• Menno ter Braak (1902-1940) was een Nederlandse schrijver. Na de Duitse inval in Polen (1 september 1939) hield hij een maand lang een journaal bij.
12 Sept.
De gedachte ‘er is oorlog’ al gewoon geworden, tot nader order. Men begint weer aan andere dingen te denken, maar zonder lust.
Lévy-Brühl constateert, dat zelfs zeer welingelichte missionarissen, die alle moeite doen om de inzichten van ‘primitieve’ volken juist weer te geven, onwillekeurig verkeerde voorstellingen geven, omdat zij uitgaan van de christelijke dualiteit (dualisme) ‘lichaam’ en ‘ziel’. Dit verschijnsel bewijst, hoezeer missionarissen veroveraars zijn, kolonisatoren met de middelen der overreding. Juist de verfijnde missionaris, die zich oprecht in de gevoelens der inboorlingen verdiept... en daarbij toch evenzeer missionaris blijft, is van deze kolonisatoren-mentaliteit het pikantste voorbeeld. Alleen door deze koppigheid en ‘Beschränktheit’ malgré tout heeft de Europeesche cultuur zich over de aarde kunnen verbreiden. De vraag is, of zij zich in die positie zal kunnen handhaven, als de zoons der missionarissen de bijna onmerkbare, maar zeer beslissende kanteling maken (via de lectuur van Lévy-Brühl b.v.) naar de zijde eener werkelijke ‘objectiviteit’; als zij gaan beseffen, dat het ‘primitivisme’ zich evenzeer, en met evenveel ‘recht’, mag verbazen over de Drie-eenheid en de onbevlekte ontvangenis als, omgekeerd, de missionaris over begrippen als ‘tjurunga’, ‘kra’, ‘ritoro’ etc. Wèl moet de christelijke cultuur energie en uithoudingsvermogen hebben bezeten, dat zij de verhaaltjes over Christus met zooveel succes heeft weten te colporteeren onder menschen met een zoo gefixeerd levensstelsel. Pressiemiddelen, chantage, superioriteit der techniek.
Vandaag toevallig mijn studie over Luther in handen gekregen en nog eens doorgelezen. Maar half tevreden over het resultaat. De bedoeling van het betoog niet rechtlijnig genoeg doorgevoerd, te veel citaten. Deze bedoeling was: aantoonen, dat men den ‘geloofsheld’ zonder het geloof verklaren kan, als een afgunstige jegens Rome - èn, dat deze afgunst formaat moet hebben, omdat zij anders niet scheppend kan worden. Er zullen veel van deze wroetende, provinciale monniken geweest zijn in Luthers tijd, maar alleen hij had ‘den moed tot zijn ressentiment’, en kon zoodoende de spreekbuis worden van al dat officieuze verzet. Zijns ondanks wordt de held van het ressentiment, de duivelsklant, die zich tegen zijn eigen duivelsvereering kant, later een held van den ‘nieuwen tijd’, waarmee hij hoegenaamd niets uitstaande had of wilde hebben. De meeste menschen kunnen zich echter niet voorstellen, dat Luther op een reëelen ‘dies extremus’ speculeerde, dat er voor hem dus überhaupt geen toekomst was; men trachtte hem dus een ‘ondergeschoven toekomst’ toe te dichten, waardoor het traditioneele Lutherbeeld van de modernen wordt bepaald. (Om dezelfde redenen kan de burger zich geen voorstelling maken van Hitlers mentaliteit).
Redeneering: de man, die de toekomst zoozeer beïnvloed heeft als Luther, moet ook een conceptie van de toekomst hebben gehad, en als hij die niet heeft geformuleerd, moet hij haar hebben ‘verzwegen’ of ‘ondanks zichzelf vertegenwoordigd’ enz. Van dergelijke metaphysische praat krijgen de theologen nooit genoeg.
Oorzaak, dat dit boekje minder goed geschreven is dan b.v. de studie over Multatuli: te zeer geïnteresseerd door het materiaal, te weinig los van het materiaal, te veel materiaal (en zeker niet te weinig, zooals een of andere dominee-criticus natuurlijk niet kon nalaten te beweren, omdat hij geen betere argumenten had). W. zei, dat het boekje te beknopt was geworden, en hij had gelijk; met dit materiaal in de hand had ik het langer (of nog korter) moeten maken.
Algemeene observatie: ik schrijf meestal het best, als ik weinig materiaal heb; minder belemmering door feiten, meer vrijheid van de pen. Waarmee ik niet wil zeggen, dat mijn best geschreven werk (opstel over Hofwijck b.v.) ook werkelijk het meeste belang zou hebben voor mijzelf of voor anderen. Voor iemand, die ook een minder geslaagd geschrift kan lezen, is mijn boekje over Luther zeker niet van belang ontbloot. Critieken, die er tot dusverre over verschenen zijn, bevestigen alleen mijn indruk van het idealiseeringsproces om deze figuur.
Er is in Nederland weer een ‘fausse génération’ aan het ontstaan, die de werkelijk veelbelovenden verdringt: Den Brabander, Van Hattum, Hoornik (die een beteren aanleg had, maar zich in Blitzkriegtempo tot de litteratoren schijnt te willen gaan rekenen). Van werkelijk belang: Gomperts, Van Lier, Van der Veen, Vasalis, Morriën - die dan ook het minste generatie-allures hebben, al is V.d. Veen aan dezen kant evenzeer ‘lek’ als Hoornik aan den anderen kant. Is dit verschijnsel typeerend ook voor de voorafgaande generatie? Waarschijnlijk wel; de ‘litteratuur’ heeft altijd een stentorstem, en aantrekkingskracht voor het ‘litteraire’ publiek, dat niet over de ‘litteratuur’ heen kan zien.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten