•
Max Nord (1916-2008) was een Nederlandse dichter en journalist. Uit:
Dagboeken van toen.
4 december, Parijs — Chez Mahieu. Reis vanaf Brussel met twee Canadezen uit Apeldoorn, een Hollander in Amerikaanse dienst en een Fransman. Vanmorgen geslapen. Boeken onbetaalbaar, prijzen tussen 115 en 300 francs. Handschoenen 955 francs! Hoeden dito. Heb een kamer voor 90 frs, 20 sigaretten 100 frs. Quartier Latin veel veranderd. En toch niet.
6 december — Gide gesproken, heel kort. Ik sprak met zijn secretaresse toen hij binnenkwam. Kleiner dan ik dacht (kleiner dan ik), minder streng gezicht dan de foto's doen vermoeden. Hij had een slappe bruine hoed op, had een kameelharen jas aan en droeg een bril met witte rand. Was uiterst vermoeid en zeer nerveus. Hij excuseerde zich en vroeg of ik ‘questions précieuses’ had, nodigde mij toen uit hem zondagochtend te telefoneren. Ondanks z'n vermoeidheid straalde zijn hele wezen warmte uit, zijn handdruk was prettig: niet sterk en niet te slap. Ik ging snel weg, had het gevoel dat ik te veel was - tegelijk of ik mijn doel bereikt had.
Espoir gezien, dinsdagavond, een aangrijpende film, en gisteren Les enfants du paradis, prachtig gespeeld door Jean-Louis Barrault. Parijs is weer de wereld.
11 december — A.G. zondag gesproken. Een kort gesprek, ongeveer een kwartier. Zeer zakelijk, van mijn kant geremd, onhandig ook. Gide droeg een ‘huishoedje’ en bleef gedurende het hele gesprek staan.
Zaterdagavond met Sjeu van Schendel, die ook toevallig net nu, voor het Rijksmuseum, in Parijs is, La sauvage van Jean Anouilh gezien, niet bijzonder. Zondagavond Caligula van Camus, prachtig stuk, gespeeld door een 22-jarige acteur, buitengewoon. Prettig gesprek met Jacques Héber tot na afloop.
Tentoonstelling, samen met Sjeu, in het Louvre met prachtige Raphaels, Da Vinci, een paar voortreffelijke dessins van Guys.
***
Op 6 december 1945 noteerde ik m'n bezoek aan Gide met een korte indruk. De aantekeningen die ik maakte, waren bestemd voor een artikel dat ik had toegezegd aan het weekblad De Baanbreker van Van Oorschot. Dit artikel, verschenen in het nummer van 5 januari 1946 onder de titel ‘De onbekende schrijver die men kent’, draagt een aantal kenmerken van de dagboeknotities. Ik citeer enkele passages, die op deze manier een passende afsluiting vormen van deze rijke uren met Gide in benarde omstandigheden.
***
Het werden vrij zakelijke gesprekken met hem, een korte discussie over Malraux, van wien hij L'Espoir hoger schat dan La Condition Humaine en ik met vuur het omgekeerde. Ik had mij natuurlijk een complete voorstelling van Gide gemaakt. Zijn strenge, Frans-protestantse kop, zoals de foto's die lieten zien, met de rechtlijnige mond, die volgens Wilde ‘niet liegen kon’ (sprak hij niet van ‘een streep’?), zijn wilskrachtige, geenszins zozeer ‘artistieke’ handen, zijn in-zichzelf-gekeerdheid, zijn reizen naar Afrika, Italië, Rusland, het Nabije Oosten, zijn ontmoetingen met Rathenau (vooral), d'Annunzio, Valéry, zijn huiselijk leven met het voorlezen van de boeken, die hij las (wat had ik gegeven om dat te kunnen bijwonen!) en waaraan Denis de Rougemont de muzikaliteit van zijn taal toeschrijft, zijn liefde voor de Engelse literatuur, voor de muziek, zijn hoofdpijnen en vermoeidheden, ja, vraagt men zich af, wat is mij eigenlijk niet bekend van hem?
Deze ongewone bekendheid met iemand, die men niet kent, ervoer ik op de meest verrassende wijze in de gesprekken die ik met hem had. Ik vertelde hem b.v., dat het illegale Parool gepubliceerd had dat hij na de bevrijding van Afrika door de Amerikanen was gearresteerd en pas op voorspraak van generaal Giraud was vrijgekomen. ‘Mais ça,’ was zijn verbaasde antwoord: integendeel, hem was onmiddellijk aangeboden een grote reis door de States te maken, wat hij niet gedaan had, omdat hij geen speciale voorkeur voor Amerika koesterde.
[...]
Was Gide oud? Oud? Neen, zeker niet in de betekenis, die men eraan hecht. Hij heeft noch aan felle belangstelling, noch ook maar in het minst, lijkt mij, aan ‘wording’ ingeboet. Hij is levendig, beslist, zakelijk zelfs. Zijn gezicht, en ook zijn gebaren, zijn minder streng, minder rechtlijnig dan men op grond van de bekende foto's vermoeden zou. Zijn stem is diep, warm en muzikaal. Aangezien het koud was en de verwarming schaars in Parijs, liep hij met een hoedje op in huis, dat hem een ‘puntig’ voorkomen gaf. Ik zag hem niet zonder hoed.
[...]
Het tweede gesprek, waarvoor wij een afspraak hadden gemaakt, ik wist het van te voren, deed er voor mij eigenlijk niet zoveel meer toe, het zou gedwongener zijn, omdat het vooraf beraamd was, en dat was het ook, zijn handdruk, zijn onderzoekende blik en het korte gesprek over Holland, dat wij hadden, had mij overtuigd dat Monsieur Gide, adres en telefoon zo en zo André Gide was, zoals ik hem kende en dat geen dagelijkse omgang daar meer iets toe of af kon doen.