maandag 30 september 2024

Hidde Dirks Kat • 1 oktober 1777

Hidde Dirks Kat (1747-1824) was een Nederlandse walvisvaarder die in 1777 schipbreuk leed bij Groenland. Zijn ervaringen tijdens deze schipbreuk en de vele ontberingen die hij moest doorstaan tijdens de hierop volgende overlevingstocht, heeft Kat opgetekend in een dagboek.

[1 October 1777]
Op den 1 October was er van onze verbrijzelde schepen niets meer te zien of te vinden. Wij stonden hopeloos op het geweldig stootend ijs, in vreeze, om ieder oogenblik door hetzelve vermorzeld te worden. Het land was buiten ons gezigt. Wij waren nabij de opene zee en werden Zuid-westwaarts aan voortgeslingerd op de schotsen. Dit duurde tot den 3den October (No 14.) wanneer wij ons nog met 78 zielen op eene ijsschots van ongeveer 200 vierkante voeten in de opene zee bevonden. Rondom ons heen was de zee eene vierde mijl ver vol ijsgruis. Dit was ons behoud, vermits wij door middel van hetzelve niet, bij het slingeren van onze ijsschots door de hooggaande zeeën, van dezelve afgespoeld werden. Ondertusschen ging zulks met groot gevaar vergezeld, zoo dat wij alle oogenblikken vreesden om te zullen komen.

Tegen den morgen hoorden wij door het scheepsvolk van Kommandeur PIETER ANDERSEN, bestaande in 78 man, die zich op eene tweede digt bij ons drijvende ijsschots bevonden (No 3.) Gode een gezang toezingen. Maar, toen de dageraad aanbrak, waren zij van de ijsschots vergaan, uitgezonderd Kommandeur PIETER ANDERSEN met eenige manschappen, die zich gered hadden. Om middernacht was onze ijsschots midden doorgebroken ten gevolge van de geweldige deining, waardoor wij 4 van onze sloepen verloren, benevens onze meeste victualie (No 2.); van mijne 78 man (No 1.) verloor ik op dit tijdstip niemand. Dit viel na gissing voor 40 mijlen ten Oosten van Statenhoek. Gedurende den nacht waren wij door den stroom het land sterk genaderd.

zondag 29 september 2024

Hidde Dirks Kat • 30 september 1777

Hidde Dirks Kat (1747-1824) was een Nederlandse walvisvaarder die in 1777 schipbreuk leed bij Groenland. Zijn ervaringen tijdens deze schipbreuk en de vele ontberingen die hij moest doorstaan tijdens de hierop volgende overlevingstocht, heeft Kat opgetekend in een dagboek.

[29 September 1777] Dit duurde tot den 29 September (No 12.) wanneer zich een geweldige storm uit het Noord-oosten verhief. Wij bevonden ons toen eene mijl ver van de opene zee. Onze 3 schepen bleven gedurende denzelven zoo goed als onbeschadigd.

[30 September 1777] Maar op den 30sten September (No 13.), toen de wind allengs begon aftenemen, werden onze 3 schepen door de geweldige werking der hooggaande zeeën (deining) tusschen het ijs ingedrongen, en door deszelfs ontzettende stooten in één oogenblik verbrijzeld. De masten buitelden op het ijs. Elk zocht op de best mogelijke wijze lijfsberging op de woedende schotsen. Na het vergaan van onze schepen, hadden wij het geluk van een gedeelte van onzen leeftogt bij ons op het ijs te bergen. Ook redde ik zeven sloepen. Hier stonden wij in dezen angstvollen toestand onder den blooten kouden hemel, zonder schuilplaats, 21 mijlen ver van land op het ijs, in zee, op 64 gr. N.B. Het land was uit ons gezigt. Wij bevonden ons naar gissing 80 mijlen ten Westen van het eiland IJsland. Ik en Kommandeur HANS PIETERS bevonden ons met onze schepen, toen dezelve vergingen, digt bij elkander en Kommandeur H.C. JASPERS was twee mijlen verder landwaarts van ons. In dit tijdstip werd diens schip ook verbrijzeld, nemende hij de vlugt naar het schip van Kommandeur KLAAS J. KASTERKOM, hetwelk, schoon buiten ons gezigt, door hem gezien kon worden. Twee sloepen met 12 man bleven bij het verongelukte schip van H.C. JASPERS, welke daar verongelukten. Kommandeur KASTERKOM bevond zich op zijn schip met 286 man, toen het bij Statenhoek verging. Van dit getal zijn slechts eenige te regt gekomen, alle de overige vergaan. Nu bevonden wij ons, van ieder schip 78 man, op het ijs. Ik H.D. KAT redde zeven sloepen en eenigen leeftogt. De een zag den ander met droefheid aan, in zware gepeinzen verdiept, hoe en waar wij, in dezen treurigen toestand, waarin wij den dood voor oogen zagen, onze levensdagen zouden eindigen. Wij hadden geene zeilen, om eene tent op het ijs opteslaan, waaronder wij ons een weinig zouden hebben kunnen verschuilen.

Thomas Mann • 29 september 1918

Thomas Mann (1875-1955) was een Duitse schrijver. Hij hield zijn leven lang een dagboek bij. Gedeeltes daaruit zijn in het Nederlands vertaald in Dagboeken 1918-1939.

Zaterdag 28 september 1918 [München]
[...] Een zesde kind? Tussen vijf en zes bestaat niet zo'n groot verschil en op economische toerusting zullen kinderen na de oorlog toch al nauwelijks meer hoeven rekenen. Het erfrecht zal tot nullificatie toe worden geknot, vermogen in het algemeen illusoir zijn. Opvoeding is atmosfeer, verder niet. Afgezien van K.'s gezondheid heb ik er eigenlijk niets op tegen behalve dat de ervaring 'Lisa' (zij is in zekere zin mijn eerste kind) erdoor afbreuk gedaan, verkleind wordt.

Zondag 29 september 1918 [München]
Kwam gisteren laat in bed; vandaag heel slecht in vorm. Aan de watervogels [passage uit Herr und Hund] gewerkt met tegenzin. Merkwaardige huichelarij van het schrijven zonder lust: wat effect betreft mag er geen verschil zijn, en zo doet men het dan zoals men het zou doen wanneer men lust had gehad, dat wil zeggen, men houdt zich lustig, onder grote kwelling. -Fischer telegrafeerde dat de Frankfurter Zeitung wilde weten van welke stukken uit de Betrachtungen al een voorpublikatie bestond, waarop ik de courant telegrafisch antwoordde. De twee grote democratische dagbladen zijn het die zich vooralsnog om het boek bekommeren. Ironie. Maar het is literatuur, zij het ook antidemocratische literatuur. -Welke rol zal het boek spelen? Want het is mogelijk dat het er een zal spelen. Het is echter ook mogelijk dat onleesbaarheid het ertegen beschermt, opgemerkt te worden. Zal de conservatieve pers er zich meester van maken? [...]


Vertaling: Hans Hom

Benoîte Groult • 28 september 1944

Benoîte Groult (1920-2016) was een Franse schrijfster. In 1963 publiceerde ze een oorlogsdagboek, dat ze samen met haar zus Flora geschreven had: Journal à quatre mains, in het Nederlands door Nini Wielink vertaald als Dagboek voor vier handen.

28 SEPTEMBER '44
Je kent een stad nooit zo goed als wanneer je de honneurs ervan waarneemt, als een man die zijn vrouw plotseling ontdekt in de blikken van haar bewonderaars.
Ik ga ongeveer twee keer per week naar het Louvre... Eindelijk gedwongen om 'onze' meesterwerken te kennen. Flora moet lachen bij de gedachte dat ik een verhandeling over schilderkunst houd. Ik ben in Rome misschien niet de beste, maar in Dallas of San Antonio, Texas, kom ik op een heel behoorlijke plaats. Ik speel dus voor gids en in ruil daarvoor nemen mijn toeristen in uniform me mee voor een lichte maaltijd of een diner, al naar gelang hun graad van sympathie voor mij, in een van de clubs die iedere dag in Parijs worden geopend. Men eet er Amerikaans; maar al dat voedsel is zo echt, dat je ervan kunt huilen van ontroering. Na vijf magere jaren voel ik me als een hongerige wolf bij al dat verse vlees. Ik wil het eten, betasten, zien, op de been of op mijn bord.

29 SEPTEMBER '44
Feestje in de Rainbow Corner: een nieuwe hoeveelheid schoonheden; zo is het wel genoeg.
'Lieutenant Tommy Thomas, 6 feet 4, from Texas. Open hemd waaronder een harige tors; wordt heel gewoon Tex genoemd. Ze sloven zich niet uit. Major John Christensen, 6 feet 3, een arts die een week met verlof in Parijs is, noords gelaatstype.
Captain Andrew Kaufner, 6 feet 4, Hongaar van geboorte, tandarts van beroep. Donkerharig Poesta-type met een tikje Middeneuropese vulgariteit, maar dat alles door de smeltkroes van Amerika gehaald, schoongemaakt, gedesinfecteerd en geïnfantiliseerd.'
Ik kom de schok van de Amerikaanse schoonheid moeilijk te boven. Plotseling lijken alle Fransen me krom, donker en ondervoed.
Ik ben lopend naar huis gegaan met Andrew die met één hand mijn fiets voortduwde en met de andere niets deed. Hij vond net als ik dat de tijd te kort was voor ondoordachte daden waarvoor we niet de gelegenheid zouden hebben ze te rechtvaardigen.
In lichamelijk opzicht voel ik me volkomen op mijn gemak met de USA. Geen schijnheiligheid, geen hoogdravende taal. Ja is ja; nee is OK en er wordt niet meer over gepraat.

donderdag 26 september 2024

Liz Jones • 27 september 2008

• De Britse journaliste Liz Jones (1958) heeft een dagboekcolumn in The Daily Mail waarin ze over haar leven als alleenstaande vrouw schrijft.

In which I realise I don't really want a relationship
27 September 2008
Before I had a chance to pluck up courage to call M, I received another pen and ink letter, telling me he kept my photo on his chest of drawers.

Two things flashed through my mind.

First, the fact he had a chest of drawers. This is a good start. The EH* just had a large pile of festering clothes, mainly misshapen sportswear, he kept by the bedroom door. I had had a walk-in wardrobe built for him – it lit up when you opened the sliding doors – but he refused to use it.

The second thought was: he has a photo of me! I have to point out here I have a phobia about pictures of myself. I can never look at them.

The main obstacle to my getting married (apart from nagging doubts that my intended actually loved me, given that on our wedding eve he preferred to play pool with my maid of honour) was that I dreaded the wedding photos.

But, despite this phobia, I still had two from the hundreds on the contact sheets printed and framed and, until recently, when I feng shui-ed them and found they were blocking my love area, sitting on my desk.

The EH has not one wedding photo in his possession. He never once carried a picture of me in his wallet (he did, in his defence, have a head shot of Snoopy on his phone), although he did secrete a photo of FWD** in among his collection of two pence pieces.

Anyway, I know I have to let go of the past. Perhaps dating a man who ostensibly adores me is the way forward. But, to be honest, I don't really want a boyfriend. They are too annoying.

REASONS BOYFRIENDS ARE ANNOYING
● They use the bathroom sink. This is too upsetting for words. They leave watermarks on the taps. They rub away at the mirror to gaze at their own reflection.
● They invade your personal space. I hate this. They examine you at close quarters first thing in the morning.
● They are always opening the fridge door for absolutely no reason, which we all know is bad for the environment.
● They criticise you endlessly, saying, 'What is that?', and pointing at various bits of your disintegrating body.
● They ask endless personal questions, such as, 'When exactly were you born?'
● Whenever you ask them a simple question, they drag their eyes slowly from whatever they are reading or doing and look at you as if to say, 'Hmmm, what is it now?' It makes you want to stab them with a pen.
● They take their socks off while watching telly.
● They pretend they don't know how the timer on the central heating works; how to dismantle the fridge which they made dirty in the first place, and they mumble useless questions such as, 'Where do we keep the tea towels?'
● They never tell the cabbie your destination, leaving you to do it.
● When they move on to the next girlfriend they suddenly change their spots, paying for things and being all supportive.

Relationships are hell. Women only put up with them if a) they want large, heavy objects moved. My friend Jenni dated a hopeless man for six weeks just to get a pyramid of concrete moved from near her front doorstep.

Or b) they need sperm and then someone to blame for their dreary life. We do not have relationships for sex. Men only want sex with a woman who doesn't tell him off for not plumping the cushions.

I am not going to phone M. If a man wants to get near me, he is going to have to be exceptional.

I don't want another egotistical nightmare who thinks he can make me happy. Only I can make me happy.


*Ex-husband. **F***ing whore Daphne

woensdag 25 september 2024

Sylvia Plath • 26 september 1959

• Sylvia Plath (1932-1963) was een Amerikaanse dichteres. Ze hield lange tijd een dagboek bij.

SATURDAY: SEPTEMBER 26
A clear, fresh day, with the cool nip back again. Newton says Smith classes started Wednesday. Seeing him was enough to bring back my old teaching nightmares: a lounging, bored class, about to be dismissed, me noticing a student ressembling Ellen Bartlett, to whom I had given a C, had a story in the New Yorker (like the story in Mademoiselle about Car'line) and me promising to reconsider her mark on these grounds. Probably a meld of my sense of this vibrant new Ellen Currie, Jean Stafford's New Yorker stories which I'd just been reading, and Newton's recall to the old treadmill.

All the cats are being killed: three of them. The old grumpy one for biting Mrs. Mansions hand. Mrs. Ames' because it cramps her style, and the new white-booted puss because it's a bother: we think we heard George shoot her the other day.

On the back of the screen door of the mansion this morning, as if flung and frozen there, a frost moth: all white furred, legs, body, antennae, with grey and white wings. Lovely exotic esquimau creature.

Listened to Schwartzkopf singing Schubert Lieder last night in the music room. Immensely moved, Who is Sylvia, and "Mein ruh ist hin" recognizable, words here and there: a strong sense of my own past, from which I am alienated by ignorance of language which I find difficult to break through.

Reading much Eudora Welty, Jean Stafford, must go through Katherine Anne Porter. Read "A Worn Path", "Livvie", "The Whistle" aloud. That is a way to feel on my tongue what I admire. "The Interior Castle" a lurid, terrifying recreation of intolerable pain.

Bored at waiting to hear from mail. Two children's books: the Bed Book now seems limited and thin. Max Nix seems rather ordinary. Yet I dream of a transfiguration: a letter of acceptance. No word from H. Holt about poems yet. Robert Frost probably hasn't bothered to say NO yet. I have a queer feeling about them: they can't decide for themselves. So they won't be for it.

Must get into deep stories wherc all experience becomes usable to me. Tell from one person's point of view: start with self and extend outwards: then my life will be fascinating, not a glassed-in cage. If only I could break through in one story. Johnny Panic too much a fantasy. If only I could get it real.

A farm story: Ilo, the Jeness brothers, Mary Coffee. A Mayo story: babysitter in complicated family: the Pillars. A mad story: college would-be suicide. A Double story: involvement with roommate. Once I did one good one, I would break in. The Tattooist story at Sewanee an encouragement. Has a glow now it never would have had otherwise. If only my Cornucopia story could get a climax. It is a rambly diary.

Detail: the pond fish like black willow leaves lying in green glass. A leaf twirling by itself in a still wood. Remember experiences: faithfully: detail. Get college: that glow, that luster. A thing not known again. And I shut experience off. Remember pain. Joy. First love. Disillusion with a heroïne. Live in bright worlds of past, then you will make them up from a feather, a word, the color of an old woman's eye.

A silver pie server story.

dinsdag 24 september 2024

Koningin Victoria • 25 september 1867

Koningin Victoria (1819-1901): More leaves from the journal of a life in the Highlands, from 1862 to 1882
 Wednesday, September 25
Slept soundly till half-past seven, and heard that the luggage had only arrived at half-past four in the morning. Breakfasted with Louise, who made my coffee beautifully with Brown, who waited at breakfast, Ross coming in and out with what had to be carried. It rained soon after I got up, and continued raining till near eleven. I read and wrote, etc. At half-past eleven, it having cleared, I rode up the small narrow glen, down which flows a 'burnie' (called the Garden Burn), the banks covered with fern and juniper, heather and birch, etc., past the kitchen-garden. Louise walked with me. Went up nearly to the top and walked down it again, then on to the stables, which are at a small distance from the house, where I saw an old underkeeper, P. Stewart by name, seventy-four years old, with a Peninsular and Waterloo medal, who had been in the 92nd Highlanders, and was a great favourite of the late Duke's. Home by twenty minutes to one. The day became very fine and warm. Lunched in my own room with Louise at the same small table at which we had breakfasted, Ross and the Duke's piper playing outside the window.

After luncheon rode (on Sultan, as this morning) with Louise and Jane Churchill, the Duke walking (and Jane also part of the way), down to the end of Glenfiddich ; turning then to the left for Bridgehaugh (a ford), and going on round the hill of Ben Main. We first went along the road and then on the heather 'squinting' the hill — hard and good ground, but disagreeable from the heather being so deep that you did not see where you were going — the Duke's forester leading the way, and so fast that Brown led me on at his full speed, and we distanced the others entirely. At five we got to the edge of a small ravine, from whence we had a fine view of the old ruined castle of Achendoivn, which formerly belonged to the old Lords Huntly. Here we took our tea, and then rode home by another and a shorter way — not a bad road, but on the steeper side of the hill, and quite on the slant, which is not agreeable. We came down at the ford, and rode back as we went out, getting home at seven. A very fine evening. It was very nearly dark when we reached home. I was very tired ; I am no longer equal to much fatigue.

[DeepL-vertaling]
Woensdag 25 september
Goed geslapen tot half acht en gehoord dat de bagage pas om half vijf 's ochtends was aangekomen. Ontbijten met Louise, die mijn koffie mooi klaarmaakte met Brown, die op het ontbijt wachtte, Ross die in en uit kwam met wat gedragen moest worden. Het regende kort nadat ik was opgestaan, en bleef regenen tot bijna elf uur. Ik las en schreef, enz. Om half twaalf, toen het was opgeklaard, reed ik de kleine smalle vallei op, waar een 'burnie' doorheen stroomt (de Garden Burn genaamd), waarvan de oevers begroeid zijn met varens en jeneverbessen, heide en berken, etc., langs de moestuin. Louise liep met me mee. Ging bijna tot de top en liep er weer af, toen naar de stallen, die op een kleine afstand van het huis liggen, waar ik een oude onderknecht zag, P. Stewart genaamd, vierenzeventig jaar oud, met een Peninsular en Waterloo medaille, die in de 92nd Highlanders had gezeten en een grote favoriet van wijlen de hertog was. Om twintig voor één thuis. De dag werd erg mooi en warm. Geluncht in mijn eigen kamer met Louise aan hetzelfde tafeltje waaraan we hadden ontbeten, Ross en de doedelzakspeler van de hertog speelden buiten het raam.

Na de lunch reden we (op Sultan, net als vanochtend) met Louise en Jane Churchill, de hertog wandelend (en Jane ook een deel van de weg), naar het eind van Glenfiddich; we sloegen linksaf naar Bridgehaugh (een doorwaadbare plaats) en gingen verder rond de heuvel van Ben Main. We liepen eerst langs de weg en toen over de heide die de heuvel afsloot - harde en goede grond, maar onaangenaam omdat de heide zo diep was dat je niet zag waar je liep - de boswachter van de hertog liep voorop, en zo snel dat Brown me op zijn volle snelheid voorging, en we namen volledig afstand van de anderen. Om vijf uur bereikten we de rand van een klein ravijn, vanwaar we een mooi uitzicht hadden op de oude kasteelruïne van Achendoivn, die vroeger toebehoorde aan de oude Lords Huntly. Hier namen we onze thee en reden toen via een andere en kortere weg naar huis - geen slechte weg, maar aan de steilere kant van de heuvel en behoorlijk schuin, wat niet prettig is. We kwamen beneden bij de doorwaadbare plaats en reden terug zoals we heen gingen, zodat we om zeven uur thuis waren. Een erg mooie avond. Het was al bijna donker toen we thuiskwamen. Ik was erg moe; ik ben niet meer opgewassen tegen veel vermoeidheid.

maandag 23 september 2024

Clara Cornelia van Eijck • 24 september 1790

• De Utrechtse Clara Cornelia van Eijck (1752-1810) hield tijdens haar ballingschap in Gent een dagboek bij.

Woensd. 22 sep.
Na mij gekleed te hebben ging ik de plaatz rond wandelen. Na den eeten gingen de heeren een tour rijden. Mevr. Liberher met mij wandelen. Wij kwaamen koud terug.
De heeren t'huiskoomende, gingen wij speelen. Ik had een vreeslijke hooftpijn en zag met blijdschap het ogenblik tegemoed dat na mijn bed konde gaan.

Dond. 23 sept.
De koude van gisternavond mij sterker bevangen hebbende als mij verbeelde, wierd ik met eene zwaare hooftpijn en misselijkheid wakker. Ik bleev laat te bed en kwam den geheelen dag niet buiten de deur. [...]

Vrijd. 24 sep.
Mijne onpasselijkheid was nog dezelve, dog het ontruste mij niet. De heeren na de vinkebaan zijnde, hervatte wij ons gesprek. Het beloofde wierd mij zoo ontwijfelbaar voorgesteld dat al waare ik een twijfelaar of ongelovige geweest, mij zoude hebben laaten overreeden. Ik was ten uitersten voldaan, ging na mijn kamer, herhaalde bij mijzelven al werkende het gehoorde en was recht vergenoegd. De vrinden passeerden hunne tijd met wandelen en schrijven, de vrouwen met haar werk en den avond als na gewoonte.

Zaterd. 25 sep.
Al weder niet beter, maar gekweld met koliekpijnen, welke mij wat begonnen te inquietteren. Niettegenstaande dezelve, wandelde ik eenige tijd om te zien of zulks eenige verandering geven wilde. Mijn vriend was naar de stad, dog kwam vroeg terug. Hij wist ons nietz bijzonders te vernaaien. Wij passeerden den dag en avond weltevreeden, dog ik bragt dezelve vrij pijnlijk door.

Zondag 26 sep.
Is het altijd groote postdag. Ik vervaardigde mijne brieven, omdat het zoo zijn moest, maar had er weinig lust toe, alzo rhabarber in had genoomen welke mij verder ziek maakt. Ik bleev den geheele dag in huis en ieder ging sijns weegs. Ondatie vertrok naar Brussel. Wij bragten den avond nochthans vrolijk door.

zondag 22 september 2024

Adèle Bloemendaal • 23 september 1982

Adèle Bloemendaal (1933-2017) was een Nederlandse actrice. Voor NRC Handelsblad hield ze in 1982 een 'Hollands Dagboek' bij.

Donderdag 23 september
Ik zet koffie, maak ontbijt voor de siamezen, Iaat het bad lopen en rep mij naar de hoek voor warme croissants. Bij ome Ko haal ik de Telegraaf; de Volkskrant ligt al in de bus. In bad, met het ontbijtblad naast ons, lees ik met de jongeheer G. de kritieken van 'Adèle's keus'. Zeer bevredigend. De jongeheer G. gaat naar Den Haag, ik naar een repetitie voor een gastrol in een kinderserie. Na de repetitie doe ik boodschappen, werp mijn zoon een biefstuk toe en vertrek naar Beesd. In Beesd komt mijn pianist Frans Ehlhart mij ophalen. Samen rijden wij naar Zevenbergen voor een optreden. Frans woont in de Betuwe. In de auto praten wij over het concept voor mijn volgend programma en analyseren en luisteren naar Laurie Anderson. Terug in Beesd stap ik in de Mini en rijd in een slagregen naar huis. Ik maak mij zorgen over mijn lichaam. Ik heb al tien dagen niet getraind. De jongeheer G. en ik hebben ons langdurig en ernstig misdragen. Ik kom tot een wreed besluit: ik zal enige tijd alleen doorbrengen. Thuisgekomen blijkt mijn kind tot dezelfde conclusie te zijn gekomen. Hij zit aan de keukentafel op mij te wachten en houdt mij voor dat ik geen achttien meer ben.
Ik zeg: 'Breek me de bek niet open,' stel hem gerust en vertel hem van mijn decisie. Wij lopen naar boven en kijken op de piraat naar een Amerikaans programma over gevechtssporten. Na de piraat sparren wij nog wat met Japanse kreten en zaaien paniek onder siamezen. Om twee uur trek ik mij terug in mijn boudoir.

L.P.J. Braat • 22 september 1946

L.P.J. Braat (1908-1982) was beeldhouwer en schrijver. Uit: Ziekenlogboek.

21 September [Leysin]
Vijf jaren, vervuld van het besef dat zowel veiligheid als rust betrekkelijk zijn, worden zo snel niet vergeten! Telkens, in deze rust waarin ik ongestoord en gestadig werken kan als nimmer te voren, bekruipt mij de gedachte: wanneer schiet de onrust, die vinnige grauwe vogel, uit deze blauwe lucht neer en klauwt zich in mijn schouders? Het slijtage-proces dat een einde aan dergelijke obsessies kan maken, zal veel tijd vergen. Maar leven wij wel in een tijdperk waarin een dergelijk proces kan aanvangen?

22 September
Langzaam, langzaam rijpte in mijn ziel het gedachtengraan. Niet altijd scheen de zon en dan nog niet steeds even verwarmend: vandaar al die jaren... Het lijkt wel of ik heb moeten wachten op deze ziekte, op dit verblijf in de bergen, om een begin te kunnen gaan maken met het oogsten... De vrienden die, aan mijn bed gezeten, zeiden dat mijn ziekte wel ergens goed voor zou blijken te zijn, hebben gelijk gekregen. Diep in mij besefte ik toen reeds dat zij gelijk hadden, maar het lichaam, plotseling aan de circulatie van het dagelijks leven onttrokken, verzette zich en dwong ook de ziel tot aanvankelijke opstandigheid.

Frida Vogels • 21 september 1970

Frida Vogels (1930) is een Nederlandse schrijfster. Haar door kritiek en publiek gewaardeerde dagboeken 1954-1971 zijn gepubliceerd in 8 delen. Het onderstaande fragment komt uit Tirade

Urbino 21 september. Hotel Italia, kamer 49
Aangekomen in Urbino. Vader was doodmoe. Hij bleef staan terwijl we langs de via Mazzini omhoog liepen en greep enige malen naar zijn hart. Hij ligt nu op zijn bed. Ik ben trouwens ook moe en heb hoofdpijn. Ik heb op mijn verzoek dezelfde kamer als de vorige keer gekregen. Vader heeft de kamer naast de mijne.
In de trein noteerde ik ‘de combinatie van twee eigenschappen die ik met vader gemeen heb, besluiteloosheid en perfectiedrift, leidt als je ouder wordt tot een eindeloos gezeur’. Vanmorgen moest vader zijn koffers helemaal overpakken, omdat de indeling die hij oorspronkelijk had gemaakt de ene koffer zwaarder maakte dan de andere. Omdat hij tegenwoordig een zak in zijn pakken voor zijn gehoorapparaatje moet reserveren, kan hij zijn overige spullen nu nooit meer naar genoegen opbergen; hij is telkens op zoek naar iets dat in een andere zak blijkt te zitten, en hevelt telkens weer voorwerpen over van de ene naar de andere zak. We aten boterhammen in de trein en vader spreidde daarvoor een krant over zijn knieën. Eerst legde hij die in de breedte, toen probeerde hij het in de lengte, en toen vouwde hij hem na rijp beraad nog eens doormidden. Bij elke verandering moest hij eerst de kruimels op de krant op het papiertje dat ik op mijn schoot had schudden. Hij was de hele reis door weer erg spraakzaam. Ook gisteren was hij dat weer. Ik vind het erg vermoeiend, maar ook wel geruststellend. Ik maak eruit op dat hij zich prettig voelt, hoewel hij zelf zei dat dat vele praten een symptoom van opwinding is en dat hij als hij zich rustiger voelt niet meer zo veel zal praten.

donderdag 19 september 2024

Frida Vogels • 20 september 1970

Frida Vogels (1930) is een Nederlandse schrijfster. Haar door kritiek en publiek gewaardeerde dagboeken 1954-1971 zijn gepubliceerd in 8 delen. Het onderstaande fragment komt uit Tirade

20 sept.
- Zondag. Vader en S. slapen nog. Ik heb ontbeten en zit nu aan S.'s tafel, wat ik niet prettig vind.

Gisteren lette ik er voortdurend op of S. niet weer uit zijn humeur zou raken, wat tot resultaat had dat ik hem daar alle aanleiding toe gaf, maar hij bleef in zijn humeur. Terwijl we wandelden bleef hij geregeld staan om invallen voor zijn vertalingen van de sonnetten van Shakespeare op papiertjes te schrijven.

Voor het eten speelde hij op het clavecymbel. Dat was mieters. Weliswaar was ik niet in de stemming om het op prijs te kunnen stellen, ik hoorde weinig, maar het was toch mieters, het gaf een gevoel van verbondenheid.

Vader was even praatgraag als de dag ervoor. Hij is er zich wel bewust van dat hij zulke verschrikkelijk wijdlopige verhalen doet en roept zichzelf van tijd tot tijd tot de orde. Hij praatte de hele dag, van 's morgens vroeg tot 's avonds laat, en hoefde nu niet op zijn bed te gaan liggen om ervan te bekomen.

Ik voor mij ben al flink moe geworden van deze twee dagen; gisteren merkte ik herhaaldelijk dat ik moet oppassen. Ik kon gevoelens van irritatie en vijandigheid tegenover vader soms maar met moeite beheersen; in Urbino zal ik dat zeker niet altijd kunnen. Ik moet het zo inrichten dat ik eerder opsta dan hij, zodat ik voor de dag begint een poosje rustig in mijn kamer kan zitten.

Ik schreef gisteren een briefkaart aan S.'s moeder om haar te bedanken voor de taralli. Vader merkte op dat ik zo razend vlug schrijf, hij had nog nooit iemand gezien die zo vlug schrijft, zei hij. Dat verbaasde me.

Hij vertelde dat hij op bezoek was geweest bij monna, die nu in een bejaardenflat woont. Hij maakte een schetsje van haar huis, dat vervolgens werd verkreukeld en in de asbak gedeponeerd, want het was slordig en niet op schaal, ‘niet om te bewaren’. Toen hij wegging, had monna hem naar de bushalte gebracht en hij had in het wachthuisje staand gekeken hoe ze terugliep, verwachtend dat ze nog eens om zou kijken om te wuiven; maar nee, ze had al haar aandacht voor het lopen nodig gehad, ‘en dat ging zo langzaam, het duurde zo lang voor ze de hoek om was. Toen dacht ik wel ineens: wat is ze oud’. Dit ontroerde me. Zo ook, toen hij over zijn vroegere chauffeur Vink vertelde, die een paar maanden geleden gestorven is aan een hartinfarct. Hij vertelde zeer uitvoerig over Vinks karakter, over hun onderlinge relatie, over Vinks dood, over zijn troostbezoeken aan Vinks vrouw, enz., en op het laatst had hij vochtige ogen en je hoorde ook iets in zijn stem; maar daarna keerde hij naar het heden terug, zijn sigaar was trouwens op, en hij zei ons een beetje verlegen aankijkend, ‘ja, ja. Als je elkaar zo lang niet ziet, heb je veel te vertellen.’ Dat was na het eten; we gingen nog ‘een blokje om’ en toen naar bed.

Herhaaldelijk bleek weer dat hij niet rust voor hij elk kreukeltje in het sociale weefsel om hem heen heeft gladgestreken, of anders gezegd, hoe ijdel hij is. Zo hield hij bij S.'s clavecymbelconcert een Ricercare van Giovanni Gabrieli voor een Pavane van William Byrd. Dat kwam natuurlijk gewoon doordat hij het programma verkeerd had gelezen. Maar hij putte zich uit in andere verklaringen. Hij trok wijdlopige parallellen tussen de archaïsche stijl van Gabrieli en die van Byrd, beweerde gedacht te hebben ‘wat zijn die Gabrieli en die Byrd aan elkaar verwant’, hoewel, aan de andere kant moest je toegeven dat de muziek van Byrd de Engelse mist en melancholie ademt, terwijl Gabrieli... enz. enz., hij kon er niet over ophouden omdat hij vermoedelijk wel voelde dat er met scepsis naar hem geluisterd werd. Ilse luistert in zulke gevallen helemaal niet en zegt ten slotte ‘Alvertus!’ Ilse vindt trouwens dat ik in dit opzicht op vader lijk. Het zal wel waar zijn.

woensdag 18 september 2024

Cosima Wagner • 19 september 1869

Cosima Wagner (1837-1930) was de echtgenote van de Duitse componist Richard Wagner. De fragmenten uit haar dagboeken die handelen over Friedrich Nietzsche, zijn verzameld in Nietzsche contra Wagner. Wagner en Nietzsche waren aanvankelijk elkaars bewonderaars, maar later bekoelde hun vriendschap.
De fragmenten hieronder betreffen een bezoek van Nietzsche aan Wagner, die hem de mantel uitveegt over zijn vegetarische eetgewoonten. Nietzsche zou zich daarop distantiëren van het vegetarisme.

19 september 1869
Koffie met prof. Nietzsche; helaas ergert deze R. zeer door de gelofte die hij heeft gedaan, geen vlees en alleen vegetabiliën te eten. R. vindt dit maar onzin, vindt het zelfs getuigen van hoogmoed, en als de prof. hem zegt dat het toch van ethische importantie is om geen dieren te eten etc., antwoordt R. dat heel ons bestaan een compromis is, dat men enkel kan rechtvaardigen door iets goeds tot stand te brengen. Alleen maar geen melk drinken is niet voldoende, dan kan men beter helemaal asceet worden. Om in ons klimaat iets goeds te doen, hebben wij goede voeding nodig etc. Als de prof. Richard gelijk geeft, maar niettemin volhardt in zijn abstinentie, wordt R. kwaad.

14 januari 1882
Het gesprek gaat over portretten en hij zegt met een kwinkslag dat men hem en mij zou moeten afbeelden terwijl ik hem de appel van het vegetarisme aanbied. Ik zeg dat ik, sinds ik hem tegenover Nietzsche over dit thema heb horen uitvallen, niet meer de moed heb gehad om vegetarisch te leven. R. zegt: ‘Ja, ik weet nog goed hoe hij bij ons kwam, niets at en verklaarde: “Ik ben vegetariër”, waarop ik zei: “U bent een ezel.”

dinsdag 17 september 2024

J.J. Peereboom • 18 september 1974


J.J. Peereboom
(1924-2010) was schrijver en journalist. Dagboeknotities van zijn hand verschenen in onder meer Ik ben niets veranderd.

September 1974. [...] Het voordeel van in Holland zijn en niet met vakantie is dat het daar niet geeft of het mooi weer is. Hier [in de Ardèche] is mooi weer vereist, en niet alleen om de weldadigheid ervan. Het is waar dat het prettiger is om 's middags in de tuin te zitten eten dan in de donkere keuken; dat het zwoegen tegen een berg op iets minder zwaar valt druipend van het zweet dan druipend van de regen; dat het landschap er het best uitziet, al zijn wolkenflarden drijvend door het dal ook bezienswaardig voor een keer, met zon en schaduw en een blauw verschiet. Dat moet allemaal toegegeven worden, en toch is hiermee onvoldoende verklaard waarom wij iedere morgen beginnen met aan het weer te denken.
Er komt bij dat een verregende vakantie behalve een fysieke ook een sociale mislukking is. Hebben jullie rotweer gehad? Dat moet betekenen dat jullie te onnozel zijn om zonnige gebieden uit te kiezen, of anders te armoedig ofte gierig; of anders zijn jullie pechvogels, misschien zelfs wel geboren pechvogels. Op de ene manier of de andere, het bewijs wordt erdoor geleverd dat jullie niet de soort mensen zijn die het leven onder de knie hebben. Dat is beklagenswaardig. Misschien moeten wij jullie links laten liggen; of een handje helpen, of zo.
Dat laat ik mij niet doen. Ze hoeven mij niet met wolken aan te komen. Als 's ochtends de luiken opengaan, wens ik de zon te zien. Ik eis het! Ik eis zon!
Dan gaan wij in de tuin zitten eten.

maandag 16 september 2024

Dang Thuy Tram • 17 september 1968

Dang Thuy Tram (1942-1970) was een Vietnamese arts. Haar dagboek kwam pas lang na haar dood en na de Vietnam-oorlog boven water. Het is in het Nederlands vertaald als Dagen van vuur (door Marion Drolsbach).

17 september 1968
Zuster Cap vertelt over de dag dat Khiem zijn leven heeft geofferd. Het verhaal breekt mijn hart. Khiem is dood, zijn hoofd verbrijzeld, een arm en een been afgerukt. Hij lag op het zand van zijn vaderland. Khiems vader was gewond, zijn beide armen waren vastgebonden en het bloed gutste uit zijn schouder Toen hij het lichaam van zijn zoon zag, kon hij zijn tranen niet bedwingen. Zijn ogen die brandden van verdriet en haat, straalden een diepe vaderliefde uit.
Khiem is gestorven. Zijn moeder stond bij het lijk van haar zoon, maar kon geen woord uitbrengen. Ze is er nog steeds niet overheen en wanneer ze wakker is, huilt ze aan een stuk door om haar zoon.
Och Khiem. Kun je vanuit het hiernamaals het verdriet van de levenden zien? De tranen van je ouders zijn nog niet opgedroogd en het hart van deze vriendin bloedt nog steeds.

19 september 1968
Tijdens het jeugdcongres op districtsniveau bevind ik me tussen de jongeren die zijn opgegroeid in de strijd. Ik maak kennis met de tieners en luister naar hun rapporten.
Hoang, veertien jaar, heeft in de eerste zes maanden vijf Amerikaanse soldaten gedood, twee tanks laten kantelen met zijn eigen geïmproviseerde wapens en zeven vijandelijke kanonnen buitgemaakt, waaronder twee mortieren en andere typen.
An Pho Chau heeft vijf kanonnen buitgemaakt, waarvan twee mortieren, en een radio.
De broertjes zijn op hun jonge leeftijd al helden.
Wees trots op onze jongeren!

27 september 1968
Ik ben toegelaten tot de Partij.
Mijn overheersende gevoel vandaag is dat ik moet vechten om de titel 'communist' te verdienen. Wat blijdschap betreft, waarom is die zo gering in verhouding met de betekenis van zo'n heuglijke dag? Hoe komt dat, Thuy? Waarschijnlijk is het zoals ik laatst zei: voor een kind dat al zo lang naar de moedermelk heeft gesmacht, smaakt die lang niet zo lekker.
Tijdens het mediteren ter nagedachtenis aan hen die zich hebben opgeofferd voor de missie van de Partij, voelde ik het gemis van de dierbaren in Duc Pho die in deze strijd op leven en dood zijn gevallen.

zondag 15 september 2024

Coenraad Ruysch • 16 september 1676

• Coenraad Ruysch (1650-1731) begaf zich in 1674 samen met zijn neef Dirck van Hoogeveen op een grand tour van drie jaar. Hij hield van die reis een dagboek bij: Journaal van een reis naar Genève, Italië en Frankrijk [Transcriptie en editie: Alan Moss]. Het onderstaande fragment gaat over het traject Grenoble-Marseille.


Dijnsdach den 15en vertrock ick des morgens omtrent ten 8 ueren, mijn afsceyt van mijn geselscap aen de scuyt nemende, die met de post op eselties [ezeltjes] wederom naer Lions keerde. Ick hadt wel meer van diergelyke post in Vranckryck hooren spreeken, maer hebbe noijt geweeten dat de selve hier was. Men seyde mij dat sij soo wel [goed] loopen als paerden. Des middachs leyde ick nergens aen geduerende mijn reys, neemende mijn eeten als des morgens mede uijt de herreberch daer des nachts gelogeert hadt. Des avonts meynden ick te Valence te arriveeren, doch den contrarie wint [tegenwind], die ons eens obligeerde [dwong] met een groote buij een uer lanch onderwegeaen landt te leggen, was oorsaeck dat ick het niet verder als Tournon kost brengen, t' welck een kleijn nessie [gat] van een stedeken is. De jesuiten hebben hier een scoon collegie en bibliotheeck, doch t' was te laet om die gaen sien.

Woensdach den 16en arriveerden ick des morgens omtrent ten 8 ueren te Valence. Ick stapten eens uijt, maer vondt dit mede al een miserabel plaetsken, naer t' welke door gewandelt te hebbe ick mijn reys vervorderde en ginch te Viviers slaepen, een miserabel nesie van een stetie [stadje] leggende omtrent een musket scoot het landt in. Ick vondt in mijn herreberch een Parisien [Parijzenaar] dat een seer beleeft man was en die mij met gewelt syn kamer wilde cederen [afstaan] om dat die wat beter als de mijne was.

Donderdach den 17en arriveerden ick omtrent 7 ueren aen de Pont St. Esprit. Ick liet mij uyt setten om de selve niet te passeren, t' welck ick even wel periculeus [gevaarlijk] niet oordeelde als wel gesecht werdt. Dit is een brugge die over de Rosne [Rôhne] lecht, maekende de communicatie [verbinding] van een kleyn stedeken dat aen de eene sijde lecht met het landt van de andere. Dese brugge is een van de heerlyckste gebouwen die ick oyt gesien hebbe en aldaer van de Romeynen gelecht. De selve heeft omtrent in de lenchte duysent en dertich passen volgens het seggen van Golnits en is soo breedt dat bequamelyck [met gemak] daer twee waegens den anderen kunnen wijken. Ick contenteerde mij met op de selve te gaen sonder die heel te passeeren, vermits het regenachtich weer. De selve is met vierkante blauwe steenen, soo groot als de palm van een handt, admirabel net en gelyk gestraet en gelykent veel eer mosaike als een wech voor karren en paerden. De selve brugge heeft 19 groote bogen en vijf kleijne, die op t' landt leggen en den opganch van de brugge maeken. Wat de verdere particulariteyten [bijzonderheden] aengaet, referere ick mij aen mijn reisiger Golnits.
[...]

May Sarton • 15 september 1972

• May Sarton (1912-1995) was een Amerikaanse schrijfster. Een van haar bekendste werken is Journal of a solitude. Op Brainpickings staat Maria Popova stil bij deze en andere fragmenten over eenzaamheid.

DeepL-vertaling onderaan.

September 15, 1972
It is raining. I look out on the maple, where a few leaves have turned yellow, and listen to Punch, the parrot, talking to himself and to the rain ticking gently against the windows. I am here alone for the first time in weeks, to take up my “real” life again at last. That is what is strange—that friends, even passionate love, are not my real life unless there is time alone in which to explore and to discover what is happening or has happened. Without the interruptions, nourishing and maddening, this life would become arid. Yet I taste it fully only when I am alone…
[...]
For a long time now, every meeting with another human being has been a collision. I feel too much, sense too much, am exhausted by the reverberations after even the simplest conversation. But the deep collision is and has been with my unregenerate, tormenting, and tormented self. I have written every poem, every novel, for the same purpose — to find out what I think, to know where I stand.
[...]
My need to be alone is balanced against my fear of what will happen when suddenly I enter the huge empty silence if I cannot find support there. I go up to Heaven and down to Hell in an hour, and keep alive only by imposing upon myself inexorable routines.

September 18, 1972
The value of solitude — one of its values — is, of course, that there is nothing to cushion against attacks from within, just as there is nothing to help balance at times of particular stress or depression. A few moments of desultory conversation … may calm an inner storm. But the storm, painful as it is, might have had some truth in it. So sometimes one has simply to endure a period of depression for what it may hold of illumination if one can live through it, attentive to what it exposes or demands.


[Vertaald met DeepL]

15 september 1972
Het regent. Ik kijk uit op de esdoorn, waar een paar blaadjes geel zijn geworden, en luister naar Punch, de papegaai, die in zichzelf praat en naar de regen die zachtjes tegen de ramen tikt. Ik ben hier voor het eerst sinds weken alleen, om eindelijk mijn “echte” leven weer op te pakken. Dat is het vreemde - dat vrienden, zelfs hartstochtelijke liefde, niet mijn echte leven zijn tenzij er tijd alleen is om te onderzoeken en te ontdekken wat er gebeurt of is gebeurd. Zonder de onderbrekingen, voedend en gekmakend, zou dit leven dor worden. Toch proef ik het pas ten volle als ik alleen ben...
[...]
Sinds lange tijd is elke ontmoeting met een ander mens een botsing. Ik voel te veel, voel te veel, ben uitgeput door de nagalm na zelfs het eenvoudigste gesprek. Maar de diepe botsing is en was met mijn onherboren, kwellende en gekwelde zelf. Ik heb elk gedicht, elke roman geschreven met hetzelfde doel - om erachter te komen wat ik denk, om te weten waar ik sta.
[...]
Mijn behoefte om alleen te zijn wordt afgewogen tegen mijn angst voor wat er zal gebeuren als ik plotseling de enorme lege stilte binnenga als ik daar geen steun vind. Ik ga in een uur op naar de hemel en neer naar de hel, en blijf alleen in leven door mezelf onverbiddelijke routines op te leggen.

18 september 1972
De waarde van eenzaamheid - een van de waarden - is natuurlijk dat er niets is om aanvallen van binnenuit op te vangen, net zoals er niets is om het evenwicht te herstellen in tijden van bijzondere stress of depressie. Een paar momenten van vluchtige conversatie ... kunnen een innerlijke storm kalmeren. Maar de storm, hoe pijnlijk ook, kan een kern van waarheid bevatten. Dus soms moet je gewoon een periode van depressie verdragen voor wat het aan verheldering kan bieden als je er doorheen kunt leven, met aandacht voor wat het blootlegt of vraagt.

Vita Sackville-West • 14 september 1921

Vita Sackville-West (1892-1962) was een Engelse schrijfster. Delen uit haar dagboeken zijn opgenomen in Selected writings.

DeepL-vertaling onderaan.

eptember 14. D., G., [Dorothy and Gerald Wellesley] and I left Victoria at 11 for Paris. I was miserable because H. [Harold] had got out of our taxi halfway to the station, and had walked away looking white and unhappy. I wrote to him in the train, to try to console him a little. We had dinner in Paris at the Gare de Lyon (in Le Train Bleu, a famous restaurant up a stately staircase, with immense murals depicting French cities, an historica! monument]. We left Paris at 9 and got to Lausanne the next morning, where we changed into an ordinary carriage.

September 15. We spent the whole day in the train, reaching Verona late at night. I did not much like coming back to Verona ...

September 16. G. went out by himself in the morning to see Verona — and D. & I wandered out later and I showed her the things I liked, i.e., the Arche and the Gothic staircase. After lunch we took G. to see the staircase, and he destroyed its beauty in a few deft phrases, which made me angry. After that we went to see churches, and he admired baroque chapels, which seemed to me of an unparalleled hideousness, but I listened to his remarks on the baroque with interest, and, I hope, an open mind. We trailed about the streets getting hotter and more thirsty every minute. There were barrows of fruit at every street corner, and barrels of fresh wine standing along the river. In the evening we went to a cinema in the arena— a moonlit anachronism which was great fun. D. was thrilled. Afterwards, we walked about the streets.

[Vertaald met DeepL]
14 september. D., G., [Dorothy en Gerald Wellesley] en ik vertrokken om 11 uur uit Victoria naar Parijs. Ik voelde me ellendig omdat H. [Harold] halverwege uit onze taxi was gestapt en wit en ongelukkig wegliep. Ik schreef hem in de trein om hem een beetje te troosten. We dineerden in Parijs op het Gare de Lyon (in Le Train Bleu, een beroemd restaurant op een statige trap, met immense muurschilderingen van Franse steden, een historisch monument). We verlieten Parijs om 9 uur en kwamen de volgende ochtend aan in Lausanne, waar we overstapten in een gewone wagon.

15 september. We brachten de hele dag door in de trein en bereikten Verona laat in de avond. Ik kwam niet graag terug naar Verona ...

16 september. G. ging er 's ochtends alleen op uit om Verona te bekijken - en D. en ik gingen er later op uit en ik liet haar de dingen zien die ik mooi vond, d.w.z. de Arche en de gotische trap. Na de lunch namen we G. mee om de trap te zien, en hij vernietigde de schoonheid ervan in een paar behendige zinnen, wat me boos maakte. Daarna gingen we kerken bekijken, en hij bewonderde barokke kapellen, die mij van een ongeëvenaarde afzichtelijkheid leken, maar ik luisterde met belangstelling naar zijn opmerkingen over de barok, en, naar ik hoop, met een open geest. We liepen door de straten en kregen het met de minuut warmer en dorstiger. Op elke straathoek stonden kruiwagens met fruit en langs de rivier stonden vaten met verse wijn. s Avonds gingen we naar een bioscoop in de arena - een maanverlicht anachronisme dat erg leuk was. D. vond het geweldig. Daarna liepen we een eindje door de straten.

donderdag 12 september 2024

Mischa de Vreede • 13 september 1983

• De Nederlandse schrijfster Mischa de Vreede (1936) hield in september 1983 een 'Hollands Dagboek' bij voor NRC Handelsblad. Ze doceerde toen Nederlands aan de universiteit van Ann Arbor, in Michigan.

Dinsdag [13 september]
Eindelijk weer eens een boek kunnen lezen en ongebreideld uit het raam kunnen kijken. Tien uur lang in trein op en neer naar Chicago, alwaar nuttig gesprek met heer Van Nispen, onze consul-generaal in Mid-West-Amerika, ongeveer zo groot als West-Europa, schat ik. Weet nu zo'n beetje wat er van mij verwacht wordt en waar ik terecht kan met vragen en voor behartiging van geldproblemen, want mezelf goed verkopen kan ik nu eenmaal niet. WVC en Michigan University betalen ieder helft van mijn loon. Moet trachten zowel de universiteit te behagen door in Residence te blijven, dus aanwezig zijn als docent, terwijl prof. Cowen mij als afgezant van zijn departement graag overal in het land laat spreken, desnoods voor niets. Delicate positie; ik zal wel zien wat er op mij afkomt, zo goed mogelijk doen waarvoor ik ben ingehuurd en intussen hoop ik ook voor mezelf te kunnen werken.
Heb me onderweg in knowledge voor rijexamen verdiept. Vind nog steeds treinen aardiger dan auto's. Ze vreten zich niet zo door het landschap heen, maar strijken erlangs en laten mij kijken. Lake Michigan zo groot als de zee en met schuimkopjes.

Woensdag [14 september]
Helder koud herfstweer, extra deken op bed. Op tv mijn favoriet Phil Donahue die zo leuk heen en weer loopt. Ditmaal over Depo-provera, prikpil, als sexual appetite oppressor voor verkrachters. Op campus mijn lesmateriaal voor morgen gexeroxed. Mag op 10 leerlingen rekenen. Om 4 uur met Cowen plus vrouw naar receptie van faculteit waar hij me aan de dean voor moet stellen. Precieuze hapjes, rare wijn, mooie ruimte, veel handen geven, veel namen niet verstaan, een paar aardige gezichten. Verkeer nog in stadium: onderzoek alles, behoud het goede, dus beschouw het niet als tijdverlies.
Thuis lange brief van zoon. Bewaar zijn cadeau, bandje van zijn zanggroep Tamam voor mijn verjaardag, de 17de.
Hoor mezelf terug in interview voor WUOM: het is net of daar een vreemde zit te praten en lacht.

woensdag 11 september 2024

Reinhard Karger • 12 september 2001

• De Duitser Reinhard Karger bezocht begin september 2001 zijn broer in New York, en maakte zo de aanslag op het WTC mee.

Vertaling met DeepL onderaan.

 Mittwoch, 12. September: Wir wurden früh am Morgen wach. Der Himmel war vollkommen wolkenlos, als wäre nichts geschehen. Doch noch immer hingen Rauch und Qualm über der Stadt - wenn auch inzwischen etwas gesenkt - und verdunkelten die aufgehende Sonne. Mittags drehte der Wind. Plötzlich wehte der Geruch von verschmorten Kabeln, Plastik und Beton über das Wasser. Dann zog der Qualm wieder stadteinwärts. Ich blieb lethargisch fast den ganzen Tag auf dem Boot, sah wie hypnotisiert hinüber, schaute Fernsehen. Nur kurz sprach ich mit anderen auf den Nachbarbooten. Die Welt war wie im Koma. Ich saß auf dem Boot und bewegte mich kaum.

Donnerstag, 13. September: Die Staubwolke zog stadteinwärts. Bei der Haltestelle des Wassertaxis nach Manhattan sah ich Feuerwehrmänner mit verstaubter Uniform und grauen Schuhen. Liberty State Park war abgesperrt. Mannschaftstransporter standen in einer Reihe, Soldaten mit Hubschraubern, Dutzende von Krankenwagen, die man die ganze Zeit nicht gebraucht hatte. Kein einziges Verkehrsflugzeug war in der Luft. Nur ab und zu Militärjets, die über Manhattan kreisten. Die Rettungsarbeiten waren kaum hörbar, aber nachts war der ganze Bereich der Katastrophe hell erleuchtet. Alle waren angespannt. Niemand wusste, ob es nach Wiederaufnahme des Flugbetriebs weitere Anschläge geben würde.

Freitag, 14. September: Der Himmel war bedeckt, neblig, die Luft kalt. Es regnete. Das Wasser im Hafen schien schwarz zu sein. Immer noch stiegen Staubwolken auf. Die Welt war grau, als wäre jede Farbe aus ihr verschwunden.

Vertaling met DeepL:

Woensdag 12 september: We werden vroeg in de ochtend wakker. De lucht was volledig onbewolkt, alsof er niets was gebeurd. Maar rook en dampen hingen nog steeds boven de stad - zij het nu wat lager - en verduisterden de opkomende zon. De wind draaide rond het middaguur. Plotseling dreef de geur van verschroeide kabels, plastic en beton over het water. Toen dreef de rook terug naar het stadscentrum. Ik bleef het grootste deel van de dag lethargisch op de boot, terwijl ik als gehypnotiseerd naar de overkant keek en tv keek. Ik sprak alleen kort met anderen op de naburige boten. De wereld was als een coma. Ik zat op de boot en bewoog nauwelijks.

Donderdag 13 september: De stofwolk dreef de stad in. Bij de watertaxistop naar Manhattan zag ik brandweermannen in stoffige uniformen met grijze schoenen. Liberty State Park was afgezet. Er stonden personendragers opgesteld, soldaten met helikopters, tientallen ambulances die de hele tijd niet nodig waren geweest. Geen enkel vliegtuig was in de lucht. Alleen af en toe een militair vliegtuig dat boven Manhattan cirkelde. Het reddingswerk was nauwelijks hoorbaar, maar 's nachts was het hele rampgebied fel verlicht. Iedereen was gespannen. Niemand wist of er nog meer aanvallen zouden komen zodra het vliegverkeer zou worden hervat.

Vrijdag 14 september: De lucht was bewolkt, mistig, de lucht koud. Het regende. Het water in de haven leek zwart. Stofwolken stegen nog steeds op. De wereld was grijs, alsof iedere kleur eruit verdwenen was.

dinsdag 10 september 2024

George W. Bush • 11 september 2001

George W. Bush was president van de Verenigde Saten toen op 11 september 2011 de aanslag op het WTC plaatsvond. Hier het verslag van wat hij die hele dag gedaan heeft.

maandag 9 september 2024

Leo Vroman • 10 september 1965

• Dichter-wetenschapper Leo Vroman (1915-2014) schreef in de jaren zestig veel Brieven uit Brooklyn.

Beste allen, — Er is veel spinneweb tussen mijn oren overgebleven van ons bezoek aan Holland: alles is verbonden, ik kan nog niet aan een van jullie denken zonder het vette gekroes van koeiehoofdhaar op mijn handpalm te voelen en te ruiken, zonder een kikker de rivier en dan de stilte in te horen springen; en dat er nog koekoeken bestaan, en pannekoeken. Maar daarover misschien eens een keer apart: Tineke is bezig een kort dagelijks verslag over te typen, en dat brei ik dan misschien uit, als jullie dat willen.

Hieren nu gaat het me vooral om de droogte. Het is droog, het is droog, dit jaar wordt het gras niet hoog. Rondom het hospitaal zijn velden waar ik elke dag een half uur wel haast in loop, met voeten binnen mijn schoenen. In de lente was het gras zo zacht, ik moest voorzichtig ademen om het niet aan flarden te trappen. Begin juni: wat een heerlijk weer, geen wolkje aan de lucht. Midden juni: wat een weer, nog geen wolkje. De planten stonden doodstil. Eind juni: de velden waren al bruin, de zon blakerde, alleen de bomen waren nog groen. Sproeien was al lang verboden, alleen waar het met stille straaltjes midden in de nacht gedaan was, waren nog kleine, schandelijk verse gazons. Begin juli begon de industrie van waterhandel - tankwagens uit nattere gemeentes verkochten het kostbaar waterheldere water - over te schakelen op water graven. Men kon pijpen in de grond laten boren, daar een pomp aan laten zetten, en een bordje op het grasveld doen prikken waarop stond: ‘we use wellwater’. Charlie de slotenmaker, die Oscar de schilder en mij naar en van het hospitaal rijdt, kwam twee weken geleden met een olijfflesje vol water voor den dag. ‘Parend bronwater’ zei hij verlegen, ‘mijn door God vervloekte buurman.’ ‘Al dat graven’ legde Oscar uit, ‘is een grote hoeveelheid parende paardeuitwerpselen.’ ‘Waarom?’ ‘Waarom? Omdat die parende bastaarden allemaal zijn omgekocht.’ ‘En het weer dan,’ zei Charlie, ‘geen parende druppel regen sinds, sinds, het zou me niets verwonderen als het allemaal komt van die verdoemde atoombommen, een parende schande, kijk eens naar de weg, al die parende uitwerpselen, stof, dat had allemaal door de regen weggespoeld moeten zijn’. Zijn grijze haar, zijn roodbruin gegroefd gezicht, het droge geluid van de motor, en de lucht al zo lang en volledig blauw dat het bijna geen kleur meer was; de esdoorns oud, opgezet en te lang niet afgestoft, de laag blaren aan de buitenkant met ellendig sierlijke zwarte krulletjes elk zich als om een kleine maagpijn heen krommende; en de velden nu helblond, bijna wit. Wat ritselt zo van het lopen over de dode dunne planten gras, de vezelgeworden blaren die met hun korte glazen haren elkaar aan repen krassen, of het platbreken van die kleine holle staven en kleine kniegewrichten waarvan het knielen in de dood verstijfd knep! zegt als mijn wereldgrote schoen - een dorre zwaargesteelde wolk waaruit slechts leerlucht regent - knep! zegt als mijn schoen de dode knietjes rechttrapt, ik doe elk sprietje onrecht aan dat ik niet noem, dat ongenoemd gestorven is en blijft.

Maar verleden week op een morgen: wazige lucht! Het bleef heet, maar alsof de hitte iets bijzonders deed, alles werd meer en meer Indisch, kinderen in lange witte hemden zaten en lagen in bijna dorre bomen boven de dorre grond, alles zonder schaduw maar ook zonder scherpe zon: kentering. De dag werd heel voorzichtig donkerder, Indië trok weg, en ijzige witte wolken kropen van uit de Atlantische Oceaan over Sheepshead Bay, je kon het van uit Geri's kamer zien, waar mijn moeder nu logeert. Twee maal gebeurde dat zo, op twee weekends. We keken allemaal naar de horizon die weg werd gebleekt, wolkvormige wolken trokken onder en tegen het hoekraam voort, en toen regende het: grote donkere zilvergerande plekken op de horren, oliedikke dingen tegen het glas, gesis en koude wind moesten met het dichtdrukken van de ramen worden afgehakt, een zacht gedreun was te horen op het dak. Het vroege duister ging al in dat van de avond over toen het ver weg kleurloos licht werd, laat zonlicht en vroeg straatlicht mengden zich in de dichte, natte, nu haast geluidloze eindigende regen. Tineke en ik gingen naar buiten voor het ophield. Er snelde water langs de randen van de weg, waarachtig kleine dingen meevoerend zoals vroeger, het plooide zich allerliefst van de haast, en de bomen waren te groen om aan te zien, zo diep dat het gevaarlijk scheen erin te kijken, met moeite trokken mijn ogen zich uit de koele natte bladeren onder de bladeren onder de in het lantarenlicht glimmende bladeren weer te voorschijn. En het water dat over was, dat stroomde zo maar langs de stammen naar beneden, het hout, de wortels en de grond werden er donker van. Als wij inademden kwam er lucht in onze longen. Ze was nat, Tineke, haar gezicht was nat en erg jong, het duidelijkst kon ik wat er gebeurd was proeven op haar wang.

En de velden veranderden natuurlijk ook, maar na een paar dagen pas goed. Eerst werd het geel weer bruin hier en daar, in de teruggekeerde zon waren ze eerst zo zacht als korte, lichtbruine jonge hondevacht vijfhonderd maal vergroot. En toen keerde het groene bloed, het nieuwe bloed alsof het pijn deed door het hooi heen te ontkiemen, terug in lange oude striemen en gezonde vochtige grote ronde ietwat verzonken wonden die sedert gisteren aan elkaar vergroeiden. Nu lijkt alles alweer net zoals het einde juli hoort: een nogal wankel evenwicht tussen woekeren en sterven. Maar de droogte is niet voorbij. Er worden nog steeds waterpijpen geslagen, maar omdat die de waarde der huizen en hun belasting verhogen, soms stiekem: ik hoorde net van een meneer die zijn waterpijp in een tuinparasol had vermomd, door een ijzeren tafeltje heen stekend. En de privé zwembaden mogen nog niet geopend, maar dat van ons huis wordt sedert gisteren ook van uit de grond gevoed, ijskoud.

Ook het geknal van klappers, voetzoekers, leutebommen, grapgranaten of wat het dan ook zijn, oorspronkelijk voor het vier-juli-feest geschapen, was ditmaal akelig droog. Het neemt altijd vanaf begin mei toe en is tenslotte op die feestdag zo alom aanwezig dat men de voortdurende hartverlamming aan zichzelf begint te wijten, alsof het bonzen van de kippeborst (wat de mijne betreft) de rampzalige vreugde daarbuiten overstemt. Alleen in korte stiltes, wanneer een al te luide knal dat korte in- en uitgepuil der lodderdorstige oogballen verwekt, hoop ik gretig de schuldige doch welbebloede hand het raam langs te zien zeilen. Vaarwel, baldadig bloed, gij vaert wel goed. Gisteren verzetten zich twee deugnieten op Times Square tegen een agent. Op de negende verdieping van een belendend perceel trok dit de aandacht eens mans. Hij opende een raam waarneven ene haakstok, gebruikt voor het openen van ramen, tegen leunde. Deze stok viel naar buiten, en viel met de punt omlaag. Een dame op straat was ook geboeid door het gekrakeel. De uit gietijzer vervaardigde, van kleine knop en krul voorziene stok doorboorde haar schedel. Ze was vanmorgen nog niet dood, en volgens haar misschien ook nu nog niet. Had ik maar geroepen door de sprieterige toeter die eens wellicht de aardbol overgroeide, maar dan toch sedert lang door het verkeer geknakt. Dag hoor, volgende keer meer, — Leo Vroman.

zondag 8 september 2024

Elizabeth Drinker • 9 september 1798

Elizabeth Sandwith Drinker (1735-1807) was een Amerikaanse huisvrouw. Ze hield een groot deel van haar leven een dagboek bij.

Sept. 9. First day. This forenoon I was let blood by Jacob Smith, who lives when at home, in Chestnut street, opposite to Dr Kuhn. He recommended him to me, aud I think him an expert hand at ye business. He opened a vein that had never before been opened. My veins are small, and the largest lays over an artery, which makes it difficult for me to be bled, tho' I have been bled may be, 50 times in my life, or near to it.

Sept. 10. After breakfast packed up, and prepared to set off. Bid farewell to our old Roomlady Bensel. We left Germantown between 9 and 10 o'clock, my husband, William, Sall Dawson and myself, with trunks, boxes &c., pretty well loaded. Arrived between 12 and one, at Kimble's tavern, a little beyond the 13th milestone on the Bristol road, where I am now scribbling, and where we propose dining. John Fenno, printer said to be dead; I am sorry to hear it.
Met our son Henry at Bristol—and our maid Sarah came ashore a few minutes after from Burlington. Arrived at North bank about 5 o'clock—a transition from noise, hurry and bustle to a calm retreat, where my giddy head may perhaps get a little better. William says, it seems as tho' he had got out of Purgatory into Paradise.

Max Nord • 8 september 1943

Max Nord (1916-2008) was een Nederlandse dichter en journalist. Uit: Dagboeken van toen.

8 september - 12 uur - thuis - Gli Italiani hanno capitulato! Non posso imaginarlo! [De Italianen hebben gecapituleerd. Het is onvoorstelbaar!]

14 september - kantoor - Heines Deutschland herlezen. Onbetaalbaar.

28 september - Het is grappig bij Frank Harris te lezen dat een Londense magistraat in 1910 - dus nog geen 25 jaar voor de Duitse boekverbrandingen - 272 exemplaren van een Engelse vertaling van Les Contes Drolatiques van Balzac liet vernietigen, omdat het obsceen zou zijn. Het grote verschil met de Duitse mentaliteit, en dat zag Harris niet, is dat het in Engeland niet programmatisch, wel belachelijk maar niet gevaarlijk was. We moeten dit echter wel onthouden, evenals het feit dat de Amerikanen André Gide na zijn bevrijding onmiddellijk ... gevangen lieten zetten. Gide kwam op speciale voorspraak van Giraud pas kort geleden vrij.

Koningin Victoria • 7 september 1855

Koningin Victoria (1819-1901): More leaves from the journal of a life in the Highlands, from 1862 to 1882.

September 7, 1855. [Arrival at the New Castle at Balmoral.]
At a quarter past seven o'clock we arrived at dear Balmoral. Strange, very strange, it seemed to me to drive past, indeed through the old house, the connecting part between it and the offices being broken through. The new house looks beautiful. The tower and the rooms in the connecting part are, however, only half finished, and the offices are still unbuilt, therefore the gentlemen (except the Minister) live in the old house, and so do most of the servants; there is a long wooden passage which connects the new house with the offices. An old shoe was thrown after us into the house, for good luck, when we entered the hall. The house is charming ; the rooms delightful; the furniture, papers, every thing perfection.

September 8, 1855. [Impressions of the New Castle.]
The view from the windows of our rooms, and from the library, drawing-room, etc., below them, of the valley of the Dee, with the mountains in the background, which one never could see from the old house, is quite beautiful. We walked about, and alongside the river, and looked at all that has been done, and considered all that has to be done, and afterward we went over to the poor dear old house, and to our rooms, which it was quite melancholy to see so deserted, and settled about things being brought over.

donderdag 5 september 2024

Hendrik Colijn • 6 september 1918

Hendrik Colijn (1879-1944) was eerst militair, daarna topbestuurder bij Shell en ten slotte politicus voor de ARP. In 1918 kreeg hij van koningin Wilhelmina de opdracht een kabinet te formeren — die hij uiteindelijk weigerde. Hij hield in die dagen een dagboek bij.

Maandag 1 September
In den namiddag met den Heer Idenburg een bezoek gebracht bij den Heer Lohman en daar tot groote verbazing vernomen, dat niet de Heer De Geer doch de Heer De Visser voor de C.H. [Christelijk Historische Unie] in het kabinet zal treden.

Maandag 2 September
De Heer Ruijs deelde mij per telefoon mede, dat de Admiraal Smit bezwaren had om de portefeuille van Marine te aanvaarden en vroeg mij mijn oordeel over den Heer Umbgrove, Chef van den Marinestaf. Ik beval hem aan dezen uit te noodigen.

Vrijdag 6 September
Terugkeerend uit Zeist van de opening van het Lyceum, stond de Heer Ruijs mij aan het station op te wachten; deelde mij mede dat De Geer om gezondheidsredenen voor de portefeuille van Financiën had moeten bedanken, en dat De Vries haar had aangenomen. Daar evenwel dezen zelfden dag Dr Kuyper uit het buitenland terugkeerde en het kabinet nu nog niet was opgetreden, vroeg hij of het wenschelijk zou zijn Kuyper te gaan bezoeken en met hem de zaak te bespreken. Ik raadde hem zulks ten zeerste aan en dicteerde een ontwerp voor een brief aan Dr Kuyper, waarbij Ruijs tegen den volgenden namiddag belet vroeg.

Zaterdag 7 September
Bijeenkomst ten huize van den Heer Van IJsselstein des namiddags te 5 uur van het in formatie zijnde ministerie, voor welke bijeenkomst ook mij eene uitnoodiging was toegezonden. Op deze bijeenkomst deed de Heer Ruijs mededeeling van de resultaten van zijn bezoek bij Dr Kuyper. Deze waren niet bijzonder opwekkend, aangezien Kuyper zich op het standpunt plaatste dat voor het treden der AR. Partij [Anti Revolutionaire Partij] als zoodanig in een kabinet noodig was de medewerking van de partij zelve, zooals deze georganiseerd was in het Centraal Comité van Antirevolutionaire Kiesvereenigingen. Hij zou het kabinet daarom wel feitelijk steunen, maar niet in zijn kwaliteit van Voorzitter van het Centraal Comité.
In verband met deze mededeeling werd besloten nog niet te beslissen of men zou voortgaan met de formatie dan wel haar zou opgeven, doch de beslissing dienaangaande uit te stellen tot Maandag voormiddag 10 uur, terwijl ik werd uitgenoodigd om Zondag met Dr Kuyper nog eens een onderhoud over deze zaak te hebben.

woensdag 4 september 2024

Hermann Hesse • 5 september 1900

• De Zwitserse schrijver Hermann Hesse (1877-1962) was altijd een eenling die buiten scholen en stromingen stond. Zijn romantiek geldt als anti-burgerlijk en in zekere zin zelfs anarchistisch, gericht op innerlijke zelfbevrijding en contemplatie. Uit: Zinnig eigenzinnig (vertaald door Wouter Donath Tieges).

Vitznau, 5 september 1900
Het meer [het Vierwoudstedenmeer] ontsluiert zich langzamerhand voor mijn vlijtig oog en houdt me nu voortdurend in een kring van verlokkingen, aantrekkelijkheden en verrassingen gevangen. Soms geeft het zich niet bloot, laat me wachten en werpt me dan onverhoeds handenvol kostbaarheden toe zodat het me voor de ogen flakkert. [...] Ik breng er alle uren van de dag mee door het meer zijn kleurenspelen en geheimen af te kijken. [...] Zal de dag nog komen dat ik in woorden deze stroom van bonte verrukkelijkheden en kleurig opgewonden ogenblikken in een dichtwerk zal kunnen omzetten? Deze verlokkingen, deze zinnelijke lust en begeerte, deze plotselinge bevrediging, extase en verblinding? Nu kan ik alleen maar stamelen en prozaïsch noteren. Misschien zal het hierbij blijven, misschien is de taal helemaal niet in staat om het individueel speurende en genietende oog ook maar iets verder te volgen dan de eerste, grovere nuances. Ook de schilders moeten zich immers al bij de schijnbaar simpelste kleurmengingen overgeven aan hun instinct en problematische eigen wegen gaan. — Kun je je een taalpointillist voorstellen? En toch — wat is blauwgroen? Wat is parelblauw? Hoe is het lichte domineren van bij voorbeeld geel, kobaltblauw of violet uit te spreken? — en toch ligt in dit lichte domineren het hele zoete geheim van een stemming, van een gelukkig makende combinatie opgesloten.

dinsdag 3 september 2024

Piet van Els • 4 september 1944

• Het dagboek van Piet van Els (1897-1958) beschrijft gebeurtenissen gedurende de laatste oorlogsjaren 1944-1945 in Wanssum, waar hij directeur van Landbouwbelang was. Het was een periode waarin Noord-Limburg te maken kreeg met evacuaties, oorlogsgeweld en deportatie van mannen naar Duitsland om tewerkgesteld te worden. Het dagboek is uitgegeven als Dorp aan de frontlinie.

Zaterdag 2 september 1944
Met een vrachtauto van G. Deenen 3000 kg. consumptierogge naar Vught gereden. Deze partij is afgeladen bij bakker Kuypers, Taalstraat 22 te Vught. Deze rogge was bestemd voor de voedselvoorziening ‘Maatschappelijk Onmachtigen’. Op de terugreis zeer druk verkeer van voertuigen der Duitse Weermacht (terugtocht uit Frankrijk en België).

Maandag 4 september 1944
De wagen van G. Deenen staat weer gereed voor het vervoer van nog 3000 kg. rogge voor bakker Pijnenburg te Vught. G. Deenen, bevreesd dat de Duitsers zijn wagen in beslag nemen, ziet van de reis naar Vught af. Door Wanssum trekken honderden Duitse auto’s, tanks enz. in de richting Wellse veer naar Duitsland. Sommige Weermachtafdelingen verblijven enige dagen te Wanssum en vorderen voertuigen, fietsen, levensmiddelen, paarden, koeien, etc.

Zondag 17 september 1944
Een ontzaglijk aantal Engelse vliegtuigen zichtbaar boven ons dorp. In de namiddag meldt de radio de landing van parachutisten te Breugel, Son, Cuyk, Arnhem, enz. In de omgeving van Eindhoven vluchten de Duitsers in de richting der grens. Het verkeer te Wanssum wordt steeds drukker. Alle terugkerende soldaten vorderen levensmiddelen, voertuigen, paarden en fietsen.
Nadat op 5 september de Duitsers, die sedert maart j.l. in de silo een radio- en ontvanginstallatie gebouwd hadden, na demontering dezer toestellen, de silo verlieten, kwam medio september een groep Duitse soldaten (Luftwaffe) weer de silo bezetten. Het kantoor werd door hen volledig in gebruik genomen.
De werkzaamheden aan de silo waren reeds sedert 5 september gestaakt. Dagelijks echter werd ik door de Duitsers van mijn huis afgehaald en moest dan mee, om artikelen als tarwe, haver, rogge, zakken, enz. af te leveren uit de silovoorraden. Meermalen echter wordt geladen zonder voorafgaande kennisgeving. Diverse voorwerpen verdwenen van kantoor en silo, zoals kantoorjassen, schrijfbenodigdheden, gereedschappen en dergelijke.
Op zekere dag deelde een Duitse soldaat mij mede, dat een Zahlmeister of Oberfeldwebel een kast had ingestampt en een kantoorjas had meegenomen. Ik zocht deze ‘Zahlmeister’ op en verzocht hem mij hiervoor een ontvangstbewijs te verstrekken. Aanvankelijk ontkende hij, naderhand gaf hij verbolgen toe, doch weigerde een Bescheinigung te geven. “Was wir für unsere Verwendung brauchen, nehmen wir!” zei hij. Deze man verbleef met zijn afdeling geruime tijd te Wanssum en was mij zeer vijandig gezind. Op zekere dag ontdekte hij, dat ik granen afleverde voor de geëvacueerden en voor onze eigen inwoners. “Sie wissen nog nicht was los ist” zei hij. “Alle voorraden zijn in beslag genomen en daar kunt u niet meer over beschikken.” Verder dreigde hij met strenge straffen enz. Hierbij bleef het echter. Ondanks deze bedreiging ben ik echter rustig voortdurend voldoende broodgraan blijven verstrekken, o.a. aan voedselbureau Bergen, Grubbenvorst en Wanssum. In dit laatste dorp verbleven ± 1000 geëvacueerden.

maandag 2 september 2024

Benoîte en Flora Groult • 3 september 1942

Benoîte Groult (1920-2016) is een Franse schrijfster. In 1963 publiceerde ze een oorlogsdagboek, dat ze samen met haar zus Flora (1924-2001) geschreven heeft: Journal à quatre mains, in het Nederlands door Nini Wielink vertaald als Dagboek voor vier handen.

[Benoîte] 3 september 1942
Mijn genegenheid voor Blaise groeit naarmate de perscampagne thuis [haar moeder was tegen haar verkering] intensiever wordt. Zijn diepzinnige, scherpe intelligentie bevalt me. Heb ik echt zin om met hem te trouwen? Het is moeilijk te zeggen te midden van dat trommelvuur waarmee ik word overladen en waarin minachting, ironie en de meest oprechte bezorgdheid elkaar de bal terugspelen.
'Je kiest maar wat je wilt, je bent meerderjarig. Maar je zult zelf wel begrijpen dat ik er helemaal geen plezier meer in heb me met je uitzet en de inrichting van je huis bezig te houden. Zie jij Lardon in het bed van haaieleer? (Landon, mama! Maar het heeft geen zin, hij zal Lardon blijven heten.) De liefde is heel leuk, maar je moet wel gevoel voor de werkelijkheid hebben. We zullen het bed van haaieleer voor Flora bewaren. Hij moet blank hout hebben. Dat vind je moeiteloos in de Saint-Antoine-buurt.'
'Luister, schat, je hebt minderwaardigheidsgevoelens, maar ik verzeker je dat je beter kunt krijgen. Op een dag zul je wakker worden, dat weet ik, en dan blijk je getrouwd te zijn met een grote sul van een professor die zich niet weet te gedragen in de wereld. Ik wil niet dat mijn dochter zich in anderen of in zichzelf vergist. Daar heb je je ontaarde moeder voor!'
'Wat denk je dat ik ervan vind dat je met hem trouwt? Ik ga niet iedere zondag lunchen in Vanves en konijn eten van een tafelzeil: dat staat jou te wachten, arme schat!'
Het gedrag van Blaise verandert niets aan de zaak. Hij kwam eten en was gefascineerd door de manier van doen, het gezag, het vernuft en de snedige antwoorden van koningin Mab.
'Je moeder is een bijzondere vrouw, en ik ben een beetje ontmoedigd,' zei Blaise tegen me toen ik met hem naar buiten liep.
En ik dan! We pakken het verkeerd aan, arme schat.

[Flora] 4 september 1942
Benoîtes arme Blaise kwam gisteravond eten. Hij is niet lelijk en hij heeft een hoofd dat past bij zijn positie: een onhandige, magere intellectueel die door Benoîte tot de laatste druppel wordt uitgemolken. Zijn nadenkende, droevige manier van kijken pleit eerder voor hem. Ik voel wel dat ik a priori aan zijn kant had moeten staan, maar daar deed ik niet aan. Ik wilde eens kijken met wie ik te doen had voordat ik hem mijn zegen gaf. Ik schaam me nu een beetje dat ik Benoîte niet beter heb geholpen om haar op haar gemak te stellen. Het valt niet mee om aan je ouders een jongen voor te stellen van wie je bijna houdt en van wie je je niet zeker voelt. Ik heb me nogal gemeen gedragen. Ik heb hem zonder bereidwilligheid bekeken, zoals, vrees ik, alle zussen op de wereld die de mogelijke aanstaande van hun oudere zus doordringend aankijken.
Hij leek gefascineerd te zijn door mama, maar papa en hij hebben ideeën uitgewisseld in een zekere sfeer van geestelijk welbehagen.
Hij droeg een afschuwelijk kostuum waar de blik van mama op bleef rusten en een 'pochet' waar zo te zien kant aan zat. Ai! Gelukkig heeft hij klassieke talen gestudeerd!

zondag 1 september 2024

Thomas Mann • 2 september 1939

Thomas Mann (1875-1955) was een Duitse schrijver. Hij hield zijn leven lang een dagboek bij. Gedeeltes daaruit zijn in het Nederlands vertaald in Dagboeken 1918-1939.

Saltsjöbaden, zaterdag 2 september 1939
[...] Na het diner proeven gelezen. Dan naar de Londense zender geluisterd. Ultimatum Engeland. Vastbeslotenheid om een eind te maken aan het nationaal-socialistische regime. Loyaliteitsverklaringen van de dominions. Toespraak van een universiteitsdocent in de Duitse taal, eenvoudig en doeltreffend. Persoverzichten. Nu wordt onze taal gesproken, Hitler een krankzinnige genoemd. Laat, laat! Halifax heeft zelfs naar Schuschnigg geïnformeerd... Hoe dan ook, de schok is groot. Ik moet vaak denken aan de brief aan Bonn en de voorspellingen daarin. Wij bleven nog lang praten. Had de onzalige ook maar een sprankje ‘liefde voor Duitsland’, waaruit hij zogenaamd zijn wandaden begaat, dan zou hij zich een kogel door het hoofd jagen en het bevel nalaten dat men zich uit Polen terugtrekt.