donderdag 28 september 2023

Barber van der Pol • 29 september 1997

Barber van der Pol (1944) is schrijver en vertaler. In Lust en gratie stonden dagboekfragmenten van haar, onder de titel 'Leve de deadline'. 


Maandag 29 september
Hoe schrijf je een essay? Watts een essay? De tips die ik mijn studenten geef, zijn velerlei, en vooral gebaseerd op wat ze zelf doen. Ik kan ze weinig leren, wel veel afleren en een beetje stimuleren. Het geheim is dat je begint en al doende zonder te veel sturing je ritme vindt. Het lukt me vaak genoeg. De laatste week zit er echter de klad in omdat de fase waarin ik met dat essayboek zit de minst plezierige is, maar ook omdat ik me ervan bewust ben dat Anthony Mertens van uitgeverij Querido momenteel mijn nieuwe manuscript - fictie - leest. Op 9 oktober ga ik naar hem toe en dan oordeelt hij, hebben we afgesproken. Bij zo'n pasgebaard kind wordt al het andere wat wezensvreemd. Discipline kan helpen.
Ik hou van de maandag, als er weer post wordt bezorgd, als jongste dochter Johanna na haar weekend-escapades terugvalt in mijn ritme, 's Avonds na het eten - de hete bliksem die mijn moeder gisteren meegaf - naar koor. Er waren maar twee mannen, dus evenwichtig vierstemmig was het niet.

woensdag 27 september 2023

Stendhal • 28 september 1816

Stendhal (Marie-Henri Beyle, 1783-1842) was een Franse schrijver. Het onderstaande fragment komt uit een brief aan zijn trouwe vriend Louis Crozet. Opgenomen in Brieven. Een keuze uit de correspondance (vertaald door Joyce & Co).

Rouaan, 28 september 1816
Die vervelende Duitsers hebben zich zoals altijd op een stomme en hoogdravende manier meester gemaakt van het systeem van de romantiek; ze hebben het een naam gegeven en bedorven. Het systeem, zoals dat in praktijk wordt gebracht door Lord B-e-i-ron (Lord Byron, jonge edelman, Lovelace van zesentwintig jaar) en zoals dat verkondigd wordt door de Edinburgh Review, zal het mensenras zeker in zijn ban krijgen. Schlegel blijft een belachelijke pedant. Hij zegt dat hij zou willen dat de Franse literatuur één hoofd had, zodat hij er met één houw een einde aan kon maken; dat alle genres al vóór de Grieken tot volmaaktheid ontwikkeld waren; dat wij voortdurend bergafwaarts gaan; dat alleen de Duitsers nog iets van het heilig vuur bewaard hebben; en dat het Italiaans eigenlijk een verminkte vorm van het Duits is. Voor het overige is hij volstrekt het prototype van de drie procureurs die uit de Cid vandaan komen, bij Helvetius; hij stort de Franse literatuur in het niets. 'Ik meen te hebben aangetoond dat de Engelsen geen literatuur hebben,' heeft hij eens gezegd. 'Alleen Duitsland stelt iets voor. Schiller is een leerling van Shakespeare. Goethe is immoreel en heeft zijn genie «in kleine brokjes» versnipperd. Blijven over mijn broer en ik, en het lijkt me dat de Vorlesungen über dramatische Kunst und Literatur het boek van de eeuw is.'
Maak deze dwaas belachelijk als je kunt [...]
Byron, en nog eens Byron, dat is de naam die met luide stem moet klinken.

dinsdag 26 september 2023

Leo Vroman • 27 september 2003

Leo Vroman (1915-2014) was bioloog, dichter en schrijver. In het najaar van 2003 hield hij op verzoek van uitgeverij De Prom een 'herfstdagboek' bij, dat is verschenen als Vroeger donker dan gisteren.

Zaterdag 27 september
5:08 A.M. Er wordt beton gegoten op de 18de verdieping van Pier One. De schijnwerpers verlichten mij zo hard dat ik erbij kan lezen.
Het was weer leuk gisteren, Peggy kookt buitengewoon goed, ze zei graag 's nachts maaltijden te bedenken die ze niet mag eten. Van de 3 hazewindhonden zijn er nog maar 2 over: Christopher, bijna verlamd, doof, incontinent soms, bang en allerliefst, is er niet meer. Hij blafte tegen de trappen als hij naar boven moest, en kreeg de gewoonte onderaan te trappelen alsof hij het ritme van de klim moest vinden, zoals een kind zich klaarmaakt om in het springtouw te raken. Maar Dylan, de zwart-witte, en Dorsey, de bruine, waren als altijd: Dylan drukte meteen zijn hoofd hard in mijn schoot, en Dorsey keek of alles in orde was, anders kon het leven niet doorgaan. Els was de even hartelijke Els, ondanks haar lange reis, ik vertelde dat ik haar al in dit dagboek had staan, en hoe tegenstrijdig het voelt om een typisch wel en niet geheim werk te produceren. Ze noemde iemand van wie het dagboek duidelijk voor publicatie was voorbestemd, en Tineke beschreef hoe Max de Jong zijn klad-dagboek in keurig handschrift overschreef. Els gaf ons een boek met schilderijen en verhalen over Utrecht en een echt Hollandse koek. Vandaag nemen ze haar naar de Stockyards en andere echtheden. Het is zaterdag, wij werken dus van 10 tot 12 in de winkel.

maandag 25 september 2023

Jervis McEntee • 26 september 1880

Jervis McEntee (1828-1891) was een Amerikaaanse schilder. Hij hield van 1872 tot 1890 een dagboek bij.

Vertaling door ChatGPT onderaan.

Sunday, Sept 26, 1880
Have been busy all day writing. Went to the cemetery after breakfast. A warm beautiful day. I am irresistibly drawn to dear Gertrudes grave and as soon as I get there such a desolating feeling comes over me that I wish I had not come. Came back and went over to my studio to look at my pictures and the portrait of Gertrude and to look about my place. The views from there were very beautiful under the soft morning light with the first suggestions of Autumn color and I was glad to see Josephine and her husband and the children there to take the empty and lonely look from the place. I have written to Weir a long letter, to P. H. Brown of Portland about Giffords Twilight in the Kaatskills, to Richard Butler, to J. T. Wilson about his Gifford picture, to Mr. Fairbanks of St. Johnsbury about his, and to Fitch, and wrote up my diary. Girard and his wife & children were here to dinner and Louis Anderson who has been here with Sara since last Monday and the house has seemed quite cheerful. Sara was sent for from High Falls to see Annie Norton who was suddenly taken ill, and will not return until tomorrow. Julia Dillon has returned from Europe, has been here and painted a little in my studio in my absence. The old sad feeling meets me here but I am going to try to control it. I ought to be somewhere sketching but cannot leave now on account of this exhibition of Giffords works. I wrote from N. Y. to Mrs. Whittredge to ask her where Whittredge is and possibly I may join him if I can.

Ongecorrigeerde vertaling door CahtGPT

Heb de hele dag geschreven. Ging na het ontbijt naar de begraafplaats. Een warme, mooie dag. Ik word onweerstaanbaar aangetrokken tot het graf van lieve Gertrude en zodra ik daar ben, overvalt me zo'n verlaten gevoel dat ik wou dat ik niet was gekomen. Kwam terug en ging naar mijn studio om naar mijn schilderijen en het portret van Gertrude te kijken en rond te kijken op mijn plek. Het uitzicht van daar was erg mooi in het zachte ochtendlicht met de eerste hints van herfstkleuren, en ik was blij om Josephine en haar man en de kinderen daar te zien om de lege en eenzame uitstraling van de plek weg te nemen. Ik heb een lange brief geschreven aan Weir, aan P. H. Brown uit Portland over Giffords Twilight in the Kaatskills, aan Richard Butler, aan J. T. Wilson over zijn Gifford-schilderij, aan Mr. Fairbanks uit St. Johnsbury over het zijne, en aan Fitch, en mijn dagboek bijgewerkt. Girard en zijn vrouw en kinderen waren hier voor het diner en Louis Anderson, die hier is geweest met Sara sinds afgelopen maandag, en het huis heeft er behoorlijk vrolijk uitgezien. Sara werd opgeroepen vanuit High Falls om Annie Norton te zien, die plotseling ziek werd, en ze zal pas morgen terugkeren. Julia Dillon is teruggekeerd uit Europa, is hier geweest en heeft een beetje geschilderd in mijn studio terwijl ik weg was. Het oude droevige gevoel komt me hier tegemoet, maar ik ga proberen het onder controle te krijgen. Ik zou ergens moeten zijn om te schetsen, maar ik kan nu niet weg vanwege deze tentoonstelling van Giffords werken. Ik heb vanuit New York geschreven naar mevrouw Whittredge om haar te vragen waar Whittredge is en mogelijk sluit ik me bij hem aan als dat kan.

zondag 24 september 2023

Jan van der Heiden • 25 september 1670

• Uit: Beschryving der nieuwlijks uitgevonden en geoctrojeerde slang-brand-spuiten, en haare wyze van brand-blussen, tegenwoordig binnen Amsterdam in gebruik zijnde — door Jan van der Heiden.

De derde brand, die in 't zelve Jaar den 25 September op 't Realen Eiland voorviel, had vooral geen beeter uitval: ze ontstond in de Moutery van 't Potas vat, van achter tegens 't waater leggende: zyn voorgeevel en eene zy stond tegens breede straten, en d'andre zy lag gestrekt langs drie groote kooren pakhuizen; doch beide haddenze vrye muuren, en de laatste stonden meede van achteren aan 't waater en zylings aan een ruime Scheeps timmerwerf. Dus kon m'er van alle kanten zeer gemakkelyk by, en in de Moutery (alleen met graan, dat geen zeer brandelyke stoffe is, beleid) ging de brand zo langzaam voort, dat men tyds genoeg had, om een groote meenigte van d'Oude Spuiten en andere gereetschappen aan te brengen en te werk te stellen: waar meede men, volgens gewoonte, om 't vallen der muuren t'ontwyken, van verre tegens de buitegeevels en zymuuren aan spuite, zonder eenigzints het vuur van binnen te raaken of te blussen; dat ook endeling, hoewel zeer langzaam, in de gemelde Pakhuizen, die met eeven traag brandende stoffen, boven graan en onder zout, beleid waaren, indrong. De brand duurde byna volle drie daagen, eer de Moutery en Pakhuizen geheel vernield wierden, en 't instorten der kooren zolders smoorde telkens den brand grootdeels uit, die dan daar na zachjes weer verhefte; invoegen dat, zo men maar weinig waater van binnen daar de brand was had konnen brengen, men dezelve gemakkelyk zou hebben geblust, en alles behouden. Middelerwyl wierd, met den geheelen toestel van d'Oude Spuiten, daar af de brand geheel omringt was, en duizenden van Mensen en Emmers die 't waater daar in brachten en weer in 't wild vruchteloos uit spuittenden, niets ten voordeel uitgerecht; 't brandde al tot de grond of tot op 't zout toe af, wat aan een gehecht was; en men had werks genoeg om alleen de huizen, die aan d'andre zy van de straaten stonden, met Zeilen te dekken en nat te houden, omze voor de meenigte van vonken, welke 't instorten van de graan zolders t'elkens opwierp, te beveiligen. De Spuiten raakten ook door de gebreklykheit van haar maakzel, de eene voor en de andre na onklaar; zulx dat, wyl de brand zo lang duurde, de meeste van die in de Stad waaren hier by, en reddeloos weer af, gebracht wierden. De slechte uitval van 't effect der Oude Spuiten en Blusmiddelen by deezen brand, die dezelve schoon in zwaare steene gebouwen en traag brandende stoffe zynde, in 't minst niet hadden konnen blussen, deed ons zo klaar haar onbequaamheit en gebreeken zien, en wat'er in tegendeel tot de blussing vereist wierd, dat wy doenmaals voor 't eerst gedachten naamen van na beeter middelen te zoeken. De schaade wierd by de Geinteresseerde voor het minst geschat

aan de huizen op 30000 guld.
aan de goederen, zynde't graan meest geheel bedurven, op 50000 guld.

J. Everts • 24 september 1911

• In 1915 publiceerde J. Everts (1882-1954) een fictief dagboek in De Gids.

24 September.
Het verwonderlijkste van alles is nog, dat naarmate ik mij steviger gevoel, ik minder gedachten heb. Maar ik leef nu ten minste, ik lééf weer. Zoolang heb ik niet geleefd!
Ik dacht, ik pikerde. Maar ik leefde niet.
Nu heb ik mijn ontvankelijkheid teruggekregen. Ik ben weer toegankelijk voor allerlei indrukken, die hevig in mij aanslaan, als toen ik nog jong was.
Ja, onbevangen en ontvankelijk als een ongerept kind sta ik weer in de wereld, in het leven.
't Is als een vondst, waarover ik voortdurend zacht ingetogen jubel. O, 't is te nieuw nog mijn geluk, ik ben er nog niet aan gewend. 't Maakt mij nog te nerveus. Later zal de heerlijke diepe rust komen, die ook tot daden in staat stelt. Dan eerst zal ik mijn geluk ten volle genieten.
Waaruit die daden zullen bestaan, weet ikzelf nog niet. Ik wil 't ook niet weten. Ik denk er niet aan, ik laat 't aan het toeval over. Of eigenlijk toch niet aan het toeval - maar aan mijn hart, die onbekende duistere kern van mijn leven, waaruit toch al het eigene moet opgroeien.
Wanneer ik kortheidshalve zeg: mijn hart, dan bedoel ik daarmee: mijn gevoel, mijn gemoed, mijn eigenlijke wezen, in tegenstelling tot mijn verstand, dat het bedachte, aangeleerde en oneigenlijke is. Het verstand is een bergzolder van allerlei geestelijke eigendommen van anderen. Maar het hart, dat is mijn onbewuste zelf, en daar moeten de daden groeien, als in de donkere aarde, die wij ook niet kennen.
Tot nog toe leefde ik geheel volgens mijn verstand. En dit was de oorzaak van het ongelukkige, het gebrekkige in mijn leven, omdat het verstand altijd gebrekkig is. O, hinkende duivel!
Het hart, dat zijn wij zelf, dat is ons aangeboren, ongeweten zelf, waarnaar we te leven hebben en dat ons alleen harmonisch met ons zelf en dus gelukkig kan laten leven.
Daar vertrouw ik vast op.
Al de ingevingen van mijn hart wil en zal ik voortaan volgen. Wat daar groeit moet goed zijn en moet ik erkennen, want dat ben ik zelf.
Heerlijk is 't, zoo als nieuw-geborene het leven in te gaan! 't Is of de wereld vol onbekende heerlijkheden is.
Nu moet ik alleen nog wat kalmer worden.

Andy Warhol • 23 september 1979

Andy Warhol (1928-1987) was een Amerikaanse kunstenaar. Hij hield een dagboek bij van 1976-1987.

Vertaling door ChatGPT onderaan.

Sunday, September 23, 1979
I went to church and then went home. I glued myself together and Curley picked me up and we went to 42nd Street to the WPIX radio station for the John Ogel Show. I'd invited Walter Steding to play his magic violin on the air, he was good and he sounded intelligent when he was interviewed. Then Lou Reed rushed in and said how glad he was to see us. Lou told me one of his dachshunds had had an operation on his back. I told him to come down to the Mudd Club with us later because they were having a Dead Rock Stars Night, and he said he would go as himself, but I told him he looks too good for that now.
We stopped for dinner at One Fifth (cab $3). When we walked in Jackie Curtis — he's back to dressing as a girl — was at the bar with, who else, Taylor Mead, who happened to be waiting for, who else, Viva. And then they were all on their way down to the Mudd Club. Had drinks ($45.14) and then it was 11:30 so we went to the Mudd Club, too (cab $3). They had a room where Janis Joplin was putting needles in her arm, and they had a Paul McCartney room — I guess because of the rumor that he died once — and they had Mama Cass choking to death with a plate of ham sandwiches in front of her and you could take the sandwiches and eat them. It was really sick. Vincent and Don Munroe were there videotaping.
Viva was reading poetry but I missed it, I didn't see her. Francois de Menil was there. The ex-Mr. Viva was there. They had girls in black crying, and then outside a hearse pulled up. I was really tired. Dropped everybody off (cab $15).


Ongecorrigeerde vertaling door ChatGPT

Zondag 23 september 1979
Ik ging naar de kerk en daarna naar huis. Ik heb mezelf bij elkaar geraapt en Curley haalde me op, en we gingen naar 42nd Street naar de WPIX-radiozender voor de John Ogel Show. Ik had Walter Steding uitgenodigd om zijn magische viool op de radio te bespelen, hij was goed en klonk intelligent toen hij werd geïnterviewd. Toen kwam Lou Reed haastig binnen en zei hoe blij hij was om ons te zien. Lou vertelde me dat een van zijn teckels een operatie aan zijn rug had gehad. Ik vertelde hem om later met ons mee te gaan naar de Mudd Club omdat ze daar een Dead Rock Stars Night hadden, en hij zei dat hij als zichzelf zou gaan, maar ik vertelde hem dat hij er nu te goed uitziet.
We stopten voor het avondeten bij One Fifth (taxi $3). Toen we binnenliepen, was Jackie Curtis - hij kleedde zich weer als een meisje - aan de bar met, wie anders, Taylor Mead, die toevallig wachtte op, wie anders, Viva. En toen gingen ze allemaal op weg naar de Mudd Club. We dronken iets ($45.14) en toen was het 11:30 uur, dus gingen we ook naar de Mudd Club (taxi $3). Ze hadden een kamer waar Janis Joplin naalden in haar arm stak, en ze hadden een Paul McCartney-kamer - ik denk vanwege het gerucht dat hij ooit dood was - en ze hadden Mama Cass die stikte met een bord ham sandwiches voor haar en je kon de sandwiches pakken en opeten. Het was echt ziek. Vincent en Don Munroe waren er aan het videofilmen.
Viva was poëzie aan het voorlezen, maar ik heb haar gemist, ik heb haar niet gezien. Francois de Menil was er. De ex-Mr. Viva was er. Ze hadden meisjes in het zwart die huilden, en toen stopte er een lijkauto buiten. Ik was echt moe. Ik heb iedereen afgezet (taxi $15).

donderdag 21 september 2023

Helena Colijn-Groenenberg • 22 september 1942

Helena Colijn-Groenenberg (1867-1947) was de vrouw van de Nederlandse politicus Hendrik Colijn. In de oorlogsjaren, tijdens een gedwongen verblijf in Thüringen in Duitsland, hield ze een dagboek bij dat is verschenen als Dagboek van mevrouw Colijn.

22 September 1942
De geboortedag van Adorée. Zij is nu reeds 13 jaar. Liesbeth werd 4 Augustus 13 jaar, meen ik13). Ach, wat zouden wij gaarne al onze kleindochters willen omhelzen. Helen en Nan waren al volwassen meisjes toen wij hen voor 't laatst zagen, maar Alette, Adorée, Moyra, Helen en Liesbeth zullen wel veel veranderd zijn sinds wij hen zagen. Geve God dat wij jullie allen eens weer mogen zien. Mijn gedachten zijn heel veel bij jullie, elk apart wordt herdacht. Waar zijn de zonen? Waar onze schoondochters en kinderen? Wij hopen zoo innig dat jullie in deze moeilijkheden je troost en sterkte zult mogen vinden bij onzen Zaligmaker, onzen Heiland, die voor ons geleden heeft. Daarbij vergeleken is ons lijden niets!
„Ga tot uw Heiland, toeft langer niet,
Ga tot Hem, Die redding u biedt.
Hoort naar Zijn roepstem, komt!"
Zalig de mensch die 't gegeven is op dien Al-machtigen God te mogen steunen en zijn vertrouwen op te stellen voor de eeuwigheid. Er wordt door ons veel voor jullie gebeden.

woensdag 20 september 2023

Romy Schneider • 21 september 1975

Romy Schneider (1938-1982) was een Oostenrijkse actrice. in Ich, Romy: Tagebuch eines Lebens zijn dagboekfragmenten van haar opgenomen.

24 juni 1975
Het is bij ons niet ingeslagen als een donderslag bij heldere hemel. Daniël is mooi, intelligent en charmant. Ook het leeftijdsverschil van negen jaar stoort me niet. Integendeel - door hem voel ik me weer jong.

21 september 1975
Ik weet nu dat ik een baby verwacht - en over een paar weken trouw ik met de vader van het kind.

22 september
Ons huwelijk zal binnenkort plaatsvinden. Alleen de getuigen zullen erbij zijn. Ik weet niet, of we wel zo snel getrouwd zouden zijn als ik niet zwanger was geworden. Ook zonder formaliteiten zouden we wel gelukkig zijn. Natuurlijk hoef ik niet te trouwen, wat een onzin! Maar ik wil dat het kind de naam van zijn vader krijgt. Buitenechtelijke kinderen krijgen in hun latere leven zoveel problemen, dat ik het onverantwoord vind om de baby met de naam Schneider ter wereld te laten komen.
Daniël heeft geen complexen. Hij was mijn privé-secretaris en zal in de toekomst mijn producent worden. We richten een maatschappij op en gaan onze eigen films maken. We begrijpen elkaar, zoals alle andere gelieven elkaar begrijpen. Ik weet zeker dat ik nog nooit zoveel van iemand gehouden heb. Alain? Toen was ik nog een bakvis, hij moest eerst een vrouw van mij maken, en daarbij is wel een en ander kapot gegaan. Het kind zal de Franse nationaliteit hebben. Twee maanden geleden wilden we nog het liefst een jongetje hebben, intussen hellen we meer over naar een meisje. Mijn intussen acht jaar oude zoon David wil liever een zusje! Bovendien is gebleken dat vrouwen het tegenwoordig gemakkelijker hebben dan mannen...

22 oktober 1975
Hij beschermt me en geeft me rust. Hij is precies wat een zwangere vrouw zich zou wensen. Voor alle complicaties heeft hij begrip. En ik wil alles doen om ons kind gezond op de wereld te zetten. In de handen van professor Watteville voel ik me volkomen veilig. Hier zal ik in april ook mijn baby ter wereld brengen. Je voelt je dan weer zo ongelooflijk jong. Een kind krijgen is ondanks alle kleine problemen toch iets fantastisch - voor elke vrouw.

Oktober 1975
Ik kan niet alleen leven, maar ik heb het geluk gehad een man te leren kennen met wie ik me tot in het diepst van mijn ziel verbonden voel. Ik ben zevenendertig, hij maar net achtentwintig. Maar het verschil schrikt me niet af. Hoe ouder ik word, hoe beter ik leer me elke dag bewust te zijn van mijn geluk, te genieten van de mooie momenten van het leven.

19 december 1975
Ik heb koorts, een lichte griep en ben in de vijfde maand van mijn zwangerschap. Ik houd van de stad waar mijn zoon David negen jaar geleden ter wereld kwam. Berlijn is de enige stad in Duitsland, waar ik altijd erg graag gewoond heb.

22 december
Het gaat slecht met me. Ik had me de dagen na mijn bruiloft leuker voorgesteld.
Ik wil alle Berlijners die bij het stadhuis op me gewacht hebben, mijn excuses aanbieden. Maar op mijn trouwdag had ik al koorts. Aangezien ik onder doktersbehandeling was, wilde ik mijn hotel niet verlaten en ben daarom daar getrouwd en niet, zoals de bedoeling was, op het stadhuis.
In september 1976 ben ik twaalf weken in Berlijn om een film te maken. Dan zal ik het allemaal goedmaken.

dinsdag 19 september 2023

Paul Morand • 20 september 1970

Venetiës, het “literaire testament” van de Franse schrijver Paul Morand (1888-1976), bevat autobiografische schetsen, waarin Venetië steeds op de een of andere manier een rol speelt. Het boek werd in het Nederlands vertaald door Geerten Meijsing.

September 1970
Soms wil ik mijn aderen open snijden, als ik mij voorstel dat Venetië vóór mij sterft, dat het ten onder gaat zonder uiteindelijk iets van zijn gedaante na te laten op het wateroppervlak. Zinkend, niet in de diepte, maar een paar voet onder de oppervlakte; zijn kegelvormige schoorstenen, zijn uitkijktorens, vanwaar de vissers hun lijnen zouden uitwerpen, zijn campanile, toevlucht voor de laatste katten van Sint-Markus. Vaporetti die overhangen onder het gewicht van de bezoekers, zouden de oppervlakte sonderen, waarover het slijk van het verleden verwatert; toeristen zouden elkaar met de vinger het goud van een of ander mozaïek aanwijzen, tussen vijf drijvende waterpoloballen: de koepels van de San Marco; de Salute zou als baken dienen voor de vrachtschepen; boven het Canal Grande zouden luchtbelletjes naar boven borrelen, uitgestoten door kikvorsmannen die op de tast zoeken naar de juwelen van Amerikaanse vrouwen in de kluizen van een ondergedompeld Grand Hotel. 'Welke profetie heeft ooit een volk van de zonde afgebracht?' zegt Jeremias.
Venetië verdrinkt; is dat misschien niet het mooiste dat het kon overkomen?

maandag 18 september 2023

Gerrit Kamphuis • 19 september 1936

Gerrit Kamphuis (1906-1998) was een (religieus) dichter en letterkundige. Dagboekfragmenten van hem zijn gepubliceerd in het tijdschrift Liter.

17 September '36
Die vervloekte verkoudheid; en dat juist nu! [Twee dagen later vertrok Gerrit Kamphuis naar Parijs voor een vakantie tot 3 oktober samen met Betty Simons Cohen.]

19 Sept. '36
Een conducteur van een internationale trein is een ander mensch dan een gewone conducteur, van hooger standing, meer zelfbewust. Welk een vertroeteling van den reiziger. Reeds de controleur bij de doorgang roept verheugd uit: à Paris, met een begrijpende glimlach, gemengd met enig ontzag. De conducteur snelt je op het perron halverwege tegemoet, neemt je koffer over en vraagt: waar naar toe, welke klas. Vervolgens zoekt hij zorgvuldig je plaats uit en deponeert de koffer in 't net. Welk een égards.
Coupé is leeg; kan hier rustig schrijven. Waarschijnlijk in Den Haag en R'dam nog meer menschen. Overal rust. Dag Betty.

zondag 17 september 2023

Frida Vogels • 18 september 1970

Frida Vogels (1930) is een Nederlandse schrijfster. Haar door kritiek en publiek gewaardeerde dagboeken 1954-1971 zijn gepubliceerd in 8 delen. Het onderstaande fragment komt uit Tirade

Bologna, 17 september 1970
Ik geloof dat ik alles klaar heb voor vaders komst. Het is half vijf en ik veronderstel dat hij nu in de KLM-bus zit.
Ik zal hem mijn portret van S.'s vader laten lezen. Misschien moedigt dat hem aan.
Wat ik wil, is hem alles laten zeggen wat hij op zijn hart heeft. Maar ik weet ook, dat als hij over bepaalde dingen zal spreken op een manier die ik niet verdraag, ik me niet zal kunnen beheersen. En dan zouden de gevolgen voor ons allebei vermoedelijk rampzalig zijn. Laat ik hopen dat zoiets niet gebeurt.

18 sept.
- Vader is gisteravond hier aangekomen. Het eerste wat me trof, was zijn gebarsten, fluiterige stem; een oudemannenstem. Ik had hem tweeëneenhalf jaar niet gezien. Toen ook, dat hij vermagerd was en een beetje gebogen, alweer, mager en gebogen als een oude man. Het wit-met-rode streepjeshemd dat hij droeg, het soort streepje dat de oude boeren in Laren droegen, versterkte die indruk. En later op de avond zijn bretels, die ik op zijn stoel vond en naar zijn kamer droeg met het gevoel dat we ons nu allebei moesten schamen. Hij zoende me bij aankomst met de hem eigen onstuimigheid; ‘een pakkerd’ noemde oom Bram dat. S. nam zijn koffers en we liepen gedrieën de tunnel door, nadat hij dadelijk om een postzegel voor een brief aan Ilse gevraagd had, want hij had haar in de trein uit Milaan geschreven. Ik constateerde dat ik me niet verlegen, verward of opgewonden voelde, maar eerder een beetje koel, zelfs bijna vijandig. Hij vroeg, me weer bij mijn schouder pakkend, ‘en hoe gaat het nu met je?’ en ik zei afwerend ‘met mij gaat het best’. Daarop wendde hij zich tot S.

Thuisgekomen dronken we thee, met taralli die S.'s moeder uit Castellina had gestuurd. Ik merkte nu duidelijk hoe zenuwachtig hij was; de soort flutterige zenuwachtigheid die ik verwacht had en die zich vooral uit in voorbarige en overdadige loftuitingen op alles, om toch vooral te voorkomen dat er enig wolkje aan de hemel verschijnt. Hij verontrustte zich zeer over de schrik die hij de poes aanjoeg en wenste in dat opzicht langdurig gerustgesteld te worden. Hij had zijn gehoorapparaatje in zijn oor, maar verzekerde ons dat hij dat heus niet altijd nodig had, hij had nu last van de gevolgen van de vliegtocht. Hij hoorde veel beter dan ik gisteren in mijn droom vreesde. Dat hij in mijn kamer zou slapen, vervulde hem met een soort ontzag, iets van ‘hier word ik toegelaten’. ‘De poes vindt dat zeker niet goed,’ zei hij. ‘Nee,’ zei ik, ‘want die wil daar zelf slapen.’ ‘O!’ zei hij verschrikt.

Vanmorgen, toen ik bezig was ontbijt klaar te maken, voor mij alleen omdat ik verwachtte dat hij nog wel wat zou blijven slapen, kwam hij zeer langzaam de gang door geschuifeld. ‘Goeiemorgen,’ zei ik toen hij eindelijk in de deuropening van de eetkamer verscheen. ‘Goeiemorgen,’ zei hij betrapt en verdween in de badkamer. Ik maakte nu ontbijt voor twee. Hij kwam de badkamer weer uit en schuifelde terug naar zijn slaapkamer. Daar kwam hij niet meer uit; ik realiseerde me dat het nog niet zijn bedoeling was geweest om op te staan, dat ‘goeiemorgen’ was niet op zijn plaats geweest. Maar nu zal hij toch wel opstaan, dacht ik, want deze gebeurtenissen zullen hem hebben verontrust. Inderdaad, hij verscheen weer en zei ‘ik dacht, ik ga nog even pitten - maar nee hoor’. Dat pitten verdroeg ik slecht. Het staat voor een over zijn verlegenheid heen geforceerde intimiteit tussen ons. Ik herinnerde me die keer dat hij met Ilse bij ons kwam en ze de verkeerde trein hadden genomen, wat voor vader, gezien zijn karakter en zijn omstandigheden toen, niet minder dan een ramp was; hoe hij toen zo buitengewoon, ja bijna obsceen intiem met zijn wijnglas omging, om te bewijzen dat hij zich desondanks uitstekend op zijn gemak voelde.

Edward Vermeulen • 17 september 1917

Edward Vermeulen (1861-1934) was een Vlaamse schrijver. Het laatste oorlogsjaar (van de Eerste Wereldoorlog) bracht hij door in de Kempen, waar het leven tijdens de oorlogsjaren veel beter was dan in West-Vlaanderen, waar Vermeulen vandaan kwam.

Maandag, 17e september.
's Namiddags zijn wij door de heide van Baelen-Wezel naar den wijk Baelen-Usines gewandeld.
In vredestijd bewrochten er op zijn minst vijftien honderd arbeiders het zink in die monsterachtige werkhuizen, vandaar de stroomende weelde op die voortijds arme streek. Nu ligt er alles stil en de Duitschers waren bezig met er de electrische toestellen af te breken; w'hoorden ze slaan en hameren en buischen, aan het vernielen en vermorsakreeren, evenals ze 't overal doen, geheel België door, dit met opgezetten wil, uit loutere boosheid, jaloerschheid en nijd, met het duivelsch inzicht hier niets dan puinen te laten.
In den terugkeer trokken wij door den wijk Congo. Haast zou men mogen zeggen: de stad Congo! want hier hebben wij werkelijk met een splinternieuwe werkliedenstad te doen. Hier heeft de societeit van Baelen-Usines eene onmetelijke uitgestrektheid heidegrond aangekocht; ze heeft een deel van dien grond met breede straten doorkruist en langs die straten werkmanswoningen gebouwd. Die woningen zijn schoon en welverdeeld aangelegd voor renteniershuizen. De huizen staan een twintigtal meters van elkander af en zijn omringd langs de zijden en ook al achter, door een moestuin, groot genoeg om de noodige groenten voor moeders keuken te kunnen leveren, bijaldien de bewoners het niet ontzien om, door gestadige zorg, arbeid en bemesting, vooral door het inwerken van humusgevende bemesting, van dien louteren zandgrond, opbrengstleverend land te maken.
Reeds honderden huizen staan er te blinken, nieuw nog, onder hun rood pannedak, grootendeels nog midden hun onbewrocht perceeltje gronds. 't Is al wit stuivend zand wat men hoort en ziet om-end-om de woningen.
Van op afstand gelijkt Congowijk een tooverachtige, uitgestorvene, doode stad, van mensch en beest verlaten, nu vervloekt en behekst.
Wat eenige verlatenis moet het daar geweest zijn, vooraleer de Usinemaatschappij die streek bebouwde en die aardige stad uit de grond deed rijzen. En nu, dat ze er stond en vol leven, rumoer en gerucht stak, nu zijn de Duitschers gekomen, z'hebben er het leven weggevaagd en laçij! de stilte met hare onverdragelijke en angstgevende zwaarte drukt op die doode stad...

[...]

Abraham Rutgers van der Loeff • 16 september 1841

Abraham Rutgers van der Loeff (1808-1881) was predikant te Noordbroek, Zutphen en Leiden. Zijn dagboeken staan hier online. 

donderdag 16 september 1841
'S morgens gewerkt en toen bij Bodisco een pijp gerookt. Wij spraken over de betrekking der kunsten tot het geestelijk leven. Zij zijn wat de bloemen zijn voor 's zinnelijke. 'S middags lokte het weder mij uit om eens met Romelia naar Broekster Hammerik te wandelen. Vrouw Smid was niet thuis. Wij gingen dus naar Kroon en wandelden tegen donker weer terug. 'S avonds kon ik nog werken terwijl Romelia bij M[ietje] Bodisco was.

vrijdag 17 september 1841
'S morgens kwam de jonge Offerhaus juist toen ik met een nieuwe avondmaalpreek begon. Ook kwam onverwacht onze langgewenschte Zuster Griet. Ik moest daarop catechizeeren en begaf mij toen nog naar de vrouw van Wagenaar, om haar over haar dronkenschap te vermanen. 'S middags en 's avonds werkte ik aan mijn stukje voor de Ring-vergadering.


donderdag 14 september 2023

F.C. Terborgh • 13 juni 1934

• Uit: Slauerhoff. Brieven en herinneringen van F.C. Terborgh.

Op 13 Juni stak ik over naar Tanger. De boot had 's middags Algeciras verlaten. In de Straat stond een strakke wind, de laatste nevelflarden langs de blauwe rots aan den overkant wegvagend, voorbode van een helderen, zonnigen namiddag. We voeren recht op de rots aan, tot de schaduwen in de kloven boven ons scherp en diep waren geworden; dan ging de koers naar 't Westen. De witte blokken van Tarifa gleden voorbij aan de Europeesche kust; de Afrikaansche werd vlakker en leeg, tot aan het Portugeesche fortje in 't groen gelegen, klein en wit als speelgoed, niet ver van Tanger. Aan boord snerpte een radio boven den wind en het ruischen der golven uit.
Hij stond al aan de kade toen de boot het havenhoofd passeerde. Het gezicht roodgebrand; de bekende kleine lorgnet scheef voor de oogen; de gedeukte hoed. De schouders hoog opgetrokken in een grijs flanellen pak, de eene hand diep in den broekzak, in de andere een wandelstokje. Af en toe gaf hij een zwaai door de lucht met dit stokje, als een teeken van verstandhouding. Voor het overige keek hij koppig in een andere richting.
Hij was nijdig. Deze boot had naar zijn zeggen minstens een half uur langer gebruikt om bij te draaien dan de vorige. De Spaansche maatschappijen waren niets waard.

Karen Geurtsen • 15 september 2009

Karen Geurtsen (1983) is een Nederlands journaliste, die begin 2010 opzien baarde toen bekend werd dat ze undercover bij de PVV had gewerkt. Haar dagboek uit die periode is verschenen als Undercover bij de PVV.

Dinsdag 15 september
Prinsjesdag. De Kamerleden mogen met hun partners naar de Ridderzaal. Kamerlid Sietse Fritsma inviteert elk jaar iemand van de fractie. Vandaag is een secretaresse de uitverkorene. Ze is in alle staten en frunnikt voortdurend aan het hoofddeksel dat ze speciaal voor deze dag heeft laten maken, een zwart geval met uitsteeksels. "Hij kostte wel 70 euro," onthult ze.
De Ridderzaal kan ik niet in, maar ik mag wel het Binnenhof op. Als de gouden koets arriveert, ben ik diep onder de indruk: wat een ceremonie. Daarna gaan Jolanda, Evelien en ik snel weer naar onze kamer om het voordragen van de troonrede en de overhandiging van Wouter Bos' Miljoenennota te kunnen zien.
"Ik zag Bos laatst in Klasgenoten en toen leek hij heel sympathiek," zegt Jolanda terwijl ze rondjes draait op haar bureaustoel. "Toch gek dat je je een beeld van iemands persoonlijkheid vormt op basis van zijn politieke overtuiging. Inderdaad, alleen ik had dat andersom, bij de PVVers.
Na een tijdje komt De Roon terug uit de Ridderzaal, samen met zijn Costaricaanse vrouw. Volgens mij weten maar weinig mensen dat veel PVVers, zowel Kamerleden als medewerkers, een uit het buitenland afkomstige partner hebben. Die van Wilders is Hongaarse en Kamerlid Teun van Dijck, een jeugdvriend van de leider, heeft een voormalige miss Curacao aan de haak geslagen, hoor ik in de wandelgangen. Ook hebben drie PVV-medewerkers zélf een kleurtje. Raymond en zijn vrouw vormen een opvallend duo. Zij is klein en mollig, hij minstens 1,90 meter en wat stijf. De Roons echtgenote was ooit rechter in Costa Rica, begrijp ik, en praat in een mengelmoes van Nederlands, Engels en Spaans. Ik: "Was het leuk?"
"Ja," zegt Raymond. "In de Koninginnekamer maakte Willem-Alexander zelfs grapjes" "Wat voor grapjes?" vraag ik braaf. Raymond trekt een belangrijk gezicht. "Dat mag ik niet zeggen."
Zijn eega kijkt trots naar hem op.
Dan lopen ze weg, op naar de lunch. Maar eerst wisselt mevrouw De Roon nog even van schoeisel: van héél hoge hakken naar gewoon hoge.
In de Statenpassage vindt later op de dag het NOS-debat tussen de fractievoorzitters plaats. Wïlders doet ook mee, dus dat willen mijn kamergenotes en ik graag van dichtbij zien. Als we op de eerste etage over de balustrade gaan hangen, kunnen we het aardig volgen. Het gaat over de wijze waarop er bezuinigd moet worden vanwege de economische crisis. "Op de ontwikkelingshulp," zegt Wilders resoluut. Mariëtte Hamer van de PvdA antwoordt dat je de allerarmsten niet kunt laten betalen voor een crisis die zij niet hebben veroorzaakt. "Nou, wij hebben hem toch ook niet veroorzaakt?" sist Evelien naast me. "Moeten wij hem dan wél betalen?" Even later komt de verhoging van de AOW-leeftijd ter tafel. Die verhoging moet niet gelden voor bepaalde zware beroepen, betoogt Hamer, waarop Jolanda zegt: "Dat is toch niet eerlijk? Dan ontmoedig je mensen om een hogere opleiding te gaan volgen."

woensdag 13 september 2023

Hans Christian Andersen • 14 september 1843

Hans Christian Andersen (1805-1875) was een Deense (sprookjes)schrijver. Een keuze uit zijn dagboeken is gepubliceerd in Nooit rijk, nooit tevreden, nooit verliefd (vertaald door Edith Koenders).

• Toen de destijds wereldberoemde Zweedse sopraan Jenny Lind in 1843 in Kopenhagen verbleef, werd Andersen verliefd op haar. De gevoelens waren niet wederzijds - hoewel de twee altijd vrienden zijn gebleven. Andersen schreef De Chinese nachtegaal voor haar. Naar verluidt heeft Lind daar haar bijnaam 'de Zweedse nachtegaal' aan te danken.

Zondag 10 september 1843 [Kopenhagen] Jenny Linds eerste optreden als Alice, ze werd teruggeroepen; ’s avonds met haar bij de Bournonvilles, er werd op haar en op mij gedronken, verliefd.

Woensdag 13 september 1843 [Kopenhagen] Jenny Lind zong voor de tweede keer in Robert, ik heb haar een boeket en een gedicht gegeven; ontstemd omdat ze zaterdag vertrekt.

Donderdag 14 september 1843 [Kopenhagen] De reis uitgesteld; iedere dag bij haar; haar mijn gedichten gestuurd, met haar naar de tentoonstelling van Thorvaldsen geweest. [...]

Zaterdag 16 september 1843 [Kopenhagen] Concert van Jenny Lind, ’s avonds bij de Bournonvilles; Jenny en ik vertrouwelijk.

Zondag 17 september 1843 [Kopenhagen] [...] Gegeten bij de Oehlenschlägers. ’s Avonds kwam Jenny L. Ik heb niet met haar gesproken; jaloers op Günther. We reden met de omnibus naar de stad en ik heb haar thuisgebracht.

Maandag 18 september 1843 [Kopenhagen] Haar bezocht, de gedichten van de anderen gelezen, overwogen haar een aanzoek te doen. – In het water geweest; ze zingt voor de koning.

Dinsdag 19 september 1843 [Kopenhagen] De diamanten van Jenny Lind door de koning geschonken, haar mijn portret gestuurd, liedjes geschreven. ’s Avonds bij Nielsen waar 300 studenten haar een serenade brachten; ik houd van haar. ’s Nachts om half twee thuisgekomen, brief geschreven.

Woensdag 20 september 1843 [Kopenhagen] Op Toldboden om half vijf ’s ochtends Jenny vaarwel gezegd, haar een brief toegestopt, die ze moet begrijpen. Ik heb lief! [...]

Donderdag 21 september 1843 [Kopenhagen] In slecht humeur! – Gekweld.

Vrijdag 29 september 1843 [Kopenhagen] Jenny Lind geschreven. In het water.

Maandag 2 oktober 1843 [Kopenhagen] Melancholiek; besloten mijn gedichten te bundelen en op te dragen; erotische gedichten geschreven.

Dinsdag 3 oktober 1843 [Kopenhagen] Bij de Collins gegeten, slecht humeur; geldzorgen.

Zaterdag 7 oktober 1843 [Kopenhagen] Het sprookje ‘Het zwanenjong’ [Het lelijke jonge eendje] voltooid.

Dinsdag 10 oktober 1843 [Kopenhagen] Bij de Collins gegeten. Het sprookje De engel geschreven.

Woensdag 11 oktober 1843 [Kopenhagen] Naar Tivoli, avondje bij de familie Carstensen. Begonnen aan het Chinese sprookje [De nachtegaal].

Donderdag 12 oktober 1843 [Kopenhagen] Thuis gegeten. Visites; het Chinese sprookje voltooid.

dinsdag 12 september 2023

Sebastiaan van Beringen • 13 september 1792

• Uit: Kronijkje der stad Roermond beginnende met de komst van Keizer Joseph II en eindigende met de troonsbeklimming van Leopold I, Koning der Belgen (1781-1831), door Sebastiaan van Beringen.

1792, den 13 September, viel een verschrikkelyk vier [vuur] uit de locht hier in de stad en rondom dezelve; jae om desen tyd heeft men gesien een doodshoofd met een zwaard en eene roede naer de kanten van het dorp Neer. Ik laet aen ieders oordeel over van te denken wat dit beteekend. Maer wat my aengaet segge, dat men in vroegere tyden meer diergelyke teekens gezien en gehad heeft, waarnaer groote gevolgen en droeve voorvallen gevolgd zyn, zoo als van oorlogen, beroertens in den lande, diere tyden en smettelyke ziektens; en nu de gepasseerde jaeren eens met de nog komende samenvoegende soo als ik sal komen te verhaelen, soo dunkt my, dat die teekens voorboden zyn geweest der volgende rampen.

maandag 11 september 2023

Mischa de Vreede • 12 september 1983

De Nederlandse schrijfster Mischa de Vreede (1936) hield in september 1983 een 'Hollands Dagboek' bij voor NRC Handelsblad.

Maandag
Praatje voor Wereldomroep geoefend. Mooi op toon. Opnamestudio WUOM lijkt op rommelig magazijn: wat kan radio toch gezellig zijn. Aardige, bereidwillige mensen. Vond het moeilijk te lezen zonder dat iemand me verstaan kon en me fouten kon laten verbeteren. Na de column word ik langdurig geïnterviewd. Moet behalve over mezelf ook over de films van Johan van der Keuken praten die volgende maand zullen worden getoond. Hyping heet dat hier: reclame maken. Gesprekspartner luistert naar wat ik zeg en gaat erop in, prima. Met prof. Cowen, head of the German department, naar faculteitmeeting waar nieuwaangekomen leerkrachten publiekelijk worden voorgesteld. Hij doet net of hij trots op me is.
Thuis blijkt zeepostpakket gearriveerd: was al vergeten wat ik er in had gedaan. In de lege doos kan ik een kerstpakket naar huis sturen, een carepakket uit Amerika. Eindelijk weer eens tv gekeken: over neergeschoten verkeersvliegtuig zijn ze nog lang niet uitgepraat. Libanon. Verder beheerst onderwijzersstaking het nieuws. Ze willen meer sociale zekerheid.

zondag 10 september 2023

Menno ter Braak • 11 september 1939

Menno ter Braak (1902-1940) was een Nederlandse schrijver. Na de Duitse inval in Polen (1 september 1939) hield hij een maand lang een journaal bij.

12 Sept. De gedachte ‘er is oorlog’ al gewoon geworden, tot nader order. Men begint weer aan andere dingen te denken, maar zonder lust.
Lévy-Brühl constateert, dat zelfs zeer welingelichte missionarissen, die alle moeite doen om de inzichten van ‘primitieve’ volken juist weer te geven, onwillekeurig verkeerde voorstellingen geven, omdat zij uitgaan van de christelijke dualiteit (dualisme) ‘lichaam’ en ‘ziel’. Dit verschijnsel bewijst, hoezeer missionarissen veroveraars zijn, kolonisatoren met de middelen der overreding. Juist de verfijnde missionaris, die zich oprecht in de gevoelens der inboorlingen verdiept... en daarbij toch evenzeer missionaris blijft, is van deze kolonisatoren-mentaliteit het pikantste voorbeeld. Alleen door deze koppigheid en ‘Beschränktheit’ malgré tout heeft de Europeesche cultuur zich over de aarde kunnen verbreiden. De vraag is, of zij zich in die positie zal kunnen handhaven, als de zoons der missionarissen de bijna onmerkbare, maar zeer beslissende kanteling maken (via de lectuur van Lévy-Brühl b.v.) naar de zijde eener werkelijke ‘objectiviteit’; als zij gaan beseffen, dat het ‘primitivisme’ zich evenzeer, en met evenveel ‘recht’, mag verbazen over de Drie-eenheid en de onbevlekte ontvangenis als, omgekeerd, de missionaris over begrippen als ‘tjurunga’, ‘kra’, ‘ritoro’ etc. Wèl moet de christelijke cultuur energie en uithoudingsvermogen hebben bezeten, dat zij de verhaaltjes over Christus met zooveel succes heeft weten te colporteeren onder menschen met een zoo gefixeerd levensstelsel. Pressiemiddelen, chantage, superioriteit der techniek.

Vandaag toevallig mijn studie over Luther in handen gekregen en nog eens doorgelezen. Maar half tevreden over het resultaat. De bedoeling van het betoog niet rechtlijnig genoeg doorgevoerd, te veel citaten. Deze bedoeling was: aantoonen, dat men den ‘geloofsheld’ zonder het geloof verklaren kan, als een afgunstige jegens Rome - èn, dat deze afgunst formaat moet hebben, omdat zij anders niet scheppend kan worden. Er zullen veel van deze wroetende, provinciale monniken geweest zijn in Luthers tijd, maar alleen hij had ‘den moed tot zijn ressentiment’, en kon zoodoende de spreekbuis worden van al dat officieuze verzet. Zijns ondanks wordt de held van het ressentiment, de duivelsklant, die zich tegen zijn eigen duivelsvereering kant, later een held van den ‘nieuwen tijd’, waarmee hij hoegenaamd niets uitstaande had of wilde hebben. De meeste menschen kunnen zich echter niet voorstellen, dat Luther op een reëelen ‘dies extremus’ speculeerde, dat er voor hem dus überhaupt geen toekomst was; men trachtte hem dus een ‘ondergeschoven toekomst’ toe te dichten, waardoor het traditioneele Lutherbeeld van de modernen wordt bepaald. (Om dezelfde redenen kan de burger zich geen voorstelling maken van Hitlers mentaliteit).
Redeneering: de man, die de toekomst zoozeer beïnvloed heeft als Luther, moet ook een conceptie van de toekomst hebben gehad, en als hij die niet heeft geformuleerd, moet hij haar hebben ‘verzwegen’ of ‘ondanks zichzelf vertegenwoordigd’ enz. Van dergelijke metaphysische praat krijgen de theologen nooit genoeg.
Oorzaak, dat dit boekje minder goed geschreven is dan b.v. de studie over Multatuli: te zeer geïnteresseerd door het materiaal, te weinig los van het materiaal, te veel materiaal (en zeker niet te weinig, zooals een of andere dominee-criticus natuurlijk niet kon nalaten te beweren, omdat hij geen betere argumenten had). W. zei, dat het boekje te beknopt was geworden, en hij had gelijk; met dit materiaal in de hand had ik het langer (of nog korter) moeten maken.

Algemeene observatie: ik schrijf meestal het best, als ik weinig materiaal heb; minder belemmering door feiten, meer vrijheid van de pen. Waarmee ik niet wil zeggen, dat mijn best geschreven werk (opstel over Hofwijck b.v.) ook werkelijk het meeste belang zou hebben voor mijzelf of voor anderen. Voor iemand, die ook een minder geslaagd geschrift kan lezen, is mijn boekje over Luther zeker niet van belang ontbloot. Critieken, die er tot dusverre over verschenen zijn, bevestigen alleen mijn indruk van het idealiseeringsproces om deze figuur.

Er is in Nederland weer een ‘fausse génération’ aan het ontstaan, die de werkelijk veelbelovenden verdringt: Den Brabander, Van Hattum, Hoornik (die een beteren aanleg had, maar zich in Blitzkriegtempo tot de litteratoren schijnt te willen gaan rekenen). Van werkelijk belang: Gomperts, Van Lier, Van der Veen, Vasalis, Morriën - die dan ook het minste generatie-allures hebben, al is V.d. Veen aan dezen kant evenzeer ‘lek’ als Hoornik aan den anderen kant. Is dit verschijnsel typeerend ook voor de voorafgaande generatie? Waarschijnlijk wel; de ‘litteratuur’ heeft altijd een stentorstem, en aantrekkingskracht voor het ‘litteraire’ publiek, dat niet over de ‘litteratuur’ heen kan zien.

Victor Klemperer • 10 september 1946

Victor Klemperer (1881-1960) was een Duitse taalkundige en schrijver, die na de oorlog in de DDR leefde. Zijn dagboeken zijn ook in het Nederlands vertaald.

Dinsdagmiddag 10 september
In de late namiddag werden we zondag per auto opgehaald: pers-feest in de Luisenhof (waar ik onlangs een lezing had gehouden — het mooie uitzicht). Zeer aardige avond — cake bij gruwelijke thee, later goed avondeten, gebraden varkensvlees! Muziek, gezang, cabaret. [...]
's Avonds 11 u. Ik leer Erich Kästner kennen - zeer jeugdig uiterlijk, zeer vriendelijk ongekunsteld, woont als redacteur in München, schijnt in de vijftig te zijn. kreeg veel applaus toen men zei dat hij onder de aanwezigen was. [...]

Zondag 15 september 1946
[...] Na minuit. De hele middag kostte het me om te poseren voor het olieverfschilderij van de rimpelige Arthur Rudolph, dat nauwelijks half afkwam maar goed wordt. Hij zelf praat tamelijk médisant [kwaadsprekend, lasterend] over alle collega's, zijn dikke vrouw, die hem onderhoudt, maakt een uiterst goedmoedige en robuuste indruk en praat met uiterst liefdevol respect over hem. Ze was tijdens de oorlog serveerster, ze heeft nu land gepacht en verbouwt groenten. Tegelijkertijd was Lewinsky er, onveranderd. Ik moet voor hem een attest van de burgerlijke stand in het Frans vertalen, waarmee hij voor zijn in Frankrijk krijgsgevangen zoon de joodse afstamming moet aantonen. Die klus met de vakuitdrukkingen heeft me zojuist van ongeveer 10 u. tot bijna middernacht opgehouden. Gruwelijk, die taalkundige ignorantie van mij. [...]

Dinsdagochtend 17 september 1946
Gisterochtend opname van ons zeer goed gelukte gesprek over 'heroïsme'. Dezelfde dag al om 18 u. zou het worden uitgezonden. In plaats daarvan kwam er een lezing voor de jeugd, die met geplunderde stukken uit ons manuscr. de meest afgezaagde partijfrasen van de SED [Socialistische Einheitspartei Deutschland] om zich heen smeet en daarbij nadrukkelijk deed alsof het een referaat van onze KB-discussie was. Ik telefoneerde met Eva Blank, we waren allebei verbitterd. Ik belde de radio op. Glaser legde uit dat de SMAD ons gesprek had verboden en dat toen Maulthner dit knoeiwerk had gepleegd en gepresenteerd. Ik vroeg of ik Mauthner (de baas daar) kon spreken; hij was onbereikbaar [...]

Margaretha Ferguson • 9 september 1960

Margaretha Ferguson (1920-1992) was een Nederlandse 'Indische' schrijfster. Dagboeknotities van haar zijn gepubliceerd onder de titel Brief aan niemand.
• portret: Bep Rietveld

9 september 1960
De bijeenkomst met Tjalie Robinson, Hein Buitenweg, Rob Nieuwenhuys (Hein de aardigste van de drie). De oprichting van het tijdschrift Onon. Zal het gaan leven? Na borrels kwam het gesprek op Hella Haasse en Aya Zikken, werk en persoon. Vandaag dacht ik ineens, wat betrekken ze toch altijd ook het al of niet vrouwelijk-aantrekkelijke erbij. Heb geen flauw idee hoe ze mij eigenlijk vinden, noch als schrijfster, noch als vrouw. Ik denk dat ze een soort kameraadschappelijk geschiktheidsgevoel ten opzichte van mij hebben. Hetgeen voor deze werksituaties ook het beste is, wat mij betreft.
Gisteravond: Mary Kiehl en Dersjovitsj, het volkomen meeleven van Dersj bij wat ik voorlas, zijn kop die van een oude satyr en een gekweld mysticus tegelijk, bij de doodringende joodse muziek. Door naar Dersj te kijken beleefde ik het Einmalige in zijn absoluutheid. Dersj heeft Lodewijk van Deyssel nog gekend, was bevriend met Victor van Vriesland. Na de oorlog leeft hij volkomen teruggetrokken; fungeert als waker bij bouwwerken, maar drinkt zijn koffie in The House of Lords.

donderdag 7 september 2023

Albert Camus • 8 september 1937

Albert Camus (1913-1960) was een Franse schrijver. Een keuze uit zijn dagboeknotities 1935-1951 is in het Nederlands uitgegeven onder de titel Dagboek (vertaling Halbo C. Kool)

September
[...] In Marseille, geluk en droefgeestigheid — Volkomen aan het einde van mijn krachten. Maar tegelijkertijd die bittere smaak van eenzaamheid.

8 sept.
Marseille, hotelkamer. Het behang met grote, gele bloemen op een grijze ondergrond. Achter de enorme radiator vuile, vettige hoeken... Een bed dat afschilfert, de lichtschakelaar kapot... Dat soort vrijheid watje kunt verwachten van alles waaraan een luchtje zit.

M. 8 sept.
Langdurige, kleurrijke zonsondergang. De oleanders in Monaco en Genua vol bloemen. De blauwe avonden van de ligurische kust—Mijn moeheid en die behoefte om te huilen. Deze eenzaamheid en dit snakken naar liefde. Tenslotte Pisa, zo levendig en ingetogen, zijn groen-en-gele paleizen, zijn domkerken en, langs de Arno, zijn bekoorlijkheid. Alles wat er edel is in deze weigering zich bloot te geven. Een kuise en fijngevoelige stad. In de verlaten straten, de nacht zo dicht bij mij dat een eenzame wandeling er doorheen eindelijk mijn langgewenste tranen de vrije loop geeft. In mijn binnenste die wonde plek, bezig dicht te gaan, een litteken te worden.

Op de muren van Pisa: 'Alberto fa l'amore con la mia sorella.'

September
Wanneer je zegt: 'Ik begrijp het christendom niet, ik wil leven zonder vertroosting,' dan ben je een geborneerde en partijdige geest. Maar wanneer je, zonder vertroosting levend, zegt: 'Ik begrijp het christelijke standpunt en ik bewonder dat,' ben je een dilettant zonder diepgang. Dat begint mij boven de pet te gaan.

woensdag 6 september 2023

Max Nord • 7 september 1943

Max Nord (1916-2008) was een Nederlandse dichter en journalist. Uit: Dagboeken van toen.

September - Simon [Carmiggelt] was gisteren in goede vorm, we hebben eindelijk weer eens gepraat: het soort gesprek waarin de ander ‘partij geeft’ en niet dat nutteloos geklets. Ik noteer een paar belangrijke punten betreffende Jan Campert over wie we het gister ook hadden: 1. Late bloei van een talent (Wim Hussem in ‘Deze week in Den Haag’). Dit karakterologisch uit te werken. 2. De stimulans van het leven dat door de dood bedreigd wordt en dáárom eindelijk de moeite waard wordt. 3. Hij heeft zijn adequate uitdrukkingsvorm nog niet gevonden, niet in de Sonnetten voor Cynara en niet in Een cel is twee meter lang. Dit waren nog niet de uiterste mogelijkheden.
Ik vertelde Simon dat ik in maart vorig jaar, toen ik bij Stols werkte, net als iedereen opgewonden was over de beslissing van Sander het veertiende sonnet uit de bundel te schrappen. ‘Rebel, mijn hart, gekerkerd en geknecht, / die aan de tralies van de al-dag rukt, / weest om ons tijdlijk lot geenszins bedrukt’; wat een regels!
Ik vond toen die bundel de belangrijkste van de oorlogsjaren, tot dan. En ik bedacht me dat ik daaglijks werkte met ‘Cynara’.
Literair, daarover waren Simon en ik het eens, staat Jan tussen Boutens en Bloem (Hussem eveneens). Via Jacques invloeden van Engelse lyriek (Wordsworth lijkt me, en Dawson natuurlijk). De klassieke ‘gedragen’ toon van Boutens die van jongs af veel, te veel invloed op hem heeft gehad. Ten laatste: met Jacques Gans waarschijnlijk de enige echte bohémien in onze literatuur.

dinsdag 5 september 2023

Marga Klompé • 6 september 1948

Marga Klompé (1912-1986) was een Nederlandse politica, en in 1956 de eerste vrouwelijke minister van Nederland. Na haar aantreden als kamerlid in 1948 hield ze een jaar lang een dagboek bij, dat is verschenen onder de titel In liefde en rechtvaardigheid.

Maandag 6 september
Inhuldiging koningin Juliana.
Een onvergetelijke dag. Vol kleur en ernst en vrolijkheid. Eerst de plechtigheid in de kerk. Zeer persoonlijke speech van Juliana. Na de plechtigheid liepen wij uit de Pergola en hoorden de nieuwe koningin op het balkon. Lunch met de fractie. Beel als tafelheer. Prettig gesprek. Beel is een fijne vent. Een. kleurrijke rijtoer in de gouden koets. Rustig thee gedronken bij de kroegen. 's Avonds diner op paleis. Fantastisch. Kennisgemaakt met veel nieuwe menschen. Prachtige rozengarnering, waardoor helaas vorstelijke personen niet kunnen zien. Na afloop stadion. Imposant.

zondag 3 september 2023

Samuel Pepys • 5 september 1666

Samuel Pepys (1633–1703) was een Britse hoge ambtenaar, die vooral beroemd is geworden vanwege zijn dagboeken. Hieronder doet hij verslag van de laatste dag van de Grote brand van Londen, die duurde van 2-5 september 1666.

Wednesday 5 September 1666
I lay down in the office again upon W. Hewer’s, quilt, being mighty weary, and sore in my feet with going till I was hardly able to stand. About two in the morning my wife calls me up and tells me of new cryes of fire, it being come to Barkeing Church, which is the bottom of our lane. I up, and finding it so, resolved presently to take her away, and did, and took my gold, which was about 2350l., W. Hewer, and Jane, down by Proundy’s boat to Woolwich; but, Lord! what sad sight it was by moone-light to see, the whole City almost on fire, that you might see it plain at Woolwich, as if you were by it. There, when I come, I find the gates shut, but no guard kept at all, which troubled me, because of discourse now begun, that there is plot in it, and that the French had done it. I got the gates open, and to Mr. Shelden’s, where I locked up my gold, and charged, my wife and W. Hewer never to leave the room without one of them in it, night, or day. So back again, by the way seeing my goods well in the lighters at Deptford, and watched well by people. Home; and whereas I expected to have seen our house on fire, it being now about seven o’clock, it was not. But to the fyre, and there find greater hopes than I expected; for my confidence of finding our Office on fire was such, that I durst not ask any body how it was with us, till I come and saw it not burned. But going to the fire, I find by the blowing up of houses, and the great helpe given by the workmen out of the King’s yards, sent up by Sir W. Pen, there is a good stop given to it, as well as at Marke-lane end as ours; it having only burned the dyall of Barking Church, and part of the porch, and was there quenched. I up to the top of Barking steeple, and there saw the saddest sight of desolation that I ever saw; every where great fires, oyle-cellars, and brimstone, and other things burning. I became afeard to stay there long, and therefore down again as fast as I could, the fire being spread as far as I could see it; and to Sir W. Pen’s, and there eat a piece of cold meat, having eaten nothing since Sunday, but the remains of Sunday’s dinner. Here I met with Mr. Young and Whistler; and having removed all my things, and received good hopes that the fire at our end; is stopped, they and I walked into the town, and find Fanchurch-streete, Gracious-streete; and Lumbard-streete all in dust. The Exchange a sad sight, nothing standing there, of all the statues or pillars, but Sir Thomas Gresham’s picture in the corner. Walked into Moorefields (our feet ready to burn, walking through the towne among the hot coles), and find that full of people, and poor wretches carrying their good there, and every body keeping his goods together by themselves (and a great blessing it is to them that it is fair weathe for them to keep abroad night and day); drank there, and paid two-pence for a plain penny loaf. Thence homeward, having passed through Cheapside and Newgate Market, all burned, and seen Anthony Joyce’s House in fire. And took up (which I keep by me) a piece of glasse of Mercers’ Chappell in the streete, where much more was, so melted and buckled with the heat of the fire like parchment. I also did see a poor cat taken out of a hole in the chimney, joyning to the wall of the Exchange; with, the hair all burned off the body, and yet alive. So home at night, and find there good hopes of saving our office; but great endeavours of watching all night, and having men ready; and so we lodged them in the office, and had drink and bread and cheese for them. And I lay down and slept a good night about midnight, though when I rose I heard that there had been a great alarme of French and Dutch being risen, which proved, nothing. But it is a strange thing to see how long this time did look since Sunday, having been always full of variety of actions, and little sleep, that it looked like a week or more, and I had forgot, almost the day of the week.

Samuel Pepys • 4 september 1666

Samuel Pepys (1633–1703) was een Britse hoge ambtenaar, die vooral beroemd is geworden vanwege zijn dagboeken. Hieronder doet hij verslag van de derde dag van de Grote brand van Londen, die duurde van 2-5 september 1666.

Tuesday 4 September 1666
Up by break of day to get away the remainder of my things; which I did by a lighter at the Iron gate and my hands so few, that it was the afternoon before we could get them all away. Sir W. Pen and I to Tower- streete, and there met the fire burning three or four doors beyond Mr. Howell’s, whose goods, poor man, his trayes, and dishes, shovells, &c., were flung all along Tower-street in the kennels, and people working therewith from one end to the other; the fire coming on in that narrow streete, on both sides, with infinite fury. Sir W. Batten not knowing how to remove his wine, did dig a pit in the garden, and laid it in there; and I took the opportunity of laying all the papers of my office that I could not otherwise dispose of. And in the evening Sir W. Pen and I did dig another, and put our wine in it; and I my Parmazan cheese, as well as my wine and some other things. The Duke of Yorke was at the office this day, at Sir W. Pen’s; but I happened not to be within. This afternoon, sitting melancholy with Sir W. Pen in our garden, and thinking of the certain burning of this office, without extraordinary means, I did propose for the sending up of all our workmen from Woolwich and Deptford yards (none whereof yet appeared), and to write to Sir W. Coventry to have the Duke of Yorke’s permission to pull down houses, rather than lose this office, which would, much hinder, the King’s business. So Sir W. Pen he went down this night, in order to the sending them up to-morrow morning; and I wrote to Sir W. Coventry about the business, but received no answer.1 This night Mrs. Turner (who, poor woman, was removing her goods all this day, good goods into the garden, and knows not how to dispose of them), and her husband supped with my wife and I at night, in the office; upon a shoulder of mutton from the cook’s, without any napkin or any thing, in a sad manner, but were merry. Only now and then walking into the garden, and saw how horridly the sky looks, all on a fire in the night, was enough to put us out of our wits; and, indeed, it was extremely dreadful, for it looks just as if it was at us; and the whole heaven on fire. I after supper walked in the darke down to Tower-streete, and there saw it all on fire, at the Trinity House on that side, and the Dolphin Taverne on this side, which was very near us; and the fire with extraordinary vehemence. Now begins the practice of blowing up of houses in Tower-streete, those next the Tower, which at first did frighten people more than anything, but it stopped the fire where it was done, it bringing down the houses to the ground in the same places they stood, and then it was easy to quench what little fire was in it, though it kindled nothing almost. W. Hewer this day went to see how his mother did, and comes late home, telling us how he hath been forced to remove her to Islington, her house in Pye-corner being burned; so that the fire is got so far that way, and all the Old Bayly, and was running down to Fleete-streete; and Paul’s is burned, and all Cheapside. I wrote to my father this night, but the post-house being burned, the letter could not go.

Samuel Pepys • 3 september 1666

Samuel Pepys (1633–1703) was een Britse hoge ambtenaar, die vooral beroemd is geworden vanwege zijn dagboeken. Hieronder doet hij verslag van de tweede dag van de Grote brand van Londen, die duurde van 2-5 september 1666.

Monday 3 September 1666
About four o’clock in the morning, my Lady Batten sent me a cart to carry away all my money, and plate, and best things, to Sir W. Rider’s at Bednall-greene. Which I did riding myself in my night-gowne in the cart; and, Lord! to see how the streets and the highways are crowded with people running and riding, and getting of carts at any rate to fetch away things. I find Sir W. Rider tired with being called up all night, and receiving things from several friends. His house full of goods, and much of Sir W. Batten’s and Sir W. Pen’s I am eased at my heart to have my treasure so well secured. Then home, with much ado to find a way, nor any sleep all this night to me nor my poor wife. But then and all this day she and I, and all my people labouring to get away the rest of our things, and did get Mr. Tooker to get me a lighter to take them in, and we did carry them (myself some) over Tower Hill, which was by this time full of people’s goods, bringing their goods thither; and down to the lighter,








which lay at next quay, above the Tower Docke. And here was my neighbour’s wife, Mrs. [Buckworth], with her pretty child, and some few of her things, which I did willingly give way to be saved with mine; but there was no passing with any thing through the postern, the crowd was so great. The Duke of Yorke of this day by the office, and spoke to us, and did ride with his guard up and down the City, to keep all quiet (he being now Generall, and having the care of all). This day, Mercer being not at home, but against her mistress’s order gone to her mother’s, and my wife going thither to speak with W. Hewer, met her there, and was angry; and her mother saying that she was not a ‘prentice girl, to ask leave every time she goes abroad, my wife with good reason was angry, and, when she came home, bid her be gone again. And so she went away, which troubled me, but yet less than it would, because of the condition we are in, fear of coming into in a little time of being less able to keepe one in her quality. At night lay down a little upon a quilt of W. Hewer’s in the office, all my owne things being packed up or gone; and after me my poor wife did the like, we having fed upon the remains of yesterday’s dinner, having no fire nor dishes, nor any opportunity of dressing any thing.

Samuel Pepys • 2 september 1666

Samuel Pepys (1633–1703) was een Britse hoge ambtenaar, die vooral beroemd is geworden vanwege zijn dagboeken. Hieronder doet hij verslag van de eerste dag van de Grote brand van Londen, die duurde van 2-5 september 1666.

Sunday 2 September 1666
(Lord’s day). Some of our mayds sitting up late last night to get things ready against our feast to-day, Jane called us up about three in the morning, to tell us of a great fire they saw in the City. So I rose and slipped on my nightgowne, and went to her window, and thought it to be on the backside of Marke-lane at the farthest; but, being unused to such fires as followed, I thought it far enough off; and so went to bed again and to sleep. About seven rose again to dress myself, and there looked out at the window, and saw the fire not so much as it was and further off. So to my closett to set things to rights after yesterday’s cleaning. By and by Jane comes and tells me that she hears that above 300 houses have been burned down to-night by the fire we saw, and that it is now burning down all Fish-street, by London Bridge. So I made myself ready presently, and walked to the Tower, and there got up upon one of the high places, Sir J. Robinson’s little son going up with me; and there I did see the houses at that end of the bridge all on fire, and an infinite great fire on this and the other side the end of the bridge; which, among other people, did trouble me for poor little Michell and our Sarah on the bridge. So down, with my heart full of trouble, to the Lieutenant of the Tower, who tells me that it begun this morning in the King’s baker’s house in Pudding-lane, and that it hath burned St. Magnus’s Church and most part of Fish-street already. So I down to the water-side, and there got a boat and through bridge, and there saw a lamentable fire. Poor Michell’s house, as far as the Old Swan, already burned that way, and the fire running further, that in a very little time it got as far as the Steeleyard, while I was there. Everybody endeavouring to remove their goods, and flinging into the river or bringing them into lighters that layoff; poor people staying in their houses as long as till the very fire touched them, and then running into boats, or clambering from one pair of stairs by the water-side to another. And among other things, the poor pigeons, I perceive, were loth to leave their houses, but hovered about the windows and balconys till they were, some of them burned, their wings, and fell down. Having staid, and in an hour’s time seen the fire: rage every way, and nobody, to my sight, endeavouring to quench it, but to remove their goods, and leave all to the fire, and having seen it get as far as the Steele-yard, and the wind mighty high and driving it into the City; and every thing, after so long a drought, proving combustible, even the very stones of churches, and among other things the poor steeple by which pretty Mrs. [Horsley] lives, and whereof my old school-fellow Elborough is parson, taken fire in the very top, an there burned till it fell down: I to White Hall (with a gentleman with me who desired to go off from the Tower, to see the fire, in my boat); to White Hall, and there up to the Kings closett in the Chappell, where people come about me, and did give them an account dismayed them all, and word was carried in to the King. So I was called for, and did tell the King and Duke of Yorke what I saw, and that unless his Majesty did command houses to be pulled down nothing could stop the fire. They seemed much troubled, and the King commanded me to go to my Lord Mayor from him, and command him to spare no houses, but to pull down before the fire every way.








The Duke of York bid me tell him that if he would have any more soldiers he shall; and so did my Lord Arlington afterwards, as a great secret. Here meeting, with Captain Cocke, I in his coach, which he lent me, and Creed with me to Paul’s, and there walked along Watlingstreet, as well as I could, every creature coming away loaden with goods to save, and here and there sicke people carried away in beds. Extraordinary good goods carried in carts and on backs. At last met my Lord Mayor in Canningstreet, like a man spent, with a handkercher about his neck. To the King’s message he cried, like a fainting woman, “Lord! what can I do? I am spent: people will not obey me. I have been pulling down houses; but the fire overtakes us faster than we can do it.” That he needed no more soldiers; and that, for himself, he must go and refresh himself, having been up all night. So he left me, and I him, and walked home, seeing people all almost distracted, and no manner of means used to quench the fire. The houses, too, so very thick thereabouts, and full of matter for burning, as pitch and tarr, in Thames-street; and warehouses of oyle, and wines, and brandy, and other things. Here I saw Mr. Isaake Houblon, the handsome man, prettily dressed and dirty, at his door at Dowgate, receiving some of his brothers’ things, whose houses were on fire; and, as he says, have been removed twice already; and he doubts (as it soon proved) that they must be in a little time removed from his house also, which was a sad consideration. And to see the churches all filling with goods by people who themselves should have been quietly there at this time. By this time it was about twelve o’clock; and so home, and there find my guests, which was Mr. Wood and his wife Barbary Sheldon, and also Mr. Moons: she mighty fine, and her husband; for aught I see, a likely man. But Mr. Moone’s design and mine, which was to look over my closett and please him with the sight thereof, which he hath long desired, was wholly disappointed; for we were in great trouble and disturbance at this fire, not knowing what to think of it. However, we had an extraordinary good dinner, and as merry, as at this time we could be. While at dinner Mrs. Batelier come to enquire after Mr. Woolfe and Stanes (who, it seems, are related to them), whose houses in Fish-street are all burned; and they in a sad condition. She would not stay in the fright. Soon as dined, I and Moone away, and walked, through the City, the streets full of nothing but people and horses and carts loaden with goods, ready to run over one another, and, removing goods from one burned house to another. They now removing out of Canning-streets (which received goods in the morning) into Lumbard-streets, and further; and among others I now saw my little goldsmith, Stokes, receiving some friend’s goods, whose house itself was burned the day after. We parted at Paul’s; he home, and I to Paul’s Wharf, where I had appointed a boat to attend me, and took in Mr. Carcasse and his brother, whom I met in the streets and carried them below and above bridge to and again to see the fire, which was now got further, both below and above and no likelihood of stopping it. Met with the King and Duke of York in their barge, and with them to Queenhith and there called Sir Richard Browne to them. Their order was only to pull down houses apace, and so below bridge the water-side; but little was or could be done, the fire coming upon them so fast. Good hopes there was of stopping it at the Three Cranes above, and at Buttolph’s Wharf below bridge, if care be used; but the wind carries it into the City so as we know not by the water-side what it do there. River full of lighters and boats taking in goods, and good goods swimming in the water, and only I observed that hardly one lighter or boat in three that had the goods of a house in, but there was a pair of Virginalls in it. Having seen as much as I could now, I away to White Hall by appointment, and there walked to St. James’s Parks, and there met my wife and Creed and Wood and his wife, and walked to my boat; and there upon the water again, and to the fire up and down, it still encreasing, and the wind great. So near the fire as we could for smoke; and all over the Thames, with one’s face in the wind, you were almost burned with a shower of firedrops. This is very true; so as houses were burned by these drops and flakes of fire, three or four, nay, five or six houses, one from another. When we could endure no more upon the water; we to a little ale-house on the Bankside, over against the ‘Three Cranes, and there staid till it was dark almost, and saw the fire grow; and, as it grew darker, appeared more and more, and in corners and upon steeples, and between churches and houses, as far as we could see up the hill of the City, in a most horrid malicious bloody flame, not like the fine flame of an ordinary fire. Barbary and her husband away before us. so as we were forced to begin to pack up our owne goods; and prepare for their removal; and did by moonshine (it being brave dry, and moon: shine, and warm weather) carry much of my goods into the garden, and Mr. Hater and I did remove my money and iron chests into my cellar, as thinking that the safest place. And got my bags of gold into my office, ready to carry away, and my chief papers of accounts also there, and my tallys into a box by themselves. So great was our fear, as Sir W. Batten hath carts come out of the country to fetch away his goods this night. We did put Mr. Hater, poor man, to bed a little; but he got but very little rest, so much noise being in my house, taking down of goods.
We staid till, it being darkish, we saw the fire as only one entire arch of fire from this to the other side the bridge, and in a bow up the hill for an arch of above a mile long: it made me weep to see it. The churches, houses, and all on fire and flaming at once; and a horrid noise the flames made, and the cracking of houses at their ruins. So home with a sad heart, and there find every body discoursing and lamenting the fire; and poor Tom Hater come with some few of his goods saved out of his house, which is burned upon Fish-streets Hall. I invited him to lie at my house, and did receive his goods, but was deceived in his lying there, the newes coming every moment of the growth of the fire.