woensdag 8 juli 2020

Boris Pasternak • 9 juli 1929

• De Russische schrijver Boris Pasternak (1890-1960) in een brief aan zijn nicht Olga Freidenberg (1890-1955); de twee onderhielden een jarenlange correspondentie. Uit: Contradans in brieven (vertaald door Kristien Warmenhoven).

Moskou, 9 juli 1929 
Weet je nog, Oljoesjka, dat ik je heb verteld van mijn ellende van de afgelopen vijf jaar, van een periodieke langdurige pijn in mijn onderkaak, erger dan kiespijn, die zich verspreidde over mijn hele kin ? Ik heb eindelijk een röntgenfoto laten maken en [...] die liet een geweldig gat zien onder mijn tanden waar bot hoort te zitten: het resultaat van een afbraakproces gedurende een periode van vele jaren. En toen ben ik geopereerd; ze hebben een cyste verwijderd die in het bot zat. [...] Ik mag hopen dat na de uiteindelijke genezing van de wond de zaak beperkt blijft tot een gedeeltelijke tandeloosheid, omdat de operatie vereiste dat er van tevoren zeven tanden werden getrokken, waaronder al mijn voortanden. [...] De operatie die twintig minuten zóu duren heeft anderhalf uur geduurd, en tijdens de behandeling heb ik het bewustzijn verloren omdat de plaatselijke verdoving niet lukte; in dat gat viel niets te verdoven en ze waren bang dat ze bij een volledige narcose de centrale gezichtszenuw zouden doorsnijden. Maar toen ze de cyste eruit trokken hebben ze die zenuw ofwel geraakt of hem met een watje aangeraakt. [...] Ik schreeuwde het uit en bracht het onder hun aandacht door flauw te vallen. [...] Maar nu is het goddank allemaal achter de rug en ik denk er alleen af en toe nog maar aan: dit waren immers dokters die zoveel mogelijk hun best deden mij geen pijn te doen; wat moeten mensen die gefolterd worden dan niet ondergaan? 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten