• Jacq Firmin Vogelaar (1944-2013) was een Nederlandse schrijver. Uit: Oefeningen
in het dagboekschrijven (augustus '81, tweede keus).
19/8. Woensdag
+ Technies probleem: uit de ene aantekening springen splinters die eveneens uitwerking verdienen, of verwijzingen die moeten worden nagetrokken, en onmiddellijk rijst de vraag of de fragmenten zo lapidair en ellipties kunnen blijven als ze - in het voorbijgaan - zijn opgetekend. (Het fragment is een wijze van denken, een instelling - zie Barthes, Blanchot, Benjamin, Günther Anders, Adorno, Cioran eva.)
+ Wat 'n ellendige vorm is het dagboek eigenlik. Op het eerste gezicht een enorme vrijheid, alles kan erin, denk je, toch hoef je maar even bezig te zijn en je stoot je aan beperkingen, (ongeschreven) regels, of alleen al aan de grens die vermoeidheid stelt.
+ Heb even in mijn boekenkast gegrasduind en ter vergelijking enkele dagboeken tevoorschijn gehaald: Max Frisch, Robert Musil (een van de weinige dagboeken die ik vaker ter hand heb genomen), Valéry (id.), Daniël Robberechts, Willy Roggeman, Brecht, Nietzsche, Regius, Bloch, Adorno, Cioran, Strindberg, Pavese, Gombrowicz. In feite zijn er weinig dagboeken bij, vooral schrijvers van fragmenten.
Waarom ik nooit meer dagboeken en brieven van Kafka gelezen (herlezen) heb, terwijl ik ooit zijn dagboeken meesleepte op reis en ongeveer elke regel aanstreepte (dát is meteen ook al het antwoord).
(29. September 1911. Goethes Tagebücher. Ein Mensch, der kein Tagebuch hat, ist einem Tagebuch gegenüber in einer falschen Position. Wenn er zum Beispiel in Goethes Tagebüchern liest: ‘11.1.1797. Den ganzen Tag zu Hause mit verschiedenen Anordnungen beschäftigt’, so scheint es ihm, er selbst hätte noch niemals an einem Tag so wenig gemacht.)
Gombrowicz geeft, op een donderdag in 1954, een opsomming van wat hij bij de verschillende maaltijden gegeten heeft, wanneer hij is opgestaan en is gaan wandelen, met wie hij gesproken heeft enz., en eindigt aldus: ‘Obiges teile ich mit, damit ihr wisst, wie ich in meiner Alltäglichkeit bin.’ - Omgekeerd: vele paginaas aantekeningen suggereren een gevuld bestaan en een al even gevulde geest, terwijl er niet meer voor nodig is dan er voor te gaan zitten.
+ Benauwend is een nog eksaktere tijdsaanduiding dan de datum. Roggeman geeft uur en tijd aan; in De goddelijke hagedisjes begint hij 15.15 een notitie van enkele paginaas over Nietzsche. Even prikkelt dat het voorstellingsvermogen; vervolgens wordt het irritant - hij noteert dan wel 15.15, maar hoe lang heeft hij zitten schrijven; liep het zo uit zijn pen, omdat hij het al vaker in zijn hoofd had bevoeld of ontstond de gedachte pas door het schrijven, etc. Maar ook als hij het fragment gesloten had met bvb 19.10, zou er meer verhuld dan onthuld zijn.
+ Stroomt er iets uit dat jaren heeft vastgezeten en nu pas rijp is? Gaat het moeizaam, omdat de formuleringen tezeer voor het grijpen liggen? Enz. Ook daarvoor zouden tekens moeten bestaan - het zouden ongetwijfeld obscene tekens zijn. Over de inhoud zegt dat natuurlijk niets, waarover eigenlik wel? Over de intellektuele stoelgang soms? (Wel interessant, de ongelijktijdigheid van schrijven, geschrevene en lezen. Soms moet je in een tekst vertragingen inbouwen, daar bestaan allerlei truuks voor; maar de lezer moet wel bereid zijn zich dat te laten aandoen.)
+ Dubbele boekhouding. Dagboek - laat me niet lachen; het is zo lek als een mandje. (...) Zulke toch niet onbelangrijke details zullen niet te lezen zijn. Ook daarover zou ik hoognodig iets moeten zeggen. Argument: het zegt niets. Tegenvraag: andere stukjes dan wel? - Enige kriterium voorlopig: ik schrijf niets op dat ik niet van anderen zou wensen te lezen.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten