zondag 28 april 2024

Astrid Lindgren • 29 april 1940

Astrid Lindgren (1907-2002) was een Zweedse kinderboekenauteur. In 2015 is haar oorlogsdagboek gepubliceerd (Nederlandse vertaling).

29 april
In Noorwegen wordt in volle hevigheid geknokt. Veel dorpen zijn volledig door bommenwerpers verwoest. Veel mensen zijn dakloos. Volgens mij is het erger om nu in Noorwegen te leven dan het in Finland was, omdat in Noorwegen het thuisfront zo onrustbarend heeft verzaakt. Het lijkt of het Noorse verzet over de gehele linie tamelijk slap was. De bijdragen van de geallieerden zijn tot nu toe meer dan belabberd. Toch schijnen er daar tamelijk grote troepenmachten te zitten, zowel Engelsen als Duitsers. Helemaal in het noorden is de Noorse mobilisatie min of meer volgens plan verlopen en daar hebben de Engelsen de situatie vermoedelijk onder controle. Maar het hele zuiden van Noorwegen is in handen van de Duitsers en die gaan vreselijk krachtig en efficiënt te werk. In Berlijn was een grote persconferentie en Von Ribbentrop heeft een toespraak gehouden en documenten overlegd om te bewijzen dat de geallieerden een invasie van Noorwegen hadden voorbereid die uitsluitend verijdeld is omdat Duitsland die vóór was. Tegelijkertijd beweert men dat de Noorse regering niet absoluut neutraal is geweest. De Zweedse regering neemt daarentegen, zei Von Ribbentrop, een strikte neutraliteit in acht. In de buitenlandse pers wordt beweerd dat de positie van Zweden aanzienlijk is verbeterd. Maar we bevinden ons nog steeds in de hoogste staat van paraatheid en we hopen dat daar niets aan verandert voordat die ellendige oorlog een keer ophoudt.

2 mei
De lente is gekomen. 'O, wat lacht die meizon heerlijk,' zongen de studenten uit Uppsala op de radio tijdens het Walpurgisfeest [30 april] en je kon er bijna niet naar luisteren, zo mooi was het. De zon heeft de hele feestdag geschenen en het is eindelijk een beetje warm geworden na die vreselijke winter. Gisteren is bijna heel Stockholm naar [de wijk] Gardet getrokken om in een gezamenlijke burgeroptocht, die de partijbelangen overstijgt, te demonstreren. Mevrouw Stackig en Göran zijn met mij en dé kinderen meegegaan als toeschouwers. De hele stad was net een bijenkorf.
Vandaag zijn Karin en ik in [het bos van] Judarnskogen geweest en hebben we gezien dat de lente is gekomen. Dit jaar is er zoiets eigenaardigs met de lente; onwillekeurig verheug je je erover, maar tegelijkertijd geeft het een nog onverdraaglijker gevoel als je eraan denkt dat mensen elkaar doden terwijl de zon schijnt en de bloemen ontluiken.

August Willemsen • 28 april 1997

• In Vrienden, vreemden, vrouwen schrijft vertaler August Willemsen (1936-2007) over hoe de wereld er tussen zijn twintigste en achtentwintigste voor hem uitzag, en maakt hij “het verstrijken van de tijd voelbaar, tegen een voortdurend aanwezige achtergrond van drank en erotiek, en in een wisselend perspectief van heden en verleden”.

Melbourne, 28 april ’97
Lieve Marian,
De briefjes die we elkaar schreven in 1959, van de Courbetstraat naar het Singel en v.v., herlees ik nu in 176 High Street, Melbourne. Ja, ik ben weer bezig, al is het wat anders gelopen dan we (Janna en ik) hadden voorzien. De toestand is enigszins genormaliseerd, maar we hadden een ongelukkig begin. Koning alcohol was namelijk als verstekeling met mij meegereisd en gooide roet in een eten dat er zo lekker uitzag. Het begon al op de reis A’dam-Melbourne.

Ik wílde dolgraag, verheugde me op het weerzien, verlangde naar Janna, enz. enz. – maar ik geloof dat ik toch óók een beetje nerveus was, onbewust. Anders kan ik niet verklaren dat ik, juist de laatste dagen, in het huisje van mijn broer, weer wat was gaan drinken. Toen ik in Bahrein aankwam, was ik waarschijnlijk al niet helemaal helder meer. Hoe het zij, het vliegtuig zou via Singapore naar Melbourne gaan, maar eenmaal in de lucht vernam ik dat de bestemming Bangkok was. Daarvan werd ik zenuwachtig, dus ik nam nog maar een borrel. Op Bangkok Airport miste ik de aansluiting naar Sydney, bracht drie nachten door in een hotel, waar ik de minibar ledigde, liet bijvullen en weer ledigde, voordat ik op het vliegtuig naar Sydney werd gezet om ten slotte, langs ondoorgrondelijke wegen, in Melbourne in rolstoel te worden afgeleverd.

Na dit rampzalige begin ging het een tijdje goed, er waren mooie, liefdevolle momenten, maar het alcoholiseringsproces had al te diep ingevreten. Nadat ik eind december de toestand onhoudbaar had gemaakt, heb ik drie weken in een hotel gezeten (natuurlijk de stomst mogelijke plaats!), daarna vijf weken in een ontwenningskliniek in de bergen (de meest verstandige plaats), en sinds begin maart woon ik op een kamer, niet ver van Janna, in een straat met winkels en restaurantjes uit de hele wereld. Tot hoe lang, weten we niet. Er zijn wonden die moeten helen, en men weet nooit precies hoeveel tijd dat neemt. Maar Janna en ik zien elkaar regelmatig, ik slaap hier, op mijn kamer, gemiddeld om de nacht, en dat alles beschouw ik, in aanmerking nemend wat er allemaal is gebeurd, als niet minder dan een wonder.

Ik heb hier het grootste deel van mijn spullen (de rest is nog in opslag), ik kan werken, vertalen, schrijven, telefoneren, faxen, muziek draaien, zelfs tv kijken: Elka, mijn Macedonische hospita, houdster van de Slavic Art Gallery waarboven ik woon, was zo vernuftig om van twee in elkaar gedraaide aluminium klerenhangers een antenne te improviseren waarmee ik twee van de tien Melbournse kanalen kan ontvangen.

De eerste dagen nadat ik hier was geïnstalleerd en mijn spullen had, heb ik druk geschreven aan Noor, Roos, een paar van de vrienden die me de laatste tijd in A’dam hadden geholpen, daarna ging ik aan het vertaalwerk (Papiamentu: is nu de deur uit; Portugese gedichten voor Poetry: de deur uit; Braziliaanse roman voor M’hoff: ben ik mee bezig) én aan de schrijverij.

En zo kwam ik jou weer tegen. Ik ben, in die ‘plak’ leven tussen 1956 en 1966 nu gevorderd tot in 1960, de episode Ria. Zij was de laatste persoon die ik, voor mijn vertrek, in A’dam nog heb bezocht. Ze gaf me toen een exemplaar van een boek dat ze heeft gepubliceerd over de opvoeding van haar autistische geadopteerde zoontje, Het kind dat uit de lucht kwam vallen. Heel indrukwekkend. Ik heb er natuurlijk bij zitten janken, maar dat komt ook omdat ik de schrijfster een beetje heb gekend. (Waarom zeg ik dat nou weer zo lullig.)

Met mijn muziek ben ik érg blij. Ik had nl. aanvankelijk wel al mijn grammofoonplaten, cassettes en cd’s, maar niet de mogelijkheid ze af te spelen. Totdat ik, een maandje geleden, een beschaafd ‘torentje’ vond voor $155. met radio, cassettespeler, cd-speler en platenspeler. Het is een tamelijk ruime kamer (± 3 x 6 m.), heel licht, op een hoek, ik zit hier te typen aan het bureau dat ik ooit van de vader van Mieke heb gekregen, kortom: het is hier wel uit te houden.

Denk niet dat ik alleen ‘in het verleden’ leef, al kan dat zo lijken. De sfeer in dit land, althans deze stad, bevalt me uitstekend. De mensen zijn over het algemeen rustig, vriendelijk, tolerant. De hele stad heeft iets bijzonder onagressiefs. Al vaak ben ik, met Janna rijdend door het land, of gewoon op een bankje in een van de vele ontzettend mooie parken hier, tot tranen toe geroerd geweest door de vredigheid in alles, die het gewoon moeilijk maakt je voor te stellen dat het op zo’n groot deel van de wereld alleen maar ellende is. Zelfs in Amsterdam, toch zo’n aardige, tolerante stad, heb ik niet zo’n rust ervaren. Ik heb dan ook, sinds ik weg ben, geen enkel gevoel van heimwee. Natuurlijk, ik denk veel aan de mensen ‘daar’, Noor, Roos, mijn vrienden, maar de stad – nee.

Door de schrijverij denk ik natuurlijk ook veel aan vroeger, Jaap, Dick, jij, Freddie, Ria, en aan mezelf. Maar daarnaast is er het sociale leven, waar ik me meer in begeef dan ik de laatste tijd in A’dam placht te doen. Dit natuurlijk vooral door Janna, moet ik erbij zeggen, die een erg sociaal voelend én sociaal actief iemand is. En dat is voor mij erg goed.

Hoe is het met jou, Marian? Ik zou heel graag iets van je horen.Vorige week is bij Meulenhoff een aardige, kleine Portugese roman verschenen, in vertaling van mij, De veroveraar van Almeida Faria. Mijn eigen boek, waarmee ik bezig ben, is nu gepland (voor het eerst echt geplánd, na faxoverleg met de A.P.) voor herfst 1998.

Janna en ik hebben vage plannen om in september, in elk geval vóór november (omdat ik een jaarretour heb) naar Nederland te komen. Misschien kunnen we elkaar dan ontmoeten. Roos komt eind juni hier, en blijft dan een maand bij ons logeren. Dat is ook een leuk vooruitzicht.

Het allerbeste, in alle opzichten.
Veel liefs, Guus

Jan Boonstra • 27 april 1948

• Jan Boonstra was als dienstplichtig soldaat gedetacheerd op West-Java, en hield daar een dagboek bij: Dagboek Indonesië.

27-4-'48 Garoet
Gisterochtend had ik een conflict met mijn luitenant (luitenant 'E').
Ik voelde me niet goed, onder andere door een keelontsteking. Ik wilde dus op ziekenrapport gaan, maar daar weigerde de luitenant toestemming voor te verlenen. Ik móest mee met de patrouille. Nou, dat kan me anders niet zo veel schelen, maar er zijn hier zoveel jongens die zich onttrekken van patrouilles door een grote mond op te zetten. En nu moest ik dus in de plaats voor zo iemand met z'n grote mond. Hij zei dat hij geen schoenen had om die patrouille te kunnen lopen, waardoor ik dus de sigaar was. Maar die jongen heeft zijn schoenen gewoon verstopt in zijn plunjebaal, om ze mee te kunnen nemen naar Nederland, maar dat wist de luitenant dus niet!! Daarbij moest ik in drie dagen tijd twee maal op patrouille en een keer nacht!
Toen de luitenant me genoeg getreiterd had, en ik gereed stond om mee te gaan, kreeg ik opeens toestemming om op ziekenrapport te gaan. Ik heb dat toen geweigerd en ben gewoon mee op patrouille gegaan. Vanochtend kwam de luitenant informeren hoe 't met me ging, en ik heb hem verteld dat hem dat niets aanging, omdat het hem toch niet interesseerde. Hij vroeg of ik dat meende, en ik vertelde hem dat dat zo was. Hij kon toen afdampen!!
Misschien was 't wat veel gezegd maar hier zijn jongens die zijn nota bene al 6 weken niet meer op patrouille zijn geweest, omdat ze drie paar schoenen kapot hebben staan. Ja, dan vergaat mij de zin wel. Ik laat nóóit mijn werk door anderen opknappen.
Er waren overigens ook veel andere militairen die er fel op tegen waren dat een andere militair hun dienst zou overnemen. Want het kwam wel voor dat zo een plaatsvervanger sneuvelde. En dat zou men nooit kunnen verwerken.
Nu wilde onze luitenant het denkelijk weer goed maken, want onze compagnie gaat 4 dagen lang een ander onderdeel aflossen. Nu mag ik hier blijven om op de spullen te passen. Ja, soms moet je hier van je afbijten anders gaan ze een loopje met je nemen.
Ik ben overigens niet op ziekenrapport gegaan. Als 't erger wordt moet de luitenant er de gevolgen maar van dragen!

donderdag 25 april 2024

Marina Tsvetajeva • 26 april 1919

Marina Tsvetajeva (1892-1941) was een Russische dichteres. (Hier een gedicht van haar, hier nog een). In Ik loop over de sterren (vertaling door Anne Stoffel) zijn dagboekfragmenten van haar opgenomen.

Ik treed in dienst bij Monplenbezj, - in de Cartotheek.
26 april 1919.
Ik ben nog maar net thuis, en ziedaar, een grote eed: ik ga nergens meer werken. Nooit. Al ging ik dood.
Het ging zo. Smolenskiboulevard, een huis in een tuin. Ik kom binnen. Een kamer als een doodkist. Wandenvol kaartjes: geen sprankje licht. Papierlucht (niet de edele geur van boeken, maar die van stof. Ha, het verschil tussen een bibliotheek en een cartotheek: het een ruikt naar tempel, het andere naar stempels!). Schrikwekkend elegante juffertjes (de medewerksters). Met strikken en 'bottes'. Als ze me zien, zullen ze me verachten. Ik zit tegenover een getralied raam, het Russische alfabet in mijn handen. De kaartjes moeten gesorteerd op letter (alles met een A, alles met een B), dan op tweede letter, dus: Abrikosov, Achmedov), dan op derde. En zo van 9 tot half 6. De maaltijden zijn duur, ik kan hier niet eten. Vroeger kreeg je nog weleens wat van het een of ander, nu niet meer. Het paasrantsoen ben ik misgelopen. De cheffin is een kortbenige, veertigjare inktvis, korset, bril, verschrikkelijk. Ik ruik de gewezen inspectrice en de huidige gevangenbewaarster. Venijnig-naïef verwondert ze zich over mijn traagheid: 'Onze norm is tweehonderd kaartjes per dag. U bent blijkbaar niet bekend met dit werk'...
Ik huil. Gezicht van steen en tranen als keien. Het lijkt meer op een smeltende tinnen afgod dan op een huilende vrouw. Niemand ziet het, omdat niemand opkijkt: snelheidswedstrijd.
'Ik heb zo-en-zoveel kaartjes!'
'Ik zo-en-zoveel!'
En plotseling, zonder het te beseffen, sta ik op, graai mijn spullen bijeen en loop naar de cheffin: 'Ik heb me vandaag niet ingeschreven voor het eten, mag ik even naar huis?'
Haar scherpe bebrilde blik: 'Woont u ver weg?' 'Vlakbij.'
'Wel met een half uur terug zijn. Dit is hier niet de gewoonte.'
'O, natuurlijk.'
Ik loop naar buiten — nog steeds als een standbeeld. Op de Smolenskimarkt barst ik in tranen uit. Een vrouw, verschrikt: 'Ach juffrouw, hebben ze je bestolen!'
En ineens lach ik. Jubeling! Zon op mijn hele gezicht! Natuurlijk. Nergens. Nooit.

Niet ik ben bij de Cartotheek weggegaan: mijn benen hebben me weggedragen! En mijn ziel — mijn benen: buiten de rem van mijn bewustzijn om. Dat is nu instinct.

woensdag 24 april 2024

Curzio Malaparte • 25 april 1948

Curzio Malaparte (1898-1957) was een Italiaanse schrijver. In 1947-1949 verbleef hij in Parijs. Zijn dagboek over die periode is verschenen als Dagboek van een vreemdeling in Parijs (vertaling Jan van der Haar).

25 april. In Royaumont met pater Bianchi, een franciscaan, hoogleraar theologie aan de katholieke universiteit van Milaan, Bompiani, Tamburi. Pater Bianchi is een hooggeleerd man. Onder andere zegt hij: ‘Genade is voor mij zonder belang. Ik heb er maling aan. Ik wil me redden zonder de noodzaak van genade. Elke avond ontdoe ik me van alles, ik bevrijd me. En elke ochtend moet ik me weer opladen. ’s Avonds ontlaad ik me. De ochtend is dankzij de dag een herovering van mijn geloof.’ Hij zegt: ‘De dieren vormen het bewijs van de vijandschap tussen God en de mens.’ Hij legt uit dat Adam met de zonde de heerschappij over de dieren, de natuur is kwijtgeraakt. De dieren vormen derhalve het bewijs van deze verlaging van de mens.

25 april. Het landschap van Île-de-France kan in mijn hoofd niet losgemaakt worden van paarden en van de Franse schilderkunst. Het is een landschap zoals dat in Toscane, ‘gekoppeld’ aan de schilders. De tekening van de takken die schuilgaat onder de bladeren van de bomen, die van de kusten onder het groen, die van de huizen onder de kleuren van het dak en de muren, het is dezelfde tekening die schuilgaat onder de bladeren, het gras, het rood en het wit en het groen en het blauw in de schilderkunst van Watteau tot Manet.

26 april, Parijs. Het gaat over een met ons bevriende schilder. Ik zeg: ‘Het is wel een modern iemand, los van zijn schilderkunst, van wat hij aan schilderijen maakt.’ De schilder Orfeo Tamburi is minder toegeeflijk. Hij zegt: ‘Het is een gemankeerde sukkel.’

dinsdag 23 april 2024

Emma Thompson • 24 april 1995

Emma Thompson (1959) is een Britse actrice. In 1995 hield ze een dagboek bij tijdens de opnames van Sense and Sensibility, een film naar het boek van Jane Austen, van regisseur Ang Lee.

Monday 24 April: New location: the front room of Mrs Jennings's London house is being shot on the Flete Estate, in the owner's home. The rest of Mrs Jennings's house will be shot in Salisbury. Most locations on film are a composite of several buildings — it's rare to find everything you need in one place, and Ang is very particular about the dimensions, colour and light in a room.
Lunchtime. Long rehearsal with Imogen Stubbs as Lucy, in the scène where Edward comes in and finds her with Elinor. There are eighteen set-ups. (Each shot is referred to as a set-up. We tend to shoot anything up to ten takes on every set-up. The number of the take is written on the clapperboard, or 'slate', and sometimes a shot will be called a slate.) It will take two days. Hugh won his Bafta for Four Weddings and was good in the scène. Bastard.
8.30 p.m. Home to Alston Hall. Raining. Soup, glass of wine. Very difficult scène and all a little tired but good concentration nonetheless. Four people in a room, each with entirely different motives and reactions to the same situation, requires a lot of coverage. Ang's taken to requesting what he calls 'smirks' [een smirk is volgens het woordenboek een 'aanstellerig lachje'].
'Endearing smirk, please' — which I find pretty tricky.
'Try rigorous smirk' — even trickier. I give it a go but end up going purple with the effort. Very little appetite.

Tuesday 25 April: Grey 6 a.m. We continue the scène. It's Hugh's close-up. After several takes, Ang said to Hugh, 'Now do it like a bad actor.' Hugh: 'That was the one I just did.'
[...]

maandag 22 april 2024

Jeane Zwinkels • 23 april 1941

Jeane Zwinkels (1910-1984) woonde in Naaldwijk en hield van 1939-1945 een oorlogsdagboek bij.

Woensdag, 23 April '41.
Het is verleden week heel beweeglijk geweest aan de fronten in de Balkan. Joego Slavië heeft gekappaluteerd op de bergtroepen na. De Grieken vochten nog door. Het is vreselijk om er aan te denken hoeveel D. er sneuvelen. Ze schijnen een meter hoog te liggen, waar dan de tanks overheen gaan en waar ze zelfs dekking achter hun lijken hebben. Koning Peter is met z'n regering naar Jaruzalem vertrokken. Onderweg is getracht om hem evenals zijn vader nog in het vliegtuig te vermoorden, slechts 1 minister is gedood. Vanmorgen hebben ook de Grieken gekappaluteerd waar ze alleen vochten, waar de Britten ook strijden geven ze het nog niet op. Koning George en de regering hebben zich gevestigd op het eiland Kreta. Hitler wil Rusland ook wel hebben. Ik hoorde vertellen dat ze hier sporen maken op smalle rails, die passen in Rusland. Donderdag zijn er weer bommen gevallen op 's Gravenzande bij een tuinder die ze in Oct ook al gehad heeft, het warenhuis verzet, zou sla gaan snijen, leg weer net in de puin. Zondagavond zijn er veel vliegtuigen over gekomen, op Hitlers verjaardag en 's morgens 5 uur hoorde ook wij de projectielen fluiten, in de polder op de Heul zijn bommen gevallen en ook in Delft. Verleden week fietsten de stad voorbij met aardappen daar was een groot gebrek aan. Maandag is Jo jarig geweest, daar hebben we nog eens echt gefeest. Mr. Goseling is in een D. concentratiekamp aan hartverlamming z.g. gestorfen. Hij is uit een retraite weggehaald en heeft z'n vrouw nooit meer gezien. Hij wordt als een martelaar beschouwd.

Dinsdag 29 April '41.
Het wordt steeds rumoeriger, gebrek aan eten en sabotage. Ze hebben in 14 dagen tijd 5 keer de tram uit de rails laten lopen, de laatste keer vlak voor ons huis 's avonds 10 uur een lange trein met 2 locomotiefs ervoor. Natuurlijk werk van de N.S.B. W e mogen niet meer op de rails komen. Zaterdagavond zijn 3 veilingen in brand gestoken. Zwartendijk is de kistenloods afgebrand. Poeldijk en Loosduinen tijdig geblust. …………….. ons N.S.B. raadslid en …………… zijn gehaald, pracht daders. Vrijdag is ……………. vertrokken en …………. al eerder, die moeten naar D. komen, ze zeggen naar het front. Toen ik gister naar Den Haag ging, kwam aan de rolpaal, Vader en zoon Valster in uniform met koffers in de bus ook weg. Gistermiddag hebben verscheidenen gezien dat een E. vliegtuig uit de wolken tot vlak boven 4 boten aan de Hoek dook bombardeerde en mitrieurde, 2 zonken direct en 2 gingen in brand. Op Monster moesten ze Maandag een half uur na zonsondergang binnen zijn, we dachten eerst het hele Westland, maar dat viel mee, in verband met sabotage. Vandaag hebben ze aan de Hoefkade 2 groentenwinkels geplunderd en de zaak van Hus aan de Prinsegracht. Op 't ogenblik gaat D. vooruit. Wat zullen we nog meemaken?


zondag 21 april 2024

Mensje van Keulen • 22 april 1977

Mensje van Keulen (1946) is schrijver. Uit: Alles raak (2023).

22 april
Lon [echtgenoot] komt straks. Ik ben er nerveus door. Een van zijn lievelingskostjes staat, voor driekwart al bereid, in de keuken klaar. Indische ingrediënten vinden in Goes, nee, daar had ik me ook beter niet te veel van moeten voorstellen.
Zo-even een harde tik op de deur en daar stond weer de dochter van de chirurg met vijf verse eitjes. Zelden heb ik zo'n gezond gezicht gezien. Ik zit hier te kleumen met de verwarming hoog, hoestend van de sigaren, en dat meisje komt even op de fiets (ik schat windkracht 8) zonder handschoenen. Het is koud! De oosterse en aangrenzende kamer, die beide nogal klein zijn, zijn nauwelijks warm te krijgen. Het spiraalkacheltje, dat al een paar uur aan staat, verhoogt de temperatuur hooguit een graad of twee.
Vannacht nauwelijks geslapen door al het geklepper en gebonk. Wel wat gewerkt, ik ben er niet ontevreden over, helaas kan ik er zondagavond pas mee doorgaan.

Maandag
Het weekend was een aansluitend 'bezig zijn'. Bezig met eten, praten, uit rijden gaan (Veere, Vrouwenpolder), mopperen op het weer, huishoudelijke mededelingen, wel dan niet goed slapen, meer was het niet en het was ongemakkelijk. En dan ineens ruzie om niets. Hij verweet me betutteling, overviel me daar zo mee dat ik het in de keuken ben gaan uitsnikken. Het excuus voor zijn uitval bleek de anderhalve dag ergernis die hij had gehad over de zoon van Tineke, die hij schandelijk verwend noemde.
Hij heeft Hollands Diep achtergelaten. Maarten 't Hart siert de cover met twee wulpse meiden aan zijn zijde. In het stuk zegt hij van kille vertrekken te houden en gezelligheid te mijden.
Nu nergens meer aan denken en aan de slag. Misschien dat in deze twee dagen het verhaal, alsjeblieft, afkomt. Eerst nog wat lezen. Nee, nu, nee, straks, nee. Wat koffie. Wat sigaar.

zaterdag 20 april 2024

Constantijn Huygens • 21 april 1692

Constantijn Huygens jr. (1628-1697) was een Nederlandse staatsman. Hij was daarnaast bekend om zijn werk aan wetenschappelijke instrumenten en als kroniekschrijver van zijn tijd.

21 Woensd.
Smergens vroeg, omtrent 5 ueren, wacker wordende, was heet, en̅ int sluymeren daernae kreegh een draeyingh in mijn hooft, soo dat, mijn oogen open doende, mij dacht dat het bed op sijn zijde lagh. Duerde maer een oogenblick.
Smergens daernae was de Bailluw van ter Goes, Eversdijck genaemt, bij mij.
De meydt van Ingenoul, Arriaentje genaemt, seyde, dat Ingenouls meyssens al het drinckgeldt, dat kregen, aen̅ vrouw mosten geven.
De Con. [koning] quaem te vier ueren naermidd. van̅ hasejacht, en had er geen gekregen.
Betaelde het peerdt, dat van Wolfraedt gekocht hadde voor 23 guinys, gaf 10 of 11 gulden aen Root, die 't mij opgedaen had, en̅ halstergeldt aen een palfrenier [koetsknecht].
De Wilde quam mij segghen, dat Bidloo, de poeet, gevangen geset was bij 't Hof, hebbende [zin niet afgemaakt]
De jicht, die dese voorgaende daghen gevoelt hadde, gingh over, met dat het weder begon sacht te worden.

Anthony Duyck • 20 april 1593

Antonie Duyck (1560-1629) was vanaf 1621 raadpensionaris van Holland. In 1593 was hij advocaat-fiscaal van de Raad van State en hield in die functie een journaal bij waarin hij verslag deed van de militaire campagnes van prins Maurits.

[Den xxen Aprilis]
Den xxen Aprilis was het schoen weder ende vertrock Sijne Excellentie vrouch vuytet leger naer Rotterdam omme aldaer adieu te nemen aende Graevinne van Swartsenborch sijn moeye ende aen Jonckvrou Louyse sijn halve suster, die mette Princesse ende d’andere susters te desen daege tot Dort commen souden om gelijcke saecken, want sij van meyninge waeren haer reyse aen te nemen naer Duytslant, soe men seyde om te consummeren thuwelijck vanden jongen Palsgraeve mette voors. Jonckvrou Louyse. Ten selven daege quam in tleger den Graeve van Solms, dan arriverende soe Sijn Excellentie wilde vertrecken is mette selve Sijn Excellentie ende Graeff Philps mede naer Rotterdam getoogen. Te desen daege werde een groot deel vanden wal in tsuyden van tquartier van Sijne Excellentie met haer behoirlijcke dickte, hoochte ende parapet opgelevert als volmaeckt ende de reste naer bijgebracht, werde mede seer gearbeyt in tquartier van Raemsdonck soe aende trancheen als schantskens aldaer. Men ginck mede voort metten wech door tlege lant, welcke mits de marasicheyt van tlant langsaem werck viel. Men schoot mede altemet eens op de stadt. Dvoors. 4 vaenen ruyteren op gisteren van Bergen op den Zoem gecommen ende bescreven sijnde om de Graevinnen voors. naer Duytslant te convoyeren, verstaende dat de resolutie verandert was ende dat se tscheep over Breemen wilden reysen, sijn gaen logeren boven Cappelle langes heen in de Langestraete. Des avonts quam Sijn Extie mette Princesse ende d’andere Graevinnen logeren tot Dordrecht, om soe voerts te commen naer Breda. Des nachts werden 2 halve canons in een ponte voorbij de stadt langes het waeter opgebracht tot aen tschantsken, leggende op den Stelhoffsen dijck, dat vanden viant verovert was, omme in tselve schantsken gebracht te werden, daernaer dat den viant dapper schoot, sonder nochtans merckelijcke schaede te doen, daer tegens de onsen weder ettelijcke maelen oick met geschut schooten. Noch werde de approche in t’noortwesten versterckt.

donderdag 18 april 2024

Marc Heemels • 19 april 2005

• Marc Heemels, priester van het Bisdom Roermond en regelmatig voorganger in de Kerk van de Friezen, hield op verzoek van NRC een week lang een dagboek bij.

Dinsdag, 19 april

“A me sembra bianca!” roept de verslaggever op tv, tegen twaalf uur. Maar de klokken blijven zwijgen…Wat wit lijkt is toch weer zwart. De kardinalen zijn er nog niet uit en trekken zich terug voor de pranzo, het middagmaal. Vanavond ga ik zeker weer kijken.

Ik heb net de Mis gevierd als collega Lambert Hendriks de trap af komt stormen: “witte rook!” Ik haal mijn jas en we springen op de fiets. Bij onze buren, het Pools College, komt een hele stoet priesters naar buiten, mobiele telefoons in de hand. Ook zij zijn op weg naar het Sint Pietersplein. We gooien de fiets neer bij de Friezenkerk en weten door te dringen tot halverwege het plein. Marc Hooyschuur belt dat hij in een taxi onderweg is. Hij had nog les, en hoewel mensen in de klas meldden dat er een nieuwe paus zat aan te komen ging de eerwaarde heer professor gewoon nog ijskoud 10 minuten door met lesgeven. Ik zie mijn vroegere Hebreeuws docent staan. Hij had niet veel op met de vorige paus, die hij theologisch veel te conservatief vond. Ook al die Polen hier in Rome mochten van hem op de trein terug naar huis worden gezet. Zal hij blij zijn met de nieuwe paus? Om kwart voor zeven is het dan zover; “Habemus Papam!” Een enorm gejuich stijgt op. Hier wordt in een klap duidelijk; het maakt niet uit wie de nieuwe paus wordt. Elke paus is goed want door God gegeven. Dat is het geloof van de meeste mensen hier aanwezig. Als de naam Joseph Ratzinger wordt genoemd opnieuw enorm gejuich: “evviva il Papa!” Papa Benedetto. Dankbaar ontvangen we zijn eerste zegen. Mensen roepen en zingen: “Benedetto, Benedetto!” Wat zijn Italianen toch een ongelooflijk volk! Zonder veel moeite sluiten ze deze nieuwe paus in hun hart, geen Italiaan, maar een Duitser. We worstelen ons terug richting Friezenkerk. Ik kom een studiegenote tegen. “I am not happy” fluistert ze me toe. Bij de Friezenkerk ontmoeten we de sympathieke pater Tiemen Brouwer. Hij lacht. We geven een paar interviews voor de radio: “de kardinalen hebben gekozen voor continuïteit" zeg ik. De kardinalen hebben Ratzinger gekozen, niet omdat hij een akelige hardliner of grootinquisiteur zou zijn, maar vanwege zijn diepe geloof en grote intelligentie. Bovendien is hij heel plezierig in de omgang. Het komt wel goed met deze paus Benedictus. Dat geloof ik, en hoor ik overal om me heen. De jonge Nederlandse zuster Anima komt voorbij. Ze straalt en steekt haar duim omhoog. We gaan een pizza eten. Als eerbetoon aan de nieuwe paus neem ik een pizza con Speck en een pot bier. Paus Benedictus is tenslotte een Beier.

woensdag 17 april 2024

Lawrence Van Alstyne • 18 april 1864

Oorlogsdagboek 1862-1864 uit de Amerikaanse burgeroorlog door Lawrence Van Alstyne, gepubliceerd in 1910.

April 18, 1864.
Monday. For pastime to-day. Lieutenant Dillon and I borrowed a skiff from one of the boats and explored the country along the river above here. We went ashore and looked for something to vary our diet of hard-tack and coffee. After dinner we moved our tents back into the woods, where we will have shade all the day long. Our duties are so laborious it is necessary to have a cool spot to work in. For exercise we run, jump, box, or do anything we can think of to keep up circulation. We have made the acquaintance of a stray mule and take turns letting him tumble us off over his head in the sand. He is gentle as can be, and lets us do anything with him except riding him beyond a certain distance. When he has gone far enough he gives a quick jump, stands on his head, and the thing is done.

dinsdag 16 april 2024

Anne Frank • 17 april 1944

Anne Frank (1929-1945) was een Joods meisje dat bekend is geworden door het dagboek dat ze schreef tijdens de Tweede Wereldoorlog, toen ze ondergedoken zat in Amsterdam.

Maandag, 17 April 1944

Lieve Kitty,
Geloof jij, dat vader en moeder het zouden goedkeuren, dat ik op een divan een jongen zit te zoenen, een jongen van 17½ en een meisje van haast 15? Ik geloof eigenlijk van niet, maar ik moet me in deze maar op mezelf verlaten. Het is zo rustig en veilig in zijn armen te liggen en te dromen, het is zo opwindend zijn wang tegen de mijne te voelen, het is zo heerlijk te weten, dat er iemand op me wacht. Maar, er is inderdaad een maar, want zal Peter het hierbij willen laten? Ik ben zijn belofte heus nog niet vergeten, maar ... hij is een jongen!

Ik weet zelf wel, dat ik er erg vroeg bij ben; nog geen 15 en al zo zelfstandig, dat is voor andere mensen wel een beetje onbegrijpelijk. Ik weet haast zeker dat Margot nooit een jongen een kus zou geven, zonder dat er ook sprake is van verloven of trouwen, maar zulke plannen hebben Peter noch ik. Ook moeder heeft vóór vader zeker geen man aangeraakt. Wat zouden mijn vriendinnen er van zeggen, als ze wisten dat ik in Peters armen lag met mijn hart op zijn borst, met mijn hoofd op zijn schouder, met zijn hoofd tegen het mijne!

O Anne, wat schandelijk; maar heus, ik vind het niet schandelijk, wij zitten hier afgesloten, afgesloten van de wereld, in angst en zorg de laatste tijd in het bijzonder, waarom zouden wij, die van elkaar houden, dan los van elkander blijven? Waarom zouden wij wachten, totdat wij de gepaste leeftijd hebben? Waarom zouden wij veel vragen?

Ik heb op me genomen om op mezelf te passen, hij zou me nooit verdriet of pijn willen doen, waarom zou ik dan niet doen wat mijn hart me ingeeft en ons beiden gelukkig maken? Toch geloof ik wel, Kitty, dat je een beetje van mijn twijfel merkt, ik denk dat het mijn eerlijkheid is, die tegen stiekemheid in opstand komt. Vind jij, dat het mijn plicht is vader te vertellen wat ik doe? Vind jij, dat ons geheim een derde ter ore moet komen? Veel van het fijne zou er afgaan, maar zou mijn binnenste daardoor rustig worden? Ik zal er met ‘hem’ over spreken.

O ja, ik wil met hem nog over zoveel spreken, want alleen elkaar te liefkozen, daar zie ik geen nut in. Om onze gedachten aan elkaar te vertellen, daar hoort veel vertrouwen toe, we zullen beiden zeker sterker worden in het besef van dit vertrouwen!

Je Anne.



maandag 15 april 2024

Cees Veerman • 16 april 2003

Cees Veerman (1949) was van 2002-2007 minister van Landbouw. Van 9-16 april 2003 hield hij voor NRC Handelsblad een 'Hollands Dagboek' bij.

Woensdag 16 april
De kraaien die nesten bouwen in de holen van onze boerderij, maken steeds vroeger een eind aan de nachtrust. In Den Haag overleg met de CDA-landbouwfractie. Annie Schreijer brengt de keukentafelgevoelens geëmotioneerd onder woorden. Juist nu voor Pasen ligt voor veel mensen de vraag 'hoe verder' levensgroot op tafel. Weer overleg met de Kamer over vogelpest. De grote woorden van afgelopen week zijn verstomd. De gevolgen van het virus bij varkens, de gezondheidsrisico's voor de mens en vaccineren worden besproken. Ik leg weer uit vóór vaccineren te zijn. Maar bij de bestrijding nu helpt het niet, hoe jammer ook. De gevolgen voor hobbydieren worden een mevrouw op de publieke tribune te veel. Haar kwalificaties aan het adres van de minister kan ik hier niet herhalen.

Op het departement een gesprek met Lenie 't Hart van de zeehondencrèche in Pieterburen. Hoe noodzakelijk is opvang, is de kern van de discussie. Ik ben onder de indruk van haar gedrevenheid en beloof haar argumenten nog eens te wegen. Thuis, na een warme zomeravond, sluiten Marian en ik de dag af met haar antwoord op mijn vaste vraag: wat vind je dat ik verkeerd heb gedaan. Of het komt door de slaap of dat het vandaag meevalt: haar commentaar is kort.



zondag 14 april 2024

Friedrich Nietzsche • 15 april 1876

• Twee brieven van Friedrich Nietzsche (1844-1900) aan Mathilde Trampedach, met wie hij wilde trouwen. Uit: Afgemat als een eendagsvlieg bij avond. Een selectie uit de brieven 1858-1879 (vertaald door Hans Driessen).

[Toelichting van de vertaler] En dan als een donderslag bij heldere hemel een huwelijksaanzoek, aan Mathilde Trampedach, dochter van vermogende ouders. Nietzsche loopt overigens al jaren rond met het voornemen een vrouw te zoeken, die vooral aan één eis moet voldoen: ze moet geld hebben. Nietzsche wordt bij dit zoeken actief bijgestaan door [zijn vriendin Malwida] Von Meysenbug. 

[Aan Mathilde Trampedach, Genève]

Bazel, 11 april 1876
Mejuffrouw, u schrijft hedenavond iets voor mij, ik wil ook iets voor u schrijven. – Verzamel alle moed in uw hart om niet te schrikken van de vraag die ik hierbij aan u stel: wilt u mijn vrouw worden? Ik houd van u en mij komt het voor alsof u me al toebehoorde. Geen woord over het plotselinge van mijn genegenheid! Er is in elk geval geen sprake van schuld, en niemand hoeft zich dan ook te verontschuldigen. Maar wat ik wilde weten is of u hetzelfde denkt als ik – namelijk dat we geen moment vreemden voor elkaar zijn geweest! Denkt u ook niet dat ieder van ons door een verbintenis vrijer en beter zou worden dan ieder op zich zou kunnen, dus excelsior?* Wilt u het erop wagen samen met mij door het leven te gaan, met iemand die innig naar bevrijding en verbetering streeft? Op alle paden van het leven en van het denken?
Welnu, weest u vrijmoedig en laat u zich door niets weerhouden. Van deze brief en mijn aanzoek weet behalve vriend Senger verder niemand iets. Ik reis morgen om 11 uur met de sneltrein terug naar Bazel, ik móet terug; mijn adres in Bazel voeg ik hierbij. Kunt u mijn vraag met Ja! beantwoorden, dan zal ik meteen aan uw moeder schrijven; ik zal in dat geval aan u het adres vragen. Kunt u het van uzelf verkrijgen een spoedig besluit te nemen, Ja! dan wel Nee – dan kunt u me morgen tot 10 uur bereiken in Hôtel garni de la Poste.
Alle goeds en zegen voor altijd wenst u,
Friedrich Nietzsche

* Toespeling op een gedicht van Longfellow, getiteld ‘Excelsior’, dat Nietzsche en Mathilde kennelijk samen hadden gelezen.

[Aan Mathilde Trampedach, Genève]

Bazel 15 april
Hooggeachte juffrouw, u bent grootmoedig genoeg mij te willen vergeven, ik voel dit aan de milde toon van uw brief. Ik heb in gedachten zoveel geleden onder mijn gruwelijke en stuitende handelwijze, dat ik u voor deze mildheid niet dankbaar genoeg kan zijn. Ik wil niets uitleggen en weet niet hoe me te rechtvaardigen. Ik wil alleen maar de wens uitspreken dat u, mocht u mijn naam ergens lezen of mijzelf weer zien, niet alleen aan de schrik zult denken die ik u heb bezorgd; ik verzoek u in alle omstandigheden te geloven dat ik graag goed zou maken wat ik aan slechts heb gedaan.
Met achting de uwe, F. Nietzsche

Arthur Rimbaud • 14 april 1885

• De Franse dichter Arthur Rimbaud (1854-1891) was al geen dichter meer, maar handelaar in Abessinië, toen hij deze brief schreef aan zijn familie in Frankrijk. Uit: Afrikaanse brieven (vertaald door Per Justesen).

Aden, 14 april 1885
Mes chers amis
Ik heb nu jullie brief van 17 maart en ik zie dat jullie zaken voortreffelijk lopen.
Als jullie al over de kou klagen, ik klaag over de hitte die hier nu weer net is aangebroken. Het is al benauwd, en het blijft nog zo tot eind september. Ik lijd aan maagkoorts, ik houd niets binnen, mijn maag is hier heel zwak geworden en ik heb er de hele zomer last van; ik weet niet hoe ik deze zomer nu moet doorkomen, ik ben erg bang dat ik genoopt zal zijn hier weg te gaan, mijn gezondheid heeft zeer geleden, één jaar hier staat gelijk aan vijf elders. Daarentegen is het weer in Afrika (in Harar, en in Abessinië) heel prettig, en ik zou veel liever daar zijn dan in Europa. Maar sinds de Engelsen op de kust zijn, is de handel van die kant helemaal ingestort.
Ik heb nog steeds dezelfde bezoldiging, ik geef er geen stuiver van uit. De 3600 fr. die ik toucheer, zijn aan het eind van het jaar nog onaangebroken, of bijna, want van 4 jaar en 4 maanden heb ik nog 14.500 fr. in handen. Het fotografische toestel heb ik verkocht, met veel spijt, maar zonder verlies. Toen ik jullie zei dat mijn baan 6000 fr. waard is, betrok ik daarbij de kosten van voeding en huisvesting die voor mij worden betaald. Want alles is hier erg duur. Ik drink absoluut alleen maar water, en geef daar vijftien franc per maand aan uit! Ik rook nooit, ik kleed me in dun katoen, mijn persoonlijke verzorging kost minder dan 50 fr. per jaar. Je leidt hier een verschrikkelijk beroerd leven voor heel veel geld. Door het jaar heen slaap ik elke nacht in de openlucht, en toch betaal ik 40 franc per maand voor logies! En zo verder. Enfin, je leidt hier het weerzinwekkendste leven op aarde, en ik blijf hier niet nog een jaar. Jullie zouden voor niets ter wereld het leven van mij hier willen leiden. Je komt aan met het idee iets te verdienen, maar je hebt hier vijf franc nodig tegen één elders.
Je krijgt hier totaal geen kranten, er zijn nergens bibliotheken, de aanwezigheid van Europeanen beperkt zich tot enkele debiele handelsklerken, die hun bezoldiging erdoorheen jassen aan het biljart, het oord vervloeken en vervolgens de plaat poetsen.[...]
Zakendoen is erg moeilijk geworden hier, en ik leef zo zuinig mogelijk om te proberen iets over te houden. Elke dag ben ik van 7 h. tot 5 h. bezig en ik heb nooit een vrije dag. Hoe lang duurt dat leven nog?
[...]
Jullie toegenegen
Rimbaud

Henrik Ibsen • 13 april 1895

• Uit een brief van de grote Noorse schrijver Henrik Ibsen (1828-1906) aan zijn vrouw Suzannah. Uit: De zomer beschrijf je het best op een winterdag (uit de Privé Domein-reeks van De Arbeiderspers, vertaald door Suze van der Poll en Rob van der Zalm). Toelichting onderaan.

Paaszaterdagavond, 13 april 1895
Lieve Suzannah,
[...] Eergisteren kwamen [Ibsens zoon] Sigurd en [diens echtgenote, dochter van die andere grote toneelschrijver, Bjørnstjerne Bjørnson] Bergliot bij mij eten, het was heel gezellig. Sigurd heeft zijn zinnen gezet op een professoraat in de sociologie, maar hij zag wel in dat het zonder hulp van de conservatieven niet zou lukken, en daarom heeft hij mij gevraagd een goed woordje voor hem te doen bij professor Hagerup en anderen. Dat doe ik met het grootste genoegen. Maar aangezien de positie van het ministerie momenteel nogal onzeker is, acht ik het niet waarschijnlijk dat zoiets in de nabije toekomst gerealiseerd kan worden. Sigurd zal je trouwens zelf wel uitvoerig over de zaak schrijven.
Met Kristofer Janson gaat het helemaal niet goed. Hij is voor zijn levensonderhoud totaal afhankelijk van zijn lezingen, maar hij houdt nu al een paar maanden het bed met influenza en hij heeft geen cent kunnen verdienen. Daarom gaan er wat lijsten voor hem rond, maar of dat nu echt wat oplevert? Ik begrijp niet hoe hij denkt zijn gezin te onderhouden, hij heeft zijn financiën heel slecht geregeld, vind ik. Wat onze eigen financiën betreft: ik kan je vertellen dat ik nu 24.000 kronen heb vastgezet, en ik hoop er nog eens 6000 bij te kunnen doen, zodat er dus in totaal 30.000 bij komt. Dan hebben we 166.000 kronen op de bank staan. Niet gek gedaan, al zeg ik het zelf. [...]
Schrijf gauw aan je toegenegen,
H. I. 

[toelichting van de vertalers]
• Sigurd, die nog steeds op zoek was naar een betrekking, had een aantal sociologische artikelen gepubliceerd en kreeg uiteindelijk toestemming om in de herfst van 1896 een serie lezingen te houden. Zijn pogingen om hoogleraar te worden werden niet alleen bemoeilijkt door het feit dat hij liberaal was in een periode waarin de conservatieven de dienst uitmaakten, maar ook door de onzekere status van het Noorse ministerie van Kerkzaken en Onderwijs. De feitelijke macht lag op dat moment in Zweden.
• George Francis Hagerup (1853-1921) was hoogleraar aan de juridische faculteit, bestuurslid van de conservatieve partij (Høyre) en op het moment dat Ibsen deze brief schreef minister van Justitie. Hij zou later dat jaar premier worden.
• De Noors-Amerikaanse schrijver Kristofer Janson (1841-1917) was in 1893 naar Noorwegen teruggekeerd om lezingen te houden, waarin hij het unitarisme verkondigde. Hij werd enige tijd samen met Bjørnson, Kielland, Lie en Ibsen tot de groten van de Noorse literatuur gerekend. Ibsen kende hem onder meer uit zijn tijd in Rome.

donderdag 11 april 2024

Charlotte Brontë • 12 april 1849

• De Britse schrijfster Charlotte Brontë in een brief aan haar schoolvriendin Ellen Nussey, met wie ze tot haar dood correspondeerde. De zusters Brontë werden niet oud. Emily en Anne overleden aan tbc, Charlotte aan een extreme vorm van zwangerschapsmisselijkheid. Uit: Verwoeste levens. Een selectie uit de brieven van de gezusters Brontë (vertaald door Ria Loohuizen).

12 april 1849
Ik heb Annes brief aan jou gelezen; zoals je zegt was hij heel ontroerend. Als er na deze wereld geen hoop was, geen eeuwigheid, geen toekomstig leven, dan zouden Emily’s lot en dat waardoor Anne wordt bedreigd, hartbrekend zijn. Ik kan Emily’s sterfdag niet vergeten; het wordt een steeds regelmatiger, donkerder en vaker terugkomende herinnering. Het was heel erg vreselijk. Ze werd bij haar volle bewustzijn, snakkend naar adem, onwillig, doch onverschrokken uit een gelukkig leven weggerukt. Maar ik moet niet bij deze dingen stilstaan.
Ik ben blij dat je vrienden erop tegen zijn dat je met Anne meegaat; het zou niet goed zijn. Om je de waarheid te zeggen, zelfs al hadden je moeder en zusters toestemming gegeven, dan zou ik dat nooit hebben kunnen doen. Niet dat zij veel werk en aandacht vergt; ze heeft weinig verpleging nodig en wenst dat ook niet, maar het zou voor jou een te groot gevaar en te veel angst met zich meebrengen. Als zij over een maand of zes weken die verandering van omgeving nog steeds zo vurig wenst, zal ik zelf met haar meegaan. [...] Ik hoop dat alles zo geregeld kan worden dat je in elk geval voor een paar dagen bij ons kunt komen... Wat logies betreft, ik zou kiezen voor vol pension. Om zelf voor het eten te zorgen zou, denk ik, ondraaglijk lastig zijn. Ik hou er niet van proviand in een kast te moeten wegbergen, beroofd te worden en dat soort dingen meer. Het is een verachtelijk, vermoeiend probleem.

woensdag 10 april 2024

Raymond Queneau • 11 april 1955

Raymond Queneau (1903-1976) was een Frans schrijver, dichter, dramaturg en wiskundige. Notities en fragmenten uit zijn dagboeken zijn opgenomen in Mijn moeder zong.

1311. Maandag 11 april. Na lang aarzelen ga ik met Y naar The Maltese Falcon (voor mij de tweede keer). Bij de uitgang: Camus. 's Avonds onder het eten vertelt Jeanine dat ze met Jean-Marie en L. naar The Maltese Falcon is geweest; bij de uitgang stond Camus, die haar niet groette en alleen maar met grote ogen aankeek.


dinsdag 9 april 2024

Jiddu Krishnamurti • 10 april 1975

Jiddu Krishnamurti (1895-1986) was een Indiase spiritueel leraar. Op latere leeftijd publiceerde hij een boekje met dagboeknotities.
De onderstaande passage schreef Krishnamurti tijdens een tiendaags verblijf in de Ojai-Vallei in Californië.

10 april 1975
In de stilte van de diepe nacht en die van een vredige, stille ochtend als de zon de heuvels beroert, schuilt een groot mysterie. Het is in alle levende wezens aanwezig. Als je stil onder een boom zit, kan je de oude aarde met haar ondoorgrondelijke geheimen voelen. Tijdens een stille nacht, toen de sterren helder waren en dichtbij, werd je je bewust van de uitdijende ruimte en de mysterieuze orde die overal aan ten grondslag ligt, van het onmetelijke en het niets, van de beweging van de donkere heuvels en van het gekras van een uil. In die volslagen stilte van de geest breidt dit mysterie zich uit zonder ruimte en tijd. Er is mysterie in de oude tempels die met eindeloze zorg gebouwd zijn, met aandacht die liefde is. De onbeduidende moskeeën en de grote kathedralen verliezen dit schimachtige mysterie want er is daar kwezelarij, dogmatiek en militair gedril. De mythe die in de diepere lagen van de geest verborgen ligt is niet mysterieus, zij is romantisch, traditioneel en geconditioneerd. In de geheime uithoeken van de geest is waarheid verdrongen door symbolen, woorden, voorstellingen; daarin schuilt geen mysterie, zij zijn de produkten van het denken. In kennis en haar handeling leeft verwondering, begrip en verrukking. Maar mysterie is iets heel anders. Het is geen ervaring die kan worden herkend, opgeslagen en herinnerd. Ervaring is de dood van het onuitsprekelijke mysterie; om te communiceren heb je een woord nodig, een gebaar, een gezichtsuitdrukking, maar om met dat in gemeenschap te staan, moet de geest, je totale wezen, op het zelfde niveau verkeren, gelijktijdig, met dezelfde intensiteit als datgene wat mysterie wordt genoemd. Dit is liefde. Hiermee wordt het hele mysterie van het universum geopenbaard.

Vanochtend was er geen wolk aan de hemel, de zon scheen in de vallei en alles vierde feest, behalve de mens. Hij keek naar deze wonderschone aarde en ging verder met zijn werk, zijn smart en voorbijgaande genoegens. Hij had geen tijd om te zien, hij werd te zeer in beslag genomen door zijn problemen, zijn angsten, zijn gewelddadigheid. Hij ziet de boom niet en daarom kan hij zijn eigen werk niet zien. Als hij gedwongen wordt te kijken, scheurt hij datgene wat hij ziet aan stukken en noemt dat analyse, hij slaat er voor op de vlucht of hij wil niet kijken. In de kunst van zien ligt het wonder van transformatie besloten, de transformatie van 'wat is'. Het 'wat zou moeten zijn' is nooit. Er schuilt een groot mysterie in de handeling van zien. Hiervoor is zorg nodig, oplettendheid, wat liefde is.

maandag 8 april 2024

Jan Cremer • 9 april 1974

Jan Cremer (1940) is schrijver en beeldend kunstenaar. Van 9-15 april 1974 hield hij voor NRC Handelsblad een 'Hollands Dagboek' bij.

Dinsdag 9 april
Gisteravond vertrokken uit subtropisch Ascona. Een uur later in diepe sneeuw van St. Gothard. De pas afgesloten. Met auto op trein. Kozak begreep er niets van. Nacht van een half uur. De hele nacht doorgereden. Vanaf Basel geen slaapplaats te krijgen. Zes keer van de autobahn af naar uitnodigende Zimmer Frei in neon. Nachtportiers van motels onvindbaar. Hel op Duitse autobahn. Elke parkeerplaats barstensvol vrachtwagens. Uitgerekend dat 200.000 stuks vrachtverkeer 24 uur op de weg zijn. In Rathaus Montabaur tien pfennig vooruitbetalen aan vette toiletjuffrouw alvorens je de plee in mag. Trok natuurlijk weer dozijn kapotjes in plaats van stukje zeep. Was muss ich mit die Schweinerei, bitste Ilse, toen ik de kapotjes op haar schoteltje legde. Ik maakte een praatje met de grensbewaking. De marechaussee speurde naarstig in het beduimelde zwarte boek, het supplement. Ik stond er dit keer niet in denk ik. Ze hadden over mijn tentoonstelling Londen gelezen. Zelfs de Telegraaf schreef er lovend over, zei de douaneman. In het grenswisselkantoor weigert een juffrouw met jeugdpuistjes en een zachte g mijn handvol Zwitsers kleingeld om te wisselen. Boven de Hollandse grens breekt de dappere zon door de okergele mist die ons sinds het Ruhrgebied heeft vergezeld. Welkom in het koninkrijk der Nederlanden. Opgebeld naar de veehouder om te slapen. Zijn vrouwtje aan de telefoon begon on-middellijk weer te klagen.
'Waar moet jullie hond dan slapen want ik ben net geveegd en ik zit hier maar met al die beesten'. Culturele bui. Op weg naar Kröller-Müllermuseum om impressionisten te bekijken. Groot bord met twintig verboden voor ingang park de Hoge Veluwe. Man in wachthokje verdiept in de Telegraaf. Ziet onze Amerikaanse nummerplaten. Komt niet naar buiten. Langzaam trek ik op. Misschien betalen in museum of uitgang. Man barst uit hokje en blaast op politiefluitje. Schreeuwt: U moet betalen, en leest verder in krant. Maar gelukkig dat deze psychopaat in rijksdienst een fluitje heeft en geen karabijn. Het zou weliswaar nog een stuk rustiger in het park zijn. ƒ 9,75 vond ik te veel voor Seurat en Monet en we eten in Rijzenburg een Duitse biefstuk bedolven onder gifgroene doppertjes.
Opvallend veel dode katten en hondjes langs de autoweg. De Hollanders rijden als barbaren, wildemannen, agressieve afstamme¬lingen van de Hunnen, bloeddorst en moordlust in hun ogen. Maar als ze een schrammetje in de autolak hebben, staan ze bleek en ontdaan, beduusd en half huilend op de politie te wachten.

zondag 7 april 2024

J.J. Peereboom • 8 april 1958


J.J. Peereboom
(1924-2010) was schrijver en journalist. Dagboeknotities van zijn hand verschenen in onder meer Ik ben niets veranderd.

8 april.- Gisteren hebben N. en ik een wandeling gemaakt in zware regen, de heuvel af aan een kant die ik alleen van boven gezien kende. Ik was al gauw totaal gedesoriënteerd, en ook toen wij terugklommen naar de stad in een regen die lichter geworden was, zag ik niet goed welke poort wij binnen zouden komen, en het uitzicht naar boven was mij onbekend. Doorweekt en zeer onbehaaglijk, had ik geen tijd meer voor luxeverbeeldingen; ik voelde mij een middeleeuwer, een zwervend vreemdeling, onderweg naar de stad in de hoop op een dak en wat brood. Men weet dan wel dat men dat niet is, maar de keuze tussen werkelijkheid en fictie heeft geen zin. Ik herinner mij dat het groen langs de weg opvallend helder was.

August Strindberg • 7 april 1908

• Brief van de Zweedse schrijver August Strindberg (1849-1912) aan zijn echtgenote. Strindbergs (derde) huwelijk met de bijna dertig jaar jongere actrice Harriet Bosse (1878-1961) beleefde binnen een jaar zijn eerste crisis, en liep niet lang daarna op de klippen. Uit: Verslag van twee huwelijken. Brieven aan Siri von Essen en Harriet Bosse (vertaald door Stella Bromet).

April 1908
Het is nu zeven jaar geleden dat we trouwden! Waren dat de zeven vuren; gaan de zeven rozen met de witte duif nu bloeien? Waarom ‘ontmoeten’ we elkaar nu pas? Nu het te laat is?
Waarom gingen we meteen in het begin al uit elkaar?
Nu heb ik je ziel in een Japans doosje op mijn bureau. Daar liggen al je brieven in; een ring versierd met een groot aantal kleine ringetjes (eentje ontbreekt er); je bruidskroon en sluier; de gouden pen! Laat mij er nog meer mooie dingen mee schrijven! Lieveling! en twee lavendelkussentjes, een rode en een groene, uit Denemarken (1901), die aan elkaar vastzitten met een niet los te maken knoop.
De mooiste brieven zijn uit 1904 (toen we uit elkaar gingen). Ik lees er één waarin je mijn verzoek om een scheiding beantwoordt met een kreet van wanhoop om de kapotgemaakte liefde! Ik lees hem als een Jammerkreet naar de hemel, en ik schreeuw het uit van verdriet!
Mijn bruid! van zeven jaar geleden! En nu de bruid van een ander! maar toch niet werkelijk!
Kun Jij deze band verbreken? Kun Je dat? Ik niet!

PS Ik ‘ben van plan’ een boek te schrijven over de Kunst van het Toneelspelen. Wil Je me in dat geval de mooie portretten geven van Jou in Johannes? Nu? Dan mag Jij mooie boeken over moderne kunst lenen, die met het theater te maken hebben! die mag je van me lenen!

Robert Craft • 6 april 1971

Robert Craft (1923-2015) was een Amerikaanse dirigent, muziekwetenschapper en schrijver. Hij is vooral bekend geworden door zijn langdurige vriendschap met de componist Igor Stravinsky, die resulteerde in onder meer Igor Strawinsky. De kroniek van een vriendschap (vertaald door C.E. van Amerongen-van Straten).

6 april 1971
Terwijl een andere jonge arts en een nieuwe verpleegster naar de woonkamer verhuizen om een spelletje te kaarten (voordat ze zelf gaan slapen), ijsbeer ik door de gang en kijk elke twee minuten naar hem [Stravinsky], hopend en biddend om verandering in die vreselijke ademhaling. Maar die komt niet. [...] ik houd zijn hand een tijdlang vast en ga dan weer terug naar mijn kamer. Ditmaal zak ik weg totdat L. me wekt en zegt dat het einde nadert. Ik ren half verdwaasd naar hem toe en zie hem sterven – hij houdt eenvoudig op, zonder verzet.

De arts beluistert zijn borstkas met zijn stethoscoop, zegt dat hij niets hoort, verwijdert de naald van het infuus (met de fijngevoeligheid van een benzinepomphouder) en merkt op: ‘Gò, hij was zo maar weg.’ Als hij de kamer verlaat om Lax te bellen en het moment van overlijden op vijf uur twintig vast te stellen, maak ik V. [Stravinsky’s echtgenote Vera] wakker, maar kan haar niet meteen de waarheid zeggen: ‘Hij maakt het slecht... hij sterft, geloof ik... Nee... hij is dood.’ Dan ga ik terug naar I.S. en houd zijn handen vast, die nog warm zijn, kus zijn wangen en voorhoofd die nog koortsig aanvoelen, en ben er zeker van dat er nog even leven is in zijn ogen, en dat hij me even herkent. V. komt binnen, kust hem en verlaat huilend de kamer.

donderdag 4 april 2024

Lyndon B. Johnson • 5 april 1968

• Het dagelijkse doen en laten van de Amerikaanse president Lyndon B. Johnson (1908-1973) werd tamelijk minutieus opgetekend in een 'diary'. Ook de moordaanslag op Martin Luther King en de formele reactie van de president daarop zijn erin vermeld. De fragmenten die over de aanslag gaan, zijn hier opgenomen, de overige activiteiten van de president zijn weggelaten.

April 4, 1968
7:24 pm - Tom Johnson with news that Martin Luther King shot in Memphis.
7:40 pm -8 pm - President signing mail and listening to dinner TV news reports about King's assassination.
8:20 pm - Message from George Christian that Justice Dept. advised King is dead. President decided not to go to Congressional Fund Raising Dinner.
8:25 pm - George Christian, Tom Johnson, Joe Califano [Special Assistant to the President] - to say that TV was almost ready for President's talk. Then Christian and Johnson out through mdjr's office to say tonight's trip to Hawaii cancelled.
 8:56 pm - President, accompanied by Joe Califano, went to the barber shop, and while there called Mrs. Martin Luther King in Atlanta at her residence - - flowers also sent to Mrs. King for funeral,
9:05 pm - President en route from barber shop to Press Room for talk on TV about Martin Luther King, his assassination, violence, devisiveness, about working together in unity.
9:10 pm - To Oval Office - dictated telegram to Mrs. King.  Signing mail and official business papers while listening to TV news reports from Memphis, Tenn.
 9:36 pm - [telephone call] Governor Buford Ellington, in Memphis, Tenn, who said he wanted to let the President know that he had called the Atty. Gen, right away and was keeping him informed of everything that was being done in Memphis; that it was a real rough situation, and he was putting in as much protective strength as possible including the Guard.  President continued to sign mail, listen to the newscasts, and talk to office staff that arrived.

April 5, 1968
11:00 am - The President approved and dispatched a telegram to Dr. and Mrs. Martin Luther King. Sr. - condolence on the death of their son.
11:10 am - To Cabinet Room for meeting with  civil rights leaders.
11: 2 am Joe Califano wrote memo to the President-- "McKissick just came to gate of WH w/ two other negroes whom he demanded be allowed to attend the meeting. McKissic k was invited to the mtg and other two could wait in the basement . McKissick said unless he could bring them to the meeting he was leaving ... and he left."
 1 l:59 am -  12:10 pm - The President departed the White House - via motorcade - [...]  for Memorial Service for Dr. Martin Luther King.
12:54 pm Departed National Cathedral ibb c w/ same group.
1:00 pm - To Fish Room - for statement - televised.
1:56 pm - President to little lounge with Harry McPherson. McPherson said Mayor Washington came in & said rioting in D.C. getting out of control and troops would be needed.
5:40 pm - [telephone call] Mayor Richard Daley - Chicago.  The President just wanted to see how things were going. The Mayor said that he had called out 6,000 guardsmen as a precautionary measure, they were having window breaking and some fires. The President said that there were fires and window breaking and general "hell raising" in Washington and he had called out army troops and guardsmen. The President said he just wanted to keep in touch and wanted the Mayor to know that anything he needed to keep law and order would be at his disposal.
7:59 pm - [telephone call] Mayor Joseph Alioto of San Francisco - returning his call [...] The Mayor told the President that they had a - 10,000 people rally for Dr. King on the City Hall steps, and "took the steam out of them."
10:40 pm - Tom Johnson.  The President asked Tom for a report on how things were going with the press, and Tom replied that he thought they had handled themselves well today. They were still in the lobby, and were waiting for some sort ending. Tom began drafting a statement for him to read to the press saying that the President was keeping in close touch with the situation and talking on the telephone to his advisers.
10:58 pm - Dinner. During dinner the President turned on the television and watched televised reports of burning and looting. He said that he had information which indicated that Mayor Daley of Chicago was marked for assassination, and asked JAC to see that the FBI got this information to Daley's police people.

April 6, 1968
10:40 pm - [telephone call] The Attorney General - "What is going on in Chicago, and have you heard about Jimmy Brown the soul singer who spoke to the negro people this afternoon on television."

April 7, 1968
11:47 am - The President decided to go to 12:15p Mass at St. Dominic' s Cathlic Church in view of this being the day he declared as the official day of mourning for Dr. Martin Luther King.  He asked that Joe Califano and Jim Jones accompany him.
1:15 pm - The President departed St. Dominic' s Catholic Church (after a very touching departure from the Church. After the final hymn, each person in the church kept his seat, and stood as the President walked up the aisle with his family. . . . smiles and warm eyes and hearts seemed to reach out to the President, and a feeling of love and understanding was on each face.)

April 9, 1968
4:35 pm - The President returned to Aspen Lodge and sat in the living room where staff members were watching coverage of the funeral of Martin Luther King.

woensdag 3 april 2024

C.L.M. Bijl de Vroe • 4 april 1915

Cornelis Lucien Marie Bijl de Vroe (1879-1945) vertrok eind 1914 met vrouw en kind naar Indië om hoveling te worden aan het hof van de Grote Heer te Buitenzorg. In mei 1919 keerde hij terug naar Nederland. Hij hield in zijn Indische periode een dagboek bij dat is uitgegeven als Rondom de Buitenzorgse troon. "Juist in de onopzettelijkhied van dit dagboek komen mentaliteit en sfeer van deze zeer karakteristieke kant van de Indische samenleving sterk naar voren."

4 april
Onze eerste Paschen in Indië. We maakten een aardige wandeling buiten de stad. Genoten den vorigen avond van de comedie opvoering van La Cyprienne van Sardou.

6 april
Reisden wederom met Z.E. [zijne excellentie] naar Batavia voor een diner ten paleize Koningsplein en hielpen de gasten ontvangen welke behouden aankwamen ofschoon de paarden voor het rijtuig van den Directeur van Financien, F.A. Liefrinck stortten. Beide, ook Mevrouw Liefrinck waren zeer kalm en alles had een gunstig verloop. Om 11 u. na afloop praatte de hofhouding in den tuin nog wat na waarbij volgens oude gewoonte ook de vice-president van den Raad v. Indië v.d. Houven van Oordt en Mevrouw aanzaten alsmede de Liefrincks en toen ook deze ten 12 u afreisden werd de reünie in pyama en kimono voortgezet tot half twee.
Het gesprek liep ook over de familie van Z.E.: en werd de verbazing uitgesproken dar zij ondanks hun geloof niet meer verdraagzaam waren ook in het dagelijksch leven. Z.E. zelf, voortdurend in de weer met staatszaken die dikwijls veel zorg en tact eischten werd meer dan noodig lastig gevallen met allerlei beuzelingen door zijne dochters en vroeger ook door zijne echtgenoote hetgeen dan wel eens tot wrijving aanleiding gaf, daar de dames wel eens meer energie in dergelijke zaken aan den dag legden dan strict noodig was.

7 april
Om 11 u reden we naar het station in drie rijtuigen waar een extra treingereed stond, die weldra afreisde. Bij het vertrek blijft Z.E. en natuurlijk ook wij altijd staan tot de wagen het station uit is, waarbij de stationchef met ontbloot hoofd den trein uitgeleide doet. Het ergerde mij weer hoe weinig ordelijk en netjes zulk een uitgeleide geschiedt. Op het station neemt niemand notitie van de aanwezigheid van Z.E. dan de Chef en een inspecteur van politie welke er dan zoo lamlendig en ongelukkig bijstaan als een Hollander zulks gewoon is. Verder groet niemand. Een z.g.n. heer in wit pak ligt, meer dan zit in een stoel, handen in den zak, beenen wijd uit, gezicht stom, landerig en onbeschaamd. Dat is 't uitgeleide. Groote goden wat zou een pak ransel en drie jaren militaire tucht zulke menschen goed doen.

dinsdag 2 april 2024

Charles Darwin • 3 april 1836

• "In 1831-1836 ondernam het engelsche schip de Beagle, onder de bevelen van den kapitein Fitz-Roy, eene reis rondom de wereld, waaraan ook deelgenomen werd door den sedert zoo bekend geworden natuuronderzoeker Charles Darwin (1809-1882), die zich hoofdzakelijk de bestudeering der geologische gesteldheid en van het dieren- en plantenrijk der verschillende landen ten doel had gesteld. Na zijne terugkomst, gaf deze, in den vorm van een dagboek, een reisverhaal uit, waarin hij de uitkomsten zijner onderzoekingen mededeelde."

Zondag 3 April. — Na afloop van den dienst, ging ik met den kapitein Fitz-Roy naar het etablissement, op de uiterste punt van een geheel met hooge kokospalmen begroeid eilandje; kapitein Ross en de heer Lisk wonen hier in een soort van loods, aan de beide einden open, en ter zijde bekleed met matten, uit boomschors gevlochten. De woningen der Maleiers staan aan den oever der lagune; het geheel ziet er akelig en treurig genoeg uit: nergens een tuintje of bebouwd plekje grond. Al de inlanders spreken dezelfde taal en hooren thuis in den indischen archipel; zij zijn afkomstig van Borneo, van Celebes, van Java en Sumatra. Hunne gelaatstrekken, hunne kleur vooral, gelijken op die der bewoners van Taïti; sommige vrouwen naderen meer tot de chineesche type. Deze lieden schijnen zeer arm; in de woningen ziet ge vergeefs naar meubelen om; maar de welgedane kinderen schijnen te pleiten voor de voedzame kracht van kokosnoten en schildpadvleesch.

Op datzelfde eiland bevinden zich de putten, waaruit de schepen het benoodigde drinkwater halen. Op het eerste gezicht schijnt het vreemd, dat het water in deze putten rijst en daalt met ebbe en vloed. Men heeft beweerd, dat de putten met zeewater waren gevuld, dat door het zand gefiltreerd en van de zoutdeelen gezuiverd werd. Ditzelfde verschijnsel vindt men ook op sommige lage eilanden in West-Indië. Het saamgeperste zand of het poreuse koraal slurpen het zoute water op, even als een spons; de regen, die op de oppervlakte valt, daalt natuurlijk tot het peil der omringende zee, daarbij eene gelijke massa van zout water verplaatsende. Dit laatste rijst of daalt met het getij; de bovenste laag van zoet water volgt die beweging, en wanneer de massa genoegzame dichtheid heeft, grijpt er geene vermenging van de beide wateren plaats. Overal waar de bodem uit groote losse brokken bestaat, is de toestand anders: graaft men daar een put, dan vindt men brak water.

maandag 1 april 2024

Alexander Ver Huell • 2 april 1863

Alexander Ver Huell (1822-1897) was een Nederlandse tekenaar en schrijver. Uit: Het dagboek van Alexander Ver Huell 1860-1865.

Donderdag 2 April.
Schynbaar is het lijden mijner Moeder minder. 's avonds dragen wij haar op de canapé. - Nu en dan heeft zij benaauwdheden uit de maag voor[t]komende. - Tegen tien uren dacht ik dat alles een einde nam. Later bragten wij mijne Moeder weder op haar bed. - Noch ik, noch de meiden gaan even als den vorigen nacht naar bed. - Tegen twaalf uur tracht ik voor den kagchel zittende in mijn ouden studenten-mantel gewikkeld wat te slapen. - Kon het niet doen. - Telkens sloeg mijn moeder den gordijn open om te zien of ik wel bij haar stond. - Tegen de morgen was ik een half uur met haar alleen - zij vroeg mij of ik haar ook nog iets te vragen had - ik had wel een vraag te doen doch verzweeg die, en ben blijde het gedaan te hebben - ik antwoordde ‘neen niets heb ik te vragen dan om vergeving zoo ik u ooit verdriet mogt gegeven hebben.’ ‘O spreek daar niet eens van’ antwoordde moeder ‘en ik vraag u Moeder mij geluk toe te wenschen in mijn verder leven’ ‘Ja geluk, geluk![’] fluisterde zij. Zij bleef kalm en volkomen helder van hoofd. - Sprak over de meiden, verlangde een slaapdrank. - Tegen tien ure kwam de Doctor die mij zeide een poeyer om te slapen te zullen zenden - mijn Moeder begeerde druppels.
- Naauwlyks was de Doc.r vertrokken toen mijn oom H. de Vaynes kwam. - Mietje was bij mijn Moeder; in de nevenkamer stond ik met mijn oom te spreken, toen wij hoorden dat mijn Moeder weder een kuch van benaauwdheid had - wij gingen naar het bed - het was de doodstuip.
Vreesselyke uren, vreesselyke oogenblikken - het is niet de dood in de romans op het Tooneel. - horror! Maar daarachter ligt de Eeuwigheid. - Mietje zeide mij later dat mijne Moeder naar eene boodschap had gevraagd van freule Bentinck - en daarop om een teug water .. - meenende dat het eene benaauwdheid was gelyk aan de vroegere, had zij mij niet terstond geroepen.
Ik sloot mijne Moeder de ogen.
Hoevele herinneringen mijner Jeugd sterven niet weg met haar. - Zonder broeders of zusters sta ik thans alleen. - Gelukkig is de lieve Marie mij tot een toespraak en troost. -
Verscheiden souvenirs heeft mijne Moeder voor haar famille afgezonderd. - Voor de kleine Louise Aberson eenig geld jaarlyks tot haar 18e jaar. - Ik zal dit kind in mijn bijzondere protectie nemen.

Bergman • 1 april 1988

• De voornaamloze dichter Bergman (eigenlijk Aart Kok, 1929-2007) publiceerde dagboeknotities in Maatstaf.

'89-1/4
De wereld sterft af en wij sterven mee. Ik was achttien en mocht per God's gratie als volontair meelopen mits ik mij een gleufhoed aanschafte. Zo hoorde het, zei mij het hoofd van de Rehoboth School voor GLO aan het Noordeinde en zo niet, dan moest ik mijn onbezoldigd heil maar elders zoeken.
Goede raad was duur en voor die raad wilde de firma Dollee aan de Hoogstraat mij voor f 2,95 wel een zwierig blauw hoedje leveren, een rib uit mijn lijf, verzuchtte mijn vader toen hij in zijn portemonnee keek. De mussen mochten dood van het dak vallen, onder dit hoofddeksel was de continuïteit van mijn loopbaan verzekerd. Een onderwijzer die met een pet op aankwam omdat zijn hoed door de stormwind het kanaal was ingewaaid, werd onverbiddelijk de schooldeur gewezen. Zondagse hoed halen, werd hem aangezegd. En hij ging. Mijn hoed kon goddank tegen een stootje. Bij de eerste zijstraat ging hij opgevouwen in mijn binnenzak. Wij zijn van zijn rol in het sociaal verkeer vervreemd. Men wordt ouder en koopt een hoofddeksel tegen de kou, een vormloos eenheidsvod dat geen aandacht vraagt. Gisteren zag ik een man de hoed lichten voor een vrouw. Een hoffelijk gebaar, een relict uit het grijze verleden van mijn jeugd. Dat heb ik ook gedaan, dacht ik schuldbewust en trok mijn exemplaar stevig tegen de oren. Zij zien mij aankomen, de vrouwen, verweerde ik mij.

Frits Bolkestein • 31 maart 2000

• Politicus Frits Bolkestein (1933) was eurocommissaris van 1999-2004, en hield in die periode een dagboek bij dat is gepubliceerd als Grensverkenningen.

Vrijdag 31 maart
Lunch met een stel slimme academici in Nieuwspoort, allen leerlingen van Andreas Kinneging, die er ook was; georganiseerd door Joshua Livestro, die nu mijn persoonlijke medewerker in Brussel is en die het artikel in Hollands Maandblad over de intellectuele achtergronden van het fascisme voor mij heeft geschreven. Onderwerp van gesprek was het liberalisme, het postmodernisme (en wat daartegen te doen) en het verlies aan zelfvertrouwen van de Europese elite. 's Avonds een diner met de Liberale Internationale - Groep Nederland (LIGN) ter ere van Van Agt, die vervolgens optrad in een bomvolle zaal van De Witte. Ik mag Van Agt. Hij is een pessimistische katholiek en daar zijn er niet zo veel van. Hij is ook slim en heeft juist door zijn gemaniëreerdheid een grote zeggingskracht. Zeer voor de VVD geporteerd. Jammer dat hij het in 1982 heeft laten afweten. Maar hij blijft een rare kwibus. Ben naar huis gereden door Thomas Lepeltak.

Godfried Bomans • 30 maart 1957

• Godfried Bomans (1913-1971) was een Nederlandse schrijver. Hij hield af en toe gedurende een periode een dagboek bij - zo ook in 1957.

Vrijdag 29 Maart De hele ochtend [schilder] Kees Verwey hier. Zijn egocentriciteit is van dien aard, dat hij alles in Haarlem ziet als bewegingen om hèm mat te zetten. Ik ben ook een pion op dat bord, zij het dat ik bij zijn stukken sta. Deze visie is uiterst deprimerend, omdat men voortdurend luistert naar een stem, die uit het eigen ik niet vandaan komt. Er zit daarin iets krankzinnigs. Ook is het op den duur vernederend, zozeer als persoonlijkheid geïgnoreerd te worden. 's Avonds gesproken voor het personeel van de N.V. Nederland, (Bakenesserstraat 13) Haarlem. Een vreselijk auditorium. Men moet het niveau alsmaar lager schroeven, tot er eindelijk herkenning komt.

Zaterdag 30 Maart Gebiljart met Harry Mulisch, het was prettig. 's Avonds in de Haarlemse Vleeshal [dichter] Vic van Vriesland. Wat hij zei was nogal mager, maar de manier waarop redde hem. Samen onthulden wij het 'schutterstuk' [schilderij van aantal schrijvers]. Na afloop [kunstenaarssociëteit] Teisterbant. Toen naar Ton Neelissen, die jarig was. Gaf twee potten gember. Ton Heyboer kwam met Otto en Hans ook nog opdagen, Govaart van den Bergh doodziek, een verwarde toestand.

Maandag 1 April Vergadering van het Bestuur der Dickens Fellowship, bij Rieks**. Twee brieven naar Engeland: Mr Greaves (Londen), Mrs Moxon (Sheffield). Rieks is inderdaad zeer mooi, maar haar schoonheid van een regelmatigheid, die slechts bewondering toelaat. Er is geen bres, waardoor de genegenheid kan binnendringen. Tolstoï heeft zo'n vrouw beschreven in Oorlog en Vrede: la belle Hélène en dat is precies de naam. Zij zit ook met die volkomenheid en kan er niet uit. In momenten van concentratie, als zij haar mooiheid vergeet, is er iets meisjesachtigs-kinderlijks in haar gezicht, dat vertedert.

 ** Rieks de Jonge, modeontwerpster, in die tijd de vriendin van Harry Mulisch.