geheel bezet was met gewonden van het Oostfront, en men bood mij zelfs aan om aanwezig te zijn bij de operatie van een paar soldaten. Om half een werd er opgebeld. Er werd medegedeeld, dat Himmler den volgenden morgen om zes uur op Hohen-Lüchen zou ontbijten.

Het was een vermoeide en futlooze Gestapo-chef, die op het afgesproken tijdstip de eetkamer binnentrad. Misschien voelde hij, dat hij een verklaring moest geven voor zijn uiterlijk. In ieder geval deed hij uitkomen, dat hij de laatste nachten nauwelijks een oog had dichtgedaan. Het was, alsof hij geen rust had om op één plaats te verblijven; hij ging van de eene plaats naar de andere, om uiting te geven aan zijn onrust en ongedurigheid.
De ontbijttafel was goed voorzien en Himmler bleek goeden eetlust te hebben. Soms tikte hij met de nagels tegen zijn voortanden. Naar Schellenberg mij later vertelde, was dit een teeken dat hij zenuwachtig was. Dezen keer ging het gesprek uitsluitend over de humanitaire maatregelen. Ik uitte nog eens mijn wensch, dat de Scandinavische gevangenen, die nu op transport waren van Duitschland naar Denemarken, verder zouden mogen gaan naar Zweden. Schellenberg vertelde mij later, dat Hitler nog eens opnieuw had verboden hierin toe te stemmen. Daarentegen ging Himmler wel mee in andere dingen. Hij vond goed dat de Scandinavische gevangenen, in geval er oorlogshandelingen in Denemarken zouden uitbreken, door toedoen van het Zweedsche Roode Kruis naar Zweden overgebracht zouden worden. Hij bleek ook te voelen voor mijn voorstel, dat het Zweedsche Roode Kruis gelegenheid zou krijgen om alle Fransche vrouwen uit het concentratiekamp te Ravcnsbrück weg te halen. Hij verklaarde niet slechts hierin toe te stemmen, maar hij wilde tevens gaarne, dat wij vrouwen van alle nationaliteiten daar vandaan zouden halen, omdat Ravensbrück ongetwijfeld binnenkort zou moeten evacueeren. Ik beloofde hem ons detachement onmiddellijk hiertoe order te geven.
De militaire situatie was ernstig, zeer ernstig, verklaarde Himmler. Hij had echter blijkbaar geen lust om er dieper op in te gaan.
Onmiddellijk na het ontbijt begaf ik mij op weg naar Friedrichsruh.

Frances Woolfolk Wallace • 19 april 1864

• De Amerikaanse Frances Woolfolk Wallace (1835-1904) hield van maart-augustus 1864 een reisdagboek bij van haar reis van het zuiden van de VS naar Canada (waar ze naartoe verbannen was), dat bekend is onder de titel A Trip to Dixie.

April 17, 1864.
Hattie and Mally take a ride on horseback. Dr. Boyd says he will send us to Meridian in a carriage. Sunday evening took a walk in the woods, beautiful flowers and honeysuckle growing wild. This is what they call Mississippi swamps, a rather fine swamp. How I wish Nannie was here to enjoy the walks! How I could enjoy this trip if I knew how all were at home, and my dear Mother was with me. Everyone says our trip to Meridian will be trouble--roads very bad, the same Sherman and his army passed over, houses all burned, have to camp out at night. The Torys and robbers are very numerous, hope we will get through safely. This is a beautiful evening. Oh! what a glorious world, all that is necessary to make us happy and content and yet this beautiful land is flowing with human blood, death, and suffering has become an accustomed sight. Oh! God! when will this sinful strife end? God grant us peace and good will towards one another.

Tuesday, April 19, 1864.
Left Dr. Boyd's for Meridian, Mally, Hattie, the children and I; Sargeant Posey driving us, a mule drawing the wagon with the trunks. Hattie left her baby with Mrs. Boyd. How kind the doctor and his wife have been to us. We fared very well and missed nothing but coffee, they use cornmeal parched for coffee, and except for that they live very well. We will now, I fear, find rough fare.

Pass through Brandon about 12 o'clock, stopped at one and took lunch and enjoyed it very much, good appetites. Find we have to go 13 miles before reaching a house. Travel slowly, the mules being slow and tired, travel until quite late into the night, prospect poor, sing to keep up our spirits. Reach a house at 8 o'clock, beg for admission, but are refused by a man named Easton. 3/4 mile from Morton. We told him we were travel-worn, our children sleepy, our mules broken down, while talking to him one of the carriage mules fell down. We told him we only wanted shelter. He then asked us where we were going. We replied "to see our husbands." He said, "A great time to go to your husbands," which so exasperated us that we whipped up our mules and started for Morton. There our mules gave out. The sargeant went off in search of a house but to no effect. While the sargeant was absent, the wagon driver cut the sick mule's mouth, so that he bled profusely We then went into Mr. Binney's house, a gentlemen from Louisiana. He, finding we could get no further, said he would do the best he could, but could give us no bed. We were thankful that his wife, a very nice lady, had a bed made on the floor in which Mally, Eddie, Hattie, and Fanny slept, Georgie and I taking the sofa. We went to bed supperless about 12 o'clock.

April 20, 1864.
Slept badly, got our faces washed, found one mule in a poor condition, mouth bleeding very much, we can't stop it. We feel very discouraged, take a rough breakfast, but don't enjoy anything we are so anxious about the mule. It seems some better. We have concluded to take the road to Enterprise. The mule is so weak it can scarcely pull. Hattie drives, we walk two miles, stop at a cabin and will rest here until 2 o'clock, then go to Hillsboro, a distance of 10 miles. We took a snack and gave $1.00 for a quart of meal for the sick mule, which seems better. Come to the village by 6 o'clock very pleasant ride, roads are not near so bad as we expected, but the country seems an utter waste, nothing for food for horses or humans. The same cry is heard from house to house, "The Yankees have destroyed all I had." We seem to have quite a comfortable house to stay in tonight. They brought us a small table bowl in which to wash our faces and told us their washbowls had been broken by the Yankees. That cry will haunt this country for many a day. We hope to make an early start in the morning.

Jacques Inbona • 18 april 1654

• De Brugse patriciër Jacques Inbona († 1714) had een open oog voor het vreemde en curieuze dat bijwijlen de eentonigheid van het dagelijkse leven in zijn stad kwam breken. Uit het Handschrift (Rare Geschriften) van Jacques Inbona, blz. 80-81.

Goudmaker en valsmunter terechtgesteld. 1654
‘Opden 18. april 1654 wiert tot Brugghe gheiusticiert eenen valschen muntenaere ghenaempt Abraham Coult wesende eenen alchimist van professie ende mackten ducatons ende waeren soo subtillick ghemackt dat men het bedrogh niet en conde ontdecken dan als de ducatons waren ghesmolten ende ghemackt tot assay, want het gheschiede door de chimie, ende wiert levende gheworpen inde siedende olie, ende de vrauwe van synen compaingnion die ontlopen was wiert oock ghestelt op een schavot daer ieghens over om het spel te aenschauwen ende wiert den ontloopen muntenaere weesende eenen fransman vervolght door den pensionairis Dooghe door Zeelant ende Hollant tot datmen tot Amsterdam verstont dat hij was vertrocken met een schip op Hamburgh daegs voor het arrivement vanden pensionairis Dooghe. Maer Abraham Coult wiert seere beclaeght van alle liefhebbers vande conste vande chimie omme sijne perfectie inde selve conste.’

donderdag 16 april 2020

David Sedaris • 17 april 1981

• De Amerikaanse schrijver David Sedaris (1956) publiceerde zijn dagboeken 1977-2002 onder de titel Theft by finding.

April 17, 1981
Raleigh
Today I dug a ditch and later it rained, so I finished painting Lou Stark's living room. She paid me $20, bean-burger mix, and four turkey legs. One of them I took upstairs to Gretchen's cat, Neil, who had been asleep on a blanket and wheezed with delight.

April 21, 1981
Raleigh
I thought I was back to eating pancakes. They're nothing to look forward to, but a box of the instant mix (just add water) is only $1.05 at Big Star. I'd just stirred up a batch when Mom came by with some groceries. I accepted them reluctantly —"Aw, what are you doing?"—but am so grateful. In the bag was a chicken, a brick of frozen flounder, orange juice, a can of peaches. a loaf of bread, and a can of pinto beans. The only way to assuage my guilt is to make a super-beautiful papier-mâché rabbit for next Sunday. I started one a few days ago, and as of now it looks more like a dog than a Greek Easter bunny.

July 3, 1981
Raleigh
There is a new cancer that strikes only homosexual men. I heard about it on the radio tonight.

July 13, 1981
Raleigh
Joe interviewed a carpenter named T.W. for a job and asked at the end, "Now, do you have any questions for me?
"Yeah," T.W. said. "Did you get any pussy last night?"

woensdag 15 april 2020

Witold Gombrowicz • 16 april 1963

Witold Gombrowicz (1904-1969) was een Poolse schrijver. Zijn Dagboek 1953-1969 is door Paul Beers in het Nederlands vertaald.

DINSDAG [16 april 1963]
Wij hebben de band met het Amerikaanse continent verbroken. De oceaanstomer snijdt, midden op de Atlantische Oceaan, de equator en richt zijn steven recht naar Europa.
Nieuwsgierig? Opgewonden? Vol verwachting? Nee. De vrienden die daar op mijn komst wachten en die ik nog nooit met eigen ogen gezien heb-Jelenski, Giedroyc, Nadeau? Nee. Parijs, na vijfendertig jaar? Evenmin. Ik wil niet weten. Ik ben opgeteld en afgesloten als een rekening.
Ik dwaal, ik drijf rond-en alles wat me in de geest komt, is op hetzelfde moment alweer een stukje verder. Mijn denken volgt me en gaat me niet vooraf.
Een telegram van Kot Jelenski dat ze me tweehonderd dollar zullen sturen. Tot op vandaag van geld geen spoor. In Las Palmas misschien?
Verveling. Geen enkel interessant gezicht. Schaken. Ik win het toernooi, een medaille, ik ben schaakkampioen van het schip. De dood opzoeken door een achterwaartse beweging? (Nee, ik wantrouw dat soort 'gedachten'.)

dinsdag 14 april 2020

Otis Keene • 15 april 1865

• Dagboekfragmenten van Otis Keene (1830-191?) over de aanslag op president Lincoln.

Friday April 14, 1865
A lovely morning but chilly. News good. Order to stop the draft & recruiting. Genl Grant in the City. Eve. Abbie & I went down to the avenue to see the Arsenal torch light procession. Heard Secy. Stanton speak. Most awful intelligence reaches us at 12 midnight, that President was shot at 10-30 at Fords Theatre. Also that Secty Seward had been assassinated at his House at about the same hour by some [sic] by the assassin; God grant that they will be captured. Mrs Lincoln, Miss Harris & Maj Rathman were in the box with the President.

Saturday April 15, 1865
Oh Lord help our bleeding and afflicted Nation in this hour of its sad bereavement and irreparable loss. Our beloved and most noble of all Presidents, Abraham Lincoln, is no more. He has fallen by the traitorous hand of one of the poisonous instigators of this awful wicked rebellion. He expired at 7 A.M. after a lingering of a few hours. We just hear that Fredk Seward, asst secty, is dead from the effects of his wounds. Not at work to-day. Went down the avenue purchased crepe &c to drape the House & flags. The City generally is draped in mourning for the departed hero and martyr to his cause country & his people. His body was moved to the White House at 9 o’clock A.M. Intense excitement all over the City. Copperheads & traitors dare not speak or be seen.

maandag 13 april 2020

Adriaan Roland Holst • 14 april 1908

• Uit de correspondentie die Adriaan Roland Holst (1888-1976) voerde met Marius Brinkgreve. Uit: Brieven aan Marius Brinkgreve 1908-1914 (bezorgd door Margaretha H. Schenkeveld).

April 1908
Ik had gisterenavond geen tijdje bij ons gehaast afscheid nemen eens te zeggen hoeveel genoegen ‘t mij heeft gedaan dien avond bij je te zijn geweest. [...] Vanmorgen heb ik veel gelezen in alles wat ik gisteren meenam. [...] Over je eigen verzen hoop ik je gauw nog eens te spreken, nu alleen wensch ik toch even te constateeren dat je anderen niet al te veel ‘t recht hoeft te geven er slecht over te denken, zooals je dat gisteren zoo nederig deed. Nederigheid staat je niet en evenmin past ‘t bij. je verzen. Verder: zoo gunstig als mijn indruk was van v. Gelderen’s gedichten, zoo groot was mijn teleurstelling over die van Annie Salomons. Ik weet niet juist te definieeren wat mij er absoluut niet in bevalt. Zij heeft ongetwijfeld een talent dat een momentair-gunstigen indruk op velen zal maken, maar zij mist m.i. de poëtische macht van verbeelding en uitdrukking die mij bij v. G. zoo aantrekt. Je weet ik heb een groote liefde voor verbeelding en het in mooie beelden brengen van gedachten. Haar verzen zijn wel vol gedachten van betrekkelijk veel waarde, maar ik geloof dat een gebrek aan werkelijk artistiek gevoel en diepe intensiteit de oorzaak is van den eenigszins middelmatigen indruk, dien ik ontving bij lezing. Zij heeft talent, geen genialiteit en het dramatische in de kunst is zoo dikwijls dat een talent zonder genialiteit meer algemeenen indruk maakt dan genialiteit met te weinig talent.


• Uit de correspondentie die Adriaan Roland Holst (1888-1976), een van de drie Nederlanders die de eretitel ‘prins der dichters’ is toegekend, in de periode 1908-1913 voerde met Marius Brinkgreve, toen nog student klassieke letteren en veelbelovend. Later ging hij het bedrijfsleven in en sloot zich aan bij verschillende fascistische organisaties.

zondag 12 april 2020

J.J. van Drielst • 13 april 1915

• J. van Drielst (?-?). Dagboek van mijne reis door het binnenland van Honduras naar Guatemala.

April 13. Bij mijn ontwaken kan ik eerst goed deze omgeving opnemen: ik besef thans tot welke hoogte wij reeds gestegen zijn, want overal hangen de wolken rondom ons tegen de bergen aan; de atmosfeer is koel en vochtig, alles is hier nat en ziet er miserabel uit. Tot mijn groote blijdschap slaagt Leonardo er in eene kleine mula te huren, zij is fijn gebouwd, en geheel berekend voor de vermoeienissen van deze bergwegen; daar de eigenaar niet wil, dat zij met den koffer wordt belast, zal ik het dier berijden, terwijl L. mijne mula neemt. Ik heb later alle reden tevreden te zijn met dezen maatregel.

Charlotte Brontë • 12 april 1849

• De Britse schrijfster Charlotte Brontë in een brief aan haar schoolvriendin Ellen Nussey, met wie ze tot haar dood correspondeerde. De zusters Brontë werden niet oud. Emily en Anne overleden aan tbc, Charlotte aan een extreme vorm van zwangerschapsmisselijkheid. Uit: Verwoeste levens. Een selectie uit de brieven van de gezusters Brontë (vertaald door Ria Loohuizen).

12 april 1849
Ik heb Annes brief aan jou gelezen; zoals je zegt was hij heel ontroerend. Als er na deze wereld geen hoop was, geen eeuwigheid, geen toekomstig leven, dan zouden Emily’s lot en dat waardoor Anne wordt bedreigd, hartbrekend zijn. Ik kan Emily’s sterfdag niet vergeten; het wordt een steeds regelmatiger, donkerder en vaker terugkomende herinnering. Het was heel erg vreselijk. Ze werd bij haar volle bewustzijn, snakkend naar adem, onwillig, doch onverschrokken uit een gelukkig leven weggerukt. Maar ik moet niet bij deze dingen stilstaan.
Ik ben blij dat je vrienden erop tegen zijn dat je met Anne meegaat; het zou niet goed zijn. Om je de waarheid te zeggen, zelfs al hadden je moeder en zusters toestemming gegeven, dan zou ik dat nooit hebben kunnen doen. Niet dat zij veel werk en aandacht vergt; ze heeft weinig verpleging nodig en wenst dat ook niet, maar het zou voor jou een te groot gevaar en te veel angst met zich meebrengen. Als zij over een maand of zes weken die verandering van omgeving nog steeds zo vurig wenst, zal ik zelf met haar meegaan. [...] Ik hoop dat alles zo geregeld kan worden dat je in elk geval voor een paar dagen bij ons kunt komen... Wat logies betreft, ik zou kiezen voor vol pension. Om zelf voor het eten te zorgen zou, denk ik, ondraaglijk lastig zijn. Ik hou er niet van proviand in een kast te moeten wegbergen, beroofd te worden en dat soort dingen meer. Het is een verachtelijk, vermoeiend probleem.

zaterdag 11 april 2020

Johann Peter Eckermann • 11 april 1827

Johann Peter Eckermann (1792-1854) was een Duitse dichter, en daarnaast medewerker en vriend van Johann Wolfgang von Goethe. Eckermann is vooral bekend geworden door zijn opgetekende en uitgegeven gesprekken met Goethe (vertaald door Gerda Meijerink).

11 april 1827
Ik vroeg Goethe welke van de nieuwere filosofen hij het meest waardeerde.
‘Kant,’ zei hij, ‘is zonder enige twijfel de voortreffelijkste. Hij is ook degene wiens leer zichzelf voortdurend heeft bewezen en die in onze Duitse cultuur het diepst is doorgedrongen. Hij heeft ook op u invloed gehad zonder dat u hem hebt gelezen. Nu hebt u hem niet meer nodig omdat u reeds bezit wat hij u kon geven. Wanneer u later eens iets van hem wilt lezen, beveel ik u de Kritik der Urteilskraft aan, waarin hij de retoriek voortreffelijk, de poëzie matig en de beeldende kunst ontoereikend heeft behandeld.’
’Heeft uwe excellentie ooit persoonlijk contact gehad met Kant?’ vroeg ik.
’Nee,’ zei Goethe. ‘Kant heeft nooit notitie van mij genomen, hoewel ik zelf een zelfde weg ben gegaan als hij. Mijn Metamorphose der Pflanzen heb ik geschreven voordat ik iets van Kant wist en toch is het gehéél volgens de principes van zijn leer. Het onderscheid tussen subject en object en verder het inzicht dat elk schepsel omwille van zichzelf existeert en dat bij voorbeeld de kurkboom niet is gegroeid opdat wij onze flessen kunnen afsluiten, dat heeft Kant met mij gemeen en het verheugde me hem daarin te herkennen. [...]
Met dit soort gesprekken liepen we in de tuin op en neer.


• Voor de oude Goethe (1749-1832) was het gesprek een van de belangrijkste vormen van communicatie. In de gesprekken met vrienden en vereerders voerde hij vrijwel dagelijks zijn nog altijd boeiende dialoog met de wereld. Eckermann deed verslag van deze gesprekken – hij is er beroemd mee geworden.

donderdag 9 april 2020

George Perros • 10 april 1975

• De in de marge van de literatuur opererende Franse schrijver Georges Perros (1923-1978) – 'de stilist van het gewone leven' – maakte tot het eind van zijn leven notities in zijn 'Papiers collés', zijn plakboek, waarin hij schreef over zijn gezin, zijn vrienden, zijn lievelingsboeken, zijn herinneringen aan literatuur en toneel in Parijs, en de verwaaide landschappen waar hij zo graag op zijn motor doorheen reed. Uit: Plakboek (vertaald door Frans de Haan).

10 april 1975.
Ik heb het leven van een ongeschoold arbeider. Bevoorrecht in die zin dat het een discipline van solitaire aard vereist. Geen baas in de buurt. Niet klokken. Dat is waardevol. Mijn 'maandsalaris' als lector ontvangen, 1230,00. Het zal moeilijk worden. Maar omdat De meeuw wordt gespeeld in de vertaling die Génia Cannac en ik ervan hebben gemaakt, hoop ik de gaten te kunnen stoppen.
Heftige erectie, tussen twee en drie uur, terwijl ik midden in een manuscript zit. Wat moet ik doen? Op mijn leeftijd! Ik stap op mijn motor en ga het beest kalmeren in de buurt van Locronan. Wat moet, moet.
De vader van een vriend is op straat gevallen, Dood. 's Avonds gesprek tussen moeder en zoon over het geld dat hij nalaat.
Woelige zee.
Vijf manuscripten gelezen. Toch. Pijn aan mijn ogen. Acht bladzijden Novalis. Een beetje Luther.

woensdag 8 april 2020

Klaus Mann • 9 april 1936

Klaus Mann (1906-1949) was een Duitse schrijver. Zijn dagboeken uit de periode 1933-1949 zijn vertaald als Opgejaagd, gedoemd, verloren (vertaald door W. Hansen).

Den Haag, Hotel des Indes, 9 april 1936
Kranten: treurig en verwarrend. Gifgas over Afrika, Hitler-leugens over Europa.
Friedrich uit Amsterdam gearriveerd. Met hem en E gegeten bij Saur. Eva Boy-Hobogen heeft zich per ongeluk flink gesneden. Brieven van Maria Osten uit Moskou over een nieuw tijdschrift, Das Won, en van Golo uit Küsnacht, politiek verschrikkelijk pessimistisch, en niet zonder reden.
1 amp. eu. genomen, het gaat nog steeds niet helemaal zonder, vooral het werken niet. Gewerkt: 5 1/2 pagina’s. Met z’n vieren naar House of Lords (E, F.,Th.). Daarna hier. Genomen (nog 2). Lang gesprek. Over de afgrijselijke toestand van de wereld. Je zou moeten proberen onverschillig te worden, ergens anders op de wereld met een andere taal te leven. Kan dat? Gepraat over een literair theater dat er zou moeten komen, en over het repertoire ervan. Half vier.
Met hoeveel kleinigheden, nietigheden, zinloze dingen heb ik dit domme schriftje weer gevuld. Vormt de som ervan een leven? Alles wat wezenlijk is, blijft hier onuitgesproken. De schoonheid en de hele treurigheid blijft onuitgesproken. Die ontcijfer ik later weer. De feiten zijn trefwoorden voor de herinnering, kleine ezelsbruggetjes voor het geheugen. Meer niet. Wordt vervolgd, tot nader order.


• Klaus Mann (1906-1949), schrijver van Mephisto en zoon van de beroemde Thomas Mann, leidde een rusteloos, door drugs en doodsdrift gekenmerkt bestaan. Zijn dagboeken bevatten in telegramstijl gestelde verslagen en gedachten tegen de achtergrond van de roerige wereldgebeurtenissen van voor en na de Tweede Wereldoorlog. Hij pleegde zelfmoord in 1949.
De aanduiding ‘genomen’ in het fragment slaat op drugsconsumptie.

dinsdag 7 april 2020

Grete Lainer (?) • 8 april 19??

• Het onderstaande fragment is afkomstig uit het anonieme Tagebuch eines halbwüchsigen Mädchens (Engelse vertaling: A Young Girl's Diary), dat in 1919 (met een voorwoord van Sigmund Freud) werd uitgegeven. Het dagboek wordt wel toegeschreven aan ene Grete Lainer. In het onderstaande fragment is ze een jaar of twaalf.

Engelse vertaling onderaan.

8. April: Wir sind heute furchtbar erschrocken; auf einmal wird um ½9 Uhr in der Frühe telephoniert aus dem Lyzeum, der Dora ist plötzlich in der Lateinstunde plötzlich sehr unwohl geworden, sie möchte mit Wagen geholt werden. Die Mama fährt gleich im Auto hin und ich mit ihr, weil ich ja ohnedies um 9 Uhr Stunde habe und die Dora liegt in der Kanzlei auf dem Sopha und die Frau Direktorin, sitzt bei ihr und die Freundin der Frau Direktorin, die Frau Dr. Preisky, die ist nämlich Ärztin, und sie haben ihr die Kleider aufgemacht und einen Umschlag auf den Kopf gegeben, denn sie ist plötzlich in der Lateinstunde ohnmächtig geworden. Das ist im heurigen Jahr schon das drittemal, also muß es doch wahr sein, daß sie bleichsüchtig ist. Ich wollte mit nachhause fahren, aber die Mama und die Frau Dr. P. haben gesagt, ich soll nur in die Stunde gehen. Und dann hat noch die Frau Dr. P., wie ich hinausging, gesagt: »Das ist ein gesundes, kräftiges Mädchen, ein lieber Kerl.« Das sagt man eigentlich nur von Buben und Herren, aber sie ist das wahrscheinlich so gewöhnt, weil sie doch immer mit lauter Herren zusammen ist. Wenn man Medizin studiert, muß man das alles lernen und anschauen. Das muß eigentlich gräßlich sein.

Die Dora liegt heute im Bett und der Dr. hat auch bestätigt, daß sie bleichsüchtig ist. Morgen oder übermorgen geht die Mama mit ihr zum Professor. Die Dora sagt, ohnmächtig werden ist ein herrliches Gefühl. Auf einmal hört man nichts reden und man wird ganz schwach und dann weiß man überhaupt nichts mehr. Ob ich auch einmal ohnmächtig werde? Wahrscheinlich, wenn – – – Wir haben viel geredet von allem, was uns interessiert. Nachmittag war auch die Hella da, sich nach der Dora erkundigen und sie findet sie im Bett sehr schön, so leidend und dabei so fein und vornehm. Ja, das ist wahr, vornehm schauen wir alle aus.

•••

April 8th. We were terribly alarmed to-day; quite early, at half past 8, they telephoned from the school that Dora had suddenly been taken ill in the Latin lesson and must be fetched in a carriage. Mother drove down directly in a taxi and I went with her because anyhow my lessons began at 9 and we found Dora on the sofa in the office with the head sitting by her and the head’s friend, Frau Doktor Preisky, who is a medical doctor, and they had loosened her dress and put a cold compress on her head for she had suddenly fainted in the Latin lesson. That’s the third time this year, so she must really have anemia. I wanted to drive home with her, but Mother and Frau Dr. P. said I’d better just go to my lessons. And as I went out I heard Frau Dr. P. say: “That’s a fine healthy girl, a jolly little fellow.” Really one should only use that word of boys and men, but I suppose she has got into the way of using it through being with men so much. If one studies medicine one has to learn all about that and to look at everything. It must be really horrid.

Dora is kept in bed to-day and our Doctor says too that she’s anemic. To-morrow or the day after Mother is going to take her to see a specialist. Dora says it’s a lovely feeling to faint. Suddenly one can’t hear what people are saying and one feels quite weak and then one does not know anything more. I wonder if I shall ever faint? Very likely when — — — We talked a lot about everything we are interested in. In the afternoon Hella came to ask after Dora, and she thinks she looks awfully pretty in bed, an interesting invalid and at the same time so distinguished looking. It’s quite true, we all look distinguished.

zondag 5 april 2020

Ferdinand Gregorovius • 7 april 1872

Ferdinand Gregorovius (1821-1891) was een Duitse schrijver en historicus, gespecialiseerd in de geschiedenis van Rome. Hij verbleef vaak in die stad; zijn dagboeken zijn gepubliceerd als Römische Tagebücher.

Rom, 7. April
Am 1. April starb der einzige Sohn des Marquis de Tallenay an der Diphteritis.
Am 4. April begruben wir Parthey aus Berlin, welcher am 2. auf dem Kapitol gestorben war, im Alter von 74 Jahren. Ich hielt ihm die Grabrede, gedachte darin seiner Wanderungen an den Küsten des Mittelmeers und seiner Forschungen in Bibliotheken Italiens. Noch vor wenigen Jahren hatte er eine neue Ausgabe der ›Mirabilia Urbis Romae‹ gemacht und diese mir gewidmet. Parthey war von der Mutter her ein Enkel Nicolais. Seine ansehnliche Bibliothek hat er dem archäologischen Institut in Rom vermacht.
Gestern wohnte ich dem Vortrag des Père Hyacinthe im Saal der Argentina bei, wozu mich Fräulein von Euler eingeladen hatte. Er sprach über die Beichte. Er ist ein sehr gewandter Redner, schöne Worte, aber wenig Gedanken. »Nichts als die rötliche Blum' Hyakinthos,« wie Elisabeth von Wrangel gut sagte. Reformieren wird ein solcher Mann die Kirche nicht. Die Altkatholiken stellen deren Zustand seit dem Dogma der Infallibilität so dar, daß hinter dieser Grenze alles wie ein goldnes Zeitalter erscheint, vor ihr aber nichts als Verderben. Indeß diese Grenze ist bis zur Lächerlichkeit imaginär. Ein Österreicher sagte mir letzthin folgendes: Vor der Infallibilität glaubten die Katholiken auf das Gebot des Papsts, daß 2 mal 2 = 7 sei, nun er aber verlangt zu glauben, daß 2 mal 4 = 9 sei, weigern sie sich, dies zu tun. Kein Dogma ist in der Menschenwelt von jeher weiter verbreitet gewesen als das der Infallibilität; jeder will infallibel sein, der König, der General, der Richter, der Professor auf dem Katheder, der Arzt etc.
Die letzten Druckbogen des Textes meiner ›Geschichte der Stadt‹ sind eingetroffen und heute am Sonntag in Albis sende ich sie nach Augsburg zurück.

Sigurd von Ilsemann • 6 april 1933

Sigurd von Ilsemann (1884-1952) was vleugeladjudant van de Duitse keizer Wilhelm II. Hij schreef Der Kaiser in Holland. Aufzeichnungen des letzten Flügeladjutanten Kaiser Wilhelms II. In het Nederlands vertaald (door J. Bogerd) als Der Kaiser in Nederland.

6 april 1933
De monarchistische beweging maakt grote vorderingen, daarvan is H.M. [de keizerin] overtuigd, en met deze indruk is zij uit Berlijn teruggekeerd. Ze heeft weer vele prominente personen gesproken. Gisteren, onder vier ogen, beschreef zij mij haar indrukken: Hitler is een zeer verstandige en rustige man. Zijn partij zou hem graag tot keizer kronen, maar hij wilde dat niet en dacht alleen aan de keizer als monarch. Zijn rede in de Rijksdag was betekenisloos omdat hij gezien de situatie beslist niet anders kon spreken. De nazileider Rohm zou tegen Grancy hebben gezegd dat wij in het najaar de monarchie zouden hebben. Dat schijnt de verwachtingen van H.M. nog het meest aangewakkerd te hebben. Zo zeer als Hitler voor de keizer was, zo weinig sympathiek stemde hem de meeloperij van de kroonprins. Hij droeg het onderscheidingsteken van de Stahlhelm, maar groette met de Hitlergroet. Bovendien zou de Stahlhelm een aflopende zaak zijn. Alle leden liepen over naar de nazi's. Prins Oskar zou zich zo schamen voor deze blamage dat hij het niet waagde haar in Berlijn op te zoeken. Ook over Eitel sprak zij onaardig en ze dreef de spot met diens ijver voor de Stahlhelm.
Een groot deel van de vrijmetselaars, zei de keizerin toen, was nu voor de monarchie. Men moest niets negatiefs meer over hen zeggen, maar de steun aannemen die men krijgen kon. Daarom moest de keizer ook zeer voorzichtig en terughoudend zijn en niet zoveel foeteren.

13 april 1933
Op het bericht dat de Deutsche Volkspartei zich wil opheffen en tot de partij van de nazi's wil toetreden, reageerde Z.M. goedkeurend; dat was het enige juiste. Evenzo moesten ook de Duitsnationalen verdwijnen en moesten er - zoals eens in Engeland - alleen nog Whigs en Tories overblijven! (Hier is de invloed van H.M. duidelijk te merken.)

Belle van Zuylen • 5 april 1792

• Schrijfster Belle van Zuylen (1740-1805) correspondeerde vijftien jaar lang met de zeventien jaar oudere militair en rokkenjager Constant d’Hermenches, aan wie (het fragment uit) onderstaande brief gericht was. Uit: Rebels en beminnelijk. Brieven van Belle van Zuylen – madame de Charrière (vertaald door Simone Dubois).

5 april 1792
Sinds een tijd raad ik alle vrouwen die ik tegenkom de studie van de logica aan. Vooral emigranten hebben mij doen inzien dat men moet leren wennen met een strikte nauwkeurigheid te redeneren om geen grove onzin te praten, zodra het verdriet of het verlangen of de wrok ons daartoe uitnodigen en de omstandigheden ons in een nieuwe situatie plaatsen, die met onze vroegere gewoonten in strijd is... Mej. Moula heeft zich mijn vermaning ter harte genomen en volgens mij doet haar dat geweldig veel goed. In de zes weken dat ze bij me is heb ik haast geen verbaasde uitroepen meer gehoord zonder dat daar een geldige reden voor was […]. Op het ogenblik is ze Locke gaan lezen. Kon het gezonde verstand maar in de mode komen! Dat zou de gelukkigste mode zijn die ooit bij de mensen ingevoerd werd. En jij, als je, naar het mij lijkt, voldoende logica van jezelf bezit om het buiten Wolf te kunnen stellen, buiten Dumarsais en de schrijvers van Port-Royal, laat dan toch niet na je geest te oefenen en hem te dwingen tot alles wat hij zal moeten doen; weldra zul je zien dat hij volgzaam en ijverig is zonder er minder levendig en minder vrolijk om te zijn. Ik geef je de verzekering dat je er blij over zult zijn, zoals je dat bent over een mooi en goed gedresseerd paard, dat even gehoorzaam is als sterk en lenig.


• Omdat ze in het Frans schreef, is Belle van Zuylen (1740-1805) in Nederland lang onbekend gebleven. Ze schreef brieven over de meest uiteenlopende onderwerpen, waarin zij als tegendraads, rebels, speels en ironisch naar voren komt.

Adriaan Morriën • 4 april 1945

Adriaan Morriën (1912-2002) was een Nederlandse schrijver. In Ik heb nu weer de tijd – “een staalkaart van het literaire kunnen van de oude homme des lettres” – zijn ook dagboeknotities van hem opgenomen.

4 april [1945]
Maandagmiddag, nadat het zondag en vanochtend had gestormd, en het echt gevangenisweer was geweest, daalde uit een koude blauwe lucht met losse helderwitte wolken een fris, als gewassen en geroskamd zonlicht op de stad neer. De kleuren waren zo schoon en zuiver als het maar kon, de Reguliersgracht, die ik van een van de ronde hoge bruggen bewonderde, weerspiegelde het jonge ijle groen van de bomen, de lichte tinten van de lucht en de huizen. Het was als een schilderij waarop de kleuren met een te grote nadrukkelijkheid zijn opgezet.
In West bulletins van Radio Oranje waarin wordt verondersteld dat de Duitsers al bezig zijn ons land te verlaten. Geruchten, zoals altijd. Nu en dan een verre knal, een dof gedreun van onder de horizon.
Vandaag de Achterhoek bijna geheel bevrijd. Plaatsnamen als Zutphen, Wageningen en Rhenen, die in de bulletins worden genoemd, spreken meer tot mijn verbeeldingskracht dan Breda of Roermond, niet omdat zij dichterbij liggen, maar omdat er slechts een enkele grotere waterweg tussen hen en het eigenlijke Holland ligt, en omdat die streken mij vertrouwder zijn. In de Betuwe, ten zuiden van Rhenen, hebben wij vorig jaar gewandeld en kersen gegeten.
In de stad betrekkelijk rustig. Ik werk thuis bijna de hele dag. Om negen uur gaan wij naar bed, het is dan bijna helemaal donker geworden.

donderdag 2 april 2020

José Saramago • 3 april 1996

• De Portugese schrijver (en Nobelprijswinnaar) José Saramago (1922-2010) hield vijf jaar lang, van 1993 tot en met 1997, een dagboek bij dat gepubliceerd werd onder de titel Cadernos de Lanzarote. Een keuze daaruit werd (vertaald door Harrie Lemmens) gepubliceerd in Bzzletin.

11 augustus 1993
We hebben een hond in huis, god weet waarvandaan. Ineens was hij er, uit het niets, alsof hij op zoek was naar een baasje en dat ten slotte had gevonden. Hij gedraagt zich niet als een zwerfhond, is piepjong en je kunt zien dat hij goed is afgericht. Hij doemde op bij de keukendeur toen we zaten te lunchen. Op de drempel bleef hij zitten kijken, langzaam zijn kop heen en weer bewegend, zoals alleen honden dat kunnen: een ware verhandeling over de als nederigheid vermomde verleiding. Ik ben geen hondenkenner, zeker niet als het gaat om minder gangbare rassen, maar dit lijkt me een kruising tussen een poedel en een foxterriër. Als zijn eigenaar niet komt opdagen (het kan ook dat hij moedwillig achtergelaten is, dat gebeurt zo vaak in de vakantietijd), moeten we met hem naar de dierenarts om hem te laten onderzoeken, inenten en registreren. En hij moet een naam krijgen: Pepe heb ik al geopperd, het Spaanse verkleinwoord voor José... Morgen wordt hij gewassen en ontluisd. Hij blaft, voorlopig tenminste, zachtjes, alsof hij niet wil storen, maar hij lijkt duidelijke ideeën te hebben omtrent zijn bedoelingen: dit is mijn huis, ik ga hier niet meer weg.

7 november 1995
Gisteravond, toen ik aan de telefoon de gelukwensen van een vriend in ontvangst nam [voor de toekenning van de Prémio Camões, de hoogste literaire onderscheiding in de Portugeestalige wereld - HL], hoorde ik een vrouw op het braakliggend veld naast het huis gillen: ‘Een dolle hond, een dolle hond!...’ Zo gauw ik vrij was haastte ik me naar de tuin, maar Pilar was me al voor. Aan haar voeten zag ik een donkere vlek die verdacht veel op een hond leek... Dat was het ook, maar van hondsdolheid vertoonde het arme beestje geen kenmerken. De gillende vrouw was gewoon geschrokken, meer niet. De hond kwispelde langzaam met zijn staart en hief zijn kop op, smekend om hulp. Hongerig, dorstig, vuil, zoals iedere zwerfhond. We namen hem mee naar binnen en zetten hem water en eten voor, maar zoals altijd in dat soort gevallen verlamde de angst hem. Pepe gromde, niks blij met de indringer. De vacht van de nieuwkomer, dik en wollig, had grijstinten, een tikkeltje zwart, grauw en bruin, hier en daar wat vaal geel en, als onverwacht sierlijk toefje, een witte vlek op de borst, als een stropdas. Op het eerste gezicht zou je zeggen een poedel, vanwege de vacht, maar zijn stevige kop, zijn brede kaken, zijn scheve ogen en ook de lengte van zijn poten deden eerder denken aan een Canarische jachthond. Pilar stelde de vraag die voor de hand lag: ‘Houden we hem?’ Het was duidelijk van wel, dat we hem zouden houden, en ze voegde eraan toe: ‘Hij is opgedoken op de dag van je prijs, laten we hem Camões noemen.’ Op het moment dat ik dit schrijf lijkt Camões al een ander: hij is naar de dierenarts geweest, gewassen, getrimd, vrijgemaakt van parasieten. Ongetwijfeld wordt dit het huis waar de naam van de dichter dagelijks het vaakst wordt uitgesproken. Dat zou gebrek aan respect zijn als we niet wisten dat hij vele malen slechter is behandeld dan een hond...

3 april 1996
Camões is gegroeid, hij is volwassen geworden. Zijn tanden, die toen hij hier vijf maanden geleden kwam aanwaaien niet meer waren dan een fijne zaag, zijn veranderd in machtige wapens, en zijn hoge stelten, die eerder niet allemaal tegelijk dezelfde kant op leken te kunnen lopen, hebben geleerd hard en trefzeker uit te halen, in staat om welke tegenstander ook te verslaan. Hij kruipt niet meer onder het bed wanneer Pepe last krijgt van zijn Oteliaanse* jaloezie. Nu bijt hij van zich af en hun ruzies zijn vreselijk. Pepe wil zijn gezag van primus occupans niet verliezen en naar het zich laat aanzien wil Camões dat gezag opeisen, hoewel hij er als laatste bijgekomen is. Camões is groter, Pepe is robuuster. Alleen heeft Pepe de gewoonte zijn kop wat scheef te houden onder het vechten en dat is slecht voor hem. Bovendien betekent het, als het handboek gelijk heeft, een eerste teken van zwakte: als een karateka met zwarte band deelt Camões bliksemende trappen uit die Pepe al meer dan eens hebben verwond aan zijn rechteroog. Het is moeilijk ze uit elkaar te halen wanneer ze vechten, het lijkt alsof ze alle woede van de wereld in zich hebben verenigd. Ik word bijna wanhopig van de pogingen ze aan het verstand te brengen dat er voor iedereen plaats is in dit huis.


* Othelliaans? Of misschien verwijst dit naar Otelo Saraiva de Carvalho.

woensdag 1 april 2020

Jiddu Krishnamurti • 2 april 1975

Jiddu Krishnamurti (1895-1986) was een Indiase spiritueel leraar. Op latere leeftijd publiceerde hij een boekje met dagboeknotities.

2 april 1975
[...] Er is geen kennis van het innerlijk, alleen van het uiterlijke. Kennis van het uiterlijke wekt abusievelijk de suggestie dat er ook kennis van het innerlijk moet zijn. Zelfkennis is weinig omvattend en mager; de geest is er zo doorheen, alsof je een rivier oversteekt. Je maakt bij dit oversteken een hoop lawaai en als je dit lawaai voor zelfkennis aanziet betekent dat dat de armoede nog groter wordt. Deze verruiming van bewustzijn is de handeling van armoede. Religies, cultuur, kennis kunnen deze armoede op geen enkel wijze minder maken.
Het is de kunst van intelligentie, kennis op zijn juiste waarde te schatten. Zonder kennis is het niet mogelijk in deze technologische en haast mechanisch geworden beschaving te leven, maar het zal de mens en zijn maatschappij niet transformeren. Kennis is niet de hoogste uiting van intelligentie; intelligentie kan en moet gebruik maken van kennis en transformeert daardoor de mens en zijn maatschappij. Intelligentie is niet louter het cultiveren van het intellect en de integriteit ervan. Het ontstaat uit het inzicht in de totaliteit van bewustzijn, van de mens, jezelf en niet van een deel, een bepaald segment van jezelf. Het bestuderen en begrijpen van de beweging van je geest en hart laat deze intelligentie geboren worden. Je bent de inhoud van je bewustzijn; door jezelf te kennen zal je het universum kennen. Deze kennis gaat het woord te boven want het woord is niet het ding. Vrijheid van het bekende, elke minuut, is de essentie van intelligentie. Deze intelligentie opereert in het universum als je haar met rust laat. Je vernietigt deze heilige orde door onwetendheid omtrent jezelf. Deze onwetendheid wordt nooit verdreven door anderen die jou of zichzelf hebben onderzocht. Je moet de inhoud van je bewustzijn zelf onderzoeken. Het onderzoek dat anderen naar zichzelf, en dus naar jou, hebben verricht, berust op beschrijvingen en dus niet op het beschrevene. Het woord is niet het ding.
Alleen in relaties kun je jezelf leren kennen, niet door abstractie en zeker niet door afzondering. Zelfs in een klooster sta je in relatie met de orde, die het klooster als een vluchtmiddel heeft geschapen, of de deuren naar de vrijheid heeft dichtgedaan. De beweging van gedrag is een betrouwbare gids voor jezelf; het is een spiegel van je bewustzijn; deze spiegel zal haar inhoud onthullen, de voorstellingen, de gehechtheid, de angsten, de eenzaamheid, de vreugde en het verdriet. Armoede is het vluchten hiervoor in identiteit of de sublimatie ervan. Het negeren van deze inhoud zonder weerstand te bieden is de schoonheid en compassie van intelligentie.