• Onderwijzer, 38 jaar - Delft. Uit: Dagboekfragmenten 1940-1945,
geselecteerd door T.M. Sjenitzer-van Leening
Zondag, 6 Mei
- Het is 8 uur in de morgen, 24 uur na de radio capitulatie. Het stormt en felle regenvlagen zwiepen tegen de ruiten De meeste vlaggen in de straat zijn alweer binnengehaald, hetzij voor de regen, hezij omdat de bevrijding nog steeds geen feit is. We zitten bij elkaar en onze stemming is verre van opgewekt. Tegen 10 uur is mijn vriend dK geweest. Hij heeft volgens zijn bewering, zeer belangrijk nieuws, maar nog voor hij het kan uitspreken, leg ik hem het zwijgen op. De gedachte alleen, dat weer iemand me voor de zoveelste maal wil komen vertellen, dat het nu straks toch vrede zal zijn of weet ik wat voor gerucht aan me kwijt wil, maakt me misselijk. Hij dringt er echter niet op aan en dat is zijn geluk, want voor hij vertrekt heeft hij zijn mededeling toch gedaan. Het komt hier op neer, dat vanmiddag om vier uur de capitulatie te Hilversum, door generaal Blaskowitz, commandant der D troepen in Nederland zal worden getekend, dat de Binnenlandse strijdkrachten, door de D zullen worden erkend, dat NSBers de gelegenheid tot ‘onderduiken’ zal worden belet, dat het 49e legercorps Z[uid] H[olland] binnentrekt. Het klinkt allemaal weer heel mooi, net zo als het nu al de hele week geklonken heeft, maar 4 uur zal wel weer 7 uur worden, daarna nog eens 9 uur en daarna verdwijnt het als gerucht bij al zijn voorgangers.
Het loopt nu tegen één uur, de storm is gaan liggen en een waterig zonnetje scheurt de wolken van één.
Zo-even kwam B langs lopen en vertelde me hetzelfde verhaal als s'morgens de K had gedaan.
De deuren gaan weer open, mensen komen weer op straat. Het is of ze het nieuws ruiken. Meer mensen hebben het gehoord en weer herleeft een kleine hoop, dat nu inderdaad de vrede nabij is.
En weer, ondanks de vele teleurstellingen, trekken tegen vier uur, hele drommen naar de markt.
Alvorens me weer eens beet te laten nemen besluit ik op zolder de ‘Oude Jan’ in de gaten te houden of daar de vlag verschijnt. Nauwelijks is het vier uur of ik hoor het galmen van de zware Bourdon-klok. Een vlag zie ik nog niet, maar mijn overbuurman die gunstiger staat ten opzichte van de Nieuwe Kerk schreeuwt me toe dat de vlag uithangt. Als het waar is, besluit ik zelf een kijkje op de Markt te gaan nemen. Het is er ontzettend druk, maar ik heb het geluk boven op een wagen te kunnen staan en heb zo een prachtig overzicht over het hele plein. Bij het standbeeld van Hugo de Groot ontstaat beweging. Als ik scherp tuur bespeur ik er ook de oorzaak van, daar worden twee Moffenmeiden kaal geknipt. Het zijn de eersten van een ongetwijfeld tot onze schande lange rij.
Daar ontstaat beweging op het bordes, er verschijnen een groot aantal personen, waarboven uit ik onzen vroegeren burgemeester met zijn vrouw herken. Hij is omgeven door Binnenlandse Strijdkrachten, de ondergrondse, die nu te voorschijn is gekomen. Ze doen een weinig amateuristisch aan met hun overall en helm. De automatische wapens staan misschien wel flink, maar het is de vraag of ze er al mee weten om te gaan. Ik vraag me af, hoe ze daar aan gekomen zijn.
De burgemeester wenkt om stilte. Hij zal de burgers toespreken. Ik merk wel, dat hij hard schreeuwt, maar van de hele proclamatie, versta ik slechts de woorden ‘Stadgenoten’ en een eind verder ‘Wij zijn vrij’. Wie dichter bij staat kan meer verstaan en wij sluiten ons maar bij het herhaaldelijk spontaan losbarstend gejuich aan Ten slotte zingen we allen geroerd het al oude Wilhelmus en het lijkt of een lang opgekropt gevoel van haat losbarst bij de mensen, als de regel ‘de tyrannie verdrijven’, door de lucht galmt.
Nu is het dan toch echt waar en terwijl ik dit schrijf probeer ik me te realiseren wat het betekent. Het is echter zo moeilijk die betekenis in woorden uit te drukken. Vijf jaar lang onder het juk van een niets ontzienden vijand te hebben geleefd, vallen zo in een paar minuten niet weg. Maar wat ik wel kan beseffen is, dat
- er spoedig voedsel zal komen
- er weer gas, licht en water zal zijn
- er weer brandstof komt
- straks de trein en de tram weer zal rijden
- onze mannen weer uit D terug zullen keren, waar ze nu reeds jaren als dwangarbeiders leven.
- ook onze krijgsgevangenen en studenten zullen terugkeren
- ik op ieder ogenblik van de dag of de nacht de straat op kan
- overal het verduisteringspapier verwijderd kan worden
- ik niet behoef te schrikken, wanneer er een auto door de straat rijdt,
- evenmin wanneer er nog laat in de avond gebeld wordt
- er weer kranten komen,
- naar gelang van ieders smaak, de bioscoop, de dancing de café's de concert-toneel- en variété zalen weer open zullen gaan
- daar waar de marteling geen dodelijke gevolgen gehad heeft de gezinnen weer herenigd zullen worden
- en nooit meer een Westerbork, een Amersfoort, een Vugt voor anderen dan voor D gebouwd mag worden
- de mensheid straks na het verpletteren van Japan de middelen zal vinden om de oorlog nu eens en voor altijd uit te bannen
- ik vrij op de fiets zal kunnen rijden zonder angst voor ‘vordering’
- ik zonder angst vrij naar ieder station van de radio zal kunnen luisteren
- Er weer normale school- en daarmee werktijden zullen komen
Al deze dingen gaan in me om, niet tegelijk, ook niet stuk voor stuk, soms wellen er een aantal in mijn bewustzijn naar boven, blijven even hangen, zakken weer weg tot een andere in een snelle flits door mijn brein schiet.
Zo is dan het einde van deze verschrikkelijke oorlog gekomen. Heel anders dan iedereen wel gedacht zal hebben. Hoeveel krijgsprogramma's zijn er binnenkamers door ‘strategen’ niet opgebouwd en telkens liep het weer anders, dan algemeen de verwachting was. Vreselijk hebben we hier in het Westen geleden van de honger Er zijn mensen met tientallen ponden aan gewicht afgevallen. Men ziet gezichtjes amper twee vuisten groot, die nog slechts caricaturen zijn van de photo's op hun persoonsbewijs. Voor één ding zijn we, God zij dank, gespaard gebleven, het Westen is geen strijdtoneel geworden. Dat had naast de duizenden, die nu door honger stil het toneel verlaten hebben, nog eens duizenden en duizenden mensenlevens gekost.
Ik had gemeend, dit dagboek te kunnen eindigen met een zin als: daar verschijnen de eerste Canadezen, nog besmeurd met kruitdamp, om de hoek van de straat Het is heel anders gelopen. We wachten hun komst, fris en monter, nog steeds af.
Ik had gedacht, dat het einde, verlichting zou betekenen, zoiets als het afleggen van een loden pak. Weer is het anders gelopen. Ik kan aan het denkbeeld, nu werkelijk vrij zijn, maar moeilijk wennen. De ogenblikken, dat ik het voel, gaan als een zalige beroering door mijn hart heen, telkens als ik moet bedenken, dat vele dingen, die me steeds angsten hebben bezorgd, nu geheel verdwenen zijn.
Zo nadert het einde van dit dagboek, waarin ik getracht heb weer te geven van wat er in deze laatste oorlogsmaanden in me leefde. Er is geen sprake van objectiviteit, kan geen sprake van zijn. Objectiviteit is een kwestie van tijd, van geschiedenis en van standpunt.
Latere geschiedboeken kunnen, let wel, kùnnen objectief zijn. Maar dit dagboek kan dat onmogelijk. Het is geschreven op het moment van het gebeuren zelf, soms zelfs zonder kennis van de oorzaken, die tot de beschreven feiten aanleiding hebben gegeven, noch van hun plaats in het ruime verband. Hier en daar zullen feiten voorkomen, die in hun motivering wellicht onjuist zijn, maar daarom niet te minder waar zijn gebeurd.
Soms heb ik angst, angst om niet geloofd te worden, omdat latere geslachten eenvoudig niet wensen aan te nemen wat hierin werd beschreven en toch, ik zweer bij alles wat me lief is, er staat geen onware gebeurtenis in. Alles is neergezet ik zou haast zeggen: heet van de naald.
Ik heb het pijnlijk voorrecht gehad een ‘totale oorlog’ te hebben mogen beleven. Die is achter de rug. Met alle kracht die in ons zit: op naar een ‘totale vrede’.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten