donderdag 19 september 2024

Frida Vogels • 20 september 1970

Frida Vogels (1930) is een Nederlandse schrijfster. Haar door kritiek en publiek gewaardeerde dagboeken 1954-1971 zijn gepubliceerd in 8 delen. Het onderstaande fragment komt uit Tirade

20 sept.
- Zondag. Vader en S. slapen nog. Ik heb ontbeten en zit nu aan S.'s tafel, wat ik niet prettig vind.

Gisteren lette ik er voortdurend op of S. niet weer uit zijn humeur zou raken, wat tot resultaat had dat ik hem daar alle aanleiding toe gaf, maar hij bleef in zijn humeur. Terwijl we wandelden bleef hij geregeld staan om invallen voor zijn vertalingen van de sonnetten van Shakespeare op papiertjes te schrijven.

Voor het eten speelde hij op het clavecymbel. Dat was mieters. Weliswaar was ik niet in de stemming om het op prijs te kunnen stellen, ik hoorde weinig, maar het was toch mieters, het gaf een gevoel van verbondenheid.

Vader was even praatgraag als de dag ervoor. Hij is er zich wel bewust van dat hij zulke verschrikkelijk wijdlopige verhalen doet en roept zichzelf van tijd tot tijd tot de orde. Hij praatte de hele dag, van 's morgens vroeg tot 's avonds laat, en hoefde nu niet op zijn bed te gaan liggen om ervan te bekomen.

Ik voor mij ben al flink moe geworden van deze twee dagen; gisteren merkte ik herhaaldelijk dat ik moet oppassen. Ik kon gevoelens van irritatie en vijandigheid tegenover vader soms maar met moeite beheersen; in Urbino zal ik dat zeker niet altijd kunnen. Ik moet het zo inrichten dat ik eerder opsta dan hij, zodat ik voor de dag begint een poosje rustig in mijn kamer kan zitten.

Ik schreef gisteren een briefkaart aan S.'s moeder om haar te bedanken voor de taralli. Vader merkte op dat ik zo razend vlug schrijf, hij had nog nooit iemand gezien die zo vlug schrijft, zei hij. Dat verbaasde me.

Hij vertelde dat hij op bezoek was geweest bij monna, die nu in een bejaardenflat woont. Hij maakte een schetsje van haar huis, dat vervolgens werd verkreukeld en in de asbak gedeponeerd, want het was slordig en niet op schaal, ‘niet om te bewaren’. Toen hij wegging, had monna hem naar de bushalte gebracht en hij had in het wachthuisje staand gekeken hoe ze terugliep, verwachtend dat ze nog eens om zou kijken om te wuiven; maar nee, ze had al haar aandacht voor het lopen nodig gehad, ‘en dat ging zo langzaam, het duurde zo lang voor ze de hoek om was. Toen dacht ik wel ineens: wat is ze oud’. Dit ontroerde me. Zo ook, toen hij over zijn vroegere chauffeur Vink vertelde, die een paar maanden geleden gestorven is aan een hartinfarct. Hij vertelde zeer uitvoerig over Vinks karakter, over hun onderlinge relatie, over Vinks dood, over zijn troostbezoeken aan Vinks vrouw, enz., en op het laatst had hij vochtige ogen en je hoorde ook iets in zijn stem; maar daarna keerde hij naar het heden terug, zijn sigaar was trouwens op, en hij zei ons een beetje verlegen aankijkend, ‘ja, ja. Als je elkaar zo lang niet ziet, heb je veel te vertellen.’ Dat was na het eten; we gingen nog ‘een blokje om’ en toen naar bed.

Herhaaldelijk bleek weer dat hij niet rust voor hij elk kreukeltje in het sociale weefsel om hem heen heeft gladgestreken, of anders gezegd, hoe ijdel hij is. Zo hield hij bij S.'s clavecymbelconcert een Ricercare van Giovanni Gabrieli voor een Pavane van William Byrd. Dat kwam natuurlijk gewoon doordat hij het programma verkeerd had gelezen. Maar hij putte zich uit in andere verklaringen. Hij trok wijdlopige parallellen tussen de archaïsche stijl van Gabrieli en die van Byrd, beweerde gedacht te hebben ‘wat zijn die Gabrieli en die Byrd aan elkaar verwant’, hoewel, aan de andere kant moest je toegeven dat de muziek van Byrd de Engelse mist en melancholie ademt, terwijl Gabrieli... enz. enz., hij kon er niet over ophouden omdat hij vermoedelijk wel voelde dat er met scepsis naar hem geluisterd werd. Ilse luistert in zulke gevallen helemaal niet en zegt ten slotte ‘Alvertus!’ Ilse vindt trouwens dat ik in dit opzicht op vader lijk. Het zal wel waar zijn.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten