• Karel van de Woestijne (1878-1929) was een Belgische schrijver. Aan het begin van de Eerste Wereldoorlog hield hij enige maanden een dagboek bij.
27 Januari.
Vandaag is de Duitsche keizer zeven-en-vijftig jaar oud geworden. En de Brusselaars, die op dezen datum niet bedacht waren - wie zou het hun kwalijk nemen? - werden vanochtend voor het eerst van hun leven verrast op eene hoofdstad, de hunne, die aan alle openbare gebouwen, behalve de specifiek Brusselsche, met de Duitsche kleuren versierd was.
Daargelaten of de Brusselaars aan de nieuwigheid pleizier of onpleizier hadden; of hun aesthetischen zin eerder door horizontaal rood-wit-zwart gestreeld werd, dan met vertikaal zwart-geel-rood: het heeft niets te maken met het gevoel, dat er met het stadsuitzicht iets gebeurd is, wat feitelijk voor de Brusselsche gemoedsrust niet moest gebeuren, omdat die gemoedsrust gevestigd is op onveranderlijkheid. Dat vóór den oorlog die onveranderlijkheid op sommige feestdagen verstoord werd, deed er voor bedoelde gemoedsrust minder toe, omdat zij de wijzigingen onveranderlijk-dezelfde wist. Er zijn nu eenmaal straten waar men vlaggen uithangt, en er zijn er waar dit nooit gebeurt en nooit gebeuren zal, zelfs niet in de ongewoonste omstandigheden, een aardbeving bijvoorbeeld.
Ditmaal echter was de stoornis écht. Niet, weliswaar, topografisch: men zou geen vlaggen vinden, waar men ze nimmer zag. Maar, zal ik maar zeggen, chromatisch; en ook, en ook... Ach, hier vind ik het bijvoeglijk naamwoord niet, dat uitdrukken moet hoe de Duitsche vlag, van anderen, namelijk veel langeren vorm dan de Belgische, bij tooi der straten en gebouwen een indruk maakt, die zeer verschillend, en vooral voor Belgische oogen minder aangenaam is, juist vanwege het ongewone ervan.
En misschien ook nog om andere redenen...
Ik heb mijn dagelijksche ochtendwandeling gedaan, en toen ik omtrent het Noorderstation kwam, begon het uit de was-gele lucht in donzige vlokken te sneeuwen. Maar ik vernam tevens muziek uit koper, en toen ik op bekwamen afstand gekomen was, onderscheidde ik het met groote bewustheid uitgevoerde openingsstuk van Franz von Suppé's ‘Dichter und Bauer’. Nog eenige stappen: ik bevond mij onder den drie-mandiepen cirkel van belangstellenden, die door rondstappende Polizei op behoorlijken afstand werden gehouden van een, wel niet zeer talrijke, maar voldoendeluide krijgskapel, die blies. Vóór mij zei een naaistertje tot haar vriendin met misprijzen: ‘Onze grenadiers kunnen dat ook spelen!’ Een pasteibakkers-jongen floot mee, echter een kleinen halven toon te hoog.
Toen begon het wat harder te sneeuwen. Parapluies werden opgestoken, die het gezicht op de spelende militairen zooniet verhinderden, dan toch eenigszins belemmerden. Ik besloot er dan ook toe, mij te verwijderen in de richting van de tramhalte. Ik deed het met te minder moreele tegenstribbeling, dat ik zoowaar mijn eigen regenscherm tehuis had gelaten.
Onderweg vernam ik, dat de waarnemende burgemeester verboden had, dit jaar karnaval te vieren. Tegen dezen maatregel wist ik des te minder iets in te brengen, dat ik waarlijk weinig lust gevoel dit jaar aan de gewoonte der Saturnaliën gevolg te geven. Ik vind het dus een gelukkigen inval, te verbieden dat men zich dit jaar drie dagen voor Asschewoensdag en verder op halfvasten aan uitspattingen over zou leveren.
Over dezen dag meen ik niet, nog iets anders te kunnen vermelden.170-2017>
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten