• Marina Tsvetajeva (1892-1941) was een Russische dichteres. (Hier een gedicht van haar, hier nog een). In Ik loop over de sterren (vertaling door Anne Stoffel) zijn dagboekfragmenten van haar opgenomen.
Ik treed in dienst bij Monplenbezj, - in de Cartotheek.
26 april 1919.
Ik ben nog maar net thuis, en ziedaar, een grote eed: ik ga nergens meer werken. Nooit. Al ging ik dood.
Het ging zo. Smolenskiboulevard, een huis in een tuin. Ik kom binnen. Een kamer als een doodkist. Wandenvol kaartjes: geen sprankje licht. Papierlucht (niet de edele geur van boeken, maar die van stof. Ha, het verschil tussen een bibliotheek en een cartotheek: het een ruikt naar tempel, het andere naar stempels!). Schrikwekkend elegante juffertjes (de medewerksters). Met strikken en 'bottes'. Als ze me zien, zullen ze me verachten. Ik zit tegenover een getralied raam, het Russische alfabet in mijn handen. De kaartjes moeten gesorteerd op letter (alles met een A, alles met een B), dan op tweede letter, dus: Abrikosov, Achmedov), dan op derde. En zo van 9 tot half 6. De maaltijden zijn duur, ik kan hier niet eten. Vroeger kreeg je nog weleens wat van het een of ander, nu niet meer. Het paasrantsoen ben ik misgelopen. De cheffin is een kortbenige, veertigjare inktvis, korset, bril, verschrikkelijk. Ik ruik de gewezen inspectrice en de huidige gevangenbewaarster. Venijnig-naïef verwondert ze zich over mijn traagheid: 'Onze norm is tweehonderd kaartjes per dag. U bent blijkbaar niet bekend met dit werk'...
Ik huil. Gezicht van steen en tranen als keien. Het lijkt meer op een smeltende tinnen afgod dan op een huilende vrouw. Niemand ziet het, omdat niemand opkijkt: snelheidswedstrijd.
'Ik heb zo-en-zoveel kaartjes!'
'Ik zo-en-zoveel!'
En plotseling, zonder het te beseffen, sta ik op, graai mijn spullen bijeen en loop naar de cheffin: 'Ik heb me vandaag niet ingeschreven voor het eten, mag ik even naar huis?'
Haar scherpe bebrilde blik: 'Woont u ver weg?' 'Vlakbij.'
'Wel met een half uur terug zijn. Dit is hier niet de gewoonte.'
'O, natuurlijk.'
Ik loop naar buiten — nog steeds als een standbeeld. Op de Smolenskimarkt barst ik in tranen uit. Een vrouw, verschrikt: 'Ach juffrouw, hebben ze je bestolen!'
En ineens lach ik. Jubeling! Zon op mijn hele gezicht! Natuurlijk. Nergens. Nooit.
Niet ik ben bij de Cartotheek weggegaan: mijn benen hebben me weggedragen! En mijn ziel — mijn benen: buiten de rem van mijn bewustzijn om. Dat is nu instinct.279-2018>
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten