donderdag 28 maart 2024

Robert Falcon Scott • 29 maart 1912

Robert Falcon Scott (1868–1912) was een Brits marineofficier en ontdekkingsreiziger, die beroemd is geworden als leider van twee expedities naar Antarctica. Tijdens zijn tweede expeditie kwam hij samen met zijn vier metgezellen om het leven. Het bovenstaande fragment is het laatste wat hij voor zijn dood in zijn expeditiedagboek schreef.

Wednesday, March 21 - Got within 11 miles of depot Monday night; had to lay up all yesterday in severe blizzard. To-day forlorn hope, Wilson and Bowers going to depot for fuel.

Thursday, March 22 and 23 - Blizzard bad as ever - Wilson and Bowers unable to start - to-morrow last chance - no fuel and only one or two of food left - must be near the end. Have decided it shall be natural - we shall march for the depot with or without our effects and die in our tracks.

Thursday, March 29 - Since the 21st we have had a continuous gale from W.S.W. and S.W. We had fuel to make two cups of tea apiece and bare food for two days on the 20th. Every day we have been ready to start for our depot 11 miles away, but outside the door of the tent it remains a scene of whirling drift. I do not think we can hope for any better things now. We shall stick it out to the end, but we are getting weaker, of course, and the end cannot be far.
It seems a pity, but I do not think I can write more. R. SCOTT. 
 For God's sake look after our people.

woensdag 27 maart 2024

August Willemsen • 28 maart 1958

• In Vrienden, vreemden, vrouwen schrijft vertaler August Willemsen (1936-2007) over hoe de wereld er tussen zijn twintigste en achtentwintigste voor hem uitzag, en maakt hij “het verstrijken van de tijd voelbaar, tegen een voortdurend aanwezige achtergrond van drank en erotiek, en in een wisselend perspectief van heden en verleden”.

Vrijdag 28 maart 1958
Nog één ding over de maandagavond met Freddie. We dronken eerst een fles witte wijn. […] Toen de wijn op was zei ik dat ik nog een klein flesje cognac had. Ze wilde een slokje, maar ik weigerde [...]. “Waarom zeg je dan dat je het hebt?”
Dat was waar. Om een compromis te vinden liet ik haar zelf het flesje uit de hoek pakken en de glazen inschenken. Ze was al zo tipsy dat ze daarbij op haar broek en op het bed morste. Van het lachen viel ze tegen me aan en legde haar hoofd op mijn schouder. Om kwart over 12 ging ze weg – omdat ze geen huissleutel bij zich had. [...]
Alle dagen dat ik aan het drinken was heb ik me afgevraagd waarom ik dat deed. De avond van Pygmalion, bijvoorbeeld. Ik moet doodmoe geweest zijn, maar ik voelde het niet. Ik was blij dat het stuk goed was gegaan, dronk van alles door elkaar, er waren mooie vrouwen, kortom, er was niets dat me verhinderde dóór te gaan. Maar dat alles verklaart nog niet waarom ik, in diepere zin, een staat van gedeeltelijke (of minder gedeeltelijke) dronkenschap aanlokkelijk vind – terwijl mijn gedachten en gevoelens in zo’n toestand lang niet altijd opbeurend zijn. Die avond waren ze dat wél, maar nu ik er nog eens aan terugdenk: wat ik vooral voelde, op het Pygmalion-feest was één grote en blijvende dorst én het genoegen dat het me deed, die te lessen.

dinsdag 26 maart 2024

Gustave Flaubert • 27 maart 1875

• De Franse schrijver Gustave Flaubert (1821-1880) en zijn landgenote George Sand (1804-1876) schreven elkaar vele brieven. Hieronder een fragment uit een ervan. Uit Wij moeten lachen en huilen (vertaald door Edu Borger).

Parijs, 27 maart 1875
Wat moet ik over mijzelf vertellen? Ik ben niet in topvorm. Ik heb... ik weet niet wat. De broomkalium heeft me gekalmeerd en me eczeem op mijn voorhoofd bezorgd. Er vinden abnormale dingen in mijn persoon plaats. Mijn psychische uitputting moet een of andere verborgen oorzaak hebben. Ik voel me oud, versleten en overal ziek van. En andere mensen vervelen me even erg als ik mezelf.
Niettemin ben ik aan het werk, maar zonder geestdrift, zoals je strafwerk maakt, en misschien ben ik wel ziek van het werken, want ik ben aan een onzinnig boek begonnen.
U raadt me in een van uw laatste brieven aan de oude Hugo geregeld op te zoeken! Welnu! de laatste keer dat ik hem zag heeft hij me diep ongelukkig gemaakt. De onzin die hij over Goethe verkocht is onvoorstelbaar; hij geloofde bij voorbeeld dat hij Het kamp van Wallenstein heeft geschreven en schreef de Wahlverwantschaften aan Ancillon toe! Hij had nog nooit van Prometheus gehoord en vond Faust een zwak stuk! Dat bezoek heeft me letterlijk ziek gemaakt!
Als de Sterken zo zijn, hoe moet het dan met de anderen gesteld zijn! waar kan men nog geestdriftig over worden?
Daarom verlies ik me als een oude man in mijn jeugdherinneringen. Ik verwacht niets meer van het leven dan een reeks vellen papier om met inkt vol te kladden. Het lijkt of ik door een woestenij zonder einde reis en ik weet niet waarheen. En ik zelf ben tegelijkertijd de woestijn, de reiziger en de kameel!

maandag 25 maart 2024

Boudewijn Büch • 26 maart 1999

Boudewijn Büch was een Nederlandse schrijver en programmamaker. Een boekenkast op reis is zijn 'persoonlijke kroniek' over 1998.

24 maart
Op zoek naar mijn Schrofer-archiefje. Ik kan het niet gemakkelijk vinden. P. [vriendin Panda] zou het zó hebben kunnen opsporen, maar die is er niet meer. Wat ik mij de afgelopen twee dagen vooral herinner: dat ik in de Schrofer-tijd ook al zo ongelukkig en diep melancholisch was.

Nijmegen en Amsterdam, 25 maart
Optreden in Nijmeegse schouwburg. Verschrikkelijk. Ik heb er na tien minuten al geen zin meer in. Vooraf even naar De Slegte. Koop daar wat en laat een veeldelig biografisch woordenboek naar het Amsterdamse filiaal verslepen. Antiquariaat Van Hoorn is altijd leuk. Een van de mannen daar roept: ‘Ik heb twee boeken over het Vierlandenpunt voor je!’ Grapje, maar aardig dat hij het nog weet. Had hem daar een jaar geleden om gevraagd toen ik bezig was het televisieprogramma over het Drie-/Vierlandenpunt bij Vaals te maken. Maar wel heeft hij een ansichtkaart van het (voormalige) Vierlandenpunt. Alleen kan hij de kaart niet meer vinden... Hij zal hem zoeken en later opsturen. Enkele Napoléon-dingen gekocht.

Zwolle, Emmen en Amsterdam, 26 maart
Uit droevigheid naar Zwolle. Waanders is een verdomd leuke boekhandel. Bij De Slegte een curieus ding: Selected speeches van Haile Selassie (1967). Naar Emmen, wat een verdomd eind rijden is dat! Boekhandel Vermeer (Noorderstraat 38-40) is een uitzonderlijk goede boekhandel. Koop wat boeken over het turfsteken en de ontvening van Drenthe, iets dat mij mateloos interesseert. Ik houd van Drenthe. Vroeger kwam ik graag bij meesterdrukker Ger Kleis (die prachtige boekjes van mijn werk heeft gemaakt). We hadden daar enige weken. Ik hield van die man. Nog steeds, overigens, al zien we elkaar nooit meer, maar dat komt door mijn mensenschuwheid. Topoptreden in de Muzeval. Het is en blijft een rare zaal, maar ik ben dol op dat Drentse publiek. De lange reis terug. Moe. Stukjes typen omdat ik voorraad moet maken vanwege de reis naar Amerika. Typ met vermoeide ogen tot aan de ochtend.

zondag 24 maart 2024

Alexander Ver Huell • 25 maart 1863

Alexander Ver Huell (1822-1897) was een Nederlandse tekenaar en schrijver. Uit: Het dagboek van Alexander Ver Huell 1860-1865.

Woensdag 25.
Mijne moeder wordt zwakker. Ik wandel met Marie naar de Zijp. Lieve ontvangst van Mev.w Brandsen en haar jongste dochter. Drinken een glas melk aan de koepel van de Zijp. - Krijg een gouden potlood cadeau van Marie. - Ik gaf haar een bracelet. Van avond is mijn arme moeder zeer zwak. Dr. Everts begint het niet goed in te zien.
11¾. Spreek alleen met mijne Moeder aan haar ziekbed. - Onuitsprekelyke droefheid en gedruktheid van mijn gemoed. Ik had zoo gehoopt dat de ziekte een gunstige keer zoude nemen. - De toekomst is weder donker. Zij verlangt dat wij stil trouwen en spoedig.

Donderdag 26
Gisteren nacht eerst om 3 uur naar bed. Van morgen is mijn moeder iets beter.
6 uur mijn Moeder weder wat zwakker.

Maandag 30 Maart.
Mijne Moeder is weder zwakker.

Dingsdag 31 Maart.
Mijne Moeder verkeert in hoogst bedenkelyken toestand. De Docter verklaart dat ik mij op het ergste moet voorbereiden. - Wandel met Marie langs Zonsbeek en langs den Spoorweg terug. Schrikkelyke uren, die komen moeten. -

Woensdag 1 April.
Mijne Moeder lydt veel en is zeer zwak.

Donderdag 2 April.
Mijne Moeder wordt zwakker en zwakker.

J.H. Leopold • 24 maart 1890

• De dichter J.H. Leopold hield een reisdagboek bij toen hij in 1890 in Italië was.


24 Maart.
's Morgens weer drie kerken en twee museums afgedraafd en natuurlijk moe geworden zonder evenwel eenigen indruk te hebben gekregen. Alleen herinner ik mij, dat eene moderne schilderij mij trof; het was een schilder, Lippo Lippi geloof ik, die zich in verliefdheid neerboog over zijn model, een non. Een aardig vraagstuk wat er na het voorgestelde tafereel gevolgd mag wezen. Ook de non was een beeldschoone vrouw en er was een lichte kleur op haar wangen gekomen bij de nadering van den rankgebouwden jongen man. Een mooie toestand om zich in te denken; heeft zij alles vergeten, overmeesterd door den jongen hartstocht, een vrouw toegevende aan het begeeren, dat reeds den man bemachtigd had; of heeft zij den aandringenden zacht en smeekend afgeweerd, bang nu zij ook bij zich een liefde voelde geboren worden?

Des middags een prachtige toer naar Fiésole, het vroegere Faesulae. Dit ligt op een der hoogste heuvels ten Noorden van Florence, een overoud stadje, want er worden Etruscische zuilen in de kerk getoond en er is een Romeinsch theater en Etruscische muur, enz. En ook de ligging wijst wel op hoogeren ouderdom dan Florence, dat weerloos in de open vlakte ligt. Als de weg hooger en hooger klimt, doet zich weer hetzelfde landschap open, dat wij gister al van de Piazza Michel Angelo hadden. Een ruim en wijd vergezicht, liefelijk, niet trotsch, want de bergen zijn hier niet hoog, het zijn heuvels, alle groen bebouwd en dicht bezet met huizen en dorpen. En over een gansche streek van heuvels wordt het gezicht gegeven tot aan een verren horizont toe, waar een verlaten zonnestraal schijnt op een groene helling, waarop wit een klein verlaten dorpje, verloren in de bergen ligt. En dit geeft de gewone gedachte, hoe ook daar menschen wonen, leven, onbewust van al wat mij bezig houdt, zooals ik van hunne lotgevallen onbekend ben. Rustig ligt het daar, aan den lachenden heuvelkant, vergenoegd in zijn vergetelheid.

[...]

Erich Kästner • 23 maart 1945

Erich Kästner (1899-1974) was een Duitse schrijver. "Anfang 1945 gelang es ihm, mit einem Filmteam zu angeblichen Dreharbeiten nach Mayrhofen in Tirol zu reisen und dort das Kriegsende abzuwarten. Diese Zeit hielt er in einem 1961 unter dem Titel Notabene 45 veröffentlichten Tagebuch fest." Het boek is in het Nederlands vertaald door Jan Bert Kanon.
Onderstaand fragment is afkomstig van de DBNL; het is onduidelijk of het hier om de vertaling van Kanon gaat.

Mayrhofen, 23 maart 1945.
We logeren bij Steiner, heel vriendelijke mensen. Hij zorgt voor zijn vee. Zij is de vroedvrouw van het dorp. Viktoria, hun dochter, helpt in de huishouding. Een zoon is gesneuveld. De andere vecht nog ergens. De foto van de gesneuvelde zoon staat zwartomfloerst in de woonkamer. Ook de vriendelijkheid van de ouders en hun knappe dochter draagt een rouwfloers. Viktl, zoals Viktoria genoemd wordt, vergeet af en toe haar verdriet. Want haar verloofde, die uit Hintertux komt, is gewond, ligt in een ziekenhuis dicht bij huis en komt als soldaat niet meer in aanmerking. Als we in de warme woonkamer zitten en naar de radioberichten luisteren dan houdt Frau Steiner ons zwijgend gezelschap. De foto van de gesneuvelde zoon is niet het enige wat de kamer siert. Aan de muur hangen, tegenover elkaar, een uit hout gesneden crucifix en een gekleurd Hitlerportret.

Dat het merendeel van de inheemsen ons niet erg mag, is duidelijk te merken en die antipathie is begrijpelijk. Wie leeft van het vreemdelingenverkeer, kan vreemdelingen niet uitstaan, daarmee begint het. Vreemdelingen gebruiken je kamer, je berglucht, je vergezichten, je zonneschijn, je W.C. en je veldbloemen, je moet je wel ergeren. Omdat die dagdieven entrée, huur en kosten betalen moet je je weerzin proberen te onderdrukken en dat maakt het nog erger. Als ze, i.p.v. zelf te verschijnen, het geld over de post overmaakten, dan zou eendracht mogelijk zijn. Maar ze komen, als aanhangsel van hun portefeuille, persoonlijk en dat gaat een beetje ver.

Dat vreemdelingen, zoals de naam zegt, vreemden zijn, zou al voldoende zijn om je te ergeren. Maar meestal zijn het stedelingen, misschien zelfs Berlijners, eigenwijs en aanmatigend, voor het simpele boerengemoed je reinste gif. Nu meer dan ooit. Ze willen als Rijksduitsers gewoonweg niet begrijpen, dat de Tirolers, dus de Oostenrijkers, na 1933 met de liberale wereld en zijn pers nog vijf jaar lang in nauw contact levend, d.w.z. volledig op de hoogte van de feiten, in 1938 Hitler konden toejuichen. Nu, in 1945, begrijpen de ‘Oostmarkers’ het zelf niet meer. En wat doen ze met hun strafbare en onherstelbare vergissing? Ze nemen ons die vergissing kwalijk. Niet zij zijn er de schuld van, dat ze de oorlog met ons verliezen en dat hun zoons met de onzen sneuvelen, maar wij.

En wat doen wij, midden in de ondergang, ook hun ondergang, wat doen wij, i.p.v. hen aan de Neisse en aan de Scharmützelsee en in Schlachtensee te verdedigen? Wij tonen een beschikking van de hoogste instanties, dringen hun bergwereld binnen en maken opnamen voor een film! Zo'n onbeschaamdheid slaat ze met stomheid. Het merendeel van de mensen hier mag ons niet? Het haat ons! En het is een machteloze haat. Want onze frivoliteit is onaantastbaar. De overheid heeft ze ons opgedragen, schriftelijk bevestigd en van een zegel voorzien.

[...]

donderdag 21 maart 2024

Eugène Delacroix • 22 maart 1850

Eugène Delacroix (1798-1863) was een Franse schilder. Dagboekfragmenten en brieven van zijn hand zijn verzameld in Ik heb het niet over middelmatige mensen (vertaling: Joop van Helmond).

Vrijdag 22 maart. [1850]
[...] Wat ik hier maar wil zeggen, is dat in tegenstelling tot de barokke ideeën van vooruitgang die door Saint-Simon en anderen in zwang zijn gebracht, de mensheid op goed geluk koerst, wat men er verder ook over heeft gezegd. Als op de ene plek perfectie overheerst, heerst op een andere de barbarij. Fourier doet de mensheid niet de eer aan hem volwassen te vinden. Wij zijn op z’n best niet meer dan grote kinderen; in de tijd van Pericles en Augustus zaten we nog in de luiers; onder Lodewijk XIV met Racine en Molière kwamen we amper verder dan wat gebrabbel. India, Egypte, Nineve en Babylon, Griekenland en Rome, dat alles heeft onder de zon bestaan, heeft de vrucht van de beschaving op een hoogte gebracht waarvan de verbeelding van de moderne mens zich amper een idee kan vormen en dat alles is ten onder gegaan, bijna zonder een spoor na te laten; het beetje dat ervan rest, is echter onze hele erfenis; wij danken aan die antieke beschavingen onze kunst, waarin we hen nooit zullen evenaren, de luttele juiste ideeën die we er over van alles en nog wat op na houden, het kleine beetje van sommige principes die ons nog als leidraad dienen in de wetenschappen, de geneeskunde, in de kunst van het regeren, het bouwen en per slot het denken. Ze zijn in alles onze meesters en alle toevallige ontdekkingen die ons op bepaalde punten in de wetenschappen een voorsprong hebben gegeven, hebben ons niet voorbij het niveau weten te brengen van de morele superioriteit, waardigheid, grootsheid die de klassieken uittillen boven het gewone menselijke bereik. [...]

woensdag 20 maart 2024

Sigurd von Ilsemann • 21 maart 1933

Sigurd von Ilsemann (1884-1952) was vleugeladjudant van de Duitse keizer Wilhelm II. Een ruime keuze uit zijn dagboeken is in het Nederlands vertaald als Wilhelm II in Nederland.

21 maart 1933
Omdat ik Sell tijdens zijn driedaagse verblijf in Doorn nauwelijks gezien had, bracht ik hem zo-even naar het station. Hij vertelde toen dat hij en Dommes de kroonprins verzocht hadden niet aan de plechtigheid van vandaag in de Garnisonskirche in Potsdam deel te nemen, vooral omdat hij daarvoor geen uitnodiging gekregen had. Hij beloofde het. Toch is hij gegaan en zijn broers stonden bij de Stahlhelm opgesteld. De kroonprins telegrafeerde zijn vader dat hij bij de grote historische gebeurtenis heden in Potsdam in alle trouw aan hem gedacht had. Behalve dit telegram kwamen van het zestig miljoen tellende volk nog elf andere telegrammen binnen; Wellicht in verband hiermee zei de keizer tegen Sell dat men hem in Duitsland levend had begraven, 's Morgens zus, 's avonds zo, 't is werkelijk moeilijk vast te stellen hoe de hoge heer zijn kansen op een terugkeer op de troon nu werkelijk inschat.

25 maart 1933
Voor vandaag had ik voor de keizer een uitstapje naar Kasteel 's-Heerenberg gearrangeerd, maar hij ligt in bed en is ziek. Hij zei echter dat zijn kleinzoon Louis Ferdinand en professor Bodo Ebhard, die vanmorgen vroeg arriveerden, samen met alle heren moesten gaan. Alleen ik mocht thuisblijven om hem gezelschap te houden. Er viel echter niets aangenaams te bespreken, integendeel: ik meldde dat Hitler in de Rijksdag verklaard had dat de regering het vraagstuk van het herstel van de monarchie thans als onbespreekbaar beschouwt. Dat was een voltreffer. Ik nam de hoge heer heel nauwkeurig op. Zijn gelaatstrekken verstrakten, zijn ogen werden heel groot en hij kreeg niet meer over zijn lippen dan het ene woord: 'zo!'. Zoals hij dat zei, klonk het als de bevestiging van een veroordeelde die zijn vonnis te horen krijgt. En dat zou het voor hem ook wel eens kunnen zijn.
Jarenlang hebben Kleist, Levetzow, Grancy en zijn eigen vrouw hem wijsgemaakt dat de weg naar de troon via de nazi's zou lopen, hoewel hij daar weliswaar niet altijd in geloofd heeft, toch wel lang genoeg, vooral de laatste dagen weer. Nu weet hij hoe de nazi's denken en wat hij van hen kan verwachten. Vanmiddag zal hij de rede van de nieuwe kanselier lezen, die ik hem zal brengen. Mocht hij in de toekomst anders spreken en schrijven, in zijn onderbewustzijn zal hij aanvoelen dat zijn oordeel geveld is. Dat begreep hij toen ik het hem vandaag zei. Hoewel ik daarna nog een uur aan zijn bed zat, sprak hij er met geen woord meer over.

27 maart 1933
Vandaag zei de keizer mij dat het triumviraat (wie hij behalve Hitler en Göring bedoelde weet ik niet) helemaal niet in staat is te regeren. Zij zullen binnenkort vastgelopen zijn. Praten konden de nazi's wel en vooral propaganda maken, maar tot handelen waren zij niet in staat. Op deze toon vervolgde hij toen en hij sprak jammer genoeg ook weer behoorlijk scherp over Hindenburg, van wie hij de laatste tijd in de Illustrierte meer foto's heeft gezien dan hem lief is, Het irriteerde hem vooral de veldmaarschalk in de staatsopera in zijn loge te zien.
Nog altijd komen er talrijke brieven over de gebeurtenissen in Duitsland bij Z.M. binnen. De inhoud is in drie categorieën te verdelen: brieven over de terugkeer van de keizer als monarch, andere over zijn terugkeer als privépersoon en ten slotte brieven waarin alleen steun wordt betuigd. Schwerin heeft het bevel gekregen alle brieven te beantwoorden met de insteek dat alleen de keizer de orde in het vaderland kan herstellen en dat er derhalve harder dan ooit gewerkt moet worden voor zijn terugkeer.

dinsdag 19 maart 2024

Paul Léautaud • 20 maart 1933

Paul Léautaud (1872-1956) was een Franse schrijver. Onderstaand fragment komt uit Particulier dagboek 1933. Vertaling: Ed Jongma.

Maandag 20 maart — Maaltijd en avond bij M.D. Steeds beter. Ik klaagde over het ongemak van de divan. Zijn overgestapt in haar bed. Ik hoefde haar niet te smeken om zich helemaal uit te kleden. In een seconde volkomen naakt. Maar wat ik niet gedacht had: zij is nog steeds ongesteld. Omdat ik mij erover verbaasde, dat zij niets schijnt te duchten, zei zij dat zij een kleine tampon inbrengt met een desinfecterend middel. Heel onaangenaam om je dat voor te stellen. Ik besluit om haar te verzoeken daarvan af te zien. Doet er niet toe: bij haar niet: kijken, betasten, kussen, liefkozingen, gevoelens - het genot dat de Gesel mij schenkt. Ik kan het verschil samenvatten met de woorden: een bepaald soort stugheid. Zij heeft geen rood haar, maar blond, goudblond.

Donderdag 30 maart — Iets vreemds. Ik heb de avond van de twintigste maart met M.D. doorgebracht. De volgende ochtend merkte ik een licht, ongebruikelijk gevoel in de urinebuis. Zette dat op rekening van haar desinfecterend voorbehoedmiddel. Dan, een paar dagen later, twee of drie keer in twee dagen een heel scherp, branderig gevoel bij het plassen, en alsof er een verstopping zat aan het begin van de buis. Merkte bovendien op, dat er vlekken op mijn hemd zaten. Zette dat op rekening van een beetje etter dat opnieuw in mijn urine zat, net zoals meen ik twee jaar geleden. Afgelopen dinsdag ontvang ik een briefje van M.D. waarin zij mij vraagt haar om 6 uur bij Sainte-Geneviève op te zoeken, dat zij wat problemen met haar gezondheid heeft gehad en dat zij mij iets wil vragen. Ik kon niet eerder dan vanavond naar haar toe. En daar vertelt ze mij dat zij ... in de... gehad heeft, en vraagt of ik van mijn kant niets gehad heb, waarbij ze mij eraan herinnert dat ik haar verteld heb ooit een druiper gehad te hebben, en dat zij zich afvroeg of misschien... Mijn tegenwoordigheid van geest schoot te kort. Ik antwoordde: 'Niets aan de hand,' en als ik iets had, dan ziet een vrouw dat onmiddellijk als ze de man op een bepaalde manier liefkoost, wat zij als juist erkende. Ik ben zelfs vergeten te noteren dat ik een paar lichte bloedsporen aantrof op mijn hemd, toen ik terugkeerde van...


maandag 18 maart 2024

Virginie Loveling • 19 maart 1915

Virginie Loveling (1836-1923), zus van schrijfster Rosalie Loveling en nicht van schrijver Cyriel Buysse, was een Vlaamse schrijfster en dichteres. Tijdens de Eerste Wereldoorlog hield ze een Oorlogsdagboek bij.

Vrijdag 19 maart '15.

De agenten van politie zijn opnieuw gewapend. Het heeft gesneeuwd dezen nacht. De daken liggen wit. Langs den achterkant van mijn huis, dat op een groot vierkant uitziet, waar al de tuintjes samenkomen, rust een donzige, blanke barm op elk laag muurtje: het lijkt op eene reuzenwafel met suiker bestrooid.

De lucht is helder en de zonne schijnt. Het tik,-tik-takken van een luchtgevaarte nadert meer en meer. Waar vandaan mag het komen? De blik zoekt naar omhoog in al dat hemelblauw. Ja... daar verschijnt hij, de vliegenier, zelf onzichtbaar op zijn wondertuig. Het is een Taube met langen staart. Hij daalt en daalt al meer en meer in de richting naar St. Denijs toe, zinkt zachtjes weg achter de schoorsteenen en de huisvorsten...

Een beeld van vooruitgang dat geen beeld van vrede is. Luid overgalmen den Steenweg in dezelfde richting evenzoo, opwekkende marschgezangen van hen, die naar den IJser trekken en den dood.

Het weêr is koud. Groote wolken zeilen nu aan, door andere achternagezet, met strooken blauw en zon daartusschen. Het is volop maart met hare grillen van lach en haar streven naar tweespalt.




zondag 17 maart 2024

Jean-Paul Franssens • 18 maart 1986

• Uit een brief van schilder-schrijver Jean-Paul Franssens (1938-2003) aan Henk Hofland. Franssens’ boek Zuiderkerkhof 1 bevat notities en brieven waarin hij zich zijn jeugd, zijn studietijd en zijn reizen herinnert – en zich een genadeloze criticus van zijn eigen ambities en tekortkomingen betoont.

Amsterdam, 18 maart 1986
In Amsterdam knettert en spettert het van het voorjaar. Het lijkt wel alsof er een hele lichting verse meisjes neergestreken is. Je krijgt het gevoel dat je hebt bij het zien van de eerste zwaluwen; de ene dag zijn ze er nog niet en plotseling is de lucht er vol van. Gisteren werd ik weliswaar door een mevrouw uitgescholden voor vieze oude man omdat ze mijn Lilis-gedichten had gelezen, die ze schandelijk vond, terwijl het de meest onschuldige cyclus is die een mens ooit heeft geschreven, maar die opmerking kon mijn voorjaarsgeluk niets in de weg leggen. Wat zijn sommige mensen toch kwaadaardig en jaloers. Zelfs op de seizoenen. Ik heb van mode weinig verstand, maar ik heb zo het idee dat vrouwen momenteel te veel kleren hebben die ze gelijktijdig willen laten zien; ze trekken daarom veel bloesjes en truitjes over elkaar aan. Alles hangt en kleddert vol slordige overmoed over alles heen. Het is een soort verrassingspakket: waar zit wat onder wat. Ook aan de oprechte fetisjist is bij de dameskleding gedacht. Zouden ze nog bestaan, die vreemde, ongezond uitziende mannetjes die in de Kalverstraat soms zomaar een deugdzaam meisje van haar keurige vlecht beroofden? Dat moest snel gaan, met een vlijmscherp mesje. Het meisje merkte de diefstal niet eens. Vroeger had je ook inktwerpers en kuitenprikkers die met een hoedenpen zomaar op klaarlichte dag een juffrouw in haar billen staken. Of heb je daar nog nooit van gehoord?

Sophia van Württemberg • 17 maart 1873

Sophia van Württemberg (1818-1877) was de eerste vrouw van koning Willem III. Ze schreef brieven aan een hartsvriendin, Lady Mallet, die door het ontbreken van enige terughoudendheid gelezen kunnen worden als een dagboek. Den Haag, 

17 maart 1873
Tegen de avond kwam gisteren het overlijdensbericht van de koningin-moeder van Württemberg. Alleen haar dochter Cathérine was bij haar. Soms was zij geestelijk in de war, dan beschuldigde zij koningin Olga ervan haar vergiftigd te hebben. Al dadelijk na haar dood - zij was bij wijze van spreken nog niet koud - zei de koning: "Het is heel onaangenaam als zoiets in het voorjaar gebeurt. Het bederft ons genoegen." Zoiets: de dood van zijn moeder!


H.P. Berlage • 16 maart 1923

H.P.Berlage (1856-1934) was architect en stedebouwkundige. In 1923 maakte hij een reis naar Nederlands Indië, waarvan hij een dagboek bijhield: Mijn Indische reis. Gedachten over cultuur en kunst.

16 maart
Het was vandaag een gelukkige dag. Want het vroege ontwaken, zonder het brommend geluid van de schroef bracht, met de verrassing dezer rustige stilte, de zekerheid in de haven van Colombo te zijn aangeland; en de gauwe blik door de patrijspoort, die van het eerste gezicht op een Indische stad. Toch is dat een openbaring van landschappelijken aard, die men plotseling ondergaat, omdat de plantengroei in het Oosten alles overheerscht. Het landschap wordt er gekarakteriseerd door de plant; haar groen, en welk een groen, in alle mogelijke variëteiten is daarin beslissend. En in verband met den aard van de plant, versymboliseert zich als 't ware dat groen in de cocospalm. Want niet zoodra verlevendigen haar spitse bladen het silhouet der algemeene bebossching, of men weet in een andere wereld te zijn. Dat groen ligt over alles heen gespreid; geen stukje of topje van den ondergrond wordt zichtbaar. Het is als een deken waarin zelfs geen motgaatjes zijn te vinden. De groene kust kent ook geen overgang naar zee. De eilanden drijven als groen-boeketten op het water. Ik vat het dichterschap van Multatuli's 'gordel van smaragd;'
Bonsel schrijft in zijn 'Indienfahrt', een prachtige inleiding, aan boord genoten, tot den geheimzinnigen Indischen geest, over de heerschappij van het dier.
De schrijver ziet op zijn reis een koningstijger op een rotsplateau, monumentaal gestrekt. Dit doet hem den tijd verbeelden, toen het dier nog alleen op aarde leefde en het van nature koninklijke wezen in Indië den scepter hield omklauwd. Jk zou, met een variant daarop, deze waardigheid aan de plant willen toekennen, die als oerbegin van alle leven toch zeker het eerst-geboorterecht bezit. Door haar majesteit is zij in Indië ook inderdaad het 'andere' van het Westen. En dat de plant, evenals het dier, een ziel bezit, zal toch geen bioloog meer durven ontkennen.
[...]

vrijdag 15 maart 2024

H.P. Berlage • 15 maart 1923

H.P.Berlage (1856-1934) was architect en stedebouwkundige. In 1923 maakte hij een reis naar Nederlands Indië, waarvan hij een dagboek bijhield: Mijn Indische reis. Gedachten over cultuur en kunst.

15 maart
De Indische Oceaan is voor een zeereis misschien de allermooiste, voor welke waardeering het seizoen wel zal hebben meegewerkt. Want de maand Maart schijnt daarvoor de uitverkorene. Het meest genoot ik in die week van de zonsondergangen, zooals men wel eens op Japansche en Chineesche prenten ziet. Hebben de Westersche kunstenaars wel ooit vermocht de natuur zoo te verbeelden, als deze meesters van de lijn?
En starend op de vorens, die het schip in het water trekt, afgewisseld door meegolvende dolfijnen, en plotseling opvluchtende vliegende visschen, bewonderde ik het onbegrijpelijk scherpe vermogen, waarmee deze oosterlingen o. a. de fijnste bewegingen van den golfslag weten vast te leggen. Bij zonsondergang is de hemel aan de lichtzijde azuurblauw, waartegen roodgloeiende wolkenslierten staan. De zee violet, zelfs inktkleurig. Maar het meest wordt de verbeelding geprikkeld door het cubistisch silhouet der wolkenbanken aan den horizon, die door hun onbewegelijken stand aan de fata morgana van het een of andere „Atlantis" doen denken. En het merkwaardigste is, dat deze verschijning zich elken avond herhaalt.

woensdag 13 maart 2024

Gerard Bilders • 14 maart 1860

Gerard Bilders (1838-1865) was een Nederlandse schilder. Zijn brieven en dagboek zijn te lezen bij de dbnl.

14 Maart.
- Ik begin eene groote liefde voor mijne kamer op te vatten, vind openslaande ramen hoe langer hoe aangenamer, een gezigt over het water hoe langer hoe liever, en mijne vrijheid! Lieve, dierbare vrijheid, trouwe gezellin sedert zoo geruimen tijd, zal ik van u moeten scheiden om der noodzakelijkheid wille, uwe vijandin? Het afscheid zal treurig zijn en het vaarwel met tranen in de oogen worden uitgesproken. En dat ik bovendien een gek figuur maak, zal ik meenen te lezen op de lippen en in de oogen van alle bekenden.

Ik begin nu alweder te bedenken, hoe ik het zal aanleggen, zoodra ik weder geld zal bezitten. Zal ik mijne armoedige dagen vergoeden door het mij zoo aangenaam mogelijk te maken en mijn pleizier eens regt den baas te laten spelen? Zal ik bedaard en afschuwelijk verstandig zijn en rekenen op de slechte dagen, die weêr op nieuw te voorschijn kunnen komen, en derhalve een eentoonig en kalm leventje leiden? Ik weet het niet. Als er geld is, staan er twee geesten naast mij; de eene is de geest van het feestvieren, de andere die van het geld om het geld. De eerste roept mij toe: - Laat toch de goede dagen niet ongebruikt voorbijgaan, zoodat de eene dag gelijk is aan den anderen en ge naauwelijks bemerkt, dat er voor de jeugd genoegens op de wereld zijn! Maak toch gebruik van de oogenblikken van voorspoed en laat zien, dat het u goed gaat! Het leven is eentoonig genoeg, en vreugde is zeldzaam. - En de andere, de geldgeest, zegt: - Kijk toch eens, hoe die rijksdaalders blinken! Er liggen er veertig, doch verbeeld u, hoe het wezen zou, indien er eens tachtig lagen! Verbeeld u, hoe gerust ge zoudt zijn, indien zij u ten dienste stonden! Daarom, bewaar ze, verstop ze, keer ze om en zorg, dat ze u niet onbedacht ontsnappen! Geld geeft magt, geeft zelfvertrouwen, geeft een moed, die aan overmoed grenst. Alles durft ge wagen, als dat u begeleidt, en niets zijt ge waard zonder spetie [geld]. - Het is een dilemma; ik moet die twee doodvijanden met elkander verzoenen.

dinsdag 12 maart 2024

George Orwell • 13 maart 1936

George Orwell (1903-1950) was een Britse schrijver en journalist. Van 1941-1943 werkte hij voor de op India gerichte Eastern Service van de BBC, waardoor hij de politieke en militaire ontwikkelingen op het vasteland op de voet volgde. Zijn dagboeken zijn gepubliceerd als Diaries. gedeeltes eruit zijn hier te lezen. De Nederlandse vertaling (van Nelleke van Maaren) is gepubliceerd in de reeks Privé Domein.

13.3.36. Op 4 Agnes Terrace, Barnsley. Dit huis is groter dan ik dacht. Twee kamers en een kleine voorraadkast onder de trap beneden, 3 of 452 kamers boven. 8 mensen in huis – 5 volwassenen en 3 kinderen. De voorkamer, die de salon zou moeten zijn, wordt als slaapkamer gebruikt. In de woonkamer, ongeveer 4,20 bij 3,50 m, zijn zoals gebruikelijk het aanrecht, de gootsteen en de wasketel. Geen gasfornuis. Elektrisch licht in alle kamers op één na. Wc buiten.

Het gezin. Mr Grey, een kleine, krachtige man van ongeveer 43, met grove trekken en een opgezette neus en heel vermoeide en bleke tint. Hij is vrij kaal en heeft zijn eigen tanden nog (ongebruikelijk bij iemand uit de arbeidersklasse van die leeftijd) maar ze zijn erg verkleurd. Een beetje doof, maar zeer bereid om te praten, vooral over technische bijzonderheden van de mijnbouw. Heeft in de mijnen gewerkt sinds hij een jongetje was. Eén keer begraven onder een lawine van aarde of stenen – geen gebroken botten, maar het duurde tien minuten voor ze hem hadden uitgegraven en twee uur voor ze hem naar de liftkooi hadden gesleept. Hij vertelt dat er geen voorzieningen (brancards enz.) zijn om gewonden weg te halen van de plek waar een ongeluk is gebeurd. Natuurlijk zou er een soort brancard kunnen worden gemaakt die op de rails loopt, maar dat zou betekenen dat in de tussentijd alle kolentransport moest worden gestaakt. Dus gewonden moeten naar de liftkooi worden gedragen door helpers die zich dubbel moeten buigen en maar heel langzaam vooruitkomen. Mr G. laadt de kolen op karren nadat ze zijn uitgehakt – scufting wordt dat geloof ik genoemd. Hij en zijn ploeggenoot worden voor stukwerk betaald, 2/2d per ton – 1/1d de man. Voor een volle werkweek is zijn loon gemiddeld £2-10-0. Zijn inhoudingen komen op 6/11d. Hij werkt in Darton, ongeveer 7 kilometer verderop, en gaat daar per bus heen. Vervoerskosten 6d per dag. Dus zijn nettoloon voor een volle werkweek is ongeveer £2-0-0.

Mrs G. is een jaar of 10 jonger. Een moederlijk type dat altijd aan het koken en schoonmaken is, minder zwaar dialect dan haar man. Twee meisjes, Doreen en Ireen (spelling?) van 11 en 10. De andere huurders zijn een meubelmaker, die werkt aan het houtwerk voor de nieuwe hondenrenbaan en zijn zoon van een jaar of 11, en een professionele zanger die in een van de pubs gaat zingen. Alle grotere pubs in Barnsley hebben bijna constant zangers en danseressen (van wie sommigen heel onzedelijk zijn volgens Mrs G.) in dienst.

Het huis is heel schoon en fatsoenlijk, en mijn kamer is de beste die ik hier in het Noorden heb gehad. Flanellen lakens deze keer.

maandag 11 maart 2024

Stijn Streuvels • 12 maart 1917

Stijn Streuvels (1871–1969) was een Vlaamse schrijver. Tijdens de Eerste Wereldoorlog hield hij een dagboek bij.

12 maart 1917
Al de drijfriemen en het koper in de fabrieken worden aangeslagen en moeten ingeleverd worden. 't Geen een overwegend gevolg zal hebben voor de voortbrengst na de oorlog - 2 jaar langer ongemak en nood. Het lijkt wel, en de mensen zien het al meer in - een systematisch uitzuigen van 't land - 't ene na 't andere wordt opgeëist en weggevoerd en 't zal achterna waar worden 't geen men al meer hoorde: de Duits zal hier niet eer vertrekken tenzij hij alles opgegeten en weggevoerd heeft. Waar en wanneer zullen onze fabrikanten hun drijfriemen en hun koper kunnen vervangen om het werk aan te vatten na de oorlog.

15 maart 1917
Nieuwe huiszoekingen - er wordt voort gesmokkeld - alles stijgt nog in prijs en de mensen kopen maar altijd voort. De teruggekeerde werkelozen vertellen hun onmenselijke ellende die ze geleden hebben.
Zulk een ongelukkige zie ik staan te midden 't marktplein te Kortrijk beladen met zijn deken en baalzaak - een troep jongens en nieuwsgierigen staan er rond om hem aan te kijken en uit te vragen en omdat hij samenscholing verwekt wordt de ongelukkige door een soldaat in de bak gedraaid!

zondag 10 maart 2024

Marcel Jouhandeau • 11 maart 1971

• Marcel Jouhandeau (1888-1979) was een Franse schrijver. Een selectie uit zijn dagboeken is verschenen in de reeks Privé-domein. Vertaling: Hepzibah Kousbroek.

[voorafgaand, 28 februari]

* 11 maart.
Langzamerhand kwijnt Elise weg. Diep in haar oogkassen is de blik nog helder. Die wanhopige, sprekende blik, die ze op mij richt, een flits aan een afgrond ontsnapt, lijkt mij te verwijten dat ik er nog ben, terwijl zij er binnenkort niet meer zal zijn. Ze denkt met een soort wanhoop aan alles, waarvan ze dacht dat het van haar alleen was, dat ze nooit zal weerzien, terwijl ik het zal terugvinden nadat ik afscheid van haar heb genomen, en er heer en meester over zal zijn. God weet dat haar luxe voor mij niet telt, behalve als een ballast, een nutteloze nasleep die alleen de herinnering aan haar zal verlengen, zonder mij ervan te kunnen overtuigen dat ik iets anders ter wereld bezit dan mijn werk en mijn naam.
Van tijd tot tijd, om haar af te leiden, noem ik namen die haar aandacht zouden kunnen afwenden van de idee-fixe die haar kwelt. Tevergeefs. Ze wil noch praten noch ophouden mij wezenloos aan te staren.

* Elise, bewusteloos vandaag, willoos, zonder stem, bijna zonder licht in de ogen (haar blik is versluierd), heeft alleen onze bediende enige sympathie getoond, door haar wang te strelen. Jegens mij, totale onverschilligheid.
Ik keek naar dat verslagen Gorgonenmasker en hoorde haar denken; die gaat vanavond een met roze zijde beklede kamer binnen. Dan beschikt hij overal over: de televisie, de badkamer. Hij heeft nu de sleutels van de salon in zijn zak. God weet dat niets van dat alles er voor mij toe doet, en in haar ogen lijkt het of ik haar onteigen. Gelukkig is er Marc, om aan haar leven een zin te geven waardoor het geen totale nederlaag wordt.

* 13 maart.
Et divites dimisit inanes.*
Vanavond was ik getuige van iets dat ondenkbaar leek. Ik heb Elise geheel naakt gezien, onder een laken, als een mummie. Haar lichaam loopt leeg, men kan haar niet meer kleden.
Wie zou niet door duizeling worden bevangen, in de aanwezigheid van een dergelijke ontreddering.



* Uit het Magnificat. Esurientes implevit bonis et divites dimisit inanes = Hongerigen heeft Hij met gaven vervuld, en rijken heeft Hij leeg weggezonden.

Annemarie Buitenhuis • 10 maart 2004

• Annemarie Buitenhuis (1939) volgde in 2004 het proces-Dutroux, en schreef erover in een dagboek.

8 maart [2004]
Dutroux maakt zelf bekend dat zijn gezicht weer gefilmd mag worden door de pers.
Reportage over de vader van Eefje, die 9 jaar geleden verdween. Hem overkwam het dat hem werd gezegd dat hij niet mocht/kon plezier maken. Kort geleden.
OM-rechter Langlois heeft zijn beschuldigingen uitgesproken, een hele dag lang.

10 maart [2004]
Vandaag schijnt een moeilijke dag te zijn geweest voor de ouders van de slachtoffers-meisjes. Jacques Langlois was aan het woord en de beschuldigingen werden gedetailleerd uitgesproken.
Dutroux ontkent de ontvoering van Julie en Mélissa, zijn vrouw houdt hem er persoonlijk verantwoordelijk voor.
Laetitia D (7 dagen gevangen gezeten in kleder D.) stond oog in oog met Dutroux (getuigenis) maar wilde hem niet aankijken.

15 maart [2004]
Netwerk -
Jac. Langlois zegt dat D alleen en voor zichzelf werkte.
H. Lerouge (in een boek over Nihoul, vandaag verschenen) staat de netwerktehorie voor.
De journalist van De Standaard (Eeckhout), al eerder geïnterviewd, zegt dat de tegenstelling gelovige-ongelovige [?] niet zal worden opgelost. Hij denkt dat D. alleen werkte.
Eeen van de meisjes (Laetitia Delhez) verliet aangedaan de rechtzaal - tumult in de rechtzaal - bij de bespreking van bijzonderheden van D en L die kennelijk voor haar te enerverend waren.

Mensje van Keulen • 9 maart 1977

Mensje van Keulen (1946) is schrijver. Uit: Alles raak (2023).

9 maart
lk haalde de negende druk van Bleekers zomer. Dat ik al anderhalf jaar geen geld heb gekregen, liet ik voor wat het was. Thomas [Thomas Rap] klaagde over de onbetrouwbaarheid van mensen om hem heen en dan ineens: 'Hoe is het met je verhalenbundel? Ik wil niet lastig zijn, hoor.' 'Bezig,' zei ik met toegeknepen keel. Iets in mijn hoofd zocht koortsachtig naar een ander onderwerp. Met schroom vroeg ik hoeveel exemplaren hij aan de ECI [boekenclub] had verkocht.
Tweeduizend, geloof ik,' zei hij. 'Wil je het nu weten?'
Ik knikte.
Hij bladerde: 'O, eh, zesduizend.'
lk zat als verlamd op de stoel te kijken naar het boek op zijn bureau vol versjes, prenten en handtekeningen voor Lotje, zijn dochter. Ik durf hem niet om geld te vragen, niet te zeggen dat ik geen verhalen heb en bij AP [Arbeiderspers] blijf, o, hoe moet dat met de dummy die hij al heeft laten maken!
Bij AP zijn de gedichten van Joop Blaauw [vergeten dichter] zoekgeraakt. Sontrop zou Blaauw bellen, maar Blaauw belde uiteindelijk zelf en blijkt goddank een kopie te hebben, zodat Gerrit [Komrij] en ik een selectie kunnen maken.
Mijn moeder staat boven te poetsen en te stofzuigen. Vanaf zes uur is ze al op. En ik zijg telkens neer, val bijna in slaap, ben te lui voor alles, denk aan niets dan treurige voorvallen. En aan Lon. Dat hij me ontglipt. Dat hij me al ontglipt is.
Ach mijn lieve moeder, ik zal straks een lekker bad voor je klaarmaken.

Ik moet me voornemen vanavond eens wat door te werken aan Overspel, niet telkens zo over een enkel woord te struikelen. ik sloeg Van het Reves Wintervertellingen op, op zes verschillende bladzijden, en hoewel of juist omdat ik hem zo graag lees, schrok ik af en toe van de clichés, onmachtige sprongen en zinnetjes als: Er hing een spannende sfeer. / En toen / En terwijl / En tenslotte/. En dan het 'mompelen'. Iemand kan mompelen en er kan een gemompel klinken, maar telkens 'mompelde hij' of 'mompelde zij' is lelijk.
Lon [echtgenoot Lon van Keulen] heeft foto's van Loesberg [schrijver en vriend] gemaakt, hij staat er af en toe op zoals hij wil zijn: weerzinwekkend. William Rothuizen zal hem interviewen voor HP. W.R. liep overigens vrijdagnacht met Tineke, Corrie en mij mee. Corries huis is het laatste in de rij en daar ging hij, zo bleek later, naar binnen. Toen Corrie 's morgens wakker werd, vond ze hem naast haar in bed. Ze vroeg: 'Mag ik weten hoe je heet?'

donderdag 7 maart 2024

Nicolaas Beets • 8 maart 1834

Nicolaas Beets (1814-1903) was een Nederlandse schrijver. In zijn studententijd hield hij van 1833-1836 een dagboek bij.

Leiden 8 Mt 1834
N.M. van half 4 - 5 't schrikkelijk druk gehad ten einde alles in gereedheid te brengen en te laten brengen ter ontfangst van het Dispuut. Zulk een dag is een gulden dag voor de hospita, een ezelsdag voor de dienstmaagd, en een der pijnlijkste voor den student. Van 6 - 2 Dispuut.
‘Een kille doodskou' greep mij aan
Toen elk mijn disch verliet.’
[allusie op het werk van Tollens]
Niet omdat de eenzaamheid als den Hertog, in 't vers waar uit deze regels zijn, mij siddering aanjoeg, maar 't is een der elendigste gewaarwordingen, wanneer men een dozijn jongelui op zijn kamer gehad heeft en die behoorlijk uitgelaten, terug te keeren op zijn vertrek. Alles van zijn plaats, alles vuil - De symmetrie waarop gij en uw hospita met vereende krachten zoo gewerkt hebt en telkens veranderd en verbeterd, geheel verbroken. Uw lamp staat niet meer in 't midden; uw kaarsen branden in de pijp - de helft van uw wijnflesschen ligt op zijn kant op tafel - een paar zijn er nog overeind; gij valt over een kurk die op de grond ligt en trapt een pijpe-kop tot gruis - uw brood ligt in ongeregelde brokken in de broodmand en op de borden - uw kaas -- kunt gij niet aanzien - daar staat een wijnglas half vol met asch van een cigaar die aan de wanden hangt; de tafel is vol asch uit de pijpen - hier staat dit kopjen dat bij dat schoteltjen hoort - hier ligt een heele plas wijn, gestort - doch nu wordt de beschrijving al te hartroerend en ik schei er dadelijk uit - Met overdenkingen aan onze laatste gesprekken ontleend ging ik te bed en viel weldra in slaap. L. Zondag 9 Maart 1834. V.M. Indien de zon over het schouwspel van wanorde en elende dat mijn kamer opleverde is opgegaan, ik heb het niet gezien. Om zeker te weten alles aan een kant te vinden kwam ik niet dan ten 10 uren uit mijn slaapvertrek. Eere zij de dienstmaagd! 't was of er niets gebeurd was. Alles was op zijn plaats, de tafel glom als een spiegel, 't ontbijt was netjens opgezet &c. Ik bracht nu ook mijn kamer dadelijk in zijn vorige toestand en herstelde de boeken die ik gewoon ben rondom mij te hebben in hunne rechten. [...]

woensdag 6 maart 2024

Jacoba van Melissen • 7 maart 1768

• In een van de laatste nummers van het tijdschrift Literatuur (2004) zijn een aantal fragmenten opgenomen uit het 'Dagenboeck' van ene Jacoba van Melissen, bewerkt door Kees 't Hart. Sommige van de personen die erin voorkomen hebben echt bestaan, maar het dagboek is fictief.

7 Maart (1768)
Mevrouw Johanna ligt dagen achtereen stil als een muis in bed, Mevrouw Van Merken dept haar voorhoofd. Wanneer zij weg is, slaapt ze in. Om vier uur, vlak voor de uurmelding [in deze tijd werd in Amsterdam bij sommige huizen van aanzienlijke ingezetenen het juiste uur afgeroepen, KtH], schrok ze wakker, gillend en schreeuwend, ze schoot overeind, trok me naar zich toe, gilde, gilde. ‘Ze doden me, Jacobje, ze vermoorden me, ze zijn staers [niet duidelijk, vermoedelijk bedoelt ze dat iets of iemand “saters” zijn en is hier sprake van een schrijffout], borelingen, giftmengers.’ Mevrouw was vaag in haar woorden. ‘Het is niets’, zei ik, ‘U moet slapen, ik lees u nogmaals het stuk over de Vrees van Rodogune [dit is een verwijzing naar een drama van Corneille dat Lucretia van Merken jaren daarvoor bewerkte voor een Nederlandstalige uitvoering, dit drama vertelt over de moord van een vrouw op haar rivale: ze duwt haar uiteindelijk in een ravijn en vermoordt haar beide kinderen].’ Mevrouw werd lijkwit, als een doek van kleermaker Barend, ze liet me los, fluisterde: ‘Geen Rodogunde, geen, geen Rodogunde.’ Haar adem stokte, ze kleurde blauw. Snel doopte ik haar handen in de bakken zuur water op de kastjes naast haar bed (artsen in deze tijd geloofden dat onderdompeling van ledematen in met azijn en zoutzuur aangelengd water gunstig was voor de inhoud van de longen, KtH). ‘O God, o God, o God’, riep ze, ‘Ik sterf vertwijfeld, ik ben alleen, ik sterf, o God.’ ‘God hoort u niet aan, Mevrouw, ik ben Jacoba, ik zit aan uw bed, de dominee is moddermannen [? KtH]’. Ik sloeg haar met een spatel op haar borst, bond een doek om haar gezicht, ze werd rustig.
Om zeven uur met Janszoon plakken zonder plak [seksuele toespeling? ‘plakken zonder stap’ komt in een obsceen geschrift uit de achttiende eeuw een keer voor, er is dan wederzijdse masturbatie bedoeld, KtH]. Om 's avonds laat, vlak voor de avondbidding kwam Neeltje boven met de dode poes Mimi in haar armen, ze snikte, snikte. Mimi was hoesterig en stil, vertelde ze, haar oogjes ineens zo waterig geworden, als wit geverfd glas met regendruppels, ‘Jacobje, ze was warm, zo warm, ze rilde, rilde, maar even nog ging ze lopen, spelen met de draden van mijn kleed, huppelen, net als vroeger steeds naar het draadje slaan, terwijl Mevrouw de Vriendin [bedoeld is Lucretia van Merken, KtH] en Mijnheer samen lachten om het dertele gestoei van Mimi.’ Mevrouw de Vriendin en Mijnheer waren beneden komen kijken bij de andere poesjes waarvan er nu nog twee levendig waren. ‘Ze had een pruik op van onze Mevrouw’, zei Neeltje, ‘de strikjespruik, strikjes van dieprode fluwelen stofjes en ze moest erom lachen omdat de pruik zo tollerig op haar hoofd stond, te klein was hij, dat was zo lacherig geweest. Maar toen ze weg waren was Mimi gaan leggen, doodstil op de stenen bij de oven [vermoedelijk is hier een manshoge en zeer diepe oven bedoeld waarin men maaltijden bereidde, KtH], er liep slijmsel uit haar neusje, slierten speeksel uit haar bekje. Ik raapte haar op als een veertje en schudde haar. Ze is dood Jacobje, dood.’ Neeltje huilde en huilde, ik huilde om haar huilen, Janszoon nam het diertje mee en zou het begraven gaan bij het musje en de twee krekels en hondje Bastiaan, dat lieverdje, de lieveling.
‘Leg er een kruisje op,’ zei Neeltje, ze wilde bidden voor haar ziel in de hemel. ‘Komt Mimi in de hemel? Ze komt toch in de hemel...o God...laat...ze...in...de...hemel...komen.’ Op straat steeds lawaai van jongens die gaan schreeuwen, veraf en dichtbij, denkelijk bij De Kras [destijds een Herberg aan de Heerengracht met een zeer slechte reputatie, KtH]. Ik kan het niet verstaan: ‘Dode poppen, dode poppen’, steeds weer, steeds weer, ook Janszoon weet het niet, hij heeft bij me gelegen tot het ochtendlicht.

dinsdag 5 maart 2024

Jacob Bicker Raye • 6 maart 1739

• Amsterdammer Jacob Bicker Raye (1707-1777) hield gedurende 40 jaar een stadskroniek van Amsterdam bij.

[5 Maart]
‘Grootje’ was een bekende Amsterdamsche. Zij heette eigenlijk juffrouw Christina Elisabeth Springman en was de weduwe van Stephanus Hulstman, maar iedereen kende haar en iedereen noemde haar ‘Grootje’. Wat ook geen wonder was, want zij had al meer als zestig jaar in de Kalverstraat koffiehuis gehouden. En nu was ‘Grootje’ op 5 Maart in den gezegenden leeftijd van 83 jaar overleden.

[6 Maart]
Op 6 Maart was de Warmoesstraat in rep en roer. Oorzaak, een ‘mof’, die dol was geworden. In een messenwinkel had hij zich een flink mes aangeschaft, had er eerst den winkelier mee bewerkt, was vervolgens naar buiten geloopen, en had een melkboer, die gebukt bezig was melk te meten, door zijn rug gestoken, dat het mes aan den anderen kant er weer uitkwam; de wond zou echter later blijken niet doodelijk te zijn. Na nog hier en daar eenige steken uitgedeeld te hebben, werd de man gegrepen en naar de Boeyen gebracht. Flink geboeid werd hij later met zijn slachtoffer geconfronteerd ‘om inspectie te nemen en de pasciente te vragen of hij het was’. Dat was overbodig, want de mof bekende grif. ‘Io, io, ik hab das wol edaan, wan je mien maar los laat, sal ic ou altemool den hals absnieden en leggen u op eynen hoop’, moet hij toen gezegd hebben. Toen brachten ze hem maar weer naar zijn hok in de boeyen terug.

[8 Maart]
Willem Kalkoen, brouwer in de brouwerij ‘de Kalkoen’, was na een korte ziekte, ongeveer dertig jaar oud, op 8 Maart overleden. Een bijzonder treurig sterfgeval. Hij was een extra vigilante, mooie, sterke kerel en had zeer lang gevrijd naar een juffrouw van Veen, 't geen eindelijk gelukt was en hij was van plan geweest de volgende week aan te teekenen. Zijn broer had het huwelijk zoo lang belet. Er was n.l. een testament van den vader, waarin stond, dat hij, die tegen den zin van den ander trouwde, verstoken zou zijn van de revenuen van de brouwerij. Even te voren had de broer er toch in bewilligd. Helaas was het te laat.

maandag 4 maart 2024

Peter Handke • 5 maart 1976

* Das Gewicht der Welt (1977)
is een soort dagboek van Peter Handke (1942)

5. März

Beim Aufwachen lagen die Haare auf meinem Kopf wie eine fremde Hand

Der Freund erzählte, er habe seine Kinder nicht geschlagen, sondern sei ihnen auf die Füße getreten

Todesangst sei für ihn: daß die Beine kürzer werden

Der schöne Lebensinhalt von gestern vegetiert jetzt nur noch in mir als Lebensform

Der Porzellanteller, der den Winter über im Freien war: wie kalt er ist!

Auf der Straße gehen, wo es ein paar Schritte lang still wird, als seien das jetzt die letzten Momente

Eine Frau kommt von weitem entgegen; bevor man ihr Gesicht wahrnimmt, gleißen schon ihre Ohrringe auf

Das Kind sagte: “Ich mache gern etwas, von dem man nicht weiß, was es ist” (als man ihm vorhielt, daß man nicht erkennen könne, was seine Zeichnung darstellt)

Diese Schönheit der Welt heute ist nicht auszuhalten allein, auch nicht zu zweit; vielleicht zu dritt

Älter werden, ohne daß die Zeit vergeht

Der Nordafrikaner kriegte in der Bäckerei nicht wie die andern Kunden das Papier, das er zum Tragen um das Brot legen könnte

Bei der Nachricht vom Tod des Freundes: die Vorstellung der Welt als ein Zimmer, aus dem er verschwunden ist

Nach seiner Beerdigung: drinnen, wie in einer Garage, liegt der Leichnam mit noch vom Sterben zerrauften Haaren, und draußen, im Rinnstein, wirbelt seine Zigarettenasche

Schön: eine Frau, die einen an nichts erinnert (kein Schwanenhals usw.)

Ein Buch, das ich auch dann gern zu lesen das Gefühl habe, wenn ich nur geistesabwesend hineinschaue

Zwei redeten über ein Foto und rissen es einander immer wieder aus den Händen, um es für sich anzuschauen

“Indem du sagst, daß ich traurig aussehe, willst du mich nur entwaffnen”

Sie schaute ihn an, wie er sich auszog, und redete über seinen Körper

zondag 3 maart 2024

George Orwell • 4 maart 1941

George Orwell (1903-1950) was een Britse schrijver en journalist. Van 1941-1943 werkte hij voor de op India gerichte Eastern Service van de BBC, waardoor hij de politieke en militaire ontwikkelingen op het vasteland op de voet volgde. Zijn dagboeken zijn gepubliceerd als Diaries. Gedeeltes eruit zijn hier te lezen. De Nederlandse vertaling (van Nelleke van Maaren) is gepubliceerd in de reeks Privé Domein.

3.3.41. Gisteravond met G. de schuilkelder in de crypte onder de kerk in Greenwich bezocht. De gebruikelijke houten stapelbedden met jutezakken, smerig (als het warmer wordt ongetwijfeld ook vol luizen), slecht verlicht en stinkend, maar die avond niet bijzonder vol. De crypte is gewoon een stelsel van smalle gangen tussen gewelven waarop de namen staan van de families die daar begraven zijn, meest recentelijk omstreeks 1800... G. en de anderen benadrukten dat ik het niet op z’n ergst zag, omdat in nachten dat het er propvol is (250 mensen) de stank nagenoeg ondraaglijk zou zijn. Ik bleef echter volhouden, hoewel geen van de anderen het met me eens was, dat het voor kinderen veel erger is om tussen gewelven vol lijken te spelen dan een hoeveelheid levende menselijke geur voor lief te moeten nemen.

4.3.41. In Wallington. Overal bloeien krokussen, een paar muurbloemen hebben knoppen, sneeuwklokjes op hun best. Paartjes hazen zitten in het winterkoren naar elkaar te staren. Af en toe, met maanden tussenruimte, steek je in deze oorlog een paar ogenblikken je neus boven water en merk je dat de aarde nog altijd rond de zon draait.

Curzio Malaparte • 3 maart 1948

Curzio Malaparte (1898-1957) was een Italiaanse schrijver. In 1947-1949 verbleef hij in Parijs. Zijn dagboek over die periode is verschenen als Dagboek van een vreemdeling in Parijs (vertaling Jan van der Haar).

3 maart, Chamonix. Op de top van de Brévent kwam ik Gaston Bergery tegen, de ski’s op de rug, zijn blonde ogen luikend in de honingschittering van de zon.
Terwijl hij zijn ski’s aandoet, begint hij over Rusland, dat hij goed kent, over zijn verblijf in Moskou als ambassadeur van Frankrijk (ik ben een vreemdeling, voor mij bestaat er slechts één Frankrijk, ondanks de kwaadwillenden die desinteresse in dit soort dingen niet toestaan), over de Europese situatie, de stemming van de Amerikanen.
Hij vertelt dat hij laatst heeft geluncht met enkele leden van de Amerikaanse ambassade in Parijs. Die Amerikanen waren niet mals in hun herinnering aan Roosevelt. Naar het schijnt beginnen de Amerikanen oog te krijgen voor het gruwelijke drama in Jalta. De gesprekken van die Amerikaanse diplomaten over Roosevelt zijn van dien aard dat Bergery op een gegeven moment zegt: ‘Alstublieft, u brengt me in verlegenheid.’
Wat er in Jalta is gebeurd, is echt ongelooflijk. Die zieke man, met de nacht al in zijn ogen, ingevallen wangen, bevende handen, is het middelpunt van dit gruwelijke drama waarin het lot van Europa in Russische handen wordt gelegd, zonder enige reden, zonder onderhandeling, zonder discussie: gewoonweg, lijkt het, omdat Roosevelt ziek was, of gek.
Ik bedenk altijd graag dat er grote waarschijnlijkheid bestaat dat een staatsman gek is. Het drama van Jalta zit hem in de waanzin van Roosevelt, in zijn onverwachte zwakte tegenover Stalin, in zijn onbegrijpelijk optimistische vertrouwen in communistisch Rusland. In Jalta heeft Roosevelt niet alleen Europa aan Rusland verkwanseld, maar ook Amerika verraden, hij heeft het in de situatie gebracht waarin het nu verkeert. Ik zeg Bergery dat ik van plan ben een blijspel te schrijven, De conferentie van Jalta.
Maar zal men het op de planken durven brengen? Roosevelt is in Jalta een shakespeariaans personage: een vorst die met voorbijgaan aan alle gebrachte offers om Europa te redden alles vergeet, Europa aan Rusland schenkt, Amerika verpandt, Europa verraadt.
Er bestaat een foto van Roosevelt in Jalta, zittend tussen Churchill en Stalin in maarschalksuniform in. Roosevelt draagt een zwarte jas, zijn witte, schrale hoofd steekt af tegen het zwart. Het is iets heel eigenaardigs en interessants, die ommekeer in de Amerikaanse publieke opinie ten aanzien van Roosevelt.

Erich Kästner • 2 maart 1945

Erich Kästner (1899-1974) was een Duitse schrijver. "Anfang 1945 gelang es ihm, mit einem Filmteam zu angeblichen Dreharbeiten nach Mayrhofen in Tirol zu reisen und dort das Kriegsende abzuwarten. Diese Zeit hielt er in einem 1961 unter dem Titel Notabene 45 veröffentlichten Tagebuch fest." Het boek is in het Nederlands vertaald door Jan Bert Kanon.
Onderstaand fragment is afkomstig van de DBNL; het is onduidelijk of het hier om de vertaling van Kanon gaat.

Berlijn, 2 maart 1945.
Vanmorgen verwachtte men een massale aanval op Berlijn. Maar voor Potsdam zwenkten de eskaders in zuidelijke richting af en vielen inplaats van Berlijn, Chemnitz en Dresden aan. Nu moet ik weer op post wachten.
Het is nu twee uur in de middag. Sinds tien uur vanmorgen zijn er vier- tot vijfduizend vliegtuigen boven Duitsland. Ook jachteskaders, die, omdat er geen afweer meer is, in duikvlucht spoorwegdoelen aanvallen. Het afslachten van een weerloze tegenstander, die zich niet gewonnen wil geven, is geen verheffend schouwspel. Ik kan het beeld van een bokser, die zijn vuisten niet meer kan optillen, maar niet van me afzetten. Steeds valt hij neer, steeds weer staat hij op, en steeds weer wordt hij neergeslagen en steeds weer kijkt hij glazig naar de hoek, waar zijn trainer zit. Maar de trainer werpt de handdoek niet in de ring, maar brult: ‘Doorgaan! Links uithalen!’