• Adrianus Dirkzwager (1888-1983) was jurist en hield in de oorlogsjaren een dagboek bij. Onderstaand fragment gaat over het bombardement van Rotterdam.
Zoo gingen wij dinsdag 14 Mei in. In den loop van den morgen werd ik opgebeld door Nestelaar. Deze bevestigde mij, wat ik reeds had gehoord, dat de Rechtbank dien dag gesloten zou blijven, en hij deelde mij mede, dat een aantal preventieven was vrijgelaten, doch dat vele krijgsgevangenen hun plaats hadden ingenomen. Het leger was zijn morel kwijt. Eten kregen zij niet meer, zij hadden geslapen in het gras en in den brandgang. Onze dienstboden gingen liever weg, en wij zaten dus zonder hulp. Het huis werd hoe langer hoe vuiler, en een dreigende stilte hing over de stad. Het gerucht ging, dat Kralingen gebombardeerd zou worden, en dat men moest evacueren, doch niets hiervan werd ons bekend gemaakt. De radio gaf geen berichten,en het eenige consigne, dat ons bereikte was, om niet op straat te gaan. Iedere nacht hoorde men schieten, en het was levensgevaarlijk op straat. Mijn collega Schalkwijk belde nog op om te vertellen dat het gerucht ging, dat de Duitschers Kralingen zouden bombarderen, doch ik heb naar aanleiding daarvan geen maatregelen genomen.
Het was akelig stil op straat en in de lucht. Om 1 uur ging het luchtalarm, en we gingen in den kelder. Daarop begon het bombardement. Wij hoorden in de buurt de bommen inslaan, en ons huis schudde als bij een hevige aardbeving. Allen hielden zich kalm, doch we waren er ons van bewust, dat ieder ogenblik onze laatste minuut kon zijn aangebroken. Na een kwartier hield het bombardement op. Ik ging naar boven en zag dat de geheele Plaslaan nog ongedeerd stond. Het was mooi weer, doch een wolk van kruitdamp hing over de plas en onttrok de molens aan ons gezicht. De soldaten kwamen te voorschijn, en ik kwam tot de conclusie dat het aangenamer was te gaan zitten op het gras voor het huis, in de buurt van het water, dan in de donkere kelder, waar men niets kon zien. Mijn dochters waren het met deze opvatting eens, mijn vrouw niet, doch het slot was, dat wij naar buiten gingen. Ik droeg de kleine John naar buiten, pakte een paar jassen op, en legde hem daarop neer in het riet.
Ongelukkigerwijze kwamen wij juist te liggen in de brandnetels en in een mierennest, en onder het verdere bombardement, dat nog wel een paar uur duurde, hadden wij meer last van mieren en netels dan van de bommen. Toen we daar zoo bijeen lagen, zagen wij dat we verder geen gevaar te duchten hadden. Wij zagen de vliegtuigen drie aan drie uit het Oosten naderen, hun last uitwerpen, en daarna met een boog over de plas naar het Oosten vertrekken. Wij zagen van Lennep en van Stolk,onze buren thuiskomen, en dezen voegden zich kort daarop bij ons in het gras. We lagen daar rustig naar het verschrikkelijkste schouwspel, dat men zich kan denken te kijken. Ik had een koffertje bij mij,en daaruit heb ik als noodration aan ieder een reep chocolade verstrekt.
Het bombardement was om vier uur ongeveer afgeloopen. Alle bewoners van de Plaslaan kwamen buiten, haalden hun auto's en verdwenen. Uit de Kortekade kwamen tallooze vluchtelingen te voet en per voertuig met kinderen, bagage en beddegoed .Een treurig gezicht. Zij richtten zich naar het Bosch. Terwijl de stroom aan den gang was kwam de stroom uit het westen; een onafzienbare stroom vluchtelingen kwam langs de Kralingsche Plas, en liep naar buiten. Sommigen zetten zich bij ons in de buurt neer, doch ze werden dan weer aangestoken door het voorbeeld der anderen, verder te trekken. Ook mijn vrouw wilde weg, doch ik wilde blijven. Om 5 uur waren we weer in huis, ik sprong op de fiets, en reed naar het ziekenhuis aan de Bergweg, waar ik Kees ongedeerd doch ontdaan in bed vond [hij was de dag ervoor in het ziekenhuis opgenomen met een blindedarmontsteking]. Hij had zich heel goed gedragen, zeide de zuster. Staande op een brug over het Rotte-kanaal zag ik de stad branden: Nero had zich geen schooner schouwspel kunnen wenschen. Zware ontploffingen, vlammen: dit was inderdaad de hel.
Ik had, toen ik weer thuis was,een gevoel van groote opluchting. Het gevaar was geweken, want Nederland had zich zooals wij hoorden, overgegeven. Er waren nog, zelfs op de Plaslaan, moeilijkheden tusschen de militairen: uit het Oosten kwam een ordonnans, met de mededeling dat er werd doorgevochten. Op het antwoord, dat de commandant bevolen had te stoppen werd gezegd,dat ze dan een rot-commandant hadden.
De melkboer belde aan: hij had tijdens het bombardement geschuild en vervolgde nu zijn wijk.
We hebben dien nacht heerlijk geslapen: geen luchtalarm, en in pyama geslapen. Gevaar voor overslaan van de brand naar ons huls bestond niet omdat de wind pal Noord was. Margriet had nog wat helpen blusschen in de Voorschoterlaan.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten