• In Vrienden, vreemden, vrouwen schrijft vertaler August Willemsen (1936-2007) over hoe de wereld er tussen zijn twintigste en achtentwintigste voor hem uitzag, en maakt hij “het verstrijken van de tijd voelbaar, tegen een voortdurend aanwezige achtergrond van drank en erotiek, en in een wisselend perspectief van heden en verleden”.
Melbourne, 28 april ’97
Lieve Marian,
De briefjes die we elkaar schreven in 1959, van de Courbetstraat naar het Singel en v.v., herlees ik nu in 176 High Street, Melbourne. Ja, ik ben weer bezig, al is het wat anders gelopen dan we (Janna en ik) hadden voorzien. De toestand is enigszins genormaliseerd, maar we hadden een ongelukkig begin. Koning alcohol was namelijk als verstekeling met mij meegereisd en gooide roet in een eten dat er zo lekker uitzag. Het begon al op de reis A’dam-Melbourne.
Ik wílde dolgraag, verheugde me op het weerzien, verlangde naar Janna, enz. enz. – maar ik geloof dat ik toch óók een beetje nerveus was, onbewust. Anders kan ik niet verklaren dat ik, juist de laatste dagen, in het huisje van mijn broer, weer wat was gaan drinken. Toen ik in Bahrein aankwam, was ik waarschijnlijk al niet helemaal helder meer. Hoe het zij, het vliegtuig zou via Singapore naar Melbourne gaan, maar eenmaal in de lucht vernam ik dat de bestemming Bangkok was. Daarvan werd ik zenuwachtig, dus ik nam nog maar een borrel. Op Bangkok Airport miste ik de aansluiting naar Sydney, bracht drie nachten door in een hotel, waar ik de minibar ledigde, liet bijvullen en weer ledigde, voordat ik op het vliegtuig naar Sydney werd gezet om ten slotte, langs ondoorgrondelijke wegen, in Melbourne in rolstoel te worden afgeleverd.
Na dit rampzalige begin ging het een tijdje goed, er waren mooie, liefdevolle momenten, maar het alcoholiseringsproces had al te diep ingevreten. Nadat ik eind december de toestand onhoudbaar had gemaakt, heb ik drie weken in een hotel gezeten (natuurlijk de stomst mogelijke plaats!), daarna vijf weken in een ontwenningskliniek in de bergen (de meest verstandige plaats), en sinds begin maart woon ik op een kamer, niet ver van Janna, in een straat met winkels en restaurantjes uit de hele wereld. Tot hoe lang, weten we niet. Er zijn wonden die moeten helen, en men weet nooit precies hoeveel tijd dat neemt. Maar Janna en ik zien elkaar regelmatig, ik slaap hier, op mijn kamer, gemiddeld om de nacht, en dat alles beschouw ik, in aanmerking nemend wat er allemaal is gebeurd, als niet minder dan een wonder.
Ik heb hier het grootste deel van mijn spullen (de rest is nog in opslag), ik kan werken, vertalen, schrijven, telefoneren, faxen, muziek draaien, zelfs tv kijken: Elka, mijn Macedonische hospita, houdster van de Slavic Art Gallery waarboven ik woon, was zo vernuftig om van twee in elkaar gedraaide aluminium klerenhangers een antenne te improviseren waarmee ik twee van de tien Melbournse kanalen kan ontvangen.
De eerste dagen nadat ik hier was geïnstalleerd en mijn spullen had, heb ik druk geschreven aan Noor, Roos, een paar van de vrienden die me de laatste tijd in A’dam hadden geholpen, daarna ging ik aan het vertaalwerk (Papiamentu: is nu de deur uit; Portugese gedichten voor Poetry: de deur uit; Braziliaanse roman voor M’hoff: ben ik mee bezig) én aan de schrijverij.
En zo kwam ik jou weer tegen. Ik ben, in die ‘plak’ leven tussen 1956 en 1966 nu gevorderd tot in 1960, de episode Ria. Zij was de laatste persoon die ik, voor mijn vertrek, in A’dam nog heb bezocht. Ze gaf me toen een exemplaar van een boek dat ze heeft gepubliceerd over de opvoeding van haar autistische geadopteerde zoontje, Het kind dat uit de lucht kwam vallen. Heel indrukwekkend. Ik heb er natuurlijk bij zitten janken, maar dat komt ook omdat ik de schrijfster een beetje heb gekend. (Waarom zeg ik dat nou weer zo lullig.)
Met mijn muziek ben ik érg blij. Ik had nl. aanvankelijk wel al mijn grammofoonplaten, cassettes en cd’s, maar niet de mogelijkheid ze af te spelen. Totdat ik, een maandje geleden, een beschaafd ‘torentje’ vond voor $155. met radio, cassettespeler, cd-speler en platenspeler. Het is een tamelijk ruime kamer (± 3 x 6 m.), heel licht, op een hoek, ik zit hier te typen aan het bureau dat ik ooit van de vader van Mieke heb gekregen, kortom: het is hier wel uit te houden.
Denk niet dat ik alleen ‘in het verleden’ leef, al kan dat zo lijken. De sfeer in dit land, althans deze stad, bevalt me uitstekend. De mensen zijn over het algemeen rustig, vriendelijk, tolerant. De hele stad heeft iets bijzonder onagressiefs. Al vaak ben ik, met Janna rijdend door het land, of gewoon op een bankje in een van de vele ontzettend mooie parken hier, tot tranen toe geroerd geweest door de vredigheid in alles, die het gewoon moeilijk maakt je voor te stellen dat het op zo’n groot deel van de wereld alleen maar ellende is. Zelfs in Amsterdam, toch zo’n aardige, tolerante stad, heb ik niet zo’n rust ervaren. Ik heb dan ook, sinds ik weg ben, geen enkel gevoel van heimwee. Natuurlijk, ik denk veel aan de mensen ‘daar’, Noor, Roos, mijn vrienden, maar de stad – nee.
Door de schrijverij denk ik natuurlijk ook veel aan vroeger, Jaap, Dick, jij, Freddie, Ria, en aan mezelf. Maar daarnaast is er het sociale leven, waar ik me meer in begeef dan ik de laatste tijd in A’dam placht te doen. Dit natuurlijk vooral door Janna, moet ik erbij zeggen, die een erg sociaal voelend én sociaal actief iemand is. En dat is voor mij erg goed.
Hoe is het met jou, Marian? Ik zou heel graag iets van je horen.Vorige week is bij Meulenhoff een aardige, kleine Portugese roman verschenen, in vertaling van mij, De veroveraar van Almeida Faria. Mijn eigen boek, waarmee ik bezig ben, is nu gepland (voor het eerst echt geplánd, na faxoverleg met de A.P.) voor herfst 1998.
Janna en ik hebben vage plannen om in september, in elk geval vóór november (omdat ik een jaarretour heb) naar Nederland te komen. Misschien kunnen we elkaar dan ontmoeten. Roos komt eind juni hier, en blijft dan een maand bij ons logeren. Dat is ook een leuk vooruitzicht.
Het allerbeste, in alle opzichten.
Veel liefs, Guus
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten