woensdag 7 augustus 2024

Virginie Loveling • 8 augustus 1914

Virginie Loveling (1836-1923), zus van schrijfster Rosalie Loveling en nicht van schrijver Cyriel Buysse, was een Vlaamse schrijfster en dichteres. Tijdens de Eerste Wereldoorlog hield ze een Oorlogsdagboek bij.

6 Augustus des avonds.
Voor invallende duisternis deed ik een wandeling. Met tweetallen, met drietallen of meer, soldaten overal: terdoodveroordeelden onder hen, die eerlang onder den grond liggen zouden, of verminkten in 't een of 't ander hospitaal: een paar vooral trof mij: een hoog opgeschotene, met een engelenaangezicht naast een korten, een soort van dwerg - was die groot genoeg voor de maat? Hij droeg een bril en was voorzeker meer dan veertig jaar oud.
Och, al die ongelukkigen, waarom moet ik ze zien, indien ik ze niet helpen kan, terwijl mijn hart breekt!
En ik haast mij weg.

zaterdag 8 Augustus '14
Er zijn nu altijd soldaten te zien: in lange reeksen, met honderden en honderden, het geweer op den schouder, den ransel op den rug, trekken ze op in de heete zon, naar 't exercitieplein toe. Ze moeten gedrild worden om de leemten voor de kanonnen te vullen. Ze kennen nog niet veel van den dienst. 's Avonds zitten ze op de banken langs de lanen of voor de koffiehuizen; ze koopen dagbladen aan de wachthokjes van de trams. Ze loopen al lezend daarin op de straat, rooken, praten ondereen. Het zijn allemaal vrijwilligers.
Aan den afgeronden hoek van het café ‘De Karpel’ zitten twee heeren bij een tafeltje.
Een wandelaar, die een wijle aan 't winkelraam draalt daarnaast, op het voetpad, hoort wat de een aan den anderen mededeelt: ‘De jonge graaf Steenhert de Groebeke is als vrijwilliger opgetrokken met zooveel andere adellijken.’
‘Mijn zoon ook,’ is het antwoord.
‘Welhoe, die knappe jongen, die een week geleden bij 't afleggen van zijn eindexamen de hoogste onderscheiding kreeg!’ Sprakeloos bewogen knikt de vader den spreker herhaaldelijk toe.
‘Die jongen, waarop gij reden hadt zoo fier te wezen!’ klinkt het ontzet en medelijdend.
‘Nu ben ik dubbel fier op hem,’ antwoordt de vader. Zijn ontroering is overwonnen. Zich vermannend richt hij de borst op. Ginder komt een deels ontladen bierwagen de steile Citadellaan afgehold. De paarden schijnen te vliegen over het plaveisel. Twee voerders zitten hoog op den bok. De lange zweep kletst snijdend door de lucht. Het lijkt op een triomftocht, zoudt ge zeggen... Maar... aan den ommedraai springen drie gendarmen toe, vlak voor het gespan. De paarden verschrikken steigerend achteruit en zijds weg.
Met sterke vuisten worden ze bij den breidel vastgegrepen, losgehaakt van den wagen en met een wit lint elk over den nek geslingerd - het emblema van berechtigde inbezitneming - weggeleid.
Alles is het werk van enkele oogenblikken geweest.
Verslagen staan de van den bok gestegen biervoerders bij hun achtergelaten wagen, hoofdschuddend elkander en de verbaasde menschen om hen heen aan te staren. En hij, die 't heeft mede gehoord en gezien, zet zijn weg voort in de richting van de Kortrijksche straat.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten