• Uit: Slauerhoff. Brieven en herinneringen van F.C. Terborgh.
Op 13 Juni stak ik over naar Tanger. De boot had 's middags Algeciras verlaten. In de Straat stond een strakke wind, de laatste nevelflarden langs de blauwe rots aan den overkant wegvagend, voorbode van een helderen, zonnigen namiddag. We voeren recht op de rots aan, tot de schaduwen in de kloven boven ons scherp en diep waren geworden; dan ging de koers naar 't Westen. De witte blokken van Tarifa gleden voorbij aan de Europeesche kust; de Afrikaansche werd vlakker en leeg, tot aan het Portugeesche fortje in 't groen gelegen, klein en wit als speelgoed, niet ver van Tanger. Aan boord snerpte een radio boven den wind en het ruischen der golven uit.
Hij stond al aan de kade toen de boot het havenhoofd passeerde. Het gezicht roodgebrand; de bekende kleine lorgnet scheef voor de oogen; de gedeukte hoed. De schouders hoog opgetrokken in een grijs flanellen pak, de eene hand diep in den broekzak, in de andere een wandelstokje. Af en toe gaf hij een zwaai door de lucht met dit stokje, als een teeken van verstandhouding. Voor het overige keek hij koppig in een andere richting.
Hij was nijdig. Deze boot had naar zijn zeggen minstens een half uur langer gebruikt om bij te draaien dan de vorige. De Spaansche maatschappijen waren niets waard.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten