• De gevierde wiskundige Bertus Brouwer (1881-1966) onderhield lange tijd een correspondentie met dichter C.S. Adama van Scheltema. Onderstaand fragment komt uit een brief van hem aan Adama. Uit: Droeve snaar, vriend van mij (bezorgd door D. van Dalen).
Amsterdam, 7 november 1911
Je mededeeling, dat ik mij behalve de saus van Annie nog een kermis met rutsbaan heb laten ontgaan, heeft mijn spijt en naberouw natuurlijk niet weinig verzwaard.
Maar gelukkig kunnen we dezen winter eens samen over de hei wandelen, en kunnen onze eenzame levens zich daar weer eens tegen elkaar afteekenen, zelfbewustheid, geloof en scheppingskracht tegen universeele ontkenning, passieve aanschouwing en een beetje vernielzucht.
Ofschoon ik tegenwoordig tamelijk vruchtbaar ben, en mij langzamerhand eenigen internationalen naam en nijd heb verworven, moet je van mijn werk geen al te serieuzen indruk krijgen. Want ik heb nog altijd de intieme zekerheid, dat wiskundig talent gelijkwaardig is met abnormale ontwikkeling van den grooteteennagel.
Wel speel ik op congressen voor de pausen der wetenschap de rol van enthousiasten vaandrig, maar als ik in gedachtenrijke gesprekken 'mit flammender Begeisterung' de verschieten schilder, die mijn werk bezielen, laaft intusschen mijn schijnbaar zoo geabsorbeerde blik zich aan de monomanie hunner gelaatsuitdrukkingen, en ziet in sommigen troosteloos gevangen helden, in anderen giftmengende kobolden, en in de laatsten de ongekende beulen der eersten. En terwijl ik physiek doortrokken ben van het gevoel, in de hel te zijn, stralen mijn oogen in sadistische wellust van sympathie.
Mijn productiviteit zal dan ook nooit een grootsche schepping brengen, want ze wordt uitsluitend bevrucht door spotzieke ontleding van het bestaande.
Geen der vakgenooten zal dit echter ooit doorgronden, hoewel het enkelen op den duur bij mij onaangenaam te moede wordt, die gaan dan rond, en spreken kwaad.200-2018>
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten