• Frida Vogels (1930) is een Nederlandse schrijfster. Haar door kritiek en publiek gewaardeerde dagboeken 1954-1971 zijn gepubliceerd in 8 delen. Het onderstaande fragment komt uit Tirade
Bologna, 17 september 1970
Ik geloof dat ik alles klaar heb voor vaders komst. Het is half vijf en ik veronderstel dat hij nu in de KLM-bus zit.
Ik zal hem mijn portret van S.'s vader laten lezen. Misschien moedigt dat hem aan.
Wat ik wil, is hem alles laten zeggen wat hij op zijn hart heeft. Maar ik weet ook, dat als hij over bepaalde dingen zal spreken op een manier die ik niet verdraag, ik me niet zal kunnen beheersen. En dan zouden de gevolgen voor ons allebei vermoedelijk rampzalig zijn. Laat ik hopen dat zoiets niet gebeurt.
18 sept.
- Vader is gisteravond hier aangekomen. Het eerste wat me trof, was zijn gebarsten, fluiterige stem; een oudemannenstem. Ik had hem tweeëneenhalf jaar niet gezien. Toen ook, dat hij vermagerd was en een beetje gebogen, alweer, mager en gebogen als een oude man. Het wit-met-rode streepjeshemd dat hij droeg, het soort streepje dat de oude boeren in Laren droegen, versterkte die indruk. En later op de avond zijn bretels, die ik op zijn stoel vond en naar zijn kamer droeg met het gevoel dat we ons nu allebei moesten schamen. Hij zoende me bij aankomst met de hem eigen onstuimigheid; ‘een pakkerd’ noemde oom Bram dat. S. nam zijn koffers en we liepen gedrieën de tunnel door, nadat hij dadelijk om een postzegel voor een brief aan Ilse gevraagd had, want hij had haar in de trein uit Milaan geschreven. Ik constateerde dat ik me niet verlegen, verward of opgewonden voelde, maar eerder een beetje koel, zelfs bijna vijandig. Hij vroeg, me weer bij mijn schouder pakkend, ‘en hoe gaat het nu met je?’ en ik zei afwerend ‘met mij gaat het best’. Daarop wendde hij zich tot S.
Thuisgekomen dronken we thee, met taralli die S.'s moeder uit Castellina had gestuurd. Ik merkte nu duidelijk hoe zenuwachtig hij was; de soort flutterige zenuwachtigheid die ik verwacht had en die zich vooral uit in voorbarige en overdadige loftuitingen op alles, om toch vooral te voorkomen dat er enig wolkje aan de hemel verschijnt. Hij verontrustte zich zeer over de schrik die hij de poes aanjoeg en wenste in dat opzicht langdurig gerustgesteld te worden. Hij had zijn gehoorapparaatje in zijn oor, maar verzekerde ons dat hij dat heus niet altijd nodig had, hij had nu last van de gevolgen van de vliegtocht. Hij hoorde veel beter dan ik gisteren in mijn droom vreesde. Dat hij in mijn kamer zou slapen, vervulde hem met een soort ontzag, iets van ‘hier word ik toegelaten’. ‘De poes vindt dat zeker niet goed,’ zei hij. ‘Nee,’ zei ik, ‘want die wil daar zelf slapen.’ ‘O!’ zei hij verschrikt.
Vanmorgen, toen ik bezig was ontbijt klaar te maken, voor mij alleen omdat ik verwachtte dat hij nog wel wat zou blijven slapen, kwam hij zeer langzaam de gang door geschuifeld. ‘Goeiemorgen,’ zei ik toen hij eindelijk in de deuropening van de eetkamer verscheen. ‘Goeiemorgen,’ zei hij betrapt en verdween in de badkamer. Ik maakte nu ontbijt voor twee. Hij kwam de badkamer weer uit en schuifelde terug naar zijn slaapkamer. Daar kwam hij niet meer uit; ik realiseerde me dat het nog niet zijn bedoeling was geweest om op te staan, dat ‘goeiemorgen’ was niet op zijn plaats geweest. Maar nu zal hij toch wel opstaan, dacht ik, want deze gebeurtenissen zullen hem hebben verontrust. Inderdaad, hij verscheen weer en zei ‘ik dacht, ik ga nog even pitten - maar nee hoor’. Dat pitten verdroeg ik slecht. Het staat voor een over zijn verlegenheid heen geforceerde intimiteit tussen ons. Ik herinnerde me die keer dat hij met Ilse bij ons kwam en ze de verkeerde trein hadden genomen, wat voor vader, gezien zijn karakter en zijn omstandigheden toen, niet minder dan een ramp was; hoe hij toen zo buitengewoon, ja bijna obsceen intiem met zijn wijnglas omging, om te bewijzen dat hij zich desondanks uitstekend op zijn gemak voelde.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten