• Abraham Rutgers van der Loeff (1808-1881) was predikant te Noordbroek, Zutphen en Leiden. Zijn dagboeken staan hier online. Begin 1846 verloor Rutgers zijn anderhalf jaar oude dochtertje Gonne.
donderdag 15 januari 1846
[...] Onze kleine Gonne was gisteren reeds niet wel en ook heden nog niet regt monter. Doch wij maakten ons nog niet zeer ongerust. Heden avond echter scheen zij vrij wat aan koorts te lijden. [...]
vrijdag 16 januari 1846
Gonnetje scheen wat beter, maar wij bragten haar toch met het wiegje naar beneden en hielden haar warm. Romelia [echtgenote] ging er reeds vrij vaak onder gebukt. [...] Savonds bij den kolonel Knoote gesoupeerd. Romelia ging natuurlijk niet mede. Wij kwamen laat thuis en bragten Gonne in haar wiegje naar boven. Dien nacht was zij nog tamelijk rustig.
zaterdag 17 januari 1846
[...] Het kind was onrustig en ik besloot om met Truitje [zus van Rutgers] de voornacht op te zitten.
zondag 18 januari 1846
Smorgens was het iets beter zoodat ik mij met rust voor de avondgodsdienstoefening gereed maakte. Smiddags kwam Johannes. Ach wij hadden ons van zijne komst een feest voorgesteld en nu werpt de ziekte van ons kindje zulk een donkere glans over alles. Ondertusschen vond van Rhijn [arts] het iets beter. Ik preekte met opgewektheid over Davids val en ging na de kerk, daar het redelijk was, nog een pijp rooken bij Erdbrink. Thuiskomende bespeurde ik weinig beterschap, maar eerder vermindering en wij gingen niet zonder groote zorg naar bed. Doch sliepen zeer gerust.
maandag 19 januari 1846
Truitje en Johannes hadden gewaakt en ons vroeg geroepen. De toestand werd niet beter. En opeens baarde zich belemmering in de ademhaling en bezetting op de borst. Ik liet mijne katechizaties afzeggen. Van Rhijn komende ordonneerde bloedzuigers. Onder deze kuur bezweek het kindje bijkans, doch herstelde zich, maar had helaas weinig verligting bekomen. De dag liep onder vrees en hoop teneinde. Leentje Kroon bleef snachts bij Truitje op, zoo dat Romelia met mij dien ganschen nacht weer rust kreeg.
dinsdag 20 januari 1846
Smorgens vroeg bragt ik Leentje thuis. Het scheen op de borst wat ruimer. Doch de zwakte was groot en baarde ook den doctor zorg. Gaande weg bespeurden wij afneming van krachten en in den namiddag gaven wij de hoop schier op. Ik liet de kinderen afscheid van haar nemen dat zeer aandoenlijk was. Van Rhijn ordonneerde de muscus [?] en wij waren nu geheel op het sterven voorbereid. Het werd volkomen present naarmate de doods-benauwdheid toenam. Benauwend was ook het ouderhart [bij] iedere ademhaling en ieder leedvol oog, dat zij tot ons opsloeg.
woensdag 21 januari 1846
Eindelijk geraakten in den vroegen morgen van heden tegen 1 uur het beslissende oogenblik. Dankbaar en gemoedigd dekten wij het wiegje toe en hadden nog lust en opgewektheid God die gegeven en genomen had te loven. Romelia was bijzonder gesterkt geworden en volgde nu ook mijn raad om naar bed te gaan terwijl ik met Truitje opbleef om brieven te schrijven. Ik was er ook bij toen het lijkje uitgekleed werd en was opgetogen van het engelachtige voorkomen. Daarop ging ik naar bed. Romelia had niet geslapen en ik sliep ook zeer onrustig; gedurig eenigzins verschrikt wakker wordende. Gelukkig sliep Arnoud [zoontje] bij ons op de kamer in Gonnetjes ledikantje. Smorgens opkomende gevoelde ik mij wel versterkt en getroost, maar ook zeer weemoedig. Alles in de kamer was opgeruimd en in orden gebragt. Spoedig kwamen ons eenige goede vrienden bezoeken en ondervonden innige deelneming. Het lijkje werd nog gedurig met welgevallen door ons beschouwd en Caroline Wijnaends die savonds bij ons was bood ons aan eene proef te nemen om het lijkje af te teekenen.233-2018>
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten