dinsdag 27 maart 2018

August Willemsen -- 28 maart 1958

• In Vrienden, vreemden, vrouwen schrijft vertaler August Willemsen (1936-2007) over hoe de wereld er tussen zijn twintigste en achtentwintigste voor hem uitzag, en maakt hij “het verstrijken van de tijd voelbaar, tegen een voortdurend aanwezige achtergrond van drank en erotiek, en in een wisselend perspectief van heden en verleden”.

Vrijdag 28 maart 1958
Nog één ding over de maandagavond met Freddie. We dronken eerst een fles witte wijn. […] Toen de wijn op was zei ik dat ik nog een klein flesje cognac had. Ze wilde een slokje, maar ik weigerde [...]. “Waarom zeg je dan dat je het hebt?”
Dat was waar. Om een compromis te vinden liet ik haar zelf het flesje uit de hoek pakken en de glazen inschenken. Ze was al zo tipsy dat ze daarbij op haar broek en op het bed morste. Van het lachen viel ze tegen me aan en legde haar hoofd op mijn schouder. Om kwart over 12 ging ze weg – omdat ze geen huissleutel bij zich had. [...]
Alle dagen dat ik aan het drinken was heb ik me afgevraagd waarom ik dat deed. De avond van Pygmalion, bijvoorbeeld. Ik moet doodmoe geweest zijn, maar ik voelde het niet. Ik was blij dat het stuk goed was gegaan, dronk van alles door elkaar, er waren mooie vrouwen, kortom, er was niets dat me verhinderde dóór te gaan. Maar dat alles verklaart nog niet waarom ik, in diepere zin, een staat van gedeeltelijke (of minder gedeeltelijke) dronkenschap aanlokkelijk vind – terwijl mijn gedachten en gevoelens in zo’n toestand lang niet altijd opbeurend zijn. Die avond waren ze dat wél, maar nu ik er nog eens aan terugdenk: wat ik vooral voelde, op het Pygmalion-feest was één grote en blijvende dorst én het genoegen dat het me deed, die te lessen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten