• Georges Simenon (1903-1989) was een Belgische schrijver. Uit: ‘Noordenwind, Zuidenwind’ (vertaling Tess Visser).
Vrijdag 20 december 1974
Ik was beslist jonger dan twaalf jaar. Ik weet dat, omdat we aan het begin van de oorlog zijn verhuisd, dat wil zeggen naar een andere straat zijn gegaan in dezelfde wijk.
Ik ging 's avonds vaak languit op een bank op het place du Congrès liggen, dezelfde waarop mijn moeder en een vriendin in de tijd dat ik net een beetje leerde lopen altijd gingen zitten, terwijl ik met het zoontje van die vriendin speelde.
Tussen mijn negende en mijn twaalfde dus ging ik, als de avond was gevallen, op die bank liggen en keek naar de sterren.
Ik voelde tussen hen en mij een ondefinieerbare band. Voor mij waren het geen lichtjes aan de hemel, maar levende wezens, en hun flonkeren was als het kloppen van hun hart.
Misschien was het niet lang daarna dat de gedachte bij mij opkwam dat de aarde ook een levend wezen was, dat onder onze voeten trilde, en in de vulkanen en de getijdenbeweging vond ik als het ware een bevestiging daarvan.
Ik begon de werken van Fabre over de insekten te lezen en die van mijn landgenoot Maeterlinck over de bijen.
Daardoor ben ik mijn hele lichaam als een wereld, als een soort aarde op aarde gaan zien. Dat mijn hart klopte, het bloed door mijn aderen stroomde, mijn spieren zich samentrokken en ontspanden, het netwerk van zenuwen iedere beweging van mij beheerste, was niet langer iets dat automatisch gebeurde, maar maakte deel uit van een krioelende wereld die binnenin mij bestond. De rode en witte bloedlichaampjes waren levende wezens, net als de micro-organismen en de virussen.
Elk van hen had zijn eigen vaste taak. Sommigen schoten als metselaars toe om scheuren, dat wil zeggen de kleinste schrammetjes of echte wonden te dichten. Anderen, de goedaardige micro-organismen, hielden niet alleen mijn ingewanden schoon, maar gingen ook onmiddellijk tot de aanval over wanneer een virus ons ziek dreigde te maken.
Later, veel later heb ik nogal wat boeken over biologie gelezen, maar ik heb nog steeds dezelfde ideeën over het functioneren van ons lichaam als in mijn kindertijd.
Alles in ons leeft. Wij zijn een krioelende massa van allerlei diertjes, een krioelende massa zoals je op de bodem van de zee vindt of in de tropische wouden. Ik heb het gevoel alsof ik een slagveld ben waarop grote aantallen verschillende rassen tegenover elkaar staan, samenleven, elkaar aanvallen en elkaar opeten.
En dat alles te zamen vormt een mens, of welk levend wezen dan ook. Er zijn werelden in allerlei maten, sommige daarvan, zoals de hemellichamen, zijn ontzaglijk groot, andere, zoals de virussen, zijn alleen met de pas kortgeleden uitgevonden elektronenmicroscoop te ontdekken.
Ik weet dat ik me ongelukkig uitdruk. Het zou nog erger zijn, als ik het in de stijl van een biologieboek probeerde te doen.
Een immens lange, wonderbaarlijke keten van leven, waarin wij slechts een schakel zijn, en niet noodzakelijkerwijs een van de grootste, waar elektrische en andere stromen doorheen gaan, waarin de kleinste deeltjes zich volgens een vast plan bewegen, leven en sterven en onmiddellijk door andere worden vervangen.
Als kind vond ik dat beangstigend. Nu vind ik het opwindend.
Ik vind het niet langer beangstigend. Je zou zelfs kunnen zeggen dat ik er opgetogen over ben.
Toch voel ik me soms voor ik ga slapen een beetje onbehaaglijk, als ik mij ondanks mezelf vergelijk met een mierenhoop, een bijenkorf of een termietenheuvel waarin miljoenen elementen, waarover mijn wil niets te zeggen heeft en die ik allemaal niet ken, mijn persoonlijkheid vormen.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten