woensdag 31 maart 2021

Wim Kan • 1 april 1982

Wim Kan (1911-1983) was cabaretier. Zijn dagboeken zijn te lezen bij de dbnl.

Maandag 29 maart. Avond. Wildwal
Sonja op maandag’ gezien. Blijft boeien, vooral door haar persoonlijkheid. Nog steeds reacties (brieven) op mijn twee-minuten-telefoon-gesprek met haar in de uitzending van de Zuidmolukkersdocumentaire. Kreeg een mooie kaart van Sonja: ‘Wanneer komt u nou eens echt naast mij zitten?’ In het algemeen deze weken veel fanmail ook bij voorbeeld over mijn voorspelling in 1973 dat er een tijd komt dat koning Feisal aan de deur zou komen: of er nog olie nodig was.

Donderdag 1 april 5.30 uur. Wildwal
Heerlijk stil. De twee enorme zwarte kraaien die 's morgens op de ramen tikken (goddank niet elke ochtend), slapen nog. Buiten is het aardedonker. In de Flint beide voorstellingen onverwacht succes. Eerste voorstelling in trance gespeeld. Nog niet helemaal mezelf na steeds nachtmerries en huilend wakker worden. In de pauze werd ik opeens wakker en speelde de tweede voorstelling geheel in feeststemming. Frans opgetogen over beíde voorstellingen in zíjn Amersfoort. Contact met publiek fantastisch goed en gemakkelijk.
Met Ol in Carolina-laantje gaan wandelen en zonder een moment aarzelen liep ze plotseling door tot honderd meter voor de Carolina Hoeve die daar lag te wachten op ons, of we ooit nog zouden komen kijken. samen. Over vier weken moet ze 81 (!) worden (DV). Zorgen God en ik wel goed voor je?

Maandag 5 april. Ochtend. Kudelstaart
Dodelijk vermoeid van de laatste zondagavond in Hilversum. Twee hele moeilijke, loodzware voorstellingen. Tweede niet uitverkocht. 700 mensen in plaats van 763. Teleurgesteld naar huis. Niet goed. Nooit meer doen. Neef Erik de Zwart met ‘zijn’ Angela Dolly Dot achter na de laatste voorstelling.

Vrijdag 23 april 14.15 uur. Werkhuisje
Met Ol bij meneer Van Liempt geweest. Seizoen afgesloten. Overzicht gekregen van inkomsten en uitgaven tot en met Gooiland, Hilversum. Viel ons reuze mee. Grote winst. Mooie cijfers. Nieuwe seizoen opgezet voor zaterdag 17 juli Koninklijke Schouwburg Den Haag; tot 31 maart 1983 in De la Mar Amsterdam. Totaal 66 voorstellingen (deo volente).

dinsdag 30 maart 2021

Bergman • 31 maart 1989

• Schrijver Bergman (Aart Kok, 1921-2009) hield enige maanden een dagboek bij waarin hij herinneringen aan het Kralingen uit zijn jeugd neerschreef. Uit: Leve Kralingen en omstreken/Dagwerknotities.

'89-31/3
Weeskind zijn, naast God de grote angst uit mijn jeugd. Kijk, weeskinderen, zei mijn vriend toen wij over de Goudse Singel slenterden, en wees op een groepje in het zwart geklede jochies met witgesteven kraagjes. Geen vader en moeder hebben, rechteloos zijn, overgeleverd aan een regime dat geen uitzonderingen duldde, duidelijk herkenbaar gekleed, bij de gedachte alleen al rezen mij de haren te berge. Niet met afgezakte kousen lopen, niet ongecontroleerd door de stad schooieren, geen kattekwaad in de buurt uithalen, niet vechten met de jongens uit de Oostmaasstraat. Wij huiverden als wij de twee broertjes door onze straat zagen lopen. Die hebben geen vader, werd mij al spoedig verteld, wijzend op twee keurig geklede jongens met een even keurig geklede moeder, een onafscheidelijk drietal waar wij geen raad mee wisten. Wat moesten wij tegen zulke jongens zeggen. Wij wisten het niet. Wij liepen in een boog om hen heen.

'89-1/4
De wereld sterft af en wij sterven mee. Ik was achttien en mocht per God's gratie als volontair meelopen mits ik mij een gleufhoed aanschafte. Zo hoorde het, zei mij het hoofd van de Rehoboth School voor glo aan het Noordeinde en zo niet, dan moest ik mijn onbezoldigd heil maar elders zoeken.
Goede raad was duur en voor die raad wilde de firma Dollee aan de Hoogstraat mij voor f 2,95 wel een zwierig blauw hoedje leveren, een rib uit mijn lijf, verzuchtte mijn vader toen hij in zijn portemonnee keek. De mussen mochten dood van het dak vallen, onder dit hoofddeksel was de continuïteit van mijn loopbaan verzekerd. Een onderwijzer die met een pet op aankwam omdat zijn hoed door de stormwind het kanaal was ingewaaid, werd onverbiddelijk de schooldeur gewezen. Zondagse hoed halen, werd hem aangezegd. En hij ging. Mijn hoed kon goddank tegen een stootje. Bij de eerste zijstraat ging hij opgevouwen in mijn binnenzak. Wij zijn van zijn rol in het sociaal verkeer vervreemd. Men wordt ouder en koopt een hoofddeksel tegen de kou, een vormloos eenheidsvod dat geen aandacht vraagt. Gisteren zag ik een man de hoed lichten voor een vrouw. Een hoffelijk gebaar, een relict uit het grijze verleden van mijn jeugd. Dat heb ik ook gedaan, dacht ik schuldbewust en trok mijn exemplaar stevig tegen de oren. Zij zien mij aankomen, de vrouwen, verweerde ik mij.

maandag 29 maart 2021

Sofia Tolstoj • 30 maart 1901

Sofja Andrejewna Tolstaja (1844-1919) was de echtgenote van de Russische schrijver Leo Tolstoj. Gedeeltes uit haar dagboeken zijn gepubliceerd in Dagboek (vertaling Tom Eekman).

26 maart
[...] Ik begin de vasten. [...] Met Sasja was er een beetje een vervelende scène de dag voor Palmzondag. Ik riep haar om mee te gaan naar de grote vesper, maar zij verzette zich, ze zei dat ze toch niet geloofde. Ik zei dat ze, als ze de weg van haar vader wil gaan, net als hij de hele cirkel moet doorlopen: hij was enige jaren heel kerks, nog een tijd nadat hij getrouwd was. Toen keerde hij de kerk de rug toe en beleed een zuiver christendom, terwijl hij tegelijk afstand deed van aardse geneugten. Maar Sasja wil, net als verscheidene van mijn kinderen, meteen de sprong doen naar wat makkelijk is: niet meer naar de kerk gaan, en dat is alles. Ik begon zelfs te huilen. Zij ging haar vader om raad vragen en die zei: 'Natuurlijk moet je wél gaan, en vooral: verdriet je moeder niet.'
Ze is dus naar de kerk bij het armenhuis gegaan en heeft de vesper bijgewoond, nu zal ze met mij de vasten houden.
[...]


30 maart
Het was een heel vervelende geschiedenis met Sasja. Ze heeft niet met mij aan de rituelen van de vasten meegedaan; ze onttrok zich er telkens aan, nu eens had ze blaren aan haar voeten, dan weer weigerde ze gewoon. Dat is een nieuwe stap naar de verwijdering tussen ons.
Vandaag heb ik de communie omvangen. Ik vond het erg moeilijk om me aan alle vastenvoorschriften te houden: de contrasten tussen wat wezenlijk is in de kerk, wat de grondslag vormt, en de riten, de woeste kreten van de diaken enzovoort enzovoort zijn zo groot dat het je soms te gortig wordt, en je wilt weglopen. Dat is het wat de jongeren tegenstaat.
Gisteren stond ik in de kerk, waar het blindenkoor prachtig zong, en ik dacht: het gewone volk gaat naar de kerk min of meer zoals wij naar een symfonieconcert gaan. Thuis hebben ze alleen maar armoede, primitiviteit, eeuwigdurend hard werk. Dan komen ze in de tempel, daar is het licht, er wordt gezongen, iets uitgebeeld... Hier vind je kunst, muziek, een soort verstrooiing die gerechtvaardigd is, die een verheven stemming oproept; godsdienst is geoorloofd en wordt zelfs goed en noodzakelijk geacht. Hoe zouden ze erbuiten kunnen?

Ik vastte dus zonder de ware vastenstemming, maar deed het serieus, verstandelijk; het deed me goed gewoon mijn krachten in te spannen, geestelijk en lichamelijk: vroeg opstaan, lang staan bidden en, al staande in de kerk, trachten in het reine te komen met je eigen innerlijk.
Thuis was er vandaag weer een vervelende toestand: Soelerzjitski zong, met luide pianobegeleiding van Sasja, daar klonk de schreeuwerige, afschuwelijke stem van Boelygin doorheen, en het zinloze gelach van Sasja, Joelia Ivanovna en Marja Vasiljevna - ontzettend allemaal!
Andrjoesja is gekomen; het is treurig dat hij uitsluitend belang stelt in paarden, honden en zijn provinciale kennissen - geen greintje geestelijk leven. [...]

zondag 28 maart 2021

Henk Kortekaas • 29 maart 1942

• Vogelliefhebber Henk Kortekaas (1924-2005) hield tijdens de oorlog een dagboek bij, waarin hij zowel waarnemingen van vogels noteerde, als zaken die de voortgang van de oorlog beschreven. Het dagboek is gepubliceerd als Geheim vogeldagboek.

[29 maart]
Zondagmorgen gingen we naar het strand, waar nog minder te beleven was dan de vorige week. De burgemeestermeeuwen waren foetsie. Slechts enkele kieviten vlogen dicht over de golven in Noordelijke richting. Een troepje bontbekjes (red.: bontbek-plevieren) zorgde voor de afwisseling in het strandmenu. Op de terugweg zag ik eensklaps 5 grote vogels vlak over de branding vliegen. De kijker bracht opheldering.
Reigers die met lome wiekslag schots en scheef achter elkaar vlogen. Plots zag Jan door de kijker nog een troep van 18 stuks, die je met het blote oog nooit zou hebben kunnen zien.
Op de boulevard waren er 2 mitrailleurs bijgekomen en een paar zandbarricades met schietgaten. Verder stond het zoeklicht nu op het dak van een huis. We zagen toen we langs de Alkemadekazerne kwamen, dat er nog maar 1 kanon in het duin stond, waar er eerst nog 5 of meer waren.
's Middags in de polder vonden we weer wat kievitsnestkuiltjes, maar nog geen eieren. De eerste grutto hoorden we jodelen, zijn eigen naam zegt hij steeds maar weer, afgewisseld met een jammerend geluid van 'wiedewiet óó' Ver weg klonk een reigerkreet. De eigenaar van dat schorre stemgeluid kon ik eerst niet ontdekken, maar toen hij weer riep zag ik hem ineens. Hij was vergezeld van 4 soortgenoten. Hoog in de lucht dreven ze naar 't Noordoosten.
Voor we huiswaarts keerden waren we getuige van een aanval van een sperwer op een troep spreeuwen. Toen die zonder succes (voor de sperwer) afgeslagen was, ging hij uitrusten op een draad van de elektrische trein, waar hij gezelschap kreeg van 2 kraaien. In 't begin zaten de kraaien naast elkaar, een meter van de sperwer verwijderd. Dat was echter niets voor de plaagzieke kraaien. Eén vloog er op en ging toen aan de andere kant van de roofvogel zitten, zodat de laatste ingesloten zat tussen 2 vijanden. Toch was het nog niet genoeg, bleken de kraaien te vinden. Om de beurt vloog er 1 op en deed alsof hij bovenop de sperwer ging zitten. Af en toe raakte 1 van de kwelgeesten hem zelfs. Totdat de sperwer er genoeg van kreeg en op de wieken ging, naar een rustiger gedeelte van het elektrische draad. Toen de kraaien hem ook hier volgden, nam de sperwer een resoluut besluit en vloog weg. Bij Woensdag vergat ik te schrijven dat er uren achtereen geschoten is, vanaf een uur of 10 tot diep in de nacht. De Engelsen ondernamen een vlucht op West-Duitsland. Essen en andere steden werden gebombardeerd.

William Russell • 28 maart 1861

William Howard Russell (1820-1907) schrijft hier over president Abraham Lincoln. Hij "was a reporter for the London Times and kept a diary of his impressions as he covered the war in both the North and South. We join his account three weeks after Lincoln's inauguration. The Southern states have seceded and established the Confederacy but open warfare would not commence until April 12 when the Confederates bombard Fort Sumter in Charleston harbor. Russell sits in an anteroom as the new President enters." Uit: My Diary.


March 27, 1861
Soon afterwards there entered, with a shambling, loose, irregular, almost unsteady gait, a tall, lank, lean man, considerably over six feet in height, with stooping shoulders, long pendulous arms, terminating in hands of extraordinary dimensions, which, however, were far exceeded in proportion by his feet. He was dressed in an ill-fitting, wrinkled suit of black, which put one in mind of an undertaker's uniform at a funeral; round his neck a rope of black silk was knotted in a large bulb, with flying ends projecting beyond the collar of his coat; his turned-down shirt-collar disclosed a sinewy muscular yellow neck, and above that, nestling in a great black mass of hair, bristling and compact like a ruff of mourning pins, rose the strange quaint face and head, covered with its thatch of wild, republican hair, of President Lincoln.
The impression produced by the size of his extremities, and by his flapping and wide projecting ears, may be removed by the appearance of kindliness, sagacity, and the awkward bonhomie of his face; the mouth is absolutely prodigious; the lips, straggling and extending almost from one line of black beard to the other, are only kept in order by two deep furrows from the nostril to the chin; the nose itself - a prominent organ - stands out from the face, with an inquiring, anxious air, as though it were sniffing for some good thing in the wind; the eyes dark, full, and deeply set, are penetrating, but full of an expression which almost amounts to tenderness; and above them projects the shaggy brow, running into the small hard frontal space, the development of which can scarcely be estimated accurately, owing to the irregular flocks of thick hair carelessly brushed across it.
One would say that, although the mouth was made to enjoy a joke, it could also utter the severest sentence which the head could dictate, but that Mr. Lincoln would be ever more willing to temper justice with mercy, and to enjoy what he considers the amenities of life, than to take a harsh view of men's nature and of the world, and to estimate things in an ascetic or puritan spirit.
A person who met Mr. Lincoln in the street would not take him to be what - according to the usages of European society - is called a 'gentleman;' and, indeed, since I came to the United States, I have heard more disparaging allusions made by Americans to him on that account than I could have expected among simple republicans, where all should be equals; but, at the same time, it would not be possible for the most indifferent observer to pass him in the street without notice. . . .

March 28
In the conversation which occurred before dinner, I was amused to observe the manner in which Mr. Lincoln used the anecdotes for which he is famous. Where men bred in courts, accustomed to the world, or versed in diplomacy, would use some subterfuge, or would make a polite speech, or give a shrug of the shoulders as the means of getting out of an embarrassing position, Mr. Lincoln raises a laugh by some bold west-country anecdote, and moves off in the cloud of merriment produced by his joke. . . ."

Tommy Wieringa • 27 maart 2018

• Tommy Wieringa is een Nederlandse schrijver. Uit: Dagboek van een jaar (2018).

Maandag 26 maart 2018
Ontwaken met de tijding van Y's overlijden, Peter Müllers [A.L. Snijders] echtgenote. Wat al een winter of tien werd gevreesd, is nu gebeurd. Longontsteking velde haar. Ze ligt thuis opgebaard, koud en stijf viert ze overmorgen haar drieëntachtigste verjaardag. Hoe dat nu met Peter moet, alleen in een boerderij ver van de bewoonde wereld, daar heb ik schrik van. Al in 1996 stuurde ik hem beterschapswensen voor zijn vrouw, die toen ernstig ziek was. In datzelfde briefje verzocht ik hem te mogen interviewen - uit bewondering, die mettertijd vriendschap is geworden.
[...]

Dinsdag 27 maart 2018
Naar het oosten voor drie dagen, de laatste optredens van de Rita-toernee in Hengelo, Doesburg en Tubbergen. Bij Peter langs in Klein Dochteren. Y ligt in de woonkamer, bijna al zijn kinderen en kleinkinderen en achterkleinkinderen zijn er. Peter streelt haar wang. 'Koud is ze.' En: 'Ze was een hele goede vrouw. Echt heel goed.'
Hoe ze op het laatst zei: 'Ik ga nu, doe de kinderen de groeten.'
Maar het echte einde kwam later, in het holst van de nacht.
Het is Peters vaste voornemen om tot zijn dood in de boerderij te blijven wonen. Voor het raam naast de baar viel een boomklever aan op het vogelvoer in een plexiglazen voederkastje. Buiten, bij het afscheid, de bosrand en landhuis De Boekhorst aan de rand van het gezichtsveld, omringd door Peter en vier van zijn kinderen. Gezin van grote praters. Anarchisten. Een hechte stam.

donderdag 25 maart 2021

Margaretha Ferguson • 26 maart 1961

Margaretha Ferguson (1920-1992) was een Nederlandse 'Indische' schrijfster. Dagboeknotities van haar zijn gepubliceerd onder de titel Brief aan niemand.

• portret: Bep Rietveld

maart 1961
Er wordt, uitstekend hortend - een tango gespeeld door de radio. Het idee overvalt me dat het waar is dat ik te oud ben, dat dit niet meer mijn muziek is - dat ik oud ben, en Alexander nog veel, véél ouder - niet meer mijn muziek. Geen roes meer, geen danserotiek, geen nacht meer van doordansen tot 's ochtends. Daar is de bakker!

woensdag 24 maart 2021

C. Buddingh' • 25 maart 1968

C. Buddingh' (1918-1985) was schrijver en dichter. Hij publiceerde vijf boeken met dagboeknotities.

25-3
Darwin: The Voyage of the Beagle (is in de Everyman's Library, kan ik dus zo een keer bestellen); Colley Cibber: Apology for the Life of Colley Cibber, Comedian (voor zover ik weet geen bestaande editie van); de brieven van Groucho Marx (kan ik van Gerard lenen); Norman Douglas: London Street Games (niet meer in druk); George Moore: A Story-teller's Holiday (ook niet in druk, meen ik; heb ik een paar jaar terug antiquarisch bij De Slegte zien liggen, maar kostte dertig gulden, die ik helaas niet had); Edward Whymper: Travels among the Great Andes (begin vijftiger jaren herdrukt in John Lehmanns Chiltern Library, moet dus misschien in Londen nog wel tweedehands te bemachtigen zijn); James Agate: Ego I t.e.m. IX (ken, en heb, alleen twee bekorte delen: A Shorter Ego II en III); Cyril Conolly: The Condemned Playground; Samuel Butler: Notebooks, en als tiende en laatste Kilvert's Diary, tussen '38 en '40 uitgegeven door William Plomer en mogelijk nog wel te koop, zij het behoorlijk prijzig, vermoedelijk.

Bij de vorige aantekening: het is verwonderlijk hoeveel plezier men kan beleven aan boeken die men nog niet gelezen heeft. Het denkbeeld alleen al, dat ze er zijn!

‘Waar denkt u aan bij het woord “forsythia”, meneer? Aan de lente natuurlijk, neem ik aan?’ - ‘Nee, meneer.’ - ‘O nee? niet aan de lente? Waaraan dan wel?’ - ‘Aan Robert Lowell, meneer.’ - ‘Aan Robert Lowell? Robert Lowell?’ -‘Ja, meneer:
Out on the street
two cops on horseback clop through the april rain
to check the parking meter violations -
their oilskins yellow as forsythia.’
Het valt me op, bij het doorlezen van een deel van deze aantekeningen, dat ik 't de laatste weken zo vaak over geld heb gehad. Maar het is een feit: er is waarschijnlijk geen maatschappelijke groepering waarin zoveel over geld wordt gepraat, als juist onder schrijvers, ook onder schrijvers wie het alleszins voor de wind gaat (als mijzelf, momenteel). Ik geloof dat dit komt, omdat het een zeer onzekere welvaart is: afhankelijk vooral van nog maar nauwelijks goed willende en morgen misschien eensklaps weer slecht willende instanties, een ‘welvaart’ bovendien, die slechts een zeer enkele in staat stelt werkelijk te leven zoals hij zou willen. Tenslotte ben je als schrijver, die niet zijn volle tijd aan zijn eigen werk kan wijden, toch altijd in een positie vergelijkbaar met die, waarin een arts zou verkeren als die flinke delen van de week een apotheker zou moeten helpen of medicamenten rondbrengen en zich alleen zo af en toe eens een poosje (en in zijn vrije avonduren natuurlijk) met de geneeskunst bezighouden kon. Maar ja, artsen moeten er zijn vanzelfsprekend, al was het alleen al omdat zonder een goede volksgezondheid geen goed draaiend productieapparaat mogelijk is. Maar een schrijver heeft de economie van zijn land niets te bieden, zal haar ook nooit iets te bieden hebben (op wat drukorders na dan). Vandaar dat hij altijd afhankelijk zal zijn, afhankelijk van het belang dat er in de periode waarin hij leeft en werkt aan een eigentijdse cultuur wordt gehecht. Maar laat ik van dit onderwerp afstappen. Het is even oninteressant als belangrijk.

26-3
Nu dit eerste cahier op ruim negentien bladzijden na vol is, twee nieuwe gekocht, met dezelfde fijnlinnen, steenrode kaft. Ze liggen naast mij op tafel. Het is een bijzonder plezierig en ook bijzonder merkwaardig idee, dat ze - bij leven en welzijn - eenmaal vol zullen staan met zaken waarvan ik nu nog niet het flauwste vermoeden heb. Dat blijft verreweg het boeiendste van schrijven: dat je wel weet waar je begint, maar nooit weet waar je terecht komt. Niet alleen ieder boek, maar ook ieder gedicht, ja zelfs iedere boekbespreking, elk artikeltje, is telkens weer een ‘magical mystery tour’.

dinsdag 23 maart 2021

Geoffrey Keyes • 24 maart 1939

Geoffrey Keyes (1917-1941) was een Britse militair. In 1939 was hij gelegerd in Transjordanië (het huidige Jordanië).

Transjordanië, januari 1939
Beneden bij de rivier heeft men deze maand twee nieuwe nederzettingen gebouwd. De manier waarop ze worden aangelegd is merkwaardig: na wekenlange voorbereidingen in de omliggende koloniën. die allemaal zeer heimelijk worden getroffen, omdat het de joden niet is toegestaan daar te bouwen, stormen ze dan op een morgen als de bliksem los op het terrein, dat al jaren her door de zionisten is aangekocht en gaan bij schemerlicht aan het werk. Wanneer dan de chef van de Transjordaanse grenstroepen is gearriveerd om ze weer te verjagen, is het geheel kant en klaar, omheind, voorzien van houten hutten en elektrisch licht, alles binnen zes uur. De mannen uit alle nederzettingen in de omgeving helpen mee. Ze hebben alle transportmiddelen die ze bij elkaar konden krijgen ter beschikking gesteld en men kan ze eenvoudig niet meer tegenhouden.

Voorjaar 1939
De Transjordaanse grenssoldaten vormen een heerlijke troep en ik zou er als ik op een dag nog eens bankroet mocht gaan, graag toe willen behoren. Om als subaltern al 700 pond per jaar op te strijken, polo, jacht en, als alles rustig is, drie maanden verlof per jaar. Het officierskorps bestaat zonder uitzondering uit Engelse cavalerie-officieren en evenveel inboorlingen; de manschappen zijn christelijke en mohammedaanse Arabieren, Tsjerkessiërs en - het zout der aarde - Russen, Armeniërs, Turken enz. Ze zijn zeer taai en betrouwbaar, energiek en gedisciplineerd. Met hun uitrusting en hun paarden - toegegeven dat ze die in stallen en barakken kunnen houden, terwijl wij buiten en in tenten leven - zijn ze beslist superieur aan ons. Ze berijden vurige, inheemse Arabische paardjes van ongeveer 1.40 meter hoog, die in de beste conditie zijn en zo weldoorvoed als varkens. Daarop zwermen zij wijd en zijd uit, galopperen over de moeilijkste wegen en rotsplateaus. Als men deze enorme kerels op hun nietige paardjes in gestrekte galop voorbij ziet stuiven, met een ransel waarin een mantel, tentbaan, twee dekens, voetboei en pin, houten hamer, karabijn, sabel en twintig pond maïs, sta je verbluft. Ze dragen bovendien nog negentig patronen bij zich, die ze in patroongordels om de hals van hun paard hebben gewonden.
[...]

maandag 22 maart 2021

Luuk Gruwez • 23 maart 2017

Luuk Gruwez (1953) is een Vlaamse schrijver. In Het land van de handen kijkt hij terug op episodes uit zijn leven. "Een verkwikkend amalgaam van brieven, dagboekaantekeningen en droomrelazen."

Oudeschild, Texel, 23 maart 2017 Caro Benno,
Nog even nabij Oudeschild op Texel, meer bepaald de IJsdijk, die zijn naam alle eer aandoet. Helder weer, dat wel, maar wind probeert zijn zwaarste spraakgebrek op ons 'huisje bij het sluisje', zoals een vroegere gast dit stulpje in het gastenboek noemt. En in het beste geval, zeg maar in plaats van te brullen of te gakken als de overvliegende ganzen in ons buurtschap, of te balken, bijna zoals een ezel op een Grieks eiland dit doet, lispelt en lispelt de wind: hij krijgt het, een en al handicap, niet echt gezegd, begint aan zinnen die hij niet voltooit en begint opnieuw, houdt helemaal geen rekening met mijn fragiele zenuwen en met het feit dat ik een fanatiek 'ventilofoob' ben: sta mij het neologisme toe. Want neo, neo is ook de wind. In zekere zin ben ik, net als jij, als progressief aan de reactionaire kant. Ik bedoel: ik wil dat alles blijft. Maar dat houdt dus ook een optie voor de toekomst in: wij willen een zeker verleden meeslepen naar een zo ver mogelijk morgen. Een nogal uitputtende actie. Want die wind dus! De wind die zowel over wateren (heet dit bij Nijhoff niet 'wateren van aanvang'?) waait als over de wispelturige waan van de dag die van je eist dat je nu eens dit vindt en dan weer dat. Ik gedoog hem pas - ik heb het zoveel jaren geleden geschreven - wanneer hij uit een haardroger, een ventilator of een bladblazer komt. Bij onze voordeur hangt een enigszins verroest klokje. Het moet al heel hard waaien voor het zich opdringt. Minstens windkracht 6 is daarvoor nodig, maar dan klinkt wel voortdurend zijn bel. Maar ik? Ik geef niet thuis. Denk maar niet dat ik hem binnenlaat. Niet via de voordeur die, zo betrap ik mij erop, zelfs overdag op slot gaat. Niet door de kleine ventilatieraampjes van badkamer of wc. Wind is de zakkenroller van de natuur, niet te vertrouwen. Is er in Brede wind? Waait die over het kerkhof? Hoe vaak kom je er? Overdag? Tegen de avond? Zijn er nog andere graven die je aandacht trekken? Wat denk je aan Anna's graf? Het gaat mij niets aan, maar ik ben schaamteloos en ik slaag er soms niet in mij te verplaatsen.
Van verplaatsbaarheid gesproken: iets trivialers. Nog steeds zit ik ervoor te duimen dat men ons voor Oud Zot inviteert, ons programma dat tot nu toe, die weinige keren dat het op een podium kwam, toch op veel bijval mocht rekenen. Lotte Dodion, die ik heb gemaild, verzekert mij dat zij onze zaak overal enthousiast bepleit.
Bedaren - ik schaam mij om het zo uit te drukken - de gemoederen enigszins in Brede? Ik hoop op een spoedig weerzien.
Liefs en alle goeds (in waaiers), van buitenland naar binnenland naar buitenland,
L.

zondag 21 maart 2021

Jacob Segersz van der Brugge • 22 maart 1634

• Jacob Segersz van der Brugge (?-?), bevelhebber eener expeditie van 7 matrozen, die door de Noorsche compagnie naar Groenland gezonden, daar van 30 Aug. 1633 tot 27 Mei 1634, gedurende 9 maanden min 5 dagen, overwinterde om na te gaan, of in die streken eenig voordeel voor de Compagnie te behalen viel. De bevelhebber gaf van deze overwintering een eenvoudig en trouw verhaal, aan de bewindhebbers zijner Compagnie opgedragen, en getiteld: Journael of dagh-register gehouden by Seven Matroosen in haer overwinteren op Spitsbergen in Maurits-Bay (Amst. c. 1660).

[20 Maert 1634]
Den 20. dito, de Wind als voren; het weer scheen wat op te klaren, so dat wy met ons 5. na ’t geberchte zijn gegaen, liepen over den Ys-bergh wel 2. of 3. uren langh, vonden geen uytkomste om aen de N.Salaet-berch te geraken. Oock begonst het seer subijt en hard te waeyen ende te buijen: wy konden over sulcks niet verder op den Ys-bergh geraecken, nochte ons spoor door de zwarrel-sneeu, die de wint van ’t Geberchte of drijft, niet bekennen; wy bleven doen staen kijcken als of de planck opgehaelt was, also wy weynich provisie van beschuyten by ons hadden; overmidts de kleene apparentie om af te komen, waren alsdoen in groote perijckel, want niemant van ons bekent was, dat daer oyt volck gheweest waer: Van de groote kouwe sprongh eenighe ’t bloedt onderweeg de Neus uyt; andere klaechden van de Teen vervrosen te wese; andere schoten diversche reysen in de bersten van den Ys-berch, die haer met de Lensen op de ander zijde te boven hielden, welcke bersten wy sommighe 10. 20. of 30. vadem diep met ’t ghesicht oordeelen te wesen; overmits de zwarrel sneeu op de selvige bersten was leggende, konden wy sulcks niet schuwen, doch Godt versach het die ons weder merckelijck daer af leyde. Inde Tent komende klaechden een onser met-gesellen dat sijn Teenen vervrosen waren, dewelcke hy met sneeu heeft gewreven, ende daer ten laesten weder gevoelen in heeft gekregen, welcke Teen heel wit was, daer over de selfde seer bedroeft waer gheweest. Een ander klaechde sijn Oore, doch quam alles door Godes genade weder ten besten. Op de genoemde Ys-berch waren wy ’t Rheen beneffens ’t Hond-spoor wel siende, maer de selvighe konden wy nergens niet vernemen.

[21 Maert 1634]
Den .21 dito, de wint Z.O. ende Z.O. ten Z. met donckere Lucht en de jacht-sneeu, de Zuyt-Bahy sloot sig weder t’eenemael met sneeu Ys. Inden avont de Wind Z.W.

[22 Maert 1634]
Den 22. dito, de wint Z. ende Z.W. met redelijck weer. Dese dagh leyden wy drie of 4. reysen op beeren toe, dan alsoo zy meer aen den dans gheweest hadden, konden wy de selve noyt binnen schoot bekruypen. In de voor-avondt is den Hondt na dat hy acht Etmael van ons, ende in’t Geberchte geweest was, weder aen ons Tent ghekomen, daer over wy verblijdt waren; welcken Hond so mager was dat het deselve niet en gheleeck. Aen den Oever waren wy 14. of 16. beeren by den anderen siende, die te met groot gevecht hadden.

[23 Maert 1634]
Den 23. dito, de wind Oostelijck, betrocken Lucht ende lijdelijck weer; vernamen veel beeren daer wy op toe leyden, sy onthielden haer met troupen van 5. of 6. by den anderen, ende so haest sy ons gewaer wierden klommen op de schorsen, staende op de achterste pooten; maer bemerckende dat wy na haer quamen, stelden het op een loopen.

Toon Hermans • 21 maart 1988

Toon Hermans (1916-2000) was een Nederlandse cabaretier. Hij hield in 1988 een dagboek bij dat is gepubliceerd als Een mooie dag.

21 maart
Als ik het goed heb, begint vandaag de lente. Het sneeuwt dat het rookt, en potdicht zit de lucht. Als dat een lentelucht moet voorstellen. Nou ja, wie ben ik, of wie zijn wij, om de lente te vertellen dattie moet beginnen, en hoe? Toch kregen we al veertien dagen geleden een boeketje sneeuwklokjes van de buurman. De natuur leeft, en wat is er veranderlijker dan leven? Ik moet denken aan Zuid-Limburg. Daar stond ik eens in de lente onder een bloeiende boom, toen het geweldig begon te waaien. Duizenden witte bloesemblaadjes dwarrelden rondom mij naar beneden. Het was alsof de boom begon te sneeuwen. Een prachtige scène, een sneeuwende bloesemboom.
En toen ik toch aan het denken was, zo daar midden in die bloesemsneeuw, zag ik ineens de dirigent weer voor me die ik ooit eens heb bedacht. Een idee voor filmfragment of TV. Het was een schriel mannetje in het bekende rokkostuum op een klein verhoginkje midden in het open landschap. Hij staat daar helemaal alleen onder de hoge hemel, en dirigeert het geluid van de natuur. Eerst de stilte... pianissimo... dan de druppelende regen, die zich ontwikkelt tot een plensbui... fortissimo... daarna de opstekende wind, die ontaardt in een storm, de bliksem en donder... en tenslotte het doorbreken van de zon. Uiteraard blijkt de hulpeloosheid van de mens, en doen donder en bliksem, regen en wind, precies wat ze zelf willen. We zien tenslotte het ontredderde mannetje door de stortregen, en in zijn rokkostuumpje met wapperende slippen, en met een gebroken dirigeerstokje vluchten door de storm die over het vlakke land raast.

vrijdag 19 maart 2021

Jozef van Walleghem • 20 maart 1787

Jozef van Walleghem (1757-1801), een Brugs handelaar in garen en linten die een winkel hield op de Eiermarkt, hield van 1787 tot 1800 een journaal bij, dat eind vorige eeuw door het Stadsarchief van Brugge gepubliceerd is. Zijn dagboeken gaan over de cruciale periode van de Franse Tijd te Brugge.

Sieur Vandenberge bijt zijne tonge af.
Op den 20 maerte wiert sieur Vandenberge, t' huijs zijnde met zijne vrouwe ten huijse van sieur Van Lede, wonende in de Vlamingstraete binnen dese stadt, met alle de heijlige sacramenten der heijlige kercke geadministreert; want alzoo den zelven Vandenberge, gewoont hebbende beneden de Stroobrugge en aldaer koopman geweest hebbende, een seer aensienelijcke banqueroute hadde gemakt die men zegt te beloopen boven de vijftigduijsent ponden grooten; en dieswegens met zijne vrouwe uijt den huijse is gestelt. Zoo is den zelven, zijne goederen nu verkogt wordende, disperaet geweest en heeft zoodanig in zijne tonge gebeten dat hij, genesende, mogelijcks voor altijdt van 't gebruijk der spraeke zal berooft zijn.

492e treckinge tot Gend. 
Op den 24 maerte is met de gewonelijcke ceremonie binnen de stadt Gend geschiet de 492ste treckinge der keijserlijcke en koninglijcke loterije; zijnde uijt het radt der fortune getrokken de nombers: 48, 35, 46, 43, 10.

Het weder verandert schielijk in donder en regen.
Op den 26 maerte, zijnde den feestdag van Maria Bootschap, overtrock 's avons tusschen vijf en ses uren het weder schielijck alsof het in 't midden van den somer zoude hebben geweest; en de locht teenemael overlommert zijnde, volgden eenige donderslaegen en schitterende blixems, waerop eenige zoo geweldige regenvlaege volgde dat, gelijk in 't midden van den somer ondertusschen geschiet, menigvuldige straeten onder waeter stonden. Geduerende heel dese en de gepasseerde maendt heeft men een zeer aengenaem weder gehadt en weijnig vorst en geene sneeuw gewaer geworden, zoodat d'oudste persoonen niet geheugen in hunnen tijdt eenen zoo sagten agterwinter als dese jaere geweten te hebben.

donderdag 18 maart 2021

Selma Lagerlöf • 19 maart 1873

Selma Lagerlöf (1858-1940) was een Zweedse schrijfster. Als 14-jarige hield ze tijdens een verblijf bij familie in Stockholm een dagboek bij. De student waar ze het over heeft is een jongeman die ze in de trein ontmoet had, en waar ze haar fantasie op losliet.

woensdag, 19 maart

Gisteren, toen ik op weg was naar mevrouw H. **** [pianolerares] met mijn boeken onder de arm, bedacht ik dat mijn student misschien nog in Stockholm was en dat het best kon gebeuren dat ik hem daar in huis ontmoette. Hij kon immers op bezoek zijn bij zijn verloofde, en ik kon hem treffen op de trap of in de vestibule. En ofschoon ik zondagnacht zo edelmoedig was geweest en hem gouverneur van St Barthélemy had gemaakt, opdat hij met mejuffrouw von K. kon trouwen, wilde ik hem toch niet graag tegenkomen, nu ik wist dat hij verloofd was. En ik dacht: 'Als ik maar eens een keer niet naar mevrouw H. **** hoefde te gaan! Eigenlijk zou het niet hinderen, want ik heb al deze weken nog geen les verzuimd'.
Ik vond dat het best kon voor deze keer, en tegelijkertijd draaide ik me midden op straat om en ging terug, 't was immers echt vervelend nu naar haar toe te gaan, want als ik de student trof, zou ik misschien zo van streek zijn dat ik flauw zou vallen. En wat zou dat een spektakel zijn!

Het beste was om naar huis te gaan en aan tante te zeggen, dat ik me niet lekker gevoeld had toen ik op straat was, en daarom teruggegaan was. Dat was overigens niet eens onwaar. Als ik er maar even aan dacht dat ik de student kon ontmoeten, kreeg ik zo'n pijn in mijn hart dat ik me nauwelijks kon bewegen. Toen ik een eindje had gelopen en bijna bij de Klara Strandgata was, bedacht ik dat het nog beter was het hele uur op straat te blijven, zodat ik niet eens aan tante hoefde te zeggen dat ik ziek was. Dat leek me echt een goed idee en ik sloeg tegelijk één van de vele zijstraten in. Maar op 't zelfde ogenblik ging de deur van een winkel, die ik juist voorbij zou gaan, open en daar kwam grote, lelijke oude vrouw uit, die gekleed was in een wit tulen japon, met een witte zomerhoed, waarover een guirlande van grote rode rozen lag. Hoewel het niet juist is de japon en de hoed wit te noemen, want ze waren grauw van het vuil, en de vrouw evengoed als de kleren. Sluiers en linten waren om haar heen geslingerd en alles zag er uit alsof het in een modderpoel had gelegen. Ik begreep direct, dat iemand die midden in de koude winter rondliep in een tulen japon en met een zomerhoed op. Niemand anders kon zijn dan 'Voddenfreule', over wie ik zo vaak had horen praten, maar die ik nooit had gezien. Ik had altijd gedacht dat het iets romantisch zou zijn. Die stakker, die krankzinnig was geworden en nu winter en zomer rondliep in een soort van bruidsjapon, omdat haar verloofde haar in de steek had gelaten. Nu ik 'Voddenfreule' dan eens zag, bleef ik natuurlijk staan om haar goed te bekijken, zonder dat zij daar iets van merkte; ze stond, voor de winkeldeur, stil omhoog te kijken in de lucht.
Ineens veranderde haar uiterlijk en werd haar blik angstaanjagend. Ze sloeg haar armen omhoog en stootte een allerverschrikkelijkste kreet uit. Of was het gebrul? Ik weet niet hoe ik het moet noemen. 'O God, dat ik moet houden van een trouweloze man!'
Ik had nooit zo iets verschrikkelijks gehoord. Het was geen menselijke stem, maar 't was alsof een wild dier, een leeuw of een tijger geschreeuwd had. Op zichzelf waren het immers niet zulke vreselijke woorden, maar het erge was dat ze in één lang gebrul werden uitgestoten.

Ze riep dezelfde woorden nog een keer, maar toen kon ik niet langer blijven staan. Ik ging, nee ik holde weg, de hele afstand naar mevrouw H. en toen ik er was, was ik niet meer dan tien minuten te laat. Mevrouw was blij toen ze me zag. Ik verontschuldigde me voor het te laat komen, maar zij zei dat het niets te betekenen had. Als ik me in de tijd vergist had, dan hinderde dat niets. Ze had gedacht dat ik ziek was en was juist van plan geweest het meisje naar de familie Afzelius te sturen, om te vragen hoe het met mij was. Zodat het maar raar had kunnen lopen als ik Voddenfreule niet was tegengekomen, en door de schrik op de goede weg was geraakt.

donderdag, 20 maart
Ik kon toen niet laten mevrouw te vertellen, dat ik Voddenfreule was tegengekomen, en dat zij zo in-griezelig was geweest. Mevrouw was erg geïnteresseerd, maar ook echt wat van streek. 'Ja, de liefde is iets verschrikkelijks', zei ze een paar keer. 'Er is niets gruwelijkers dan de liefde'.

wat later op de dag
Ik begin nu te denken dat het maar goed is, dat de student verloofd is. Als ik met hem getrouwd was, had ik zeker geen tijd gehad om romans te schrijven, en dat is toch wat ik altijd heb gewild.
Bovendien ben ik wat bang geworden VOOR de liefde, nadat ik Voddenfreule heb gezien.
En ik vraag me af, war mevrouw H.**** voor avonturen beleefd kan hebben, dat zij zo van streek was.

woensdag 17 maart 2021

Hans Christian Andersen • 18 maart 1866

Hans Christian Andersen (1805-1875) was een Deense (sprookjes)schrijver. Hij bezocht Nederland drie maal. De fragmenten hieronder gaan over zijn tweede bezoek.
Een keuze uit zijn dagboeken is gepubliceerd in Nooit rijk, nooit tevreden, nooit verliefd (vertaald door Edith Koenders).

Zaterdag 3 maart 1866 [Amsterdam]
Warm, zonnig weer; Hasebroek bezocht die mij zijn portret schonk; hij gaf me een artikel van Kneppelhout over mij dat in de Leidsche Courant heeft gestaan. Naar Ten Kate gegaan, daar ontmoette ik zijn dochter, mevrouw Van Hengel. Hij heeft mij Het boek Job geschonken; hij was nog steeds verkouden. [...]

Donderdag 15 maart 1866 [Leiden]
Mooi, warm, zonnig weer; kreeg van een jongedame een boek* van haar hand over beroemde personen toegestuurd, ik heb daarin een plaatsje tussen Napoleon en Mozart gekregen, het bracht me erg in verlegenheid. De schrijfster bezocht en haar mijn portret (Zweeds) geschonken. [...]

Zondag 18 maart 1866 [Den Haag]
[...] Wat is het toch heerlijk om rond te reizen, om in een grote stad te verblijven, geheel onbekend, geheel een vreemdeling te zijn en toch met zekerheid te weten dat je vrienden hebt, onbekende vrienden; mocht er iets ernstigs gebeuren, stel dat je ziek wordt of dat je eenzaam bent, dan weet je dat je vrienden zullen komen en je niet langer een vreemdeling zult zijn, dat gevoel heb ik vanavond; ik voel me thuis. Iets over negenen naar bed.

Woensdag 21 maart 1866 [Den Haag]
[...] Daarna naar Bosboom gegaan, die een zeer schilderachtig atelier heeft met oude kasten met houtsnijwerk etc. Zijn vrouw, de schrijfster, geboren Toussaint, ziet er erg oud uit; zij en haar man hebben mij beiden hun portret gegeven en zij eveneens een van haar boeken. [...]

* Boek: De jeugd van beroemde mannen door Agatha van Agatha, pseudoniem van Reinboudina de Goeje.

dinsdag 16 maart 2021

Robert Jasper Grootveld • 17 maart 1962

Robert Jasper Grootveld (1932-2009) was een Nederlandse kunstenaar die vooral bekend werd door zijn happenings op het Spui in Amsterdam 
Actie, werkelijkheid en fictie in de kunst van de jaren '60 in Nederland is een soort dagboek van de happenings uit die tijd.

62.03.17
1 lokatie: Amsterdam, Korte Leidsedwarsstraat 31, Anti-rooktempel
2 titel: Eerste Anti-rookbijeenkomst
3 medewerker(s): Robert Jasper Grootveld
4 publikaties: affiches; dokumentatie: B. van der Lecq - Robert Jasper en het rokertje, film zw/w, 9', 1962; Igno Cuypers, foto's; Egbert Munks, foto's
literatuur: T. Bouman - Robert Jasper Grootvelds Deur onder de hamer, Het Parool, 27.03.65; Henk J. Meier - Dit hap-hap-happens in Amsterdam, Amsterdam, 1966; Manifesten en Manifestaties 1916-1966, Randstad 11-12, Amsterdam, 1966
5 Beschrijving van de gebeurtenissen: Vanwege zijn anti-rookcampagne, die bestond uit het bekladden van sigaretten affiches op straat met leuzen en met het woord kanker, is Robert Jasper Grootveld gearresteerd en heeft 60 dagen vastgezeten (zie 61.09. anti-rookcampagne).
Grootveld vervolgt zijn campagne na zijn vrijlating, met een serie toespraken in het Sociaal Religieus Gesprekscentrum in de Raamstraat. Andere sprekers zijn onder andere Ton Haentjes Dekker, Nicolaas Kroese en Lou de Palingboer.
Nicolaas Kroese, eigenaar van het restaurant ‘De Vijf Vlieghen’ stelt Grootveld zijn timmermanswerkplaats in de Korte Leidsedwarsstraat ter beschikking om daar door te gaan met zijn anti-rookaktiviteiten in de vorm van rituele diensten. Grootveld richt het in tot de Anti-rooktempel. De deur die toegang geeft tot de ruimte van ongeveer 50 m2, is door Grootveld met dikke lagen verf beschilderd en met latten betimmerd en tot een assemblage gemaakt. Aan weerszijden van de deur staan woorden beginnend met een K, als kermis, kanker, kip, kapitaal, k kerk. In de ruimte hangen sigaretten affiches.
Tijdens de bijna dagelijkse diensten is Grootveld gekleed in ceremonieel tenue, zijn gezicht is vaak beschilderd en hij draagt een hoofddeksel met een ingebouwde tabakspijp. Grootveld houdt een toespraak en laat dikke rookwolken opstijgen van een vuur bij een stapel planken, het altaar, ter verdrijving van boze geesten. Aan het publiek worden krijtjes uitgedeeld om zelf de sigaretten affiches in de tempel te bekladden. Een sigaretten affiche wordt in brand gestoken en sigaretten worden in het vuur gegooid. De rook moet de aanwezigen de adem benemen. De eerste dienst vindt plaats op 17 maart. De diensten vinden 's avonds plaats. Het publiek dat de rituele diensten van Grootveld bijwoont is in de eerste plaats afkomstig van de groep ingewijden uit de Leidsepleinscene.
Onder hen bevinden zich toneelspelers, schrijvers, bijvoorbeeld Ramses Shaffy, Harry Mulisch en Simon Vinkenoog. Ook de affiches die door Grootveld zijn verspreid, trekken publiek. Deze dragen teksten als ‘een tevreden roker is geen onruststoker’. Bij de diensten komen de ‘bewuste nicotinisten’ bijeen: men is zich bewust van de verslavende werking van tabak. Grootveld rookt zelf wel tabak, maar hij exhibeert zijn eigen verslaving.
De bezoeker komt bijna om in de geproduceerde rookwalm, opdat men vanzelf wel ophoudt met roken. Gescandeerd roepen de aanwezigen met Grootveld de anti-rokers hoest ughe, ughe, ughe, dat eindigt in een massale hoestpartij. Men zingt de publicity-song: publicity, publicity, publicity, moóóóre publicity.
De bewuste nicotinisten roken naast de door hen niet zo gewaardeerde tabaksartikelen ook bewustzijnsverruimende middelen, zoals marihuana.

Als medisch adviseur van de anti-rookcampagne treedt de semi-arts Bart Huges op. Deze stelt dat het roken van bewustzijnsverruimende en verdovende middelen niet verslavend is.
Tijdens de bijeenkomst van 31.03.62 ontstaat er een uitslaande brand doordat Grootveld achter in de tempel een berg zaagsel met petroleum in brand steekt om een blusdemonstratie te houden. Hoewel hij twee brandblussers heeft, moet de brandweer er toch aan te pas komen. De ‘tempel’ brandt gedeeltelijk uit.Door de brand is een groot gat in het dak ontstaan.
Grootveld gaat door dat gat ‘Klaas’ aanroepen. Klaas is ontstaan als symbool voor nieuwe ideeën die in het ‘Amsterdam Magisch Centrum’ moeten ontstaan om uiting te kunnen geven aan een gevoel van onbehagen. Klaas wordt door de constante herhaling een geheel nieuw begrip (net als ‘Kanker’ in de anti-rookcampagne).
Grootveld geeft aan dat Klaas de nieuwe profeet is die moet komen: Klaas moet komen. Grootveld gaat op de muren ‘Klaas komt’ schrijven. Klaas zal misschien de verlossing geven uit de ‘westerse asfaltjungle’.
Klaas is nauw verbonden met het begrip ‘Amsterdam Magisch Centrum’. Klaas vult het gat op dat door de nicotine is ontstaan. Klaas wordt gediend door zijn knecht Piet. De Anti-rooktempel wordt omgedoopt tot K-Kerk. Boven de deur verft Grootveld het Amsterdam Magisch Centrum teken en in grote letters het woord K-Kerk. Grootveld treedt op in een Zwarte-Piet pak met een zwart gemaakt gezicht.
Na afsluiting van de Invasie in Weesp gaan Grootveld en Johnny van Doorn naar de K-Kerk. Van Doorn treedt, buiten zichzelf van enthousiasme, twee uur lang op als Electric Jezus, stervend aan een plastic kruis, verlicht door een knijpkat.
Grootveld houdt een redevoering over Marinus van der Lubbe, die in 1933 werd beschuldigd de Reichstag in brand te hebben gestoken, en ter dood werd veroordeeld. Grootveld is daarbij gekleed in beschilderde korsetten, met 77 jarretels om zijn linkerbeen. In 1964 staakt Grootveld zijn bijeenkomsten in de K-Kerk, en verplaatst zijn aktiviteiten naar het Lieverdje op het Spui. Dit beeld wordt voor hem het beeld van de ‘verslaafde consument van morgen’ .

maandag 15 maart 2021

Robert Falcon Scott • 16 maart 1912

Robert Falcon Scott (1868–1912) was een Brits marineofficier en ontdekkingsreiziger, die beroemd is geworden als leider van twee expedities naar Antarctica. Tijdens zijn tweede expeditie kwam hij samen met zijn vier metgezellen om het leven. Het onderstaande fragment komt uit zijn expeditiedagboek.

Friday, March 16 or Saturday 17.--Lost track of dates, but think the last correct. Tragedy all along the line. At lunch, the day before yesterday, poor Titus Oates said he couldn't go on; he proposed we should leave him in his sleeping-bag. That we could not do, and induced him to come on, on the afternoon march. In spite of its awful nature for him he struggled on and we made a few miles. At night he was worse and we knew the end had come.
Should this be found I want these facts recorded. Oates' last thoughts were of his Mother, but immediately before he took pride in thinking that his regiment would be pleased with the bold way in which he met his death. We can testify to his bravery. He has borne intense suffering for weeks without complaint, and to the very last was able and willing to discuss outside subjects. He did not--would not--give up hope to the very end. He was a brave soul. This was the end. He slept through the night before last, hoping not to wake; but he woke in the morning--yesterday. It was blowing a blizzard. He said, 'I am just going outside and may be some time.' He went out into the blizzard and we have not seen him since.
I take this opportunity of saying that we have stuck to our sick companions to the last. In case of Edgar Evans, when absolutely out of food and he lay insensible, the safety of the remainder seemed to demand his abandonment, but Providence mercifully removed him at this critical moment. He died a natural death, and we did not leave him till two hours after his death. We knew that poor Oates was walking to his death, but though we tried to dissuade him, we knew it was the act of a brave man and an English gentleman. We all hope to meet the end with a similar spirit, and assuredly the end is not far.
I can only write at lunch and then only occasionally. The cold is intense, -40 deg. at midday. My companions are unendingly cheerful, but we are all on the verge of serious frostbites, and though we constantly talk of fetching through I don't think anyone of us believes it in his heart.
We are cold on the march now, and at all times except meals. Yesterday we had to lay up for a blizzard and to-day we move dreadfully slowly. We are at No. 14 pony camp, only two pony marches from One Ton Depot. We leave here our theodolite, a camera, and Oates' sleeping-bags. Diaries, &c., and geological specimens carried at Wilson's special request, will be found with us or on our sledge.

zondag 14 maart 2021

Bergman • 15 maart 1986

• Schrijver Bergman (Aart Kok, 1921-2009) hield enige maanden een dagboek bij waarin hij herinneringen aan het Kralingen uit zijn jeugd neerschreef. Uit: Leve Kralingen en omstreken/Dagwerknotities.

'86-12/3
In het brein van de ander zitten niet mijn appercepties. Wat weet hij van de middag dat ik met Ad Vos langs de Maas bij de Oude Plantage liep. Het was laag water. Wij zochten naar goudse pijpekoppen die schippers overboord hadden gegooid. Wij keilden de platte stenen over het traag stromende water en telden de sprongetjes die zij maakten. Wij wisten niets van de sprongen uit lijfsbehoud die wij later zelf zouden maken. Het leven was een land van beloften, lokkend, geheimzinnig en de moeite waard. Wij gingen dat land te lijf. Wij kenden geen angst, nog niet. Wij hadden vertrouwen in onszelf en hielden God achter de hand. Wie kon ons wat maken.

'86-15/3
Roken was een stiekeme aangelegenheid en stond hoog op het verbodslijstje van ouders en opvoeders. Hoek 8 wist er meer van. Chris Anker en ik kregen geen kans. Onze ouders hielden een waakzaam oog op de winkeldeur. Wij waren aangewezen op de goedwil van oudere jongens. Flag, omgedoopt tot Vlag, de goedkoopste, Miss Blanche (Blans) en Pirate waren favoriet. Bij mannen waren Sopla-sigaartjes ‘Stinkt Ontzettend Probeer Liever Andere’) erg in trek. De vaders vulden de kamers met blauwe dampen, wij mochten toekijken. Je schijt in je broek, was hun veel gehoorde waarschuwing. Tot ik in Bergambacht het voorouderlijk huis bezocht en mijn neef Huig, negen jaar oud als ik, achter het opgeschoven raam zijn pijpje zag zitten roken. Zijn vader zat er trots naar te kijken.

Michel van der Plas • 14 maart 1974

• Schrijver Michel van der Plas (1927-2013) bracht in 1974 twee bezoeken aan de Verenigde Staten, en hield toen een dagboek bij dat later is gepubliceerd als Amerikaans dagboek.

Maandag
Zo is dat altijd, de eerste morgen in Amerika: je bent om drie uur 's morgens klaarwakker (het lichaam zegt gewoon dat het negen uur is en dat je er allang uit had horen te zijn). Om zes uur loop ik buiten. in het eerste beetje daglicht. Lege straten, miezerregen. Maar Riker's, op de hoek van de 57ste Straat, is al open voor de heel vroege ontbijters. Ik zit aan het ronde buffet. Links van me neemt een jong meisje plaats. Haar haar zit slordig, ze fatsoeneert het geregeld met haar handen, of probeert het tenminste, en er rolt een oorbel uit: een heel dun goedkoop ringetje. Ik raap het op, zie nu haar exotische, of wat is het, excentrieke kleding: een tuniekpak met wijde broek in helle kleuren: blauw, rood, geel, goud en een raar groen hemd eroverheen. Ze ziet eruit of ze van een feestje komt. Op haar hoofd heeft ze een wollen mutsje. Wat doet zo'n meisje om kwart over zes des ochtends hier? Twee negers, verderop, komen op haar af, gaan aan weerskanten van haar staan, fluisteren van alles in haar oren. Ze houdt haar handen ervoor, buigt haar hoofd voorover, de twee mannen geven het op. Nauwelijks zijn ze weg, of er komt een tweetal mannen links van haar zitten. Die vragen wat ik mezelf ook afvroeg: 'Moet jij niet thuis zijn?' Ze haalt haar schouders op. 'Ben je negentien?' Nee: 'Achttien?' Nee. 'Zeventien?' Nee. Ze wijst met haar duim omlaag. 'Zestien?' Ze knikt: 'Bijna.' 'Going anywhere?' 'No, leave off.' Ze eet haar geklutste eieren, laat haar brood liggen, drinkt haar glas water op, betaalt en gaat.
Ik kijk mijn krant in, stap een kwartier later ook op. Buiten voor de deur, bij het stoplicht, staat ze in de regen. Kijkt me aan. Moet ik iets zeggen? 'Can I help you?' vraag ik. Ze glimlacht een beetje. 'Ja,' zegt ze, 'met een paar dollars.' 'What for?' 'To buy some stuff.' 'What sort of stuff?' 'Well, you know...'
Later gedacht: ik had iets moeten doen. Maar wat?

Ik zie haar nog langzaam weglopen in de regen, richting Central Park.

Anaïs Nin • 13 maart 1932

Anaïs Nin (1903-1977) was een Franse schrijfster, die vooral bekend is vanwege haar dagboeken. Dit fragment is afkomstig uit Henry & June (vertaling Margaretha Ferguson), over de driehoeksverhouding die Nin had met Henry en June Miller.

Ik had een afspraak voor een massage gemaakt. De masseuse was klein en mooi. Ze droeg een badpak. Ik zag haar borsten toen ze over me heen boog, klein maar stevig. Ik voelde haar handen over mijn lichaam, haar mond dicht bij de mijne. Op een gegeven ogenblik was mijn hoofd dicht bij haar benen. Ik had ze gemakkelijk kunnen kussen. Ik was waanzinnig opgewonden. Op slag was ik mij bewust van de frustratie van mijn begeerte. Wat ik kon doen leek niet bevredigend genoeg. Zou ik haar kussen? Ik voelde dat ze geen lesbienne was. Ik wist dat ze mij zou vernederen. Het moment ging voorbij. Maar wat een half uur van verrukkelijke marteling! Wat een marteling om een man te willen zijn! Ik stond versteld over mezelf, bewust van de aard van mijn gevoelens voor June. En gisteren nog had ik kritiek op wat Hugo en ik collectieve seksualiteit noemen, gedepersonaliseerd, niet selectief, iets dat ik nu begrijp.

donderdag 11 maart 2021

Maurits Wagenvoort • 12 maart 1901

Maurits Wagenvoort (1856-1944) was een Nederlandse schrijver (dit jaar weer in de belangstelling vanwege de heruitgave van zijn roman Een huwelijk in het jaar 2020), die in 1901 een bezoek bracht aan Tripoli.

Tripoli 12 Maart 1901.
Wij bezochten van morgen de tuinen der oase en kwamen ook in dien van de Witte Paters, die 't hier, om een of andere reden, niet hebben kunnen bolwerken, en, gelukkig voor Turkije, zijn moeten heengaan. En reeds nu, nadat zij eenige jaren aan het werk zijn geweest, hadden zij van hun bezit een wondergaard gemaakt: een mooi landhuis ten eerste, omringd van vierkante vischkommen, maar dan den tuin van de ‘Schoone Slaapster,’ temeer nu het bezit, niet langer onderhouden, - het is voor fr. 20.000 te koop, - langzaam begint te vervallen. De takken der oranje- en citroenbosschen verstrengelen zich reeds; de gevallen vruchten worden niet eens opgeraapt. Wij maakten groote ruikers oranjebloesem, en aten zooveel heerlijke sinaasappelen als we wilden, terwijl, wanneer een appel niet zoet genoeg bleek, die dadelijk werd weggeworpen. De grond trouwens was vol afgevallen vruchten. Een ongekende vruchtbaarheid scheen te willen getuigen wat deze grond vermag, wanneer er menschen zijn om hem te bebouwen.

Alles in die tuinen gaf den indruk van rust, van vrede, van droomen: het verwijderde gekweel van een fluit, het gebons van een tamboerijn, het verre geschetter der in de oase liggende cavallerie-kazerne, zelfs het gepiep der katrollen van de putten, waaruit de lederen waterzak steeds opgaat en haar inhoud uitstort, die wegvloeit om de tuinen te drenken, terwijl de trekkameel of de trekos het schuinafloopend pad op- en afgaat, dat zoo lang is als het water diep staat. Allerlei zandwegen loopen langs de tuinmuren; karavaanwegen waarop groote kameelstoeten statig voortgaan, velen met bundels helm op den rug, frischgroen, zoodat zij in de verte gezien de wandelende boomen van Macbeth lijken; zij komen of gaan van of naar Moersoek, vijf en twintig dagen, van of naar Ghadames, vijf, zes dagen ver, en schijnen het zand der woestijn mee te brengen, want al die wegen zijn zandwegen. Toch merkt men dadelijk, dat het zand hier in gewaaid, in gebracht is, want onder zijn mulheid is de bodem hard of stijf. Maar buiten de oase, waar de laatste alleenstaande palmen achtergelaten zijn, is het de zandzee: kale, golvende duintjes van blikkerend fel geel zand, onafzienbaar: een gele oneindigheid, slechts begrensd door de donkere massa van het verre gebergte, slechts bewogen door de kameelkaravanen, op den woestijnweg: de wandelende groene boomen, die naderen, naderen in de klare atmosfeer! Links en rechts niets, geen mensch, geen vogel, niets dan die gouden blikkerende zandgolving. Maar Trabuco is er van doorgegaan: hij heeft waarschijnlijk een konijn ontdekt, en zet het hollende achterna. Uit de verte komt zijn vroolijk geblaf, lichtelijk, èven, tot ons, zonder de grootschheid der woestijnstilte te storen.

woensdag 10 maart 2021

Jan Prins • 11 maart 1937

Jan Prins (1876-1948) was een Nederlandse dichter. 
Op 11 maart 1937 nam hij de tram naar Noordwijk.









In de Noordwijksche tram
11 Maart 1937

Toen 'k deze reis het eerst deed, in het lange
wankele voertuig, met het ongeduld
der naderende ontmoeting, en vervuld
van morgenklaarte en aankomende zangen,

was 't volop zomer, maar nu deze maal,
de laatste, ligt er sneeuw en valt er regen,
en staan de takken in hun naaktheid tegen
den lagen hemel. En het licht is vaal.

Wat is het alles anders. Huizen aan
den weg en winkels, en geen stoomtram-bellen,
maar wagens, die onhoorbaar langs ons snellen...
En wij zijn grijs, en Gij zijt heengegaan.

Niet meer het welkom straks, zoo goed bekend,
dat Uw gestalte ons jongeren bereidde,
niet meer Uw stem, maar daar, aan de achterzijde
van 't oude huis, de plek waar alles endt.

Toch, in een enkel veld al, schemert even
het geel en paars, dat uit den bodem slaat.
Zoo breekt de schoonheid en zoo breekt het leven
opnieuw door wat als sneeuw zoo snel vergaat.


Jan Prins

dinsdag 9 maart 2021

Judith Herzberg • 10 maart 1980

Judith Herzberg (1934) is een Nederlands dichteres en toneelschrijfster. In 1980 hield ze tijdens de draaidagen van de film Charlotte, waarvoor zij het scenario geschreven had, een dagboek bij, dat is gepubliceerd onder de titel Charlotte.

Maandag 10 maart
[...]
Maandagavond. Rushes. Nog steeds problemen met de camera, nu niet meer zo de scherpte, maar de bewegingen. Er moet een operator bij komen. In Amerika is dat gebruikelijk; bij ons doet meestal één man én licht én camera. Nu zal de cameraman die we hebben alleen het licht hoeven te doen en de operator bedient de camera zelf. Dit geeft natuurlijk financiële problemen, maar daar houd ik me niet mee bezig. Het is een van de merkwaardige tegenstrijdigheden, dat, terwijl een grote groep mensen aan een project werkt, met één zelfde doel, namelijk het doen slagen van de film, er toch, tijdens het maken, rolverdelingen ontstaan, zoals tussen de geldbeheerders en de geldgebruikers, die in tegengestelde richting trekken, en soms hard tegen hard.
Voor de cameraman kan dit niet makkelijk zijn, te moeten erkennen dat hij het toch niet aankan. Maar de stemming lijkt iets opgeklaard, nu er eindelijk een beslissing is genomen.

maandag 8 maart 2021

Gerrit de Veer • 8 maart 1597

Gerrit de Veer (ca. 1570 - na 1598) was een bemanningslid van de expeditie onder leiding van Jacob van Heemskerk en Willem Barentsz, die vastraakte in het poolijs en moest overwinteren op Nova Zembla. Zij reisjournalen werden gepubliceerd als Waerachtighe beschryvinghe van drie seylagien, ter werelt noyt soo vreemt ghehoort (1598). Het verslag is in hedendaags Nederlands hertaald door Vibeke Roeper en Diederick Wildeman, en gepubliceerd als Nova Zembla. Het ware verhaal.

Hertaling na de oorspronkelijke tekst.

[Maert 7]
Den 7. wast noch al eenderley quaet weder ende wint, also dat wy binnens huijs gantsch besloten waren, ende die buyten wilde zijn, moeste den schoorsteen uyt climmen, twelck ons gantsch ghemeen werde. Wy saghen oock hoe langher hoe meer open waters in Zee ende ontrent het landt, ende waren beducht dattet schip in dat onweer ende dryvinghe, vant ys driftich mochten werden, ter wylen wy binnens huijs besloten laghen, ende tselfde niet souden moghen redden noch helpen.

[Maert 8]
Den 8. Maert wast noch effen quaet weder met een z.w. storm ende snee-jacht, alsoo dat wy int n.o. inde Zee gans gheen ys conden sien, daer deur wy wel vermoeden dat int noordt oost van ons een ruyme Zee moeste zijn.

[Maert 9]
Den 9 Maert wast quaet weder, doch niet so boos al voor heen de ander twee daghen, met minder jacht-snee, also dat wy noch veel verder van ons conden sien dattet open water was nae't n.o. dan niet van ons af na Tartarien toe, daer conden wijt ys noch sien inde Tartarische Zee, anders de ys Zee genaemt, vermoedende dattet daer niet wijt mochte zijn: Want alst claer weder was, hebben wy ons dickwils laten duncken dat wijt landt saghen, ende wesent malcanderen int z. ende z.z.o. van ons huijs, als een berghachtich landt, ghelijck haer de landen ghemeenlijck op doen, alsmen die effen af sien mach.

[Maert 10]
+Den 10. Maert wast claer helder weder, de wint noorden, ende wy maeckten thuijs schoon, ende groevender ons uyt, ende quamen buyten, ende saghen gantsch een ruyme Zee, also dat wy tot malcanderen seyden: waert schip los, wy mochten bestaen wech te seylen, dan met de schuyten wast ons niet raedtsaem vermidts de groote coude die daer noch was. Teghens den avont ginghen wy met ons neghen persoonen nae't schip met een sleede om hout daer uyt te halen, also ons hout verbrandt was, ende vondent schip noch in eenderley ghestalte int ys vast legghen.


7 maart
Nog steeds slecht weer met harde wind. We zaten opgesloten in huis. Wie naar buiten wilde, klom door de schoorsteen, dat was inmiddels al een gewoonte geworden. We zagen steeds meer open water in zee, wat ons deed vrezen dat ons schip los zou raken en weg zou drijven, terwijl wij machteloos binnen moesten blijven.

8 maart
Slecht weer met een z.w. storm en sneeuw. We zagen in het n.o. helemaal geen ijs meer in zee en vermoedden daarom dat er in die richting open zee moest zijn.

9 maart
Slecht weer, maar niet zo erg als de laatste dagen, en de sneeuwjacht was afgenomen zodat we beter zicht hadden op de zee. Die was in n.o. richting inderdaad helemaal vrij. In het zuiden lag echter een grote ijsvlakte op de Tartarische Zee, waaruit we concludeerden dat dat geen grote zee kon zijn. We hadden eerder, bij helder weer, ook al vaak gedacht dat we in het zuiden en z.z.o. aan de andere kant van het water land konden ontwaren.

10 maart
Helder weer, de wind noord. We maakten het huis schoon en groeven ons naar buiten. De zee was helemaal open, dus we zeiden tegen elkaar: als het schip nu los was, dan konden we zo wegzeilen. Het was nog te koud om met de open boten te vertrekken.
Tegen de avond gingen we met negen personen met een slee naar het schip om er brandhout uit te halen. Al het hout dat we eerder hadden gehaald, was op. Het schip lag nog steeds vast in het ijs.

zondag 7 maart 2021

Julien Green • 8 maart 1970

Julien Green (1900-1998) was een Amerikaans-Franse, religieus ingestelde schrijver. Uit zijn zorgvuldig geformuleerde dagboeknotities komt hij naar voren als een gewetensvolle denker en zoeker. Fragmenten uit zijn dagboeken zijn door Greetje van den Bergh vertaald als Journaal 1946-1976.

8 maart — De onderzeeër Eurydice is gezonken. Zevenenvijftig mannen hebben in deze kist de dood gevonden. Volgens de berichten raak je in een dergelijke situatie heel snel in coma, maar misschien is een coma wel een marteling.
Een van mijn vrienden, een jonge priester, is bij Mauriac geweest, die weer graag elke veertien dagen zijn 'Bloc-notes' zou willen schrijven, en vooral —en dat lijkt me een slecht teken — weer graag terug zou willen naar Malagar.
Ik zei tegen die priester dat in het gebed dat nu na het Onze Vader gebeden wordt, de Heilige Maagd niet meer wordt genoemd, zoals vroeger. Antwoord: 'Dat was me nog niet opgevallen.' Dat geeft enig idee van de weg die is afgelegd sinds de 'hervorming'. Een priester die het niet opvalt dat de Heilige Maagd ontbreekt...
Het aardse paradijs bewaakt door een engel met een vlammend zwaard. Mijn jeugd was ook een paradijs bewaakt door een engel, dat was mijn moeder, en het vlammende zwaard dat zij in haar hand hield was het lange broodmes waarmee ze me bedreigde, en dat in het kaarslicht dramatisch glinsterde. In Partir avant le jour heb ik dat alles verteld.
Gisteren Jacques Petit op bezoek gehad. Ik zei tegen hem: 'Mei 1968 was eigenlijk een soort reusachtige puberteitsuitbarsting.' Dat is hij met me eens, hij meent inderdaad dat het geheel vooral een seksueel karakter had: een opstand tegen de vader, en wat die vertegenwoordigt. 'In Besançon,' voegt hij eraan toe, 'heerst een zeer strenge moraal onder de actievoerende studenten. Geen orgiën, zoals in de Sorbonne.'
Het Boek Daniël herlezen. Nebukadnezar beveelt de magiërs niet alleen zijn dromen uit te leggen, maar hem ook te vertellen wat hij heeft gedroomd en vergeten is. Zij antwoorden dat nog nooit iemand zo iets onredelijks aan magiërs heeft gevraagd. Daarop laat hij hen in stukken hakken; dat zal ze leren wat hun vak is.

James Boswell • 7 maart 1764

James Boswell (1740-1795) verbleef in 1763-1764 in Nederland, om er te studeren in Utrecht. Hij leerde er Belle van Zuylen kennen, met wie hij zeer goed bevriend raakte, maar de twee zagen uiteindelijk af van een huwelijk. Alle brieven en dagboekfragmenten uit deze periode staan hier. Boswell had in zijn dagboeken de gewoonte zichzelf aan te spreken met 'you'.  

Wednesday 7 March.
Yesterday you did very well. You thought that Smith's system* was running mankind, melting them, into one mass in the crucible of Sympathy. Whereas they are separate beings, and 'tis their duty as rational beings to approach near to each other. You are to give an analysis of Smith's book. 'Twill be fine. Write out sketch of Female Scribbler: old, surly squire; weak, ignorant mother; light, trifling lover whom she does not care for; foolish maid; heavy, covetous bookseller; generous, sensible lover, &c. You went at three and heard Professor Trotz. You was well and firm and reserved at Assembly. Pray speak not of self. Be good to Rose while here. Write short and genteel to Sommelsdyck, Madame Spaen. 

Thursday 8 March, 
Yesterday you did very well. Having finished Xenophon, you began Plutarch. You drank tea with Madame Brown, with Madame Sichterman, whom you found agreeable, and was pleased to see the lady to whom Sir David has poured forth his plaints. You mentioned him. But she waived the nice subject. At eight you was at Zelide's [Zelide = Belle van Zuylen] concert, fine, really charmed and soothed; she, sweet and mild. You're to go every Wednesday. This day at ... four, Zelide; ask if you may show Portrait to Rose; if so, make him copy it. Journal by degrees No neutral time. I beseech you, gain calm behaviour like Temple, nor be uneasy at its not appearing. 

* Boswell leest The Theory of Moral Sentiments (1759) van Adam Smith, vooral bekend door zijn invloedrijke boek The Wealth of Nations. Boswell had in 1759-1760 les gehad van Smith in Glasgow.

vrijdag 5 maart 2021

Frits Bolkestein • 6 maart 2000

• Politicus Frits Bolkestein (1933) was eurocommissaris van 1999-2004, en hield in die periode een dagboek bij dat is gepubliceerd als Grensverkenningen.

Maandag 6 maart
Stockholm. De godganse dag over het Zweedse alcoholprobleem gesproken. Eerst op internet gechat bij Aftonbladet. Vervolgens met minister van Financiën Bosse Ringholm. Daarna met MP Göran Persson. ‘You are harming us,’ zei hij. Hij spuwde ook vuur over Mario Monti's voorstel de Volvo/Scania-fusie te verbieden. Daarna met de Commissies Sociale Zaken en Belastingen van het Parlement. Alleen de Moderaten kwamen in onze richting: de Liberalen niet. Geen wonder dat die partij niets voorstelt. Lunch weer met Bosse. Ten slotte een afgeladen persconferentie. Die was als vanouds. Ik ben nu zonder twijfel de bekendste Europeaan in Zweden. Moest denken aan Wellington, die na de Slag bij Waterloo zei: ‘The French came on in the old way and we drove them off in the old way.’ Ik moet wel zeggen dat alle ruimten waarin ik met de Zweden heb gesproken, buitengewoon smaakvol waren. Gevoel voor stijl zal niemand de Zweden kunnen ontzeggen. Einde van de middag met LH naar München. Na aankomst met Florika fh en Thierry Stoll naar ballet in een prachtig Operagebouw. Onder andere twee balletten op dezelfde Chaconne van Bach, waaronder een van Forsythe. Erg mooi.

donderdag 4 maart 2021

Lodewijk van Deyssel • 5 maart 1885

Lodewijk van Deyssel (1864-1952) was een Nederlandse schrijver. Hij hield verschillende dagboeken bij. Hier een selectie.

• Portret: Jan Veth.

(5 maart 1885)
Het is geen tijd meer om terug te treden. Het subjektieve leven, dat toegeeft aan al zijn verlangens en zich overal heen laat trekken, heb ik gehad en genoten van alle zijden, in alle schakeeringen, den langzamen weg van het subjektieve tot het objektieve leven heb ik achter den rug. De kleine herhalingen van het dadelijke genot om er allengskens aan ontwend te raken heb ik een voor een allen doorleefd. Nu ben ik al een tijdje aan het einde voorbij. Van nu af aan moet, te beginnen met de eerste tien jaar, mijn wil de alleenheerschappij bezitten. Ik heb alles gehad. Ik kan mij niet meer vertoonen zonder mijn plaats veroverd te hebben.
Voort, voort, slechts onophoudelijk gewerkt, anders maak ik tegenover mij zelf een mal figuur. Eenzaamheid, opsluiting, werk! Meer doen dan denken! Doen, doen! Elke minuut een nieuwe zelfoverwinning. Je veux une triomphe, une grande triomphe... Doen.

woensdag 3 maart 2021

Danièle Sallenave • 4 maart 1990

Danièle Sallenave (1940) is een Franse schrijfster en journaliste. Gepasseerd station (vertaald door Rosalie Siblesz) bevat dagboeknotities uit de periode 1990-1991.

Zondag 4 maart 1990
Op 4 maart, om half tien ’s morgens, nadat ik snel over de ingedutte markt ben gelopen, steek ik een eerste maal de Miljacka over om via de andere oever bij de Principuv Most te komen, die ik met tranen in mijn ogen oversteek, mijn blik strak gericht op de nevelige hoek van de kade waar het schot werd gelost dat aartshertog Frans Ferdinand het leven kostte. Ik weet best dat historici zich niet bekommeren om dat soort emotie. Maar voor mij is het juist de enige rechtvaardiging van alle reizen die ik maak. Want die ontroering voert ons terug naar voorbije tijden, die in werkelijkheid niet voorbij zijn, niet achter ons liggen, aangezien wij ze in essentie kunnen terugvinden in de flitsende koppeling van onze aanwezigheid en hun afwezigheid – zesenzeventig jaar en honderd miljoen doden.
Honderd miljoen doden vanwege een enkel schot; een geel met rode tram rijdt voorbij; twee zorgeloze jongens in verschoten spijkerbroeken spelen aanslagje, de een heeft zijn voeten precies in de afdruk op de stoep, de ander doet met een hand op zijn hart of hij neerstort. Als ze vertrokken zijn, loop ik dichter naar de afdruk in het cement maar uit respect en bijgeloof zet ik mijn voeten er niet in. Weer diezelfde vaalwitte hond om me heen; de illusie vervaagt, de fictie lost op, ik heb honger en mijn ontroering is op slag verdwenen.

• Danièle Sallenave (1940) is een Franse schijfster en journaliste, lid van de Académie française. In 1990-1991 reisde ze door vrijwel alle (voormalig-)communistische landen; in Gepasseerd station doet ze verslag van de omslag die daar (en in haarzelf) plaatsvond.

dinsdag 2 maart 2021

Zinaida Hippius • 3 maart 1917

Zinaida Nikolajevna Hippius (1869-1945) was een Russische dichteres en schrijfster. In De schittering van woorden (vertaald door Mieke en Mouring Lindenburg) zijn onder meer dagboekaantekeningen en brieven van haar opgenomen.

Vrijdag 3 maart 1917
Het is ochtend en doodstil. [...] Langs ons huis trekt een groep arbeiders, door kozakken voorafgegaan, met een geweldig rood vaandel aan twee stokken: ‘Leve de Socialistische Republiek!’ Er wordt gezongen. Dan is alles weer stil.
De tsaar blijkt voor zich zelf en Aleksej afstand van de troon te hebben gedaan [...]. Toen ons vanmiddag werd gezegd dat het nieuwe kabinet het hier mee eens was [...] konden we dat niet zo één-twee-drie geloven. Niet alleen dat het slecht zou zijn als hij op de troon zou komen [...] maar in de huidige situatie is het ook nog onmogelijk. Zoiets is zonder meer absurd en onuitvoerbaar.
De één praat hier-, de ander daarover, maar de gezantschappen hebben het alleen over de oorlog. Het kan de Fransen geen zier schelen wat er bij ons in het binnenland gebeurt, als Rusland maar goed vecht. […] Het is merkwaardig dat de regering tot nog toe geen enkel decreet heeft kunnen laten drukken, geen enkele verklaring kan afleggen en eigenlijk helemaal niets kan beginnen: alle drukkerijen zijn in handen van het Arbeiderscomité en de zetters weigeren ook maar iets te drukken dat niet door dit comité is goedgekeurd. En dat keurt niets goed. Het is onduidelijk wat er nu eigenlijk gebeurt. Morgen komt er geen enkele krant uit. [...]
In de kerken heft men nog steeds lofprijzingen aan op de ‘Aller-alleenheersendste’. Een of andere pope die totaal de kluts kwijt was heeft trouwens een loflied aangeheven op: ‘het Uit-voe-rend Co-mi-té...’
God! Mijn God! Breng ons verstand bij.

• Zinaida Hippius (1869-1945) heeft een omvangrijk œuvre aan romans, verhalen, gedichten, toneelstukken en reportages nagelaten. Door haar huwelijk met de destijds beroemde schrijver Mereskovski werd haar salon het centrum van het culturele leven in St. Petersburg. Ze vertrok in 1919 uit Rusland naar Parijs, teleurgesteld in de nieuwe machthebbers, en keerde niet meer terug.