zondag 31 januari 2021

Hendrik Brouwer • 1 februari 1813

• Hendrik Brouwer (1769-1817) was een Middelburgse wijnkoper. Hij hield een dagboek bij, waaruit enkele fragmenten zijn gepubliceerd in Journaal van een wijnkoper.

Februarij. [...] Maandag des voormiddags met mijne vrouw eene wandeling doende en gekomen zijnde op den uitweg nevens den thuin van Docktor E. de Lang uitlopende op stads buitencingel tusschen de Dam- en Koepoorten had ik daar het ongeluk van te breken mijn linkerarm. Te weten de buitenpijp na bij de hand, veroorzaakt door op dezelve te vallen onder het slaan na een hond die ons kwam attakeren. De chirurgijn Lähr heeft de breuke zo gelukkig kunnen inzetten dat ik na verloop van 6 weeken van dezelver hersteld was.

Adam Tas • 31 januari 1706

Adam Tas (1668–1722) was een Afrikaanse boer die een belangrijke rol speelde in een conflict tussen de Kaapse gouverneur Willem Adriaan van der Stel en de "vryburgers" van die Kaap die Goeie Hoop. Zijn dagboek is gepubliceerd bij de DBNL.

Zondagh den 31en. S'morgens warm weer. Deeze morgen ben ik te paard na Stellenbosch gereden, van meening zijnde om te kerk te gaan. Mij wierde vertelt als datter op gisteren door 't wijf van Mahieu, zo vrij wat spooks [lawaai, ophef] was gemaakt, en dat Belij en eenige andere wijven daar geroepen waren; dat Mahieu hier op verschipde mans persoonen 't zijnen huijse liet roepen om in 't bijweesen van seeven getuigen zijn Testament te maken met zijn lieve wijf. Toen het Testament opgesteld was, vraagde hij zijn wijf, wat dunkt u hartie, hebt gij 'er iets tegen. Haar antwoord was, kind lief maakt 'et zoo u belieft, en meer andere loopjes [dwaze dingen]. Ik ging na deze vertelling aangehoord te hebben met Mr. Pretorius te kerk. De paap ter kanssel gesteegen zijnde, nam tot zijn Text de woorden die men leest in Lucas Evangeli Cap:13. V:6, enz:257. hij talmde weder niet wijnig. Na 't ijndigen des godsdienst, ben ik na huijs gereeden; des namiddags ben ik na 't huijs van Mr. van der Bijl gewandeld; nadat ik aldaar een wijl gekeuvelt hadde, hebbe ik mijne rijze na huijs weder aangenomen.

Bertus Koot • 30 januari 1945

Bertus Koot (1926-2009) zat in 1945 enige maanden ondergedoken in zijn ouderlijk huis om inzet in het Duitse leger te ontlopen. Hij hield in die tijd een dagboek bij, dat online staat bij Traces of War.

Woensdag 24 januari 1945
Dat muizen ook te lijden hebben van de Duitse hongerblokkade blijkt wel uit het feit dat er bij ons en ook bij anderen ontelbare muizen ronddolen die al wat eetbaar is wegkapen, brood, kaas, peulvruchten, gort en dergelijke. Dat ook in ’t muizenrijk de nood hoog is kun je merken, want ze snoepen zelfs van zout en koffiesurrogaat. [...] Vanmorgen om 6 uur zijn mijn vader en broer (Jan, red) voor de bik naar Oldenbroek (Oldebroek Gld, red.) vertrokken. We wensen ze een goede reis en veel succes: EEN WAGEN VOL......

Donderdag 25 januari 1945
De dag gaat zonder stoornis voorbij, alleen is het buitengewoon koud, het vriest – 10 graden Celsius.

Vrijdag 26 januari 1945
Het is vandaag de koudste dag van ’t jaar, het vriest -15 graden. De kachel, die ondanks de kolennood, brandt als de "Hel" kan de kamer nauwelijks verwarmen. De hele dag tobben we met koude voeten die, wat we ook doen, niet warm willen worden.
Bonnennieuws:
Het is weer vrijdag en "Bonnendag". In de hoop dat er eindelijk verhoging komt van de zo karige rantsoenen, vliegen we naar de deur zo gauw de courant door de bus gegooid wordt. Maar... we komen van een koude kermis thuis.
Het broodrantsoen is verminderd van 1000 gram tot 500 gram per week. Dit is, let wel: 1 dun sneetje per dag!
Verdere bonnen: 1 kg aardappelen voor 1 week, 1 1⁄4 rantsoen vlees (125 gram), 180 gram olie voor onbepaalde tijd. Meer krijgen we niet. De buikriem aansnoeren, mensen. Uit Amsterdam meldt men: dat aldaar 1 aardappel in zout gekookt 50 cent kost en 1 aardappel zonder zout gekookt 40-45 cent. Van Katholieke en Protestantse zijde worden kinderen en moeders met kinderen geëvacueerd, dit alles vanwege de honger. [...]

Zaterdag 27 januari 1945
Evacuatie week uitgesteld.
De evacuatie van de kinderen is een week uitgesteld vanwege de sneeuw. Er ligt op het moment ongeveer 1⁄2 meter sneeuw en terwijl ik dit schrijf wordt de laag nog steeds hoger. De sneeuw valt gestadig neer..... Hoeveel zouden we nog krijgen?
Vanmorgen hadden we een reuze bof. We kregen een briefkaart dat er voor ons bij van Gend en Loos een pakje stond van 4 1⁄2 kg. Wij natuurlijk allerlei gissingen gemaakt. Moeder zei "spek", Corrie: "een roggenbrood". Laatstgenoemde ging als een haas op weg, want we brandden van nieuwsgierigheid en onze verwachtingen zijn niet teleurgesteld. Er zaten een roggenbrood en een stukje spek in. Het was een uitkomst in de nood, want we hadden geen aardappelen meer.

Zondag 28 januari 1945
Vanmiddag kregen we bericht dat vader hoopte vanavond thuis te zijn, maar we hebben geen mens gezien.

Maandag 29 januari 1945
Om 4 uur kwam iemand vertellen dat mijn vader en Jan op de Koningsweg liepen met een slee en dat iemand ze tegemoet moest gaan, want ze konden niet meer. Als de drommel ben ik ze tegemoet gegaan en we zijn veilig thuisgekomen. Doodmoe en ellendig, maar met: 1 1⁄2 mud aardappelen, 10 kg rogge, 48 eieren, 25 kg witte bonen, een zak duivenbonenmeel. Een mooi resultaat, maar wat een lijdensweg. Onderweg heeft een wagenmaker van ’t wagentje ’n slee gemaakt.

Dinsdag 30 januari 1945
De boer op geweest en 2 flessen melk en 11⁄2 pond spek opgelopen. Geen brood te krijgen. HONGER.

Overgenomen met toestemming. © C. van Hees

donderdag 28 januari 2021

Clara • 29 januari 1819

• Uit: Bladen uit Clara's dagboek. Fictief dagboek, geschreven door Erna. Clara dreigt haar man te verliezen aan de verleidster Lucie, al beseft ze hier nog niet dat die de bedreiging is.

29 Januari.
Ik moet weer eens schrijven in mijn dagboek, mijne gedachten onder woorden brengen, anders zullen ze mij krankzinnig maken; ik weet nu zeker, dat het ontzettende nadert, met iederen dag, met ieder uur.
Elke dag kom ik meer tot de overtuiging, dat Henri niet meer van mij houdt, hij wordt steeds onverschilliger; ik voel zijne liefde mij ontglippen, zonder haar te kunnen vasthouden.
Maar naar de reden tast ik in het duister rond. Ik heb hem er voorzichtig naar gevraagd, maar hij schijnt mij niet te begrijpen, misschien is het vanzelf in hem opgekomen, langzamerhand, zonder bepaalde reden.
Ik kan hem niet meer gelukkig maken; die overtuiging maakt mij vreemd en stil en doet mij nog meer verliezen.
Toch doe ik nog mijn best, mijn verdriet voor tante te verbergen; ik naai aan mijn uitzet, dat ik misschien nooit noodig zal hebben, want ik zal hem zijn woord moeten teruggeven; dit zal noodig zijn, om hem niet nog ongelukkiger te maken, en ik kan ook niet zijne liefde afbedelen. En dan?.... wat moet mijn leven dan worden? zonder zijne liefde, zonder het doel waaraan ik het gewijd heb?
Zwart ligt het voor mij als eene oneindige duisternis zonder hoop op licht.
Maar neen, het kan niet, het mag niet! ik wil zijne liefde niet verliezen, ik kan immers zonder hem niet leven. Ik kan niet meer schrijven; mijne tranen bevochtigen het papier, en mijne handen beven; toch doet het mij goed, te kunnen schreien.

woensdag 27 januari 2021

Ebenezer Parkman • 28 januari 1736

Ebenezer Parkman (1703-1782) was dominee in het Amerikaanse Westborough in Massachusetts. Hij hield een groot deel van zijn leven een dagboek bij.

1736 January 28 (Wednesday). I can’t but be of Opinion that my Wife’s Fever has regular Intermissions, for now it comes on again, and with considerable Force, but relying upon the Doctor’s Judgment I sent to him for Drugs and sent her Water [urine]; but did not Send for him to come up, tho’ I repented Afterwards that I did not; for her Fever increased extreamly as the Day got up. I Sent by Brother Hicks, whose Daughter Ruth lies also very ill yet. Capt. Forbush very neighbourly and kind, and his wife here p.m. The Doctor Sends word that he can’t but hope the worst is over, but it was far other wise — indeed whilst she Saw the Light of the Day, She Said it helped her to bear up under her Distresses; but O when the Dark of Night Should come — how terrible it would be! In Truth, She had reason to fear it, for her Fever increased yet more and more upon her. Jotham Maynard came to assist me — and to go for Mrs. Forbush (Mr. Jonathan’s wife). No sooner did the Evening come on, but my Dear spouse grew worse and I ran down to Mrs. (Hephzibah) Maynard — though it was stormy — she came up with me and Mrs. Forb. was come — my wife very low indeed! Said she to me, My Dear, You Are bereaved! About 9 o’Clock we applyed a Young Fowl to her Feet — but about 1/2 after Ten were obliged to take it off — and Death seemed after a while to be making advances. She could not Swallow, but Spurted out whatever was given her. I asked her whether She was wholly free from those Terrors she had on Saturday Night? She answered not wholly free from them but She various ways expressed her Hopes — For upon my Saying that I trusted She was rejoicing in Hope of the Glory of God; She Replyed, she hoped So. And when Brother Hicks came to see her (about midnight) and her Mouth was ever now and then in a Sort of Convulsive Shaking and quivering, she said to him, I am in the Jaws of Death. I asked her whether she said the Joys of Death? She told me she hoped so likewise. At one Time, after great Stillness, she very solemnly said, Dust thou art — At another Time upon giving her Some Drops and Water to lay her parching Thirst, and my wishing that she might Drink of the River of the Water of Life; She answered presently, I long to be at it — She grew a little better again Sometime after midnight took her Medicines, Cordial etc. etc. Swallowed ‘em, and fell into a pleasant Nap, in which she slept for a Considerable Time. But when she awaked again her Fever rose exceedingly, insomuch as she burnt inexpressibly. (I had asked her whether she could give her Testimony to the Truth of the Christian Religion and to the Expediency and usefullness of waiting upon Ordinances. Her answer was, that we could do no better. And as I was at another time looking upon her in her dying Distresses and Saying “who would not be moved by this to improve Every Day and Every Hour” — She answered Every Moment. At another Time I asked her to pray for me and the Children with this dying Breath. She replyed I do — God be Mercifull to you, and to them, and to you all. Several Times She said earnestly — Come, Lord Jesus, Come quickly; Why So long a coming? Some of the last Things I heard her Say I think were — My Dear! — My Dear Lucy!)

1736 January 29 (Thursday). When the Fever came upon her so violently (as abovesaid) her Breath grew extreamly and extraordinary quick, and her heart beat wonderfully — at length one Breath (through extream quickness) was confounded into another, and that brought on her dying agonys; which were very bitter and dreadfull — in these she lay till about Six in the Morning; and then she departed! Even the wife of my Covenant — the wife of my Bosom, — the wife of my youth, and the Desire of my Eyes, was taken away by the stroke of Death! Mrs. Forbush and Mrs. Maynard layd her out. P.M. Capt. Eager here. Lieut. Holloway and Mr. Francis Whipple went to Cambridge and Boston. I Sent Letters to Lancaster, Sudbury, Shrewsbury, Hopkinton, and Southborough. Mr. Prentice of Grafton came in at Evening. A most Melancholly House of Mourning!

dinsdag 26 januari 2021

Rayda Jacobs • 27 januari 2005

Rayda Jacobs (1947) is een Zuid-Afrikaanse schrijfster. In 2004/2005 maakte ze een pelgrimstocht naar Mekka, waarvan ze verslag deed in haar boek The Mecca Diaries (door Roland Fagel in het Nederlands vertaald als Mekkadagboek).

Dag 45 - donderdag 27 januari 2005
Voel me bij het wakker worden veel beter. Ga in de ochtend wandelen om te zien hoe ik het volhoud en besluit de laatste wieda tawaaf te doen met de mensen met wie ik ben meegereisd. Zij besluiten echter de wieda tawaaf om middernacht te doen, dan zijn ze om twee uur 's nachts terug, ze gaan niet slapen en wachten dan op de bus, die ons 's ochtends om acht uur zal oppikken. Onze bagage moet om halfzeven in de foyer staan. Ik ben niet iemand die zijn nachtrust kan missen, vooral niet als ik ziek ben, en daarna twaalf uur lang op het vliegveld van Djedda op een vlucht moet gaan wachten. Ik ga om negen uur 's avonds een solo-tawaaf doen en bemerk dat de Haram al bomvol zit. Vanwege mijn zere keel en de kou die ik heb opgelopen heb ik al een paar dagen geen tawaaf gedaan. Opnieuw kan ik, als ik naar de Kaäba kijk, niet geloven dat ik echt hier ben. Mijn hele leven heb ik in de richting van de Kaaba gekeken tijdens het bidden en nu sta ik er recht tegenover. En ik weet dat ik niet kan terugkomen zodra ik klaar ben, want na mijn laatste af moet ik Mekka zo snel mogelijk verlaten.
Ik voel me niet zo sterk als ik wel zou willen en de eerste twee ommegangen duren heel erg lang. Maar dan kom ik in mijn tweede adem en krijg ik het ritme te pakken. Ik voer mijn dialoog met God. Ook thuis heb ik altijd mijn dialogen met God gevoerd, maar in Mekka verlopen ze heel anders. Ik ben niet zo naïef om te geloven dat God daar thuis niet bij me was, en dat Hij hier in Mekka is, want God zegt in de Koran dat hij dichter bij je is dan de aderen in je nek. Toch voel ik een erg sterke aanwezigheid van God. Ik voel me aangeraakt. Ik voel dat er naar me geluisterd wordt. Ik voel me goed.
Als de zeven ommegangen achter de rug zijn, bid ik op mijn mat en bedank ik God omdat hij me de inspiratie heeft gegeven om hier heen te gaan en omdat hij me toestemming heeft gegeven mijn oemra en mijn hadj te doen en alle rituelen te voltooien. Ik vraag Hem om toestemming om veilig terug te keren naar huis en familie - en om toestemming om hier terug te komen. Ik vouw mijn gebedsmat op en blijf nog even bij de baIustrade staan om naar de Kaäba te kijken en afscheid te nemen. Ik draai me om. Ik ben bedroefd. Om acht uur in de ochtend zal ik vertrekken. De Kaäba zal ik niet meer zien. De routine zal ik missen en ook de stem van de imam in de Haram zal ik heel erg missen. Mijn ogen zijn wazig als ik terugloop. Hoewel het na tienen is, bruisen de straten nog van leven en vitaliteit. Mekka slaapt nooit. Het is een altijd veranderend wiel van menselijke wezens.

maandag 25 januari 2021

Jules Renard • 26 januari 1892

• De dagboeken van de Franse schrijver Jules Renard (1864-1910) zijn vanwege de hoeveelheid ‘faits divers’ en anekdotes wel eens omschreven als ‘de documentatie’ bij À la recherche du temps perdue van Marcel Proust. Uit: Dagboek 1887-1899 (vertaald door Marianne Kaas en Frans de Haan). Fragmenten eruit zijn hier te lezen.

26 januari
Vandaag, kop van cement, hersens van gips. Geen regel op papier kunnen krijgen. Ik braak wartaal uit. Ik mors inkt als een inktvis. Er gebeurt niets, niet in mijn werk, geen brief, geen bezoek. Zelfs een wissel die ik verwacht, komt niet. En voortdurend die lichte trilling aan de oppervlakte van mijn huid zodra als een kledingstuk wat te strak om me heen zit. Vóór me, op een balkon, een onooglijk negerinnetje dat kleden uitschudt. Waarom laat ze haar huid niet keren, haar huid die doet denken aan een doorweekte schoen die niet wil glanzen? Ik wacht op inspiratie, waardoor ik me zal kunnen volzuigen. De natuur nabootsen, best, maar laat zij dan wel de eerste stap zetten!

18 februari
Wanneer hij naar zich zelf keek in een spiegel, had hij altijd de neiging deze schoon te vegen.

zondag 24 januari 2021

Edmond de Goncourt • 25 januari 1885

Edmond de Goncourt (1822-1896), Franse schrijver, criticus en uitgever, hield samen met zijn broer Jules (1830-1870) (en na diens dood alleen) een beroemd geworden dagboek bij.

Zondag 25 januari 1885
Vandaag zijn [schrijver Alphonse] Daudet en zijn vrouw op bezoek geweest om mijn zolder in te wijden. Ze bleven heel lang, te lang, tot aan het ochtendgloren; en tijdens dit samenzijn in de schemering spraken we met elkaar in een aangename openhartigheid.
Daudet vertelde over de eerste jaren van zijn huwelijk. Hij zei dat zijn vrouw niet wist dat er zoiets als de lommerd bestond; en toen zij daarvan op de hoogte was gebracht, gebruikte zij uit een zekere gêne het woord nooit, maar vroeg ze hem: ‘Ben je er geweest?’ Het aardige van dit alles was dat dit meisje, dat zo burgerlijk was opgevoed, in haar nieuwe bestaan niet de minste verwarring gevoelde temidden van lieden die diners naar binnen sloegen, twintigfrankstukken lospeuterden en broekzakken probeerden te legen.
‘Je moet weten,’ riep Daudet uit, ‘dat het lieve vrouwtje niets, maar dan ook niets voor zichzelf uitgaf. We hebben onze kasboekjes uit die tijd nog, waar naast een louis die ik of iemand anders had uitgegeven, hier en daar, heel af en toe, voor haar alleen maar stond: ‘Omnibus, 30 centimes.’ Mme Daudet viel hem heel argeloos in de rede: ‘Ik geloof dat ik in die tijd nog niet echt helemaal volwassen was, ik begreep het allemaal niet zo...’ Ik zou eerder denken dat zij het geloof had van mensen die verliefd en gelukkig zijn en het vertrouwen dat alles in de toekomst wel terecht zal komen.
En Daudet herhaalde dat hij al die jaren niets gedaan had, dat hij toen een behoefte had gevoeld om te leven, actief, hevig en luidruchtig te leven, een behoefte om te zingen, muziek te maken, door de bossen te rennen en om, na iets te veel wijn te hebben gedronken, een flink pak slaag te krijgen. Hij gaf toe dat hij in die tijd geen enkele literaire ambitie bezat, maar dat hij er een instinctief plezier in had om alles te noteren en zelfs zijn dromen op te schrijven. Het was de oorlog, verzekerde hij ons, die hem veranderd had, die hem had doen beseffen dat hij zou kunnen sterven zonder iets wezenlijks tot stand te hebben gebracht, zonder iets blijvends achter te laten... Toen pas was hij begonnen te werken, en al werkend was de literaire ambitie in hem ontwaakt.

Daniël Robberechts • 24 januari 1966

Daniël Robberechts (1937-1992) was een Vlaamse schrijver. Zijn dagboek uit 1966 publiceerde hij als De grote schaamlippen. Een dynamische zelfbeschrijving

(24 01) De schizofrene zwijgers hebben gelijk. Bestaat er wel een hachelijkere onderneming dan te spreken? Toen we in Arlon woonden, verwachtten we eens een elektricien. Er wordt gebeld, ga opendoen, op de stoep staat een man die ik niet ken. Ik groet hem, vraag: „Vous êtes sans doute l'électricien?" Hij antwoordt niet, stapt gang binnen, zet zijn tas neer, neemt zijn hoed af, zegt: „Je suis électricien." Hij was hartstikke doof, en nog wel zo dat hij van onze lippen alleen las wat hem aanstond. Gewoonlijk zijn ze wel niet doof, maar dat maakt de zaken bijna niets eenvoudiger. Veronderstel dat er een man komt. Ik moet hem groeten. Goedemorgen of Goedendag of Dag. Maar zal hem dat niet te familiaar klinken? Hij zal zich misschien geminacht voelen. Maar een andere (het slag mensen dat onder het spreken aan uw das of uw knopen prutst, u op de schouder klopt) kan er gretig gebruik van maken om me ongevraagd zijn gezelligheid op te dringen. (Zoals de elektriciens die hier zijn komen werken: bij hun laatste bezoek, waarbij we hen betaalden, brachten ze zo maar eventjes nog twee vrienden mee, wij mochten trakteren, en dan vertrokken ze nog niet - rond halftwaalf 's avonds - voor we uitvoerig de lof over hun werk hadden gezwaaid, tegen onze zin.) Maar het hoffelijke Dag mijnheer heb ik me ook al beklaagd, er zijn mensen die men maar beleefd moet behandelen om door hen onherroepelijk als een imbeciel te worden beschouwen.

Henrik Ibsen • 23 januari 1874

• Uit een brief van de grote Noorse schrijver Henrik Ibsen (1828-1906) aan zijn beroemde landgenoot, de componist Edvard Grieg (1843-1907), over de muziek bij Ibsen's Peer Gynt.
Uit: De zomer beschrijf je het best op een winterdag (vertaald door Suze van der Poll en Rob van der Zalm).

Dresden, 23 januari 1874
Beste mijnheer Grieg,
Met deze regels richt ik mij tot u naar aanleiding van een project dat ik in gedachten heb en waarvan ik hoop dat u eraan zult willen deelnemen. Het gaat om het volgende: ik ben voornemens Peer Gynt – waarvan binnenkort een derde oplage verschijnt – voor het toneel te bewerken. Zou u de daarbij benodigde muziek willen schrijven? Ik geef u een korte schets van hoe ik het stuk denk in te richten.
Het eerste bedrijf blijft in zijn geheel behouden, op wat inkortingen van een paar dialogen na. Peer Gynts monoloog op bladzijde 23, 24 en 25 zou ik graag ofwel als melodrama, ofwel gedeeltelijk als recitatief behandeld zien. De scène op de boerderij waar de bruiloft is, krijgt er een ballet bij, zodat hij veel prominenter wordt dan in het boek. Hiervoor zou dan een speciale dansmelodie gecomponeerd moeten worden, die verder als achtergrondmuziek fungeert tot het einde van het bedrijf.
In het tweede bedrijf kan de componist de episode met de drie melkmeisjes (bladzijde 57-60) naar eigen muzikale smaak invullen, maar het moet er wel duivels aan toegaan! Ik had gedacht de monoloog op bladzijde 60-62 te laten ondersteunen door akkoorden, dus als melodrama. Hetzelfde geldt voor de scène met Peer en de Dame in het Groen (bladzijde 63-66). Tevens moet er iets van begeleiding komen voor de episodes die in de Hal van de Bergkoning spelen, maar daar zal de tekst drastisch worden ingekort. De scène met de Bøyg* blijft in zijn geheel intact en zou ook muzikale begeleiding moeten krijgen: vogels fluiten, heel in de verte klinken klokgelui en psalmgezang.
Bij de scène met Peer, de vrouw en het trollenkind (bladzijde 96-100) in het derde bedrijf heb ik wat akkoorden nodig, maar niet te veel. Tevens had ik gedacht aan zachte begeleidende muziek vanaf bladzijde 109 bovenaan tot bladzijde 112 onderaan. Het vierde bedrijf wordt bij de opvoering praktisch in zijn geheel overgeslagen. Daarvoor in de plaats stel ik mij een lang muzikaal intermezzo voor, waarin Peers omzwervingen over de wijde wereld worden geschilderd. Amerikaanse, Engelse en Franse melodieën zouden erin verweven kunnen worden als elkaar afwisselende en weer verdwijnende motieven. Het koor van Anitra en de meisjes (bladzijde 144-145) moet samen met de orkestmuziek van achter de coulissen klinken. Intussen gaat het doek op en ziet men, als een ver droombeeld, het onderaan op bladzijde 164 beschreven tafereel waar Solveig als vrouw van middelbare leeftijd buiten in de zon, voor het huis gezeten, een lied zingt. Na haar lied zakt het doek weer langzaam naar beneden, de muziek speelt door en gaat over in een beschrijving van de storm op zee waarmee het vijfde bedrijf begint.
Het vijfde bedrijf, bij de opvoering dus het vierde of het naspel, wordt drastisch ingekort. Van bladzijde 195 tot 199 is muzikale ondersteuning nodig. De episodes op het omgeslagen schip en op het kerkhof worden weggelaten. Op bladzijde 221 zingt Solveig en het naspel begeleidt de daaropvolgende monoloog van Peer Gynt, waarna het overgaat in de koren van bladzijde 222 tot 225. De scènes met de knopengieter en die met de Bergkoning worden ingekort. Op bladzijde 254 zingen de kerkgangers op het bospad; tijdens het verdere verloop is er in de muziek een aanduiding van klokgelui en van psalmgezang in de verte, tot Solveigs lied het stuk besluit, waarna het doek zakt onder steeds sterker klinkend en dichterbij komend psalmgezang.
Zo had ik mij dit alles ongeveer voorgesteld en ik zou graag van u vernemen of u hieraan zou willen meewerken. In het geval dat u ermee instemt zal ik meteen bij het bestuur van het Kristiania Theater de gereviseerde tekst inleveren om bij voorbaat een opvoering van het stuk zeker te stellen. Als honorarium ben ik van plan een bedrag van 400 speciedalers te bedingen, gelijkelijk tussen ons beiden te verdelen. We kunnen er ongetwijfeld op rekenen dat het stuk ook in Kopenhagen en Stockholm zal worden opgevoerd. Ik verzoek u echter de zaak voorlopig stil te houden en mij zo spoedig mogelijk uw antwoord te sturen. 

Met vriendelijke groeten,
Henrik Ibsen
p.s. Mijn adres in Dresden is: Wettinerstrasse, nr. 22, 1ste etage 

* De Bøyg is een fantasiewezen uit Peer Gynt

donderdag 21 januari 2021

Maurits Wagenvoort • 22 januari 1904

Maurits Wagenvoort (1856-1944) was een Nederlandse schrijver (dit jaar weer in de belangstelling vanwege de heruitgave van zijn roman Een huwelijk in het jaar 2020), die in 1903 op zoek ging naar wat er nog over was van de Nederlandse kolonie in het Turkse Smyrna.

22 Januari 1904.
Ik was met Schürmann naar het Hollandsche hospitaal gegaan om hem er voor te interesseeren, en werkelijk beloofde hij den heer De Sturler, wanneer hij in October met een ‘troupe de Comédie’ terug komt, een beneficievoorstelling er voor te zullen geven, en droeg zijn secretaris op er hem aan te herinneren.
Wij zaten daarna een oogenblik bij Costi: de heer De Sturler, de heer Schmid, de heer Schürmann en ik. Hij sneed weer op, maar doet dit op aardige, geestige manier, alsof hij-zelf gelooft wat hij zegt. Ik vroeg hem hoe hij, zoon van een burgerfamilie in Rotterdam, advocaat, er toe gekomen was, 25 jaar geleden, ‘impresario’ te worden.
‘Ik was verliefd op Sarah Bernhardt’.
En is 't onbescheiden te vragen of zij Uw beden verhoord heeft’?
‘Wanneer alleen ik haar “amant” was geweest, zou ik daarop ontwijkend antwoorden, maar “amant” te zijn geweest van Sarah Bernhardt en dan te zeggen wie je voorgangers en opvolgers waren, is even onmogelijk als wanneer je je hand in een bijeenkorf steekt, en zegt: “die bij heeft mij gestoken”. Zij weet het zelf niet.’
Hij vertelde van zijn reizen en zijn Parijsche vrienden: ‘Delcassé is m'n beste vriend’ - ‘vroeger, toen de Stuers een bal gaf, en zijn dochter nog niet groot genoeg was, verzocht hij mijn vrouw om met hem de “honneurs” waar te nemen’. Van koning George van Griekenland, indertijd verliefd op Anna Judic, en die elken dag met Judic kwam déjeuneeren op kosten van Schürmann: ‘Kan ik iets voor je doen’?, vroeg hij. ‘Enkel dit: wanneer U in Parijs komt, dat U dan den eersten dag bij mij komt déjeuneeren’. - ‘Maar dat gaat moeilijk’. - ‘Anders heb ik van Uw Majesteit niets vragen’. - ‘En zoo is 't gekomen, dat de koning van Griekenland bij mij gedéjeuneerd heeft, wat natuurlijk een ontzaglijk effect had op mijn vrienden van de ‘Figaro’ en het ‘Journal’. - ‘Apropos, heeft U m'n artikel in de “Servet” gelezen’. (Een prulletje van honderd regels, waarin hij de Turken opkamt, en dat hij mij te slikken had gegeven).
‘Neen, antwoordde de heer De Sturler, diplomatiek nadenkend, ‘ik heb het nog niet gelezen’.
‘Moet U lezen’!
‘Aglavaine et Selysette’ beviel mij minder dan ‘Joyzelle’, maar daarna gaven Georgette Leblanc en Darmont het tweede bedrijf van ‘Monna Vanna’: heerlijk!
Een aardige mop wil ik niet nalaten hier te vermelden. Een Maeterlinckvereerder spreekt voortdurend van ‘Monna Vanna’ tot dit eindelijk een zijner vrienden, minder littérair ontwikkeld, verveelt, die zegt: ‘tu m'embêtes à la fin avec ton havannah! Je fume d'aussi bons sigares que toi’.

woensdag 20 januari 2021

Paula Geerts • 21 januari 1938

Paula Geerts (1922-1940) was een diepgelovig meisje, dat van haar veertiende tot haar zestiende een dagboek bijhield, waarin ze vaak over haar geloofsvragen schreef. Ze kwam om het leven bij een bombardement aan het begin van de Tweede Wereldoorlog. 

18 JANUARI, DINSDAG.
Brief van Pater Braun gehad! Gelukkig, nu is die spanning tenminste voorbij. Ik vind het zo akelig, brrr ... Ik zit de hele dag te rillen en te klappertanden van angst. Ik kan haast niet werken, zo bang ben ik. Ik zal maar eens overdenken, wat ik allemaal kan vragen. Was die Zaterdag maar vast om. Ik wil er niet meer aan denken en maar gaan werken, misschien word ik dan wat kalmer.

20 JANUARI, DONDERDAG.
Vanmorgen was er iets als lenteverwachting in de lucht. Ik dacht aan gouden, wuivende korenvelden, zachtwitte wolken, zoele wind, zou ... Hè, ik had 'n echte goede bui. In de les is er via "de ideaal-leraar" over idealen geboomd, 't Lijkt wel of de „grote mensen" je al je idealisme willen ontnemen. Volgens den leraar komt daar toch niets van terecht. Nee hoor, ik wil 't niet geloven! Volgens hem werden de mensen op den duur bv. bij biechtvaders "gevallen" niet meer "de mens". Dat vond ik erg, want 't kon best dat P. Braun mij ook 'n "geval" vond.
Vanavond met vader gewandeld in 't park. Gesproken over verval van Europa, gevaar van Japan en sterven. Daar kan je met vader zo fijn over praten, Nu heb ik weer wat meer moed gekregen. Misschien kan ik ook nog wel wat verrichten in de wereld voor God. Volgens vader zouden ze alleen maar God en Godsdienst terug moeten brengen in de scholen en bij de mensen, en dan zouden wij nog gered kunnen worden. Maar ik moet nu gaan slapen.

21 JANUARI, VRIJDAG.
Nog banger. Ik heb er hoofdpijn van, kan niet werken en niet slapen. Ik voel me ellendig. Vandaag Cicero- en Homerus-vertaling. Beide fatsoenlijk: 7. Verder kan ik niet nadenken, was het vast maar voorbij! Misschien mogen Olav en ik met Pasen naar Leuven, 't Is te hopen, dat het me weer wat opkikkert. Morgen ...!

22 JANUARI, ZATERDAG.
Bij Pater Braun geweest! 'n Reuze man! Ik kan onmogelijk schrijven hoe 't was, maar hij wist alle bezwaren uit de weg te ruimen, zeer filosofisch beredeneerd. Hij zei: 't Is met jou allang in orde, buitengewoon goed in orde zelfs. En dan: God is iets onstoffelijks, en dan kon je toch onmogelijk je er 'n voorstelling van maken. En ik mag niet vergeten dat ik 'n kind Gods ben, 'n kind geschapen voor hemelsblijheid. Ik moet dikwijls zeggen: „Lieve Moeder Maria, u weet wel dat ik 'n fijn, rein, hemelsblij kind wil worden. Ik doe m'n best, maar u kent mijn gebreken, help me!" Stel je voor, ik moet Wiskunde sommen maken uit mijn hoofd, als ik gedachten of zoiets krijg. Reuze middel! Om de 14 dagen te biechten en zeggen; Als er soms iets is, wat ik beter had kunnen doen, dan hoop ik, dat Jezus me dat zal willen vergeven. Zelfbeheersing krijg je vanzelf, je moet thuis 'n echt lief (vooral niet zoeterig-flauw) kind worden, en als je dat altijd doorzet, komt dat wel in orde. Je moet ook eens denken „Onze Vader, die in de hemelen is!" En dan, God heeft 't ons zo gemakkelijk gemaakt; om ons niet in louter onstoffelijk begrip van hem te laten, heeft Hij ons Zijn Zoon gegeven, als iets wat we ons kunnen voorstellen. En vooral: Hemelsblij zijn! Ik moet nog eens schrijven hoe het gaat en of het helpt. Wat ben ik blij dat ik gegaan ben! Nee maar, die man had gewoon 'n studie van m'n brief gemaakt, streepjes er bij gezet en mijn onlogica er uit gehaald. Hij ving me in m'n eigen woorden.
Moest plotseling weg!

dinsdag 19 januari 2021

P.J.M. Aalberse • 20 januari 1919

Piet Aalberse (1871-1948) was een Nederlandse katholieke politicus. Hij hield van 1891-1947 een dagboek bij.

maandag 13 januari 1919
Bespreking over de lijkverbranding. Dat is een der lamste questies waarvoor wij komen te staan. Hoe we ’t ook doen, we doen ’t altijd verkeerd.
Dezer dagen kreeg ik bezoek van jhr. Van Weede, grootmeester van H.M. de koningin-moeder. Het geheele stalpersoneel – ’k meen negen man sterk! – is lid van een sociaal-democratische transportarbeidersbond geworden. ’t Bestuur vroeg nu een conferentie. Wat doen? ’t Leek me veel op ’n operette: dat bestuur in conferentie met jhr. Van Weede! Ik heb zoo goed mogelijk in de zaak geadviseerd en alles is tenslotte op z’n pootjes terecht gekomen.
De berichten uit België zijn zeer slecht: enorme werkloosheid, groote verwildering. In ’t leger gist ’t. Vele officieren zijn vlak voor den wapenstilstand door hun soldaten doodgeschoten. Men verwacht dat binnen twee à drie maanden een revolutie zal uitbreken. Ook ten onzent steeds meer berichten over dreigende stakingen.

vrijdag 17 januari 1919
Er komen steeds meer berichten over een komende, algemeene transportstaking: spoor, post, telegrafie en telefonie. Vertrouwde ambtenaren zijn bewapend om op de gevaarlijke uren in de rijksgebouwen te zijn. Vele Russen zijn opgepikt en geïnterneerd; 3500 zijn er naar Dantzig gezonden. Een inlichtingendienst wordt over ’t geheele land georganiseerd. In Amsterdam ziet men de toekomst nogal gunstig in. Wel verwachtte men er een groote staking in de bouwvakken. Ook in Den Haag is de burgemeester gerust. De nieuwe Perzische gezant is ’n bolsjewiek. Zoo ook in Zwitserland en Zweden. Aldus trachten de Russische bolsjewieken in andere landen, via Perzië, door te dringen!
Finantiën wil de toeslagen op de levensmiddelen gaan verlagen. ’t Kost teveel! Met Heemskerk heb ik me daar krachtig tegen verzet. ’t Is nu een veel te gevaarlijk moment. Liever wachten tot juli. Thans alom opgewondenheid, toenemende werkloosheid, nog steeds hooge prijzen; we kunnen alleen hopen dat in de zomer de economische toestand beter wordt.

maandag 20 januari 1919
Ruijs sr. is uit Brussel terug met gunstige indrukken. ’t Tegenwoordige kabinet is beslist tegen annexatie. Hymans heeft er te Parijs op aangedrongen dat de eigenlijke vredesconferentie te Brussel zal worden gehouden en tevens – althans zoo bericht De Stuers uit Parijs – dat deelen van Zuid-Limburg en Zeeuwsch-Vlaanderen bij België zullen gevoegd worden! De Engelschman Oppenheimer heeft dit ook aan Loudon meegedeeld.

Wies Roosenschoon • 19 januari 1959

Wies Roosenschoon (1929-2015) was lerares Nederlands met een passie voor literatuur. In Tirade zijn dagboekfragmenten van haar gepubliceerd. Portret door Elisabeth Eskes-Rietveld.

18 januari 1959
Moortje de zoveelste heeft mijn kamer verkend. Schichtig naar binnen vliegen en, alsof ze in alle hoeken duivels verwachtte, overal achter gekeken, overal onder, overal in. Op de minste beweging van mij een angstig ademloos op zijn qui-vive zijn. Ik ben als een meubel blijven zitten dat dus ook van alle kanten te beruiken en te betasten was. Maar heb hem onderwijl vanuit mijn ooghoeken in de gaten gehouden. Zoals hij steeds meer gerustgesteld onder het bed vandaan kroop, uit de blauwe kast stapte en dan ineens luid als een drilboor aan het brommen sloeg en om me heen kopjes ging geven. Nu zoekt hij een plekje om lekker lui te liggen. Het mandje is te klein bevonden, de mat te hard, het lijkt de poef te worden. En nou een beetje mijn aandacht trekken. -
En nou helemaal over dat luie mens in die luie stoel klimmen en dan over dat grote bed snuffelen en met de steen van Arie spelen, aan Lily d'r planten proeven, ze bewegen. Ik ben Pom in het vreemde huis, zie je.

19 januari 1959
Utrechts Nieuwsblad: interview met twee atoomgeleerden.
Vrijgegeven berichten over experimenten op het terrein van de bacteriologische oorlogvoering. Productie van botulinus toxine, waarvan 8½ Engelse ounces genoeg zouden zijn om, indien op de vereiste wijze verspreid, alle levenden in de wereld te doden. Sir Robert Watson Watt: ‘Het kan nu de tijd zijn een wereld die zich normaal redelijk betoont, ervan te overtuigen dat oorlog verouderd is.’ Dr. Chisholen (bioloog): ‘Het Handvest der Verenigde Naties is de enige wet, waarvan de toepassing het voortbestaan van het menselijk ras kan verzekeren en dan nog slechts voor een generatie.’ Wereldregering wordt door beiden als uiteindelijke oplossing gezien. -
Ik moet nu Arlo binnenkort toch schrijven.

zondag 17 januari 2021

Bergman • 18 januari 1984

• Schrijver Bergman (Aart Kok, 1921-2009) hield enige maanden een dagboek bij waarin hij herinneringen aan het Kralingen uit zijn jeugd neerschreef. Uit: Leve Kralingen en omstreken/Dagwerknotities.

'84-18/1
Marc Chavannes schrijft op de achterpagina van NRC Handelsblad zaterdag 14 januari: ‘Bewoners van Kralingen, het Bezuidenhout, Wassenaar, Oegstgeest, Aerdenhout, Bilthoven, Epe, Haren (Gr.) en Velp herkennen misschien iets in de levensbeschrijving van een Sloane Ranger.’ (Sloanes zijn upper middle class people).
Welk Kralingen bedoelt hij? Vermoedelijk het betrekkelijk kleine gedeelte dat wij de ‘lanen’ noemden, gelegen tussen Oude Dijk en Kralingse Piaslaan, een wereldje apart, gegroepeerd om Park Rozenburg.
Het Kralingen van mijn jeugd, het echte Kralingen, lag en ligt in een onregelmatige rechthoek, ruwweg begrensd door Oude Dijk in het noorden, Lage Oostzeedijk in het zuiden en - ik moet ergens een lijn trekken - Vlietlaan/Gedempte Slaak in het westen en Waterloostraat in het oosten.
Van west naar oost liep als een slagader door deze rechthoek de Lusthofstraat, de winkelstraat. Na het bombardement is deze functie gedeeltelijk verschoven naar de Oude Dijk. Ik heb er nooit aan kunnen wennen. Voor mij was Kralingen zijn hart kwijt.
Voorschoterlaan en Avenue Concordia vielen eigenlijk buiten onze wereld. Daar woonden al mensen met een auto. Mijn Kralingen werd bevolkt door arbeiders, handwerkslieden, lager kantoorpersoneel, winkeliers en met het klimmen der crisisjaren een gestaag groeiend leger steuntrekkers. Upper middle class people heb ik er nooit ontmoet. Nette armoede was meer regel dan uitzondering.

84-19/1
Terugrijdend naar Rotterdam zie ik het vertrouwde silhouet van de ronde watertoren. Hij staat er nog steeds, brisantbommen en slopershamers ten spijt.
Aan de stadszijde van deze toren lag vroeger de Oude Plantage - wat nu die naam draagt is eigentijdse kaalslag langs de liniaal -, een wat rommelig aandoend park met smalle wandelpaden dat doorliep tot de Nieuwe Maas, een breed groen front tussen het waterleidingbedrijf en het rangeerterrein bij de Oostmaaslaan. Veel bomen, dicht struikgewas en een overvloed aan wilde planten, een schatkamer voor onze herbaria. Mensen van de plantsoenendienst heb ik er zelden ontmoet. Laat groeien wat groeit en bemoei je er zo min mogelijk mee, was kennelijk het wachtwoord. Bemoeizucht is de bron van al onze ellende.

Simon Vestdijk • 17 januari 1943

Simon Vestdijk (1898-1971) was een Nederlandse schrijver. In 1942/'43 zat hij enige maanden gevangen. Uit: Vestdijkkroniek

St. Michielsgestel 17 januari 1943
Lieve Ans en Vader,
Hartelijk bedankt voor jullie brieven en voor de beide pakjes, die in goede orde zijn gearriveerd. Speciaal bedankt voor het lekkers in de schoen (alsof het Sinterklaas was!) en de appelen. Ik heb zoo juist avondbrood gegeten met Piet op schoot, die stukjes kaas etc. uit mijn mond at, net als de echte Piet vroeger! Ik zal nu eerst je brief in volgorde beantwoorden. Ik kreeg een brief van Loes en een pak met heerlijkheden; bedank haar eens! O ja, de kaaskorsten (misschien heb je ze inmiddels gevonden) zitten in een van je eigen trommeltjes, waarin ook een blikje. Veeg de schimmel eraf, dan zijn ze nog wel te gebruiken. Manus is al een tijd dood; bijzonderheden zal ik je later weleens vertellen. Mijn lezing was weer een groot succes: er waren 80 menschen (zeer veel voor een gewone lezing), en ik heb niet te vlug gelezen. Deze lezingen worden door ons zelf geregeld. Op 't oogenblik zit Jhr. Quarles van Ufford naast me, die iets met de generaal te regelen heeft; maar de stem des bloeds heeft nog niet gesproken! Woensdag stuur ik een pakje met blikjes, waarvan je dus dat eene, waarvan het papier af is, open moet maken; een hemd, sokken en zakdoek; en nog wat kleinigheden. Stuur mij dan eind van de week alleen een pyama, 1 paar wollen sokken en een badhanddoek; dat is voorloopig weer genoeg. Henkels stuurde ons weer een daverend pakket, met voor ons ieder een ½ pond boter; als je hem schrijft, bedank hem dan eens.
Gisteren een spannende voetbalwedstrijd tusschen Gestel en Haren (oude en nieuwe Harenaars), die door de laatsten met 4-2 gewonnen is. Het publiek was zeer opgewonden. De Harensche keeper was een jonge pater, die uitstekend werk deed; trouwens in beide elftallen speelden wel 6 kapelaans mee! Vanmiddag een concert van Andriessen, dat niet zóo interessant was; daarentegen Vrijdagavond een prachtige cellosonate van Schubert, en 4 liederen van Schubert, ook heel mooi. Vanmiddag kwam ik tot de ontdekking, dat er op Blok III een zekere Dr. P. van Kleffens woont, van wie ik mocht vermoeden, dat het een oud-Harlinger was; en toevallig liep ik hem even later, buiten, tegen het lijf, en herkende hem onmiddellijk. We hebben even gepraat; hij had nog les van vader gehad; nu woont hij in Zwolle (geloof ik). Vreemdsoortige ontmoetingen beleef je hier!
De geruchten over algemeene Entlassung en liquidatie van het kamp tieren nog steeds weelderig. Voor 1 Maart zou alles weg moeten zijn; alleen een kleine groep (50 à 100) zou achterblijven en bij de Indische groep worden ondergebracht. Het is zaak onder dit alles je kalmte te bewaren en op alle eventualiteiten voorbereid te zijn. Me er erg veel van aantrekken doe ik niet, hoewel ik natuurlijk best naar huis wil, langzamerhand. Groet Johan en zijn vrouw van me. Ze treffen het met het mooie weer, en zullen wel veel in de bosschen wandelen.
Dinsdagmorgen. Gisteren is bekend gemaakt dat we van de zolder afmoeten, vandaag al; hetgeen weer allerlei verhuisdrukte oplevert. De generaal weet nog niet eens waar hij heen moet, want bijna alles is vol! Enfin, 't is voor hem erger dan voor mij. Hij hoorde van zijn vrouw, dat zij het laatste pak van Henkels zelf betaald heeft, althans gedeeltelijk, en in ieder geval de boter. Schrijf haar eens over deze kwestie (mevr. Gort, p.a. J. Palm, Gunninglaan 68, Apeldoorn); dus in de eerste plaats hoeveel de helft is van wat zij voor dit pak uitgegeven heeft, en in de tweede plaats, dat ik graag hiermee door wil gaan, maar natuurlijk alleen als ik meebetaal. En gireer het geld dan even. Ik zou Henkels dan maar niet al te enthousiast bedanken; er zijn wel een paar dingen van hem bij, maar het meeste toch niet. Het is wel een beetje gek; niet dat wij hem ervoor betalen, maar wel, dat hij er niets over geschreven had, zoodat wij dachten, dat alles van hem was, en de generaal al voor het ‘vorstelijk pakket’ heeft bedankt! Vanavond schrijf ik hier nog wat bij; misschien is er dan ook een brief van jou.
Maandagavond. De verhuizing is al weer achter de rug; gelukkig niet zoo vermoeiend als de vorige keer, vooral omdat we die groote tafel niet te sjouwen hadden. Mijn stoel heb ik naar de aula gebracht; en de generaal zit op blok I, 46, bij 6 of 7 anderen op een kamer, maar hij eet daar ook. Voor mij is het gemeenschappelijk eten en het kopjes koffie drinken afgeloopen; maar dat is niet zoo erg. Schrijf zijn nieuwe adres maar meteen aan zijn vrouw. Ik sluit deze brief nu af en ga naar een grammofoonconcert: een vioolconcert van Mozart en de 3e symphonie van Brahms. Vóor Zaterdag hoop ik nog iets te hooren. Houd jullie goed! Veel zoenen en hart. gr. van Simon

Phyllis Chesler • 16 januari 1978

Phyllis Chesler (1940) is een Amerikaanse schrijfster en hoogleraar psychologie. In With Child: A Diary of Motherhood (1979) beschrijft ze wat het is en hoe het voelt om moeder te worden. Het boek is in het Nederlands vertaald als Moeder met kind (vertaling Elise Marijns).

16 januari 1978
Je hebt altijd honger. Het is altijd voedingstijd. Je zuigt een uur lang, om de tweeëneenhalf uur. Een vrouw die dit doet kan niets anders doen - tenzij ze het mag doen terwijl ze het kind voedt.
Mijn vriendin Clara is hoofd van een psychiatrische afdeling. Vorig jaar heeft ze geprobeerd de baby te voeden tijdens haar werk. De andere psychiaters, de patiënten konden daar niet tegen. Ze werd beschuldigd van exhibitionisme! Een dokter als voedende moeder, dat is te bedreigend.
Mijn vriendin Sharon vertelt me dat ze zich zelf toedekte met een deken wanneer ze haar kind de borst gaf in de zitkamer van vrienden! Een moeder die haar kind de borst geeft wordt niet getolereerd.
Vrouwen, van boven naakt, van onderen naakt, dansend in kooien; televisieactrices die hun boezem laten dansen, pornografische tijdschriften. Overal wordt de vrouwenborst ontbloot. Maar niet op een gewone, van nature heilige manier. Borstvoeding is nog steeds een smerige, stiekeme keuze. Geen trots, openlijk feit.
'Doe het niet, Phyllis. Het is de pest voor je borsten,' beweren twee vriendinnen.
Ariel*, wat zal er met ons gebeuren wanneer we de deur uitgaan?


* Ariel is de naam van haar zoon

donderdag 14 januari 2021

J. van der Weiden • 15 januari 1916


• Bij Volendam braken de dijken bij de watersnood van begin 1916 op verschillende plaatsen door en geheel Waterland kwam onder water te staan. Uit: Dagboek van pastoor J. van der Weiden (1916).  

“Op vrijdag 14 januari 1916 om drie uur in de morgen werden wij gewekt. Alle mensen waren op de been. Men vreesde een dijkdoorbraak. De zee stond zeer hoog tot bijna aan de kruin van de dijk. Dat was wel meer gebeurd, maar wat erger was, en wat volgens oude mensen sinds mensenheugenis nog nooit was gebeurd, de wind draaide naar het oosten en het water sloeg met een geweldige kracht tegen de dijk. Dit is volgens mijn bescheiden mening de oorzaak van de ramp. De dijk spoelde door het overslaande water aan de binnenkant weg, verloor daar zijn steun en bezweek tenslotte. En hij was toch zo breed en sterk. God bidden dat hij de ramp mocht afweren, was het enige dat wij konden doen. Daarom hebben wij van zes tot zeven uur voor het geopende tabernakel gebeden en voor die intentie droeg ik om zeven uur de H. Mis op. Is ons gebed verhoord? Wij mogen dankbaar zijn dat het dag was, toen het water ons bereikte, anders – zo geloof ik – waren vele mensen omgekomen. Na de H. Mis vertelde mij de kapelaan die naar de zieken was geweest: “Ze zeggen, dat de dijk doorgebroken is, het water stroomt met geweld de sloten in.” Ik keek boven uit het vlieringraam van de pastorie in de richting van Monnickendam en zag dat daar de weilanden tot de spoordijk Volendam-Kwadijk alles onder water liep. De tram van kwart voor acht reed juist weg. Een uur later overstroomde de spoordijk en liep het water de Meerpolder in. Het water kwam achter de pastorie steeds hoger in de tuin. De aardappelen en ingemaakte groenten hebben wij met man en macht vanuit de kelder snel naar boven gehaald. Samen met de kapelaans naar de kerk gegaan om te redden wat er te redden viel. Tot de knieën ongeveer moesten we door het water lopen. Om half twaalf heb ik het Allerheiligste uit de kerk gehaald en in de sacristie de paramenten zo hoog mogelijk opgeborgen. ‘s Avonds kwam het water in de benedenverdieping van de pastorie. Zaterdag liep het water weer weg, maar zondag stond het water weer in de pastorie. Gelukkig liep het water ‘s avonds weer weg. Na die tijd hebben we in de pastorie geen water gehad. (Nu ik dit schrijf is het maandag 24 januari 1916).

Zaterdag 15 januari 1916: geen H. Mis. Zondag, maandag en dinsdag een H. Mis bij de zusters.

Woensdag 19 januari 1916: H. Mis in de kerk. Met een boot door de tuin naar de sacristie. Het was zeer stil weer, anders is het bijna niet te doen. Ook het varen naar de zusters is bij harde wind zeer moeilijk.

Donderdag 20 januari 1916: de bisschop bezocht. Vandaar naar Hoorn en per botter weer terug. Een prachtige wind; binnen anderhalf uur waren we over.

Vrijdag 21 januari 1916: altaar opgeslagen in de zaal van de pastorie, daar doe ik samen met een van de kapelaans de H. Mis en laat daarbij zoveel mogelijk mensen toe. Al in de eerste dagen werd besloten, dat een van ons ‘s nachts in een huis op de dijk zou logeren met het Allerheiligste en de H. Olie bij zich, voor eventuele bedieningen. Kapelaan van Baaren nam dat graag op zich. Hulde aan de soldaten, die zo kranig bij de overstroming geholpen hebben door de kinderen, ouden van dagen en zieken in veiligheid te brengen. Door de grote zorg van de heer Beaufort, consulent van de pluimveeteelt, werden 50.000 eenden naar Amersfoort gebracht. De bewoners in de Streek tussen Hoorn en Enkhuizen, hebben veel slaapplaatsen aangeboden, maar het is niet gemakkelijk de vrouwen weg te krijgen uit Volendam. Tachtig kinderen gaan naar de vakantiekolonie van pater Zuidgeest. 

Zondag 30 januari 1916: twee H. Missen in de kerk, de mannen op de tribune en op het zangkoor. Vier H. Missen in de grote zaal van Hotel Van Diepen, (het hotel op de dijk) voor de vrouwen, de oude mannen en de kinderen. De tocht van de mensen naar de kerk ging moeilijk: door het lage water konden de schuiten met veel volk niet vooruit en raakten aan de grond.
Maandag 31 januari 1916: vandaag begonnen een noodbruggetje te maken van de pastorie naar de dijk, rechtdoor met toegang naar de kerk. Dat zal onze tocht naar de dijk zeer vergemakkelijken. Vrijdag 4, en zaterdag 5 februari 1916: de kerk staat droog, het water was zeer laag. Er woei een voortdurende zuidenwind. Er zouden twee H. Missen in de kerk zijn en een in de zaal bij Van Diepen voor kinderen en ouden van dagen. Maar helaas, de wind ging een weinig westelijk en zondagmorgen stond er een halve voet water in de kerk.
16 februari 1916: Hevige zuidwesterstorm, het water beukt tegen de huizen en de pastorie, het kerkhof is verschrikkelijk gehavend. ‘s Nachts stijgt het water, ‘s morgens een voet in de pastorie. Mijn waterlaarzen doen goed dienst. Kapelaan Veldhuyse gaat naar Amsterdam. Ik heb hem op mijn rug de pastorie uitgedragen naar buiten.”

https://onh.nl/verhaal/volendam-tijdens-watersnood-1916




woensdag 13 januari 2021

Shaun Bythell • 14 januari 2015

Shaun Bythell is the owner of 'The Bookshop' in Wigtown, Scotland's National Book Town. Uit: Dagboek van een boekverkoper.

Woensdag 14 januari
ONLINE BESTELLINGEN: 8
BOEKEN GEVONDEN: 4
Vanmorgen voor openingstijd de bus naar de garage gebracht voor een beurt. Ik was het glad vergeten. Daardoor had ik geen vervoer om op ziekenbezoek te gaan bij Jessie. Ik heb Vincent verteld dat Jessie opgenomen is en hij beloofde de bus met voorrang na te kijken.
Rond elven stopte de excursiebus van Shearings voor de deur. Normaal dromt er dan een stoet pensionado's met de hand stevig op de knip de winkel in. Ze kopen nooit iets, grissen alles wat gratis is mee en klagen honderduit over de prijzen. Vandaag kwam er alleen een jonge vrouw binnen die beleefd en interessant was en zelfs een paar boeken heeft gekocht. Ik vroeg of ze haar soms gegijzeld hadden, waarop ze me bevreemd aankeek en behoedzaam achteruit naar de deur schuifelde.
Vanmiddag dwaalde een bezoeker een uur lang door de winkel. Uiteindelijk kwam hij naar me toe: 'Ik koop nooit tweedehands boeken. Je weet niet wie ze in handen heeft gehad of waar ze hebben gelegen.' Afgezien van het feit dat het nogal tactloos is om zoiets tegen een verkoper van tweedehands boeken te zeggen, is het natuurlijk altijd de vraag door wiens handen die boeken gegaan zijn - ongetwijfeld van dominees tot moordenaars. Voor deze klant was dat iets beangstigends, maar voor anderen is zo'n mysterieuze herkomst juist iets wat tot de verbeelding spreekt.
Ik had het een keer met een vriend over aantekeningen en kantlijnopmerkingen in boeken. Ook daarover zijn de meningen verdeeld. Af en toe worden Amazon-orders teruggestuurd omdat de klant opmerkingen van eerdere lezers in een boek heeft aangetroffen die wij over het hoofd hebben gezien. Zelf stoor ik me nooit aan zulke toevoegingen, ik vind ze juist fascinerend als inkijkje in de denktrant van iemand anders die dat boek ook heeft gelezen.

KASTOTAAL £77,80
8 KLANTEN

dinsdag 12 januari 2021

Gerard Raymond • 13 januari 1929

Gerard Raymond (1912-1932) was een mystiek ingestelde Canadese jongen die zijn gedachtes over zijn pogingen om een staat van nederigheid te bereiken neerschreef in een dagboek, dat gepubliceerd is als Dagboek van 'n Canadeesche jongen. Hij overleed jong, aan tbc.

3 januari 1929
Ik begin aardig te merken, dat die geestelijke strijd allesbehalve meevalt. Vanaf 't allereerste oogenblik dat ik iets goeds ga ondernemen, merk ik allerlei trucjes van de vijand. Nu moet ik probeeren om me niet te laten verstrikken in z'n netten, 't Is erg genoeg, maar ik loop er soms hals over kop in. Juist als ik de eigenliefde in me wil bestrijden, dan voel ik me zwellen van trots. Pietje potlood geeft me dan allerlei lumineuze gedachten in: Je bent, zegt ie, de volmaakste van alle menschen. Kijk maar naar de anderen. Doen zij ook zooveel als jij? En zoo gaat t maar door. Allerlei gedachten komen op me af. Soms wordt 't 'n heele roman, tot groot plezier van m'n vervloekte 'ik'. O, die duvel, je zou hem z'n nek omdraaien. Ik heb mooi praten, maar bij de eerste de beste aanval laat ik me voor de gek houden door die trouwelooze vleier. Och hemel, ik hoef me waarachtig niet op m'n volmaaktheid te beroemen. Ik ben nog een heel eind uit de richting en heel wat werk staat me nog te wachten, 't Zwaarste zal wel zijn om m'n wil te buigen en mezelf onder de duim te krijgen, 't Zal me niet meevallen echt nederig te worden.

maandag 11 januari 2021

Anthony Duyck • 12 januari 1595

Antonie Duyck (1560-1629) was vanaf 1621 raadpensionaris van Holland. In 1593 was hij advocaat-fiscaal van de Raad van State en hield in die functie een journaal bij waarin hij verslag deed van de militaire campagnes van prins Maurits.

Tjaer 1595 begonst mette troubles vande Italiaenen ende den viant tot Hilvarenbeeck vergaedert, waeromme Sijn Ex[cellen]tie naer Gornichem getoogen was om alle quaet voornemen vanden viant te beletten ...

[Den 12en Januarij]
Den 12en Januarij ontlaete [dooide] het noch seer weynich, ende omdat men verstaen hadde dat Sijn Extie van meyninge was weder naer den Haege te keeren ende het soe seer niet en doyde dat de revieren ofte diepten consten oopen kommen ende de Staeten Generael geraetsaemer achten dat Sijn Extie noch tot Gornichem bleeff om alle invasien te voorcommen hebben se een poste afgeveerdicht ende hem versocht noch te willen blijven tot Gornichem tot dat de diepten souden beginnen open te gaen.

[Den 13en Januarij]
Den 13en Januarij quackelde het noch al aen ende quam hier in tlant den gewesen Capitein Lanchaer, die mettet volck naer Vranckrijck mede getoogen was ende bracht seeckerheyt dat den Coning last gegeven hadde aenden Hartoge van Bouillon om eersdaechs de oirlogen in tlant van Lutsemborch te beginnen, daertoe den Hartoge sijn volck hadde doen vergaederen tegen den 12en deser. Bracht mede tijdinge dat de vaen ruyteren vanden Baron van Peche verloopen was, terwijle den Lieutenant Sapoigne in den Haege was geweest om de commissie te solliciteren.

[Den 14en Januarij]
Den 14en Januarij begonstet weder te vriesen ende vertoogen de Italiaenen van Sprange naer der Heyde om mette peerden beter in tlant van Brabant te konnen commen, om haer contributien te executeren, dewijle den viant met sijn leger stil was tot Turnhout, bij dewelcken gecommen was den Graeve van Belgeosa te vooren bij den gemutineerden ontslaegen. Desen dach tooch een goet deel van tvolck vanden Hartoge van Bouillon doir Sedain om in tlant van Lutsemborch inne te vallen, hoewel noch scheen off sulcx niet met behartinge bij den Coning ofte de Francoisen gedaen en werde, maer dat se altoes een achterdeure wilden openhouden.

[Den 15en Januarij]
Den 15en Januarij vriestet seer, waeromme d'ingesetenen vande Betuwe weder aen tbijten vielen om de Waele alles op te bijten ende soe heur selven te verseeckeren. Desen dach quam tvolck vanden Hartoge van Bouillon in de grensen van Lutsemborch bij malcanderen ende overvielen Jvois, twelcke niet sterck en was, ende sloegent alles doot wat sij daer vonden, ende belegerden terstont daernaer La Fertté, dat sij mede sonder beschieten kregen ende hebben aldus d'oirlogen aldaer begonnen.

zondag 10 januari 2021

Catharina Schrader • 11 januari 1737

Catharina Schrader (1656-1746) was een Friese vroedvrouw, die bijna 50 jaar haar vak uitoefende. Ze hield een journaal bij waarin ze de bevallingen beschreef.

1737 den eersten januwar dingesdag bij Coop meyster schutemacker sijn vrouw Klasken. En har verlost van een soon. Sij hade het swar. En de naegeborte was bovengemen vastgegroyt. Haden het beyde swar. Doch de Heere sij danck, nog ales wel. Een soon.

1737 den 6 januwary Dry Koningen Sara Stave sijn wijf Hilltie. Een soon. Het war dar al.

1737 wonsdag den 9 januwary gehalt bij Harman Wittsenborg backer sijn vrouw Lutzke. En na datse 3 wecken dar seer qwalick an was gewest met grotte benauwheit en bloet bracken. En ginck don de tit verfult was. En alles well. Een jonge soon.

1737 den 11 januwary te Holvert gehalt bij de welgeborne mevrouw Bouwwina van Ayluwa gritman over Westdongerdel. Nae dat ick dar een hallef ur mar gewest war, har van 2 kinders verlost van 8 mand[en]. Een son met een dochter. Het erste, een dochter, levede. Het leste, een sontie, war doodt en all ant rotten. Heel hastig qwamen se op mallka[nder]. En mevrouw war seer welvarende. En war ick dar 12 daagen.

1737 den 12 januwar bij Jan Aarens korrfmacker en birdrager sijn wif Rickxt. Tallemde lang. Dingesdag. Een dochter.

Pieter Jacob Costerus • 10 januari 1831

Pieter Jacob Costerus (1806-1862) was een Fries schoolbestuurder en lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Als vrijwilliger bij het Jagercorps der Utrechtse studenten maakte hij de Tiendaagse Oorlog mee. Uit: Brieven en dagboek van den Utrechtschen vrijwilligen jager Pieter Jacob Costerus (1917) 

9-13 Januari.
Den dag van mijne aankomst gevoelde ik weinig lust, om waarnemingen te doen, betrekkelijk hen, waarvan wij voor korten tijd huisgenooten stonden te worden; den volgenden dag reeds moest ik de wacht betrekken en toen ik vandaar terug kwam, gevoelde ik daartoe, na zooveel vermoeijenis, nog minder lust. Sedert echter ben ik in staat gesteld, om hieromtrent een en ander mede te deelen. Het hoofd des huizes is, zooals ik reeds zeide, eene weduwe, tot die jaren geklommen, dat het ieder, die uit haren pot moet eeten, pleizier moet doen, dat zij niet snuift. Zij heeft een nietsbeduidend gezigt, waarop alleen eene onverschillige goedhartigheid te lezen staat; overigens is zij lelijk. Het kan niemand, die haar gezien heeft, verwonderen, dat zij moeder is van zulke kinderen, als verder onder zijne beschouwing vallen. Twee zonen en eene dochter slechts zijn tehuis van de 8 telgen, die zij aan de wereld geschonken heeft. De beide eersten zijn lang opgeschoten jongens; de grootste is de oudste en beduidt het minst. Hij ziet er uit als iemand, die verbouwereerd uit een diepen slaap ontwaakt en hij is doof, niet zoo zeer als gevolg van gebrek aan zijn hoororgaan, als wel, omdat hij schijnt te gelooven, dat de dingen, die rondom hem gebeuren, hem niet aangaan. De jongste zou misschien wat beter zijn, indien niet de suffe toestand van hen, waarmede hij leeft, ook bij hem eene zekere onmannelijkheid deed geboren worden. Het meisje is ongelijk veel kleiner; zij kan in vervolg van tijd volmaakt hare moeder worden; wanneer zij werkt, kladt zij al schoonmakende. Behalve deze menschen zijn nog met ons in kwartier 2 grenadiers, een Zwitser namelijk, die corporaal is en edele trekken heeft in zijn wezen, en een Oostvries, wien men het kan aanzien, dat hij veel in het land heeft gewerkt. Doch ik sprak daar van de wijze, waarop de dochter des huizes gewoon is schoon te maken. Inderdaad, het is niet meer dan kladden, wanneer zij hiermede bezig is, en men zal mij gaarne te Edam op dit punt, op mijn woord gelooven. Intusschen vloeit hieruit eene betreurenswaardige onreinheid voort, die zelfs mij, anders niet zoo kiesch op dat punt, in de oogen springt. De dochter in haar werkpakje .... waarlijk! boven alle verleiding van haren kant verheven; de broeders, het brood trappende, inderdaad, zij zouden de kalandisie wegjagen; de moeder, altijd in hetzelfde gewaad. Het zal u dan wel niet verwonderen, dat wij nog steeds onder dezelfde lakens slapen, die reeds aan de manschappen van eene vroegere inkwartiering dienden. Gelukkig schijnen het fatsoendelijke jongelieden uit den Haag te zijn geweest. Wat het eeten betreft, dat beantwoordt aan al het overige. Alle dagen spek, alle dagen eene vette soep zonder vleesch, gelijk aan vuil water, waarin peterseliebladen drijven; voorts roode aardappelen, waarin men, ik weet niet wat, gekoeskoest heeft; eindelijk halfbak met roggebrood, waaraan wij reeds hebben meenen te proeven, dat het door de waardige broeders getrapt is. Wij hebben tot nog toe zoo weinig smaak gevonden in deze kost, dat wij liever wat meer geld uitgeven, om ons in een logement wat te goed te doen. Gelukkig voor ons, dat mijne kameraden een ontzaggelijk groote kist met provisie van Rotterdam hebben ontvangen, waaraan wij ons heerlijk vergasten.

Curzio Malaparte • 9 januari 1948

Curzio Malaparte (1898-1957) was een Italiaanse schrijver. In 1947-1949 verbleef hij in Parijs. Zijn dagboek over die periode is verschenen als Dagboek van een vreemdeling in Parijs (vertaling Jan van der Haar).

9 januari.
Op de top van de Mont Blanc, hoor ik van Gérard Simond, heb je duizenden en nog eens duizenden dode bijen. Ze liggen in de sneeuw en de zoele wind, de föhn, beweegt ze licht. Om de top fladderen zwarte vlinders. De Col des Hirondelles wordt zo genoemd omdat je er in het voorjaar honderden en nog eens honderden dode zwaluwen hebt. In het voorjaar zien de gletsjers van de Vallée Blanche, de Géant, de Mer de Glace, de gletsjer van de Combe Maudite, zwart van de ijsvlooien. Het zijn piepkleine vlooien die met duizenden de sneeuw bedekken en zwart kleuren. Gérard Simond, internationaal ijshockeykampioen, is een fervent jager op coqs de bruyères. Zijn pointer, Tex, is in heel het Arve-dal berucht. Gérard begint over het leven van coqs de bruyère, marmotten, hermelijnen, sneeuwhazen, gemzen. In de winter graven de coqs de bruyères gangen in de sneeuw en gaan ze van de ene mirtenstruik naar de andere, al etend van de afgevallen bessen. Zo komen ze de winter door. Gérard begint over het gemzenkerkhof. Net als olifanten hebben gemzen hun geheime begraafplaatsen. Je komt in de Alpen nooit een gems tegen die door ouderdom of ziekte is geveld. Onduidelijk is waar ze aan hun einde komen. Vanmorgen verguldde vanaf de top van de Brévent een schitterende, welhaast te volle, te gele en goudkleurige, bijna honingkleurige zon de onmetelijke, schitterende opeenvolging van bergen.

donderdag 7 januari 2021

Pieter Jacob Costerus • 8 januari 1831

Pieter Jacob Costerus (1806-1862) was een Fries schoolbestuurder en lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Als vrijwilliger bij het Jagercorps der Utrechtse studenten maakte hij de Tiendaagse Oorlog mee. Uit: Brieven en dagboek van den Utrechtschen vrijwilligen jager Pieter Jacob Costerus (1917) 

8 Januari.
Na een smakelijk ontbijt te hebben genuttigd, namen wij afscheid van den Heer de Bruin en begaven ons te 7 1/2 ure naar de markt. Het schoone weder gaf ons moed, om bij vernieuwing een marsch van 5 uren af te leggen, maar desniettegenstaande gevoelden wij spoedig, dat wij ook den vorigen dag hadden geloopen. Ik voor mij leed meer dan ik tot nog toe gedaan had, aan vermoeijenis, ofschoon ik stof van dankzegging had over den goeden toestand van mijne voeten, die bij velen open gingen. Welkom derhalve was ons het gezigt van Tilburg, waar wij ’s middags te 2 1/2 ure binnenrukten. Wij werden 4 aan 4 ingekwartierd. Ik raakte bij eene bakkerin, weduwe van Ackermans, met De Jongh, Van Rossem en Van den Ham, dezelfden, waarmede ik te Bergen op Zoom en te Rozendaal was geweest. De twee overigen namen elders hun intrek, iets dat ons ongemeen ter harte ging, daar wij samen te Rozendaal zeer vele genoegens hadden gesmaakt.

woensdag 6 januari 2021

Nicolaas Beets • 7 januari 1835

Nicolaas Beets (1814-1903) was een Nederlandse schrijver. In zijn studententijd hield hij van 1833-1836 een dagboek bij.

Amsterdam 7 Januari. Herengracht bij de Leidsche.
- Na den maaltijd terstond naar Heye, die juist op dat oogenblik een uitnoodiging naar mij had gezonden om den avond bij hem te komen doorbrengen, aan welke hij kracht had bijgezet door de vermelding dat hij ook Potgieter verwachtte. Wat zou ik doen. De zwager van mijn gastheer, een der Commissarissen van den Schouwburg had mij een vrijkaartje voor den Gijsbrecht van Amstel toe doen komen, en ik moest die beleefdheid beantwoorden door er gebruik van te maken. Aan den anderen kant Potgieter te ontmoeten, was een der zoetste vooruitzichten, die ik naar Amsterdam gaande gekoesterd had, een avond met hem bij Heye te slijten, wat zou mij liever zijn? Ik besloot den avond tusschen Schouwburg en vriendschap te verdeelen, en wèl den Gijsbrecht te gaan zien maar de klucht van Cloris en Roosje eraan te geven, ja zelfs het laatste bedrijf van Vondels heerlijk Treurspel op te offeren, immers niet later dan te 8 uren, den Schouwburg te verlaten.
Toen ik dien binnentrad was men reeds in het 2de Bedrijf, en Diedrick van Haarlem vroeg juist aan den Monnik
‘en dat door Egmonds last
of hij wat krijgsvolck mocht te nacht in 't klooster leggen’,
en toen ik even over achten vertrok, was juist de Rei van Edelingen
‘Waer wordt oprechter trouw’
door Mevrouw Engelman (Bia) zeer goed gereciteerd. Die actrice heeft een heerlijke vrouwenstem, die krachtig en helder is. Daarbij is haar uitspraak van 't Hollandsen zeer zuiver en recht goed. Haar standen en gesticulatiën laten veel te wenschen over, en zij is niettegenstaande hare vele goede hoedanigheden er nog ver van af een volmaakte actrice te zijn. Doch wie zou haar, bij het tegenwoordig diep verval van tooneelkennis en smaak, beter opleiden. Het ensemble was dezen avond ver van gelukkig. Daar de rollen van den jaarlijks wederkeerenden Gijsbrecht bij beurten door anderen worden vervuld, had ik het betrekkelijk beter kunnen treffen. Westerman, een vrij goed père noble, is een slechte Gijsbrecht. Mevrouw Muller (Westerman) is een betere Badeloch dan Mevrouw Roobol, en de echtgenoot van deze die ditmaal de rol van Arent van Aemstel vervulde, zou een dragelijk acteur zijn, als hij niet behoefde te spreken, want zijn taal, zijn stem, zijn uitspraak, zijn schreeuwen zijn niet uit te staan. Gestalte en houding zijn goed. Engelman zou de rol van den Bode vervullen. Maar ik moest weg.

Voor half 9 was ik bij Heye terug, en vond er Potgieter. Ik had mij voorgesteld in hem te zullen zien een lang, mager, bleek mensch met melancholieke gelaatstrekken, en een droevig teeken van noodlot op zijn voorhoofd. Hij was geheel anders, zijn gestalte was zeer gewoon. De uitdrukking van zijn gelaat heel vroolijk. Zijn voorhoofd hoog en helder. Zijn oogen klaar en altijd in beweging. Potgieter lacht veel. Al onze gesprekken liepen over kunst en letteren, en vooral over het onderwerp onzer gemeenschappelijke bemoeiing: de Muzen. In betrekking hier mede las ons P. het laatste (in Nr. 6 der Muzen te wachten) gedeelte van zijn Opstel over Loots voor. Uitmuntend. Wij geraakten vervolgens in gesprek over Byrons's dichterlijke Waarde, in vergelijking met Bilderdijk. Potgieter, maar vooral Heye wilden den laatsten, bij die gelegenheid, eene mate van nieuwheid en oorspronkelijkheid van gedachten toekennen waarin ik, ondanks mijne hooge waardeering van Bilderdijk, meende dat hij bij Byron achter stond; terwijl ik in Bilderdijk eene verscheidenheid van schoone vormen en eene zuiverheid van smaak bewonderde, die aan Byron in die mate vreemd was.

dinsdag 5 januari 2021

Constantijn Huygens jr. • 6 januari 1695

Constantijn Huygens jr. (1628-1697) was een Nederlandse staatsman. Hij was daarnaast bekend om zijn werk aan wetenschappelijke instrumenten en als kroniekschrijver van zijn tijd.

6 Dond.
Smergens seyde Marie, gehoort te hebben dat de Coningin [Mary II] veel beter was en geslapen hadde.
Sylvius att bij mij met Sonnius, seyde dat de Conn niet beter was; dat sij wat bloedt van onderen quijt geworden was, en̅ oock uyt haer keel.
Betaelde aen Sonnius 52 ℔ sterl. voor papiere konst, in de vendue tot Walton, die in̅ voorgaende Novemb. etc. gekocht hadde.

7 Vrijd.
Marie quam smergens voor mijn bedt seggen omtr. 8 ueren, dat de Coningin de voorgaende nacht omtr. 2 of 3 ueren gestorven was. Hadde den dagh te voren smiddaghs noch in haer bedt opgeseten, en een watergruwel met haer eygen handt gegeten.
Smerg. was Sylvius bij mij en at daer smiddaghs.
Naer̅ eten reed naer Kinsinghton. De Con. was in sijn bedtkaemer, en̅ de deur van de kleine camer daer voor gesloten, en̅ niemant daerop, gelijck sagh als daerop quam en̅ niemant daer en sagh als la Fontaine, de backstairs. Siende daer niet te doen was, reed naer huys, eerst noch wat met Golstein gepraet hebbende, die op de trap ontmoetede.
Dese naermiddach wierdt het lichaem van Conn gebalsemt, en̅ la Fontaine seyde mij, dat hij al de vensters van̅ antichambre wat opengeset hadde om de quade lucht, die van het lichaem tot daertoe quam.
Naermidd. was tot nicht Vernatti, en̅ n. Becker liet seggen, dat sij niet thuys was (falso), en praete daer met haer en̅ de oude tot 8 ueren.

maandag 4 januari 2021

Hendrik Haecxs • 5 januari 1648

• Hendrik Haecxs (?-?) was een koopman en lid van "den hoogen raad van Brazilië" van 1645-1654. Zijn dagboek uit die jaren is te lezen bij de dbnl.

Dominica den 5 Januarii.
Den wint met een harden storm.

Lumae den 6 ditto.
Wint en weer als vooren, en werden de ledige vaten om water naer landt gesonden, die s'avonts wederom aen boort quamen.

Martis den 7 ditto.
De wint Z., aengenaem weer, en quamen verscheijden schippers en officieren clagen, dat het volc in meest alle de schepen soo instorteden en seer subijt stierven, principael het Schip ‘Den getrouwen Herder’, die maer 60 soldaten op hadde, waervan bereijts 28 in de koije, sonder te hebben chijrurgijn ofte eenige medicamenten. Derhalven den Doctoor en Chijrurgijn van ons Schip derwarts gesonden en op alles voor die tijt sooveel ordre gestelt als doenlijc; ooc wert desen dach wederom een boot met water gehaelt. Naer den middach quam een seer groot Engels schip van boven uijt de Riviere heen en weer door onse vloote laveren en voer sonder ijets te seggen wederom naer boven. Wat sijn intentie was en conden niet weten, dan onse waterhaelders rapporteerden, dat de spraecke aen landt ginck, als wilden wij met onse vloote tot assistentie van den Coninck naer Wicht loopen, waeruijt quaet bedencken genomen en allen Capitainen gewaerschout wel op haer hoede te wesen.

Mercurii den 8 Januarii.
Den Wint Z.W. met redelijck aengenaem weer. Haelden ons laetste water en, alsoo bespeurt wiert dat de soldaten liever in haer vuijlicheijt en stanc souden willen smooren, als sich selven te willen kuijssen en reinigen, is aen alle schippers en officieren scherpelijck belast, de schepen van binnen ten minsten alle 3 dagen eens te laten spoelen en met wat asijn besproeijen.

zondag 3 januari 2021

Richard Henry Dana • 4 januari 1843

Richard Henry Dana (1815-1882) was een Amerikaanse jurist en politicus. Dana's journal entry for Wednesday January 4, 1843 describes a day of socializing in New York City. The evening finds him walking alone down Broadway when he is possessed by an impulse to visit the near-by area known as Five Points - renowned for being what we would today describe as a "Red Light District." As he turns off Broadway, he descends into the underside of urban America in the early Victorian years. His observations allow us to compare the sexual behavior of his time with our own and find little difference.

January 4, 1843
Passing down Broadway, the name of Anthony street, struck me, & I had a sudden desire to see that sink of iniquity & filth, the 'Five Points.'
Following Anthony Street down, I came upon the neighborhood. It was about half past ten, & the night was cloudy. The buildings were ruinous for the most part, as well as I could judge, & the streets & sidewalks muddy & ill lighted. Several of [the] houses had wooden shutters well closed & in almost [each] such case I found by stopping & listening, that there were many voices in the rooms & sometimes the sound of music & dancing.
On the opposite side of [the] way I saw a door opened suddenly & a woman thrust into the street with great resistance & most foul language on her part. She seemed to be very drunk & threatened the life of one woman who was in the house, calling upon them to turn her out too, & saying 'I'll watch for you.' Her oaths were dreadful, & her drunken screeches & curses were so loud that they could be heard several squares off. As I passed on I still heard them behind me.
Next there passed me a man holding up under his arm a woman who was so drunk that she could not walk alone & was muttering senseless words to herself.
Men & women were passing on each side of the street, sometimes in numbers together, & once or twice a company of half a dozen mere girls ran rapidly, laughed & talking loud, from one house into another. These I gradually found were dancing houses. Grog shops, oyster cellars & close, obscure & suspicious looking places of every description abounded.
The night was not cold, & some women were sitting in the door ways or standing on the sidewalks. From them I received many invitations to walk in & see them, just to sit down a minute, &c., followed usually by laughter & jeers when they saw me pass on without noticing them.
At one door, removed from sight & in an obscure place, where no one seemed in sight, two women were sitting, one apparently old, probably the 'mother' of the house, & the other rather young, as well as I could judge from her voice & face. They invited me to walk in & just say a word to them.
I had a strong inclination to see the interior of such a house as they must live in, & finding that the room was lighted & seeing no men there & no signs of noise or company, I stopped in almost before I knew what I was doing.
The room had but little furniture, a sanded floor, one lamp, & a small bar on which were a few glasses, a decanter & behind the bar were two half barrels. The old woman did not speak, but kept her seat in the door way. The younger one, after letting me look round a moment, asked me in a whisper & a very insinuating air, putting on as winning a smile as she could raise, & with the affectation of a simple childish way, to 'just step into the bed room: it was only the next room.'
Here I had a strong desire to see the whole of the establishment, yet some fear of treachery or fouled play. I had more than $50 in my pocket, a gold watch, gold pencil case, gold double eye glass, & other things of value & being well dressed, I might be looked upon as an object for plunder. I had, too, no weapon; not even a cane. When adventure is uppermost, however, we seldom weigh chances.

The house I perceived was very small & it being comparatively early & people passing in the street I had little fear, & went in. The bed room was very small, being a mere closet, with one bed & one chair in it, the door through which we came & a window. There was no light in it, but it was dimly lighted by a single pane of glass over the door through which the light came from the adjoining room, in which we had been. The bed stead was a wretched truck, & the bed was of straw, judging from the sound it made when the woman sat upon it.
Taking for granted that I wished to use her for the purposes of her calling she asked me how much I would give. I said 'What do you ask?' She hesitated a moment, & then answered hesitatingly, & evidently ready to lower her price if necessary, 'half a dollar?' I was astonished at the mere pittance for which she would sell her wretched, worn out, prostituted body. I can hardly tell the disgust & pity I felt. I told her at once that I had no object but curiosity in coming into the house, yet gave her the money from fear lest, getting nothing, she might make a difficulty or try to have me plundered. She took the money & thanked me, but expressed no surprise at my curiosity or strangeness. Perhaps they are used to having the visits of persons like myself from abroad & who wish to see the insides of such places....
As I retrod the ground very nearly the same scenes presented themselves; & I observed that there were a great many girls of from 8 or 10 to 12 or 14 years of age in the street & going in & out of the houses. The greater part of the women in this course of life are victims of seduction, from other places, & from respectable situations in life, who come or are enticed by cunning to the city; yet it seems there are some who are bred up to vice from out of its midst.
From these dark, filthy, violent & degraded regions, I passed into Broadway, where were lighted carriages with footmen, numerous well dressed passers by, cheerful light coming from behind curtained parlor windows, where were happy, affectionate & virtuous people connected by the ties of blood & friendship & enjoying the charities & honors of life. What mighty differences, what awful separations, wide as that of the great gulf & lasting for eternity, do what seem to be the merest chances place between human beings, of the same flesh & blood.

Tz'e-sji • 3 januari 1902

Cixi (Chinees: 慈禧, Cíxǐ of Tzu Hsi) (1835–1908) was keizerin-regentes van China tijdens de Qing-dynastie. Tussen 1861 en 1908 bestuurde ze onofficieel de Qing-dynastie. Uit: Revolutie der eenzamen. Spiegel van een tijdperk (1953) van Pieter Jan Bouman.

De 24ste dag van de achtste Maan - 24 October 1901 - zette de stoet van de keizerin-weduwe, Tz'e-sji, de regentes, zich in beweging. Eindelijk kon zij Hsi-an verlaten, de stad waar zij na haar vlucht uit Peking, toen de Chinese nationalisten in hevige gevechten waren gewikkeld met buitenlandse marinedetachementen, langer dan een jaar had gewoond.
Na een offerfeest voor de God van Oorlog, de beschermer van de Manchu-dynastie, waren de wagens langzaam in de richting van Ho-nam fu gereden. Te K'ai-fêng, werd de 66ste verjaardag van de vorstin gevierd. Zij zag er nog jong uit, met haar gitzwart haar, in haar coquet gewaad van gele zijde, zwaar van goudborduursel. Ruim veertig jaren had zij het land met vaste hand bestuurd, zonder er evenwel in te slagen het verval van het rijk en de penetratie der ‘barbaren’ te stuiten.
Heimelijk had zij de Boxers, onder leiding van prins Tuan, aangemoedigd hun religieus en nationalistisch fanatisme tegen de vreemdelingen in de waagschaal te werpen. Zij had de wijze raad van haar oude raadsman Li Hung-chang in de wind geslagen: stenen zijn sterker dan eieren. De wapens der ‘barbaren’ zouden immers het overwicht behouden. Verwoesting bedreigde de hoofdstad van het Hemelse Rijk. Het was volgens Li Hung-chang te voor zien geweest, dat men niet moet proberen met een of ander projectiel een rat dood te gooien, die tussen kostbaar porcelein door loopt.
In het belang van het rijk, de barbaren tegemoetkomend met geveinsde vriendelijkheid, hadden de Chinese onderhandelaren deemoedig berouw getoond. De keizerin-weduwe kondigde strenge straffen aan voor degenen, die het hadden gewaagd de goede verstandhouding met het buitenland te verstoren. Haar respect voor de leiders der rebellie moest zwichten voor de politieke noodzakelijkheid een streng gebaar te maken: Prins Tuan werd verbannen, enige van zijn medewerkers onthoofd. Bij wijze van gratie mochten enkelen zelfmoord plegen.
De vertegenwoordigers der mogendheden lieten zich door Li Hung-chang er van overtuigen, dat terugkeer naar Peking van de keizerin-weduwe wenselijk was. Tz'e-sji, die, om ‘haar gezicht niet te verliezen’, reeds had overwogen een nieuwe hoofdstad ver in het binnenland te kiezen, waardeerde de veranderde gang van zaken.
Nu was zij dus op weg naar de Keizerlijke stad. De wagens vorderden gemiddeld 25 mijl per dag. Bij het oversteken van de Gele Rivier werden offeranden opgedragen aan de God der Rivieren. Op een draakvormige boot, speciaal voor deze gelegenheid gebouwd, staken Tz'e-sji en haar hofdames de brede stroom over.
Tussen de Gele Rivier en Cheng-ting fu sloten zich een groot aantal Manchu-edelen met ruitergevolg bij de keizerlijke processie aan. Het was nu bitter koud, halverwege December, op het 250 mijl lange traject. 's Nachts stonden fakkeldragers bij de rustplaatsen opgesteld. De gouverneur van de provincie had de gehele weg met zachte klei laten bepleisteren.
Eindelijk werd Cheng-ting fu, het beginpunt van de spoorlijn naar Peking, bereikt. De keizerin-weduwe zou haar eerste treinreis ondernemen. Zij controleerde het overladen van haar karavaan in de spoorwagons, confereerde met de directeur van de lijn, M. Jadot (een Belg, het eerste gedeelte van de lijn was met Belgisch kapitaal aangelegd), babbelde vrolijk met haar hofdames en vond ook nog tijd om een aantal missives uit Peking door te lezen en zelf een decreet op te stellen over haar wens, vertegenwoordigers der buitenlandse mogendheden met hun dames ten paleize te ontvangen.
De 3de Januari 1902, precies op het vastgestelde uur, 's morgens half tien, verliet de keizerlijke trein Chang-ting fu. Na een onderbreking van de reis te Pao-ting fu, droeg M. Jadot de 6de Januari de verantwoordelijkheid over aan de bedrijfsleider van de Britse spoorlijn, op het traject Feng-T'ai-Peking. Tz'e-sji, bijgelovig, had zich door haar waarzeggers laten vertellen, dat zij goed deed Peking niet te bereiken vóór twee uur in de namiddag, de 7de Januari. Ook dwongen zekere voortekenen haar afstand te doen van het plan bij het Zuiderstation uit te stappen; zij wenste bovendien de rust van haar voorouders niet te verstoren door zonder het gebruikelijk eerbetoon per spoor dicht langs hun graven te rijden.
Vooral dit laatste argument werd door de priesters en literatoren met waardering vernomen. De keizerin-weduwe gaf er ook thans blijk van, de deugden van Confucius te kennen. Men vergaf haar gaarne de uitvaardiging van het decreet, dat om ‘redenen van staat’ de ontvangst van vreemdelingen in De Verboden Stad aankondigde. Ieder kende Tz'e-sji's realisme voldoende om te begrijpen dat slechts uiterste politieke noodzaak het toelaten van barbaren op plaatsen van heilige cultuur rechtvaardigde.
Zo verlieten de keizerin-weduwe en haar gevolg de trein dus aan het kleine tussenstation Machiapu. Bij de Yung-ting poort werden de draagstoelen een ogenblik neergezet voor het uitspreken van de vereiste geloofsformules. Daarna ging de optocht langzaam verder; er werd wierook gebrand, priesters zongen hun melodieus ritueel.
Toen Tz'e-sji hoffelijk voor een groepje vreemdelingen boog, mompelde het volk: ‘De Oude Boeddha (zo noemde men in het Noorden gaarne de keizerin-weduwe) groet de vreemde duivels.’ Met verheugde gebaren begroette de regentes de vertrouwde omgeving, die zij zo lang had moeten missen: het Paleis der Hemelse Zuiverheid, de Rotstuinen en de Lama tempel, de Witte Pagode en de Westelijke Poort van de Roem, toegang gevend tot het hart van de Verboden Stad. Zodra zij zich in het binnenpaleis Ning Shou Kung bevond, liet Tz'e-sji de schat opgraven, die zij bij haar vlucht aan de aarde had toevertrouwd.
In de volgende jaren kondigden lange reeksen decreten hervormingen aan, gericht op de modernisering van het Hemelse Rijk; uitzending van talentrijke jonge mannen naar West-Europa en de Verenigde Staten, afschaffing (in 1905) van het examenstelsel, dat de wijsheid der klassieke boeken te eenzijdig in stand hield zonder begrip voor de eisen des tijds, veranderingen in het bestuurssysteem en verbetering van het verkeerswezen.
Op korte termijn echter een beknopt decreet van posthume hulde voor de concubine ‘Parel’, gestorven op de dag van de vlucht van de keizerin-weduwe. Weliswaar had Tz'e-sji zelf een wenk gegeven haar rivaal in een put te doen werpen, maar nu achteraf meende zij toch goed te doen, de vrouw die zij uit de weg had laten ruimen, met veel rouwbeklag over haar ‘zelfmoord’, enige hoge titels te geven. Bij haar leven stond ze de regentes in de weg,
na haar dood moest echter rekening worden gehouden met haar geest, die naar oude gewoonte, met het gebruikelijke eerbewijs, een plaats toegewezen moest krijgen in de enigszins vage, doch daarom niet minder reële hiërarchie van het schimmenrijk der doden.