donderdag 23 april 2020

Gustave Flaubert • 24 april 1852

• De Franse schrijver Gustave Flaubert (1821-1880) aan zijn minnares Louise Colet.

24 april 1852
Je schrijft me dat ik merkwaardige beschouwingen over de vrouwen heb weggegeven en dat ze (de vrouwen) niet zo vrij zijn in hun handelen. Dat is waar. Men leert ze bijna niets anders dan liegen en ze krijgen zoveel leugens te horen! Niemand is ooit in staat ze de waarheid te zeggen. En wanneer je zo ongelukkig bent oprecht te zijn, komen ze in opstand tegen dat zonderlinge gedrag! Wat ik ze vooral verwijt is hun behoefte aan verdichterlijking. Stel, een man houdt van zijn linnenmeid en hij weet dat zij dom is, dan zal zijn genot er niet minder om zijn. Maar als een vrouw van een of andere boerenkinkel houdt, dan is hij een miskend genie, een hoogstaande figuur enzovoort, zodat ze door deze natuurlijke neiging om scheel te kijken de waarheid niet zien wanneer die hun pad kruist, en ook de schoonheid niet wanneer die zich manifesteert. Deze slechte eigenschap (die vanuit het oogpunt van de liefde op zich een goede eigenschap is) is de oorzaak van de teleurstellingen waar zij zo over klagen! Van appelbomen sinaasappelen verlangen is een veel voorkomende ziekte bij ze. Ze zijn niet eerlijk tegenover zichzelf, zij willen niet weten dat ze er zinnen op na houden. Ze zien hun reet voor hun hart aan en geloven dat de maan er is om hun boudoir te verlichten. Het ontbreekt hun aan cynisme, de ironie van de zonde, en wanneer zij zich cynisch gedragen is het aanstellerij. De courtisane is een mythe. Nooit is een of andere vorm van wellust door een vrouw uitgevonden. Hun ziel is een piano waarop de egoïstische artiest die man heet zich verlustigt melodieën te spelen die hem doen schitteren, en alle toetsen spreken.

1 opmerking: