• Gerrit de Veer (ca. 1570 - na 1598) was een bemanningslid van de expeditie onder leiding van Jacob van Heemskerk en Willem Barentsz, die vastraakte in het poolijs en moest overwinteren op Nova Zembla. Zij reisjournalen werden gepubliceerd als Waerachtighe beschryvinghe van drie seylagien, ter werelt noyt soo vreemt ghehoort (1598). Het verslag is in hedendaags Nederlands hertaald door Vibeke Roeper en Diederick Wildeman, en gepubliceerd als Nova Zembla. Het ware verhaal.
Hertaling na de oorspronkelijke tekst.
[Maert 7]
Den 7. wast noch al eenderley quaet weder ende wint, also dat wy binnens huijs gantsch besloten waren, ende die buyten wilde zijn, moeste den schoorsteen uyt climmen, twelck ons gantsch ghemeen werde. Wy saghen oock hoe langher hoe meer open waters in Zee ende ontrent het landt, ende waren beducht dattet schip in dat onweer ende dryvinghe, vant ys driftich mochten werden, ter wylen wy binnens huijs besloten laghen, ende tselfde niet souden moghen redden noch helpen.
[Maert 8]
Den 8. Maert wast noch effen quaet weder met een z.w. storm ende snee-jacht, alsoo dat wy int n.o. inde Zee gans gheen ys conden sien, daer deur wy wel vermoeden dat int noordt oost van ons een ruyme Zee moeste zijn.
[Maert 9]
Den 9 Maert wast quaet weder, doch niet so boos al voor heen de ander twee daghen, met minder jacht-snee, also dat wy noch veel verder van ons conden sien dattet open water was nae't n.o. dan niet van ons af na Tartarien toe, daer conden wijt ys noch sien inde Tartarische Zee, anders de ys Zee genaemt, vermoedende dattet daer niet wijt mochte zijn: Want alst claer weder was, hebben wy ons dickwils laten duncken dat wijt landt saghen, ende wesent malcanderen int z. ende z.z.o. van ons huijs, als een berghachtich landt, ghelijck haer de landen ghemeenlijck op doen, alsmen die effen af sien mach.
[Maert 10]
+Den 10. Maert wast claer helder weder, de wint noorden, ende wy maeckten thuijs schoon, ende groevender ons uyt, ende quamen buyten, ende saghen gantsch een ruyme Zee, also dat wy tot malcanderen seyden: waert schip los, wy mochten bestaen wech te seylen, dan met de schuyten wast ons niet raedtsaem vermidts de groote coude die daer noch was. Teghens den avont ginghen wy met ons neghen persoonen nae't schip met een sleede om hout daer uyt te halen, also ons hout verbrandt was, ende vondent schip noch in eenderley ghestalte int ys vast legghen.
7 maart
Nog steeds slecht weer met harde wind. We zaten opgesloten in huis. Wie naar buiten wilde, klom door de schoorsteen, dat was inmiddels al een gewoonte geworden. We zagen steeds meer open water in zee, wat ons deed vrezen dat ons schip los zou raken en weg zou drijven, terwijl wij machteloos binnen moesten blijven.
8 maart
Slecht weer met een z.w. storm en sneeuw. We zagen in het n.o. helemaal geen ijs meer in zee en vermoedden daarom dat er in die richting open zee moest zijn.
9 maart
Slecht weer, maar niet zo erg als de laatste dagen, en de sneeuwjacht was afgenomen zodat we beter zicht hadden op de zee. Die was in n.o. richting inderdaad helemaal vrij. In het zuiden lag echter een grote ijsvlakte op de Tartarische Zee, waaruit we concludeerden dat dat geen grote zee kon zijn. We hadden eerder, bij helder weer, ook al vaak gedacht dat we in het zuiden en z.z.o. aan de andere kant van het water land konden ontwaren.
10 maart
Helder weer, de wind noord. We maakten het huis schoon en groeven ons naar buiten. De zee was helemaal open, dus we zeiden tegen elkaar: als het schip nu los was, dan konden we zo wegzeilen. Het was nog te koud om met de open boten te vertrekken.
Tegen de avond gingen we met negen personen met een slee naar het schip om er brandhout uit te halen. Al het hout dat we eerder hadden gehaald, was op. Het schip lag nog steeds vast in het ijs.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten