zondag 17 september 2023

Edward Vermeulen • 17 september 1917

Edward Vermeulen (1861-1934) was een Vlaamse schrijver. Het laatste oorlogsjaar (van de Eerste Wereldoorlog) bracht hij door in de Kempen, waar het leven tijdens de oorlogsjaren veel beter was dan in West-Vlaanderen, waar Vermeulen vandaan kwam.

Maandag, 17e september.
's Namiddags zijn wij door de heide van Baelen-Wezel naar den wijk Baelen-Usines gewandeld.
In vredestijd bewrochten er op zijn minst vijftien honderd arbeiders het zink in die monsterachtige werkhuizen, vandaar de stroomende weelde op die voortijds arme streek. Nu ligt er alles stil en de Duitschers waren bezig met er de electrische toestellen af te breken; w'hoorden ze slaan en hameren en buischen, aan het vernielen en vermorsakreeren, evenals ze 't overal doen, geheel België door, dit met opgezetten wil, uit loutere boosheid, jaloerschheid en nijd, met het duivelsch inzicht hier niets dan puinen te laten.
In den terugkeer trokken wij door den wijk Congo. Haast zou men mogen zeggen: de stad Congo! want hier hebben wij werkelijk met een splinternieuwe werkliedenstad te doen. Hier heeft de societeit van Baelen-Usines eene onmetelijke uitgestrektheid heidegrond aangekocht; ze heeft een deel van dien grond met breede straten doorkruist en langs die straten werkmanswoningen gebouwd. Die woningen zijn schoon en welverdeeld aangelegd voor renteniershuizen. De huizen staan een twintigtal meters van elkander af en zijn omringd langs de zijden en ook al achter, door een moestuin, groot genoeg om de noodige groenten voor moeders keuken te kunnen leveren, bijaldien de bewoners het niet ontzien om, door gestadige zorg, arbeid en bemesting, vooral door het inwerken van humusgevende bemesting, van dien louteren zandgrond, opbrengstleverend land te maken.
Reeds honderden huizen staan er te blinken, nieuw nog, onder hun rood pannedak, grootendeels nog midden hun onbewrocht perceeltje gronds. 't Is al wit stuivend zand wat men hoort en ziet om-end-om de woningen.
Van op afstand gelijkt Congowijk een tooverachtige, uitgestorvene, doode stad, van mensch en beest verlaten, nu vervloekt en behekst.
Wat eenige verlatenis moet het daar geweest zijn, vooraleer de Usinemaatschappij die streek bebouwde en die aardige stad uit de grond deed rijzen. En nu, dat ze er stond en vol leven, rumoer en gerucht stak, nu zijn de Duitschers gekomen, z'hebben er het leven weggevaagd en laçij! de stilte met hare onverdragelijke en angstgevende zwaarte drukt op die doode stad...

[...]

Geen opmerkingen:

Een reactie posten