dinsdag 30 maart 2021

Bergman • 31 maart 1989

• Schrijver Bergman (Aart Kok, 1921-2009) hield enige maanden een dagboek bij waarin hij herinneringen aan het Kralingen uit zijn jeugd neerschreef. Uit: Leve Kralingen en omstreken/Dagwerknotities.

'89-31/3
Weeskind zijn, naast God de grote angst uit mijn jeugd. Kijk, weeskinderen, zei mijn vriend toen wij over de Goudse Singel slenterden, en wees op een groepje in het zwart geklede jochies met witgesteven kraagjes. Geen vader en moeder hebben, rechteloos zijn, overgeleverd aan een regime dat geen uitzonderingen duldde, duidelijk herkenbaar gekleed, bij de gedachte alleen al rezen mij de haren te berge. Niet met afgezakte kousen lopen, niet ongecontroleerd door de stad schooieren, geen kattekwaad in de buurt uithalen, niet vechten met de jongens uit de Oostmaasstraat. Wij huiverden als wij de twee broertjes door onze straat zagen lopen. Die hebben geen vader, werd mij al spoedig verteld, wijzend op twee keurig geklede jongens met een even keurig geklede moeder, een onafscheidelijk drietal waar wij geen raad mee wisten. Wat moesten wij tegen zulke jongens zeggen. Wij wisten het niet. Wij liepen in een boog om hen heen.

'89-1/4
De wereld sterft af en wij sterven mee. Ik was achttien en mocht per God's gratie als volontair meelopen mits ik mij een gleufhoed aanschafte. Zo hoorde het, zei mij het hoofd van de Rehoboth School voor glo aan het Noordeinde en zo niet, dan moest ik mijn onbezoldigd heil maar elders zoeken.
Goede raad was duur en voor die raad wilde de firma Dollee aan de Hoogstraat mij voor f 2,95 wel een zwierig blauw hoedje leveren, een rib uit mijn lijf, verzuchtte mijn vader toen hij in zijn portemonnee keek. De mussen mochten dood van het dak vallen, onder dit hoofddeksel was de continuïteit van mijn loopbaan verzekerd. Een onderwijzer die met een pet op aankwam omdat zijn hoed door de stormwind het kanaal was ingewaaid, werd onverbiddelijk de schooldeur gewezen. Zondagse hoed halen, werd hem aangezegd. En hij ging. Mijn hoed kon goddank tegen een stootje. Bij de eerste zijstraat ging hij opgevouwen in mijn binnenzak. Wij zijn van zijn rol in het sociaal verkeer vervreemd. Men wordt ouder en koopt een hoofddeksel tegen de kou, een vormloos eenheidsvod dat geen aandacht vraagt. Gisteren zag ik een man de hoed lichten voor een vrouw. Een hoffelijk gebaar, een relict uit het grijze verleden van mijn jeugd. Dat heb ik ook gedaan, dacht ik schuldbewust en trok mijn exemplaar stevig tegen de oren. Zij zien mij aankomen, de vrouwen, verweerde ik mij.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten