donderdag, 20 mei 1982
Vandaag de hele dag in de Particuliere Dagboeken van Paul Léautaud gelezen. Zo openhartig en vrijmoedig zou mijn dagboek moeten worden. Wat een stormachtige verhouding had Léautaud met Madame Cayssac, die hij eerst de Panter en later de Gesel noemde.
Donderdag 12 juni 1924: ‘Er is niets stommers dan een vrouw die een geliefde heeft, die ze doorlopend aan het afkraken is, geestelijk en lichamelijk, en dát terwijl ze hem in bed geweldig vindt en dat ook bewijst. Idem wanneer ze zegt dat ik bij geen enkele vrouw in de smaak kan vallen. En zij dan? De zogenaamde opmerking van antiquair P...kan men vergelijken met de opmerking van de moeder van Madame D..., toen ze verleden jaar tegen me zei: “Wat zou u op uw leeftijd nog met een vrouw kunnen doen?” Toen de P...en ik naast elkaar in bed lagen, hebben we daar goed om gelachen, terwijl ze mijn....afzoog en ik haar v....en vervolgens n..., tot haar grote voldoening. Dát deed ik nou met een vrouw. Zij zelf (ze had haar mond vol en daar was alle reden toe) vond het verhaal heel grappig.’
Zou ik zo kunnen schrijven over mijn verhouding met de Antilope (Gemma)? Twee weken nu al hebben we geen g...meer gehad, zelfs niet...Vanmorgen gaf ik haar een...., waar ze een beetje van schrok, leek me. Zal ik de A...vanavond zacht achter haar oren...? Daar is ze altijd wel gevoelig voor.
In het Het groot bescheurboek (1986) van Wim de Bie en Kees van Kooten staan enige fictieve dagboekfragmenten van Aarnout.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten