donderdag 18 maart 2021

Selma Lagerlöf • 19 maart 1873

Selma Lagerlöf (1858-1940) was een Zweedse schrijfster. Als 14-jarige hield ze tijdens een verblijf bij familie in Stockholm een dagboek bij. De student waar ze het over heeft is een jongeman die ze in de trein ontmoet had, en waar ze haar fantasie op losliet.

woensdag, 19 maart

Gisteren, toen ik op weg was naar mevrouw H. **** [pianolerares] met mijn boeken onder de arm, bedacht ik dat mijn student misschien nog in Stockholm was en dat het best kon gebeuren dat ik hem daar in huis ontmoette. Hij kon immers op bezoek zijn bij zijn verloofde, en ik kon hem treffen op de trap of in de vestibule. En ofschoon ik zondagnacht zo edelmoedig was geweest en hem gouverneur van St Barthélemy had gemaakt, opdat hij met mejuffrouw von K. kon trouwen, wilde ik hem toch niet graag tegenkomen, nu ik wist dat hij verloofd was. En ik dacht: 'Als ik maar eens een keer niet naar mevrouw H. **** hoefde te gaan! Eigenlijk zou het niet hinderen, want ik heb al deze weken nog geen les verzuimd'.
Ik vond dat het best kon voor deze keer, en tegelijkertijd draaide ik me midden op straat om en ging terug, 't was immers echt vervelend nu naar haar toe te gaan, want als ik de student trof, zou ik misschien zo van streek zijn dat ik flauw zou vallen. En wat zou dat een spektakel zijn!

Het beste was om naar huis te gaan en aan tante te zeggen, dat ik me niet lekker gevoeld had toen ik op straat was, en daarom teruggegaan was. Dat was overigens niet eens onwaar. Als ik er maar even aan dacht dat ik de student kon ontmoeten, kreeg ik zo'n pijn in mijn hart dat ik me nauwelijks kon bewegen. Toen ik een eindje had gelopen en bijna bij de Klara Strandgata was, bedacht ik dat het nog beter was het hele uur op straat te blijven, zodat ik niet eens aan tante hoefde te zeggen dat ik ziek was. Dat leek me echt een goed idee en ik sloeg tegelijk één van de vele zijstraten in. Maar op 't zelfde ogenblik ging de deur van een winkel, die ik juist voorbij zou gaan, open en daar kwam grote, lelijke oude vrouw uit, die gekleed was in een wit tulen japon, met een witte zomerhoed, waarover een guirlande van grote rode rozen lag. Hoewel het niet juist is de japon en de hoed wit te noemen, want ze waren grauw van het vuil, en de vrouw evengoed als de kleren. Sluiers en linten waren om haar heen geslingerd en alles zag er uit alsof het in een modderpoel had gelegen. Ik begreep direct, dat iemand die midden in de koude winter rondliep in een tulen japon en met een zomerhoed op. Niemand anders kon zijn dan 'Voddenfreule', over wie ik zo vaak had horen praten, maar die ik nooit had gezien. Ik had altijd gedacht dat het iets romantisch zou zijn. Die stakker, die krankzinnig was geworden en nu winter en zomer rondliep in een soort van bruidsjapon, omdat haar verloofde haar in de steek had gelaten. Nu ik 'Voddenfreule' dan eens zag, bleef ik natuurlijk staan om haar goed te bekijken, zonder dat zij daar iets van merkte; ze stond, voor de winkeldeur, stil omhoog te kijken in de lucht.
Ineens veranderde haar uiterlijk en werd haar blik angstaanjagend. Ze sloeg haar armen omhoog en stootte een allerverschrikkelijkste kreet uit. Of was het gebrul? Ik weet niet hoe ik het moet noemen. 'O God, dat ik moet houden van een trouweloze man!'
Ik had nooit zo iets verschrikkelijks gehoord. Het was geen menselijke stem, maar 't was alsof een wild dier, een leeuw of een tijger geschreeuwd had. Op zichzelf waren het immers niet zulke vreselijke woorden, maar het erge was dat ze in één lang gebrul werden uitgestoten.

Ze riep dezelfde woorden nog een keer, maar toen kon ik niet langer blijven staan. Ik ging, nee ik holde weg, de hele afstand naar mevrouw H. en toen ik er was, was ik niet meer dan tien minuten te laat. Mevrouw was blij toen ze me zag. Ik verontschuldigde me voor het te laat komen, maar zij zei dat het niets te betekenen had. Als ik me in de tijd vergist had, dan hinderde dat niets. Ze had gedacht dat ik ziek was en was juist van plan geweest het meisje naar de familie Afzelius te sturen, om te vragen hoe het met mij was. Zodat het maar raar had kunnen lopen als ik Voddenfreule niet was tegengekomen, en door de schrik op de goede weg was geraakt.

donderdag, 20 maart
Ik kon toen niet laten mevrouw te vertellen, dat ik Voddenfreule was tegengekomen, en dat zij zo in-griezelig was geweest. Mevrouw was erg geïnteresseerd, maar ook echt wat van streek. 'Ja, de liefde is iets verschrikkelijks', zei ze een paar keer. 'Er is niets gruwelijkers dan de liefde'.

wat later op de dag
Ik begin nu te denken dat het maar goed is, dat de student verloofd is. Als ik met hem getrouwd was, had ik zeker geen tijd gehad om romans te schrijven, en dat is toch wat ik altijd heb gewild.
Bovendien ben ik wat bang geworden VOOR de liefde, nadat ik Voddenfreule heb gezien.
En ik vraag me af, war mevrouw H.**** voor avonturen beleefd kan hebben, dat zij zo van streek was.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten