• Toos Urselmann (1905-1993) uit Venlo hield tijdens de oorlog een dagboek bij.
1 Maart
2de dag van de Novene tot St. Jozef. `t Was een zeer onrustige
nacht. Granaten, trommelvuur enz., hielden ons aaneen wakker. Na de
gewone bezigheden is `t 4 uur in de middag als Mère Heléne komt zeggen,
dat de evacuees uit Kaldekerken zijn gestuurd en dat de Tommie's inaantocht zijn. We schrokken niet, maar geloofden ook niet. Maar opeens
komt een kogelregen over de stad. De mensen uit de buurt kwamen net, om
met de zusters, `t H. Uur te gaan houden, als opeens de mare door `t huis
dreunt. De Amerikaanse tanks komen in groote getale de berg af en heus `t
is werkelijkheid. Achterop een groote oranje vaan, vóór angstige loerende
blikken van bestuurders en bemanning De mensen joelden en wuifden.
Allengs kregen de bevrijders meer moed en onze Duitse soldaten stonden
onder aanvoering van de Stabsarts klaar voor overgave. Maar opeens komt
er een salvo Duits geschut. Een tank wordt rond gedraaid en een vuurzee
brak los. Ook `t klooster kreeg een vuurproef. Mère Prieure bleef uiterst
kalm en verzoekt ons allen naar de kelder te gaan. De nieuwsgierigen,
waaronder ook o.g., konden niet besluiten en wachten in de gang `t verloop
af. Verschillende kogels vlogen `t onschuldige klooster binnen. Ook vier in
Moeders tijdelijke logeerkamer. Al gauw was de tegenstand gebroken en
rolden pantserwagens en tanks prijkend met een groote ster bergafwaarts.
Na een hele bezetting van de Kaldenkerkerweg kwamen wagens met de
Infanterie. Heel spontaan deelden de soldaten hun cigaretten met de
Venlosche jongens. Ik moest lachen, dat men zich allemaal inspande om iets
te verstaan van de brabbeltaal der negers en Amerikanen [de meeste Venloënaren hadden nog nooit een neger gezien]. 2 Vliegers
kwamen de stad overzien. De jongens vroegen aan de soldaten of dat
Tommies waren: yes, friends!! Kostelijk was `t hoe opeens de straat vol
mensen was. Opeens was `t uit met onderduiken. De mannen waren dan ook
`t meest entousiast. Mere Clara was de tolk bij de Tommie's en Duitse
soldaten. Aandoenlijk was `t aan te zien hoe onze Stabarts z'n revolver in
handen der "vijanden" lag. Als dank kreeg hij een Engelse cigaret. Wat
jammer, dat die broederschap aanhoudend gestoord wordt door zoo'n
wreede oorlog. Jammer, dat een dappere Duitser, die nog even tegen wilde
sputteren, ernstig gewond raakte. Zwaar gewond werd hij hier in `t lazaret
gebracht, maar de dokter geeft geen hoop meer. Ook werd een huisgezin,
vader, moeder en 2 zoons, binnengebracht. Alle 4 gewond in de huiskamer.
Na 7 uur zijn de gevechten in de stad nog niet gestaakt. We zien in de verte
een groote brand. Dank St Jozef en alle Heiligen, dat we bevrijd zijn van de
evacuatie. Heer zegen hen die ronddolen. Morgen is `t eerste vrijdag. `t
Front davert zoo, waarom zal dat zijn???
dinsdag 28 februari 2017
maandag 27 februari 2017
Rustend zakenvrouw, 53 jaar Kazerne-gevangenis Apeldoorn -- 28 februari 1945
• Rustend zakenvrouw, 53 jaar
Kazerne-gevangenis Apeldoorn . Uit: Dagboekfragmenten 1940-1945,
geselecteerd door T.M. Sjenitzer-van Leening
28 Februari 1945
- Al gauw had ik, misschien doordat ik zoo volkomen rustig en kalm was m'n eigen plaats daar. Je vindt gauw de menschen die je aantrekken. Ik zal verschillenden niet vergeten, en één van de eersten is zuster Miep v d Grind. Dat was zoo'n prettige figuur, op de zaal en we hebben veel samengewerkt. Ze was 30, geen kameroudste, maar zij regelde alles goed en zakelijk. Ze had de menschen gauw door, maar was een zegen voor allen. We hebben later wel eens tegen elkaar gezegd, ‘Zouden we daarom hier moeten zijn om de menschen te kunnen helpen’. Tegen ieder was ze vriendelijk, maar had er ook de wind onder, wie t ook was. Ze kamde onze haren als ze bang was voor ongedierte en verzorgde de 3 weermachtsmeisjes toen ze schurft hadden even hartelijk.
De eerste Zondag kwam Rie Waterink om 9 uur bij me en vroeg of ik misschien een wijdingswoord zou willen spreken. t Viel me koud op t lijf, zoo zonder voorbereiding. ‘Oma’ zou t dolgraag hebben, ik zocht in t bijbeltje en besloot te spreken over ‘Doet dan aan de wapenrusting Gods’. Begon met gezang, daarna bijbellezing, gebed, wijdingswoord 15 a 20 min., gebed, gezang. Alles uit t hoofd, maar t ging, omdat ik de oogen zoo vol vertrouwen en verlangen op me zag gericht. Meest geref. en geref. bonders en rechts Hervormden hadden ze hun kerkgang en daarmee hun Zondag zoo gemist. Oma bedankte me zoo hartelijk, nu was t weer Zondag geweest.
Toen heb ik t iedere Zondag gedaan. We gaan vanmiddag (t ging toen op de middag om zuster Miep en Jannetje die 's morgens ook de kamers van de wacht moesten doen) naar de kerk zeiden ze de volgende Zondagen. k Was soms bang dat ik niet een tekst zou kunnen vinden, maar als ik s nachts wakker lag kwam de tekst plots en dan maakte ik de heele preek ook in m'n gedachten klaar. De 2de sprak over ik Ps. 103: Loofden Heer mijn ziel en vergeet nooit eén van zijn weldaden. 3de keer, De Samaritaansche Vrouw aan de Bron, die haar werk liet staan om een oogenblik te luisteren naar de vreemdeling.
4de over 1 Kor. 13. t Slot, zoo zij dan Geloof, Hoop en Liefde, maar de meeste van deze is de Liefde. En over de Liefde juist de liefde tot de menschheid heb ik t gehad. De 2de Zondag heb ik s morgens gezongen, de 3de nadat we samen verschillende psalmen en gezangen gezongen hadden ‘Als God mijn God maar voor mij is’ en de 4de ‘God roept ons broeders tot de daad’. De weken daar heb ik aan geestelijke kracht gewonnen wat ik aan lichamelijke verspeelde, 'k zou er nog weken hebben willen werken enzou t niet hebben willen missen. De 1ste Dinsdag (30 Jan.) kwam Riek de Lange bij me om te vragen of ik het avondgebed wilde uitspreken, ze hadden er zoo'n behoefte aan. Na aarzeling beloofde ik het na de avondboterham te doen. kZag et wel tegen op maar de meeste avonden kwamen de woorden als van zelf en als er iets voorgevallen was of ik had moeilijkheden gehoord of gezien, dan kon ik dat in t gebed verwerken. Zuster Miep en ik bespraken dikwijls samen de stukken die gelezen zouden worden.
Door dit alles kwam ik nader tot de vrouwen, kreeg hun vertrouwen en probeerde ze te helpen en al gauw ging ik iedere avond van bed tot bed, daar een woord en daar een zoen gevend. Corrie van der Hage een schat van een meisje zei de laatste avond. ‘Weet U waar U nu op lijkt Mevrouw? Op Florence Nigtinghale.’ Dat leek wel wat erg hoog, maar ze bedoelde t zoo echt. Lien-Corrie-Janny-Rika, Annie, Nettie, och geen van die jonge meisjes zal ik vergeten, evenmin als de ouderen. Wat maakten we samen plannen ‘als we eens plots allemaal vrij kwamen’. De berichten kwamen behoorlijk door en we bleven optimistisch gestemd.
28 Februari 1945
- Al gauw had ik, misschien doordat ik zoo volkomen rustig en kalm was m'n eigen plaats daar. Je vindt gauw de menschen die je aantrekken. Ik zal verschillenden niet vergeten, en één van de eersten is zuster Miep v d Grind. Dat was zoo'n prettige figuur, op de zaal en we hebben veel samengewerkt. Ze was 30, geen kameroudste, maar zij regelde alles goed en zakelijk. Ze had de menschen gauw door, maar was een zegen voor allen. We hebben later wel eens tegen elkaar gezegd, ‘Zouden we daarom hier moeten zijn om de menschen te kunnen helpen’. Tegen ieder was ze vriendelijk, maar had er ook de wind onder, wie t ook was. Ze kamde onze haren als ze bang was voor ongedierte en verzorgde de 3 weermachtsmeisjes toen ze schurft hadden even hartelijk.
De eerste Zondag kwam Rie Waterink om 9 uur bij me en vroeg of ik misschien een wijdingswoord zou willen spreken. t Viel me koud op t lijf, zoo zonder voorbereiding. ‘Oma’ zou t dolgraag hebben, ik zocht in t bijbeltje en besloot te spreken over ‘Doet dan aan de wapenrusting Gods’. Begon met gezang, daarna bijbellezing, gebed, wijdingswoord 15 a 20 min., gebed, gezang. Alles uit t hoofd, maar t ging, omdat ik de oogen zoo vol vertrouwen en verlangen op me zag gericht. Meest geref. en geref. bonders en rechts Hervormden hadden ze hun kerkgang en daarmee hun Zondag zoo gemist. Oma bedankte me zoo hartelijk, nu was t weer Zondag geweest.
Toen heb ik t iedere Zondag gedaan. We gaan vanmiddag (t ging toen op de middag om zuster Miep en Jannetje die 's morgens ook de kamers van de wacht moesten doen) naar de kerk zeiden ze de volgende Zondagen. k Was soms bang dat ik niet een tekst zou kunnen vinden, maar als ik s nachts wakker lag kwam de tekst plots en dan maakte ik de heele preek ook in m'n gedachten klaar. De 2de sprak over ik Ps. 103: Loofden Heer mijn ziel en vergeet nooit eén van zijn weldaden. 3de keer, De Samaritaansche Vrouw aan de Bron, die haar werk liet staan om een oogenblik te luisteren naar de vreemdeling.
4de over 1 Kor. 13. t Slot, zoo zij dan Geloof, Hoop en Liefde, maar de meeste van deze is de Liefde. En over de Liefde juist de liefde tot de menschheid heb ik t gehad. De 2de Zondag heb ik s morgens gezongen, de 3de nadat we samen verschillende psalmen en gezangen gezongen hadden ‘Als God mijn God maar voor mij is’ en de 4de ‘God roept ons broeders tot de daad’. De weken daar heb ik aan geestelijke kracht gewonnen wat ik aan lichamelijke verspeelde, 'k zou er nog weken hebben willen werken enzou t niet hebben willen missen. De 1ste Dinsdag (30 Jan.) kwam Riek de Lange bij me om te vragen of ik het avondgebed wilde uitspreken, ze hadden er zoo'n behoefte aan. Na aarzeling beloofde ik het na de avondboterham te doen. kZag et wel tegen op maar de meeste avonden kwamen de woorden als van zelf en als er iets voorgevallen was of ik had moeilijkheden gehoord of gezien, dan kon ik dat in t gebed verwerken. Zuster Miep en ik bespraken dikwijls samen de stukken die gelezen zouden worden.
Door dit alles kwam ik nader tot de vrouwen, kreeg hun vertrouwen en probeerde ze te helpen en al gauw ging ik iedere avond van bed tot bed, daar een woord en daar een zoen gevend. Corrie van der Hage een schat van een meisje zei de laatste avond. ‘Weet U waar U nu op lijkt Mevrouw? Op Florence Nigtinghale.’ Dat leek wel wat erg hoog, maar ze bedoelde t zoo echt. Lien-Corrie-Janny-Rika, Annie, Nettie, och geen van die jonge meisjes zal ik vergeten, evenmin als de ouderen. Wat maakten we samen plannen ‘als we eens plots allemaal vrij kwamen’. De berichten kwamen behoorlijk door en we bleven optimistisch gestemd.
zondag 26 februari 2017
Studente M.O., 20 jaar - Gevangenis Doetinchem -- 27 februari 1945
• Studente M.O., 20 jaar - Gevangenis Doetinchem. Uit: Dagboekfragmenten 1940-1945,
geselecteerd door T.M. Sjenitzer-van Leening
Dinsdag 27 Februari 1945
- Soms moet je zo hard worstelen tegen dat verlangen naar vrije natuur, naar open lucht, naar wijde, lichte ruimte om je heen.
Je zit onafgebroken tussen de vier muren achter matglas en binnen in je voel je razend bruisen, je eigen onstuimige jeugd, die ze je nooit af kunnen nemen. Je zou willen uitvliegen, rennen, draven, dwars door de natuur heen, om dan, eindelijk wat tot rust gekomen, stil te staan en diep te genieten en God intens te danken voor de gave der Vrijheid. O, wat moeten alle mensen, die nu nog in de buitenwereld zijn en vrij uit kunnen gaan, toch enorm dankbaar zijn. Maar ze weten niet wat ze bezitten, wat ze iedere dag opnieuw weer krijgen.
Vóór het begin van dit hoofdstuk van mijn leven wist ik het ook niet. Wat zal ik doen als ik eindelijk weer vrij zal zijn? Allerlei plannen heb ik bedacht, maar hoe zal de werkelijkheid zijn?? Er kan zoveel veranderd zijn in de tijd, dat ik hier zit! Wat hebben ze thuis weer meegemaakt met bombardementen? Ja, worstelen moet je tegen je verlangens, je gedachten, de drang naar een beetje Moederliefde, naar de warmte van de allerbeste vriendin, die, God weet waar, zit onder het zoete juk der Tommies, als ze er tenminste nog is! Naar het stralende voorbeeld van een Mère, waar je zo enorm veel van houdt. Wat is een mens in deze omstandigheden toch nog rijk in zijn mooie herinneringen, die hij diep in zich meedraagt en waar hij in de stilte van zijn ziel van kan genieten! En wat kunnen je de mensen waar je zoveel van houdt, toch nog veel geven, al zijn ze onbereikbaar ver weg. Eigenlijk, als je aan mensen in 't algemeen denkt, aan den mens als hoogst en waardigst object van de Schepping, na de Engelen natuurlijk, dan moet je allen voor je zien, die goede, zichzelf totaal wegcijferende, liefde-uitstralende mensen, zoals ik ze zelf ook ken, want zó heeft God den mens bedoeld; als iets heel hoogs, iets heel edels. En die rotte, verworden massa, die louter voor zichzelf en zijn zinnelijke genoegens leeft, o, laat ik er niet naar kijken! Ik voel me nog zo jong en ongeschonden en vol heilige idealen! En tussen die twee klassen staat een derde categorie, die misschien de grootste is, ik weet 't niet! 't Zijn degenen, die niet 99% liefde zijn, want die zijn er zo heel weinig, maar die toch goed willen. Ja, dat zal toch wel de grootste groep zijn. Egoïsme en opoffering dooreengestrengeld! Wat ben ik een eind afgedwaald! Maar 't heeft me goed gedaan! Het heeft de personen en het ideaal, die ik in stilte overal met me meedraag, nog dichterbij me gebracht. - Worstelen moet je steeds door, om niet onder te gaan in je schrijnende verlangens!
Ik genoot vanmiddag toch zó: 1½ uur voor het ruitje gestaan en gekeken naar al dat jonge frisse leven, daarbuiten. De katjes aan de bomen zijn al zo ver, overal botten de jonge blaadjes uit. Een paard draaft door de wei, een lijster hipt door de dorre blâren van het vorig jaar; een klein meisje, blozend, en een grote roze strik in het haar huppelt voorbij! 't Is alles zo zonnig en jong ... daar buiten!!
Woensdag 28 Februari
- Twee maanden zit ik vandaag! Hoeveel zullen er nog volgen? Op een bevrijding zonder Tommies reken ik niet meer. Ze zullen me tot 't eind toe vasthouden. Als ik met de Goede Week en Pasen maar thuis ben! Zal Maart de bevrijding brengen?
[lees verder]
Dinsdag 27 Februari 1945
- Soms moet je zo hard worstelen tegen dat verlangen naar vrije natuur, naar open lucht, naar wijde, lichte ruimte om je heen.
Je zit onafgebroken tussen de vier muren achter matglas en binnen in je voel je razend bruisen, je eigen onstuimige jeugd, die ze je nooit af kunnen nemen. Je zou willen uitvliegen, rennen, draven, dwars door de natuur heen, om dan, eindelijk wat tot rust gekomen, stil te staan en diep te genieten en God intens te danken voor de gave der Vrijheid. O, wat moeten alle mensen, die nu nog in de buitenwereld zijn en vrij uit kunnen gaan, toch enorm dankbaar zijn. Maar ze weten niet wat ze bezitten, wat ze iedere dag opnieuw weer krijgen.
Vóór het begin van dit hoofdstuk van mijn leven wist ik het ook niet. Wat zal ik doen als ik eindelijk weer vrij zal zijn? Allerlei plannen heb ik bedacht, maar hoe zal de werkelijkheid zijn?? Er kan zoveel veranderd zijn in de tijd, dat ik hier zit! Wat hebben ze thuis weer meegemaakt met bombardementen? Ja, worstelen moet je tegen je verlangens, je gedachten, de drang naar een beetje Moederliefde, naar de warmte van de allerbeste vriendin, die, God weet waar, zit onder het zoete juk der Tommies, als ze er tenminste nog is! Naar het stralende voorbeeld van een Mère, waar je zo enorm veel van houdt. Wat is een mens in deze omstandigheden toch nog rijk in zijn mooie herinneringen, die hij diep in zich meedraagt en waar hij in de stilte van zijn ziel van kan genieten! En wat kunnen je de mensen waar je zoveel van houdt, toch nog veel geven, al zijn ze onbereikbaar ver weg. Eigenlijk, als je aan mensen in 't algemeen denkt, aan den mens als hoogst en waardigst object van de Schepping, na de Engelen natuurlijk, dan moet je allen voor je zien, die goede, zichzelf totaal wegcijferende, liefde-uitstralende mensen, zoals ik ze zelf ook ken, want zó heeft God den mens bedoeld; als iets heel hoogs, iets heel edels. En die rotte, verworden massa, die louter voor zichzelf en zijn zinnelijke genoegens leeft, o, laat ik er niet naar kijken! Ik voel me nog zo jong en ongeschonden en vol heilige idealen! En tussen die twee klassen staat een derde categorie, die misschien de grootste is, ik weet 't niet! 't Zijn degenen, die niet 99% liefde zijn, want die zijn er zo heel weinig, maar die toch goed willen. Ja, dat zal toch wel de grootste groep zijn. Egoïsme en opoffering dooreengestrengeld! Wat ben ik een eind afgedwaald! Maar 't heeft me goed gedaan! Het heeft de personen en het ideaal, die ik in stilte overal met me meedraag, nog dichterbij me gebracht. - Worstelen moet je steeds door, om niet onder te gaan in je schrijnende verlangens!
Ik genoot vanmiddag toch zó: 1½ uur voor het ruitje gestaan en gekeken naar al dat jonge frisse leven, daarbuiten. De katjes aan de bomen zijn al zo ver, overal botten de jonge blaadjes uit. Een paard draaft door de wei, een lijster hipt door de dorre blâren van het vorig jaar; een klein meisje, blozend, en een grote roze strik in het haar huppelt voorbij! 't Is alles zo zonnig en jong ... daar buiten!!
Woensdag 28 Februari
- Twee maanden zit ik vandaag! Hoeveel zullen er nog volgen? Op een bevrijding zonder Tommies reken ik niet meer. Ze zullen me tot 't eind toe vasthouden. Als ik met de Goede Week en Pasen maar thuis ben! Zal Maart de bevrijding brengen?
[lees verder]
Typiste, 29 jaar - Amsterdam -- 26 februari 1945
• Typiste, 29 jaar - Amsterdam. Uit: Dagboekfragmenten 1940-1945,
geselecteerd door T.M. Sjenitzer-van Leening
26 Februari 1945
- ... op die bewuste zwarte Woensdag [zou ik] weer starten, wat toen niet doorging. Ik kreeg toen achter elkaar twee massieve banden, wat me, of beter gezegd Vader, ƒ130.- kostte plus de fooien en extra kosten wel ƒ140-. Dat voor een fiets, die met goede banden tien jaar geleden ƒ55.- kostte. Enfin, ik ging Dinsdag, 20 Febr. op pad, met mijn klompen en Joop z'n kaplaarzen. Het was een zware trap, tegenwind en harde banden. Doodmoe kwam ik aan. De volgende dag ging ik de boer op. Boerderij op, boerderij af. Na enige tijd raakte ik m'n klompen kwijt voor 10 p. tarwe. Bij de Vlaskamp een stukje scheerzeep voor 2 p. bruine bonen. 's Middags de laarzen van Joop die jammer genoeg over 't algemeen te klein waren, voor 40 p. tarwe + 10 p. bruine bonen. Misschien te weinig of zeker te weinig maar ik was blij eindelijk beet te hebben. Jannetje stopte weer 't nodige in mijn rugzak allemaal van die nuttige kleine artikelen, zoals taptemelkpoeder, een zakje tapioca, een pakje koffiesurrogaat (daar gaan de stedelingen de boer mee op!) een klein pakje theesurrogaat, ik weet 't niet eens meer. Donderdag ging ik terug. Eerst kreeg ik van Jannetje een pannetje bruine bonen met flink wat jus en een klont boter er in. En vier boterhammen mee. Er stond een harde tegenwind en moeizaam kwam ik vooruit. Om half 11 startte ik en om half zes was ik thuis. Toen had ik de helft bij me en moest ik dus weer op stap, wat ik gauw wilde doen aangezien ik een offensief van de Geallieerden vreesde en ik dan alles binnen wilde hebben. Bovendien moest ik er meteen weer op uit, want ik heb zowaar weer een baan. Terwijl ik op stap was, kwam Nolten bij me thuis of ik er voor voelde vertegenwoordigster te worden bij een in- en exporteur van zilverwerken en bijouterieën. Salaris .... ± ƒ500.- à ƒ600 - in de maand als ik middelmatig was. Anders kwam ik gauw tot ƒ1000.- De baas was een jongeman van mijn leeftijd, die er wegens de razzia's niet op uit kon en de zaak aan een jonge vrouw moest overlaten, een beschaafde jonge vrouw met flair. En toen dacht Nolten aan mij!! Vleiend. De jongeman in kwestie was een oud-scholier, ik kende hem wel, maar hij noemde geen naam. Ik moest Zaterdag maar eens bij hem komen praten. Dat deed ik. En die oud-scholier bleek Geert Vinkesteyn te zijn. Geertje, een van m'n vijf aanbidders, die melige gedichten op m'n ogen maakte! Hij is nu gelukkig getrouwd. Wie had dat ooit gedacht! Het kan toch grappig gaan in de wereld. Geert heeft 't ver geschopt in die branche nadat hij in de journalistiek in de malaise te weinig verdiende om van te bestaan. Hij is nu steenrijk. Ik 's middags naar Geert, met wien ik 't direct eens werd. ƒ30.- in de week, 5% provisie. Z'n vrouw is z'n compagnon ..... Ik zou Donderdag 1 Maart begonnen. Geert was nog niets veranderd, de gezellige, een beetje melige Geert, dien ik vroeger een beetje spottend op de hak nam. Maar een handige zakenman en dus een waardig leerling van onze Handelsschool. Hij liet me de collectie zien. Pruldingen nu, waaraan ze nu schatten verdienen, maar nog netjes voor deze tijd. En 't zijn toch nog verzilverde koperen wapentjes en leuke speldjes, vooral voor kinderen. Gedachtig aan H. Hugowaard nam ik er direct een paar mee.
[lees verder]
26 Februari 1945
- ... op die bewuste zwarte Woensdag [zou ik] weer starten, wat toen niet doorging. Ik kreeg toen achter elkaar twee massieve banden, wat me, of beter gezegd Vader, ƒ130.- kostte plus de fooien en extra kosten wel ƒ140-. Dat voor een fiets, die met goede banden tien jaar geleden ƒ55.- kostte. Enfin, ik ging Dinsdag, 20 Febr. op pad, met mijn klompen en Joop z'n kaplaarzen. Het was een zware trap, tegenwind en harde banden. Doodmoe kwam ik aan. De volgende dag ging ik de boer op. Boerderij op, boerderij af. Na enige tijd raakte ik m'n klompen kwijt voor 10 p. tarwe. Bij de Vlaskamp een stukje scheerzeep voor 2 p. bruine bonen. 's Middags de laarzen van Joop die jammer genoeg over 't algemeen te klein waren, voor 40 p. tarwe + 10 p. bruine bonen. Misschien te weinig of zeker te weinig maar ik was blij eindelijk beet te hebben. Jannetje stopte weer 't nodige in mijn rugzak allemaal van die nuttige kleine artikelen, zoals taptemelkpoeder, een zakje tapioca, een pakje koffiesurrogaat (daar gaan de stedelingen de boer mee op!) een klein pakje theesurrogaat, ik weet 't niet eens meer. Donderdag ging ik terug. Eerst kreeg ik van Jannetje een pannetje bruine bonen met flink wat jus en een klont boter er in. En vier boterhammen mee. Er stond een harde tegenwind en moeizaam kwam ik vooruit. Om half 11 startte ik en om half zes was ik thuis. Toen had ik de helft bij me en moest ik dus weer op stap, wat ik gauw wilde doen aangezien ik een offensief van de Geallieerden vreesde en ik dan alles binnen wilde hebben. Bovendien moest ik er meteen weer op uit, want ik heb zowaar weer een baan. Terwijl ik op stap was, kwam Nolten bij me thuis of ik er voor voelde vertegenwoordigster te worden bij een in- en exporteur van zilverwerken en bijouterieën. Salaris .... ± ƒ500.- à ƒ600 - in de maand als ik middelmatig was. Anders kwam ik gauw tot ƒ1000.- De baas was een jongeman van mijn leeftijd, die er wegens de razzia's niet op uit kon en de zaak aan een jonge vrouw moest overlaten, een beschaafde jonge vrouw met flair. En toen dacht Nolten aan mij!! Vleiend. De jongeman in kwestie was een oud-scholier, ik kende hem wel, maar hij noemde geen naam. Ik moest Zaterdag maar eens bij hem komen praten. Dat deed ik. En die oud-scholier bleek Geert Vinkesteyn te zijn. Geertje, een van m'n vijf aanbidders, die melige gedichten op m'n ogen maakte! Hij is nu gelukkig getrouwd. Wie had dat ooit gedacht! Het kan toch grappig gaan in de wereld. Geert heeft 't ver geschopt in die branche nadat hij in de journalistiek in de malaise te weinig verdiende om van te bestaan. Hij is nu steenrijk. Ik 's middags naar Geert, met wien ik 't direct eens werd. ƒ30.- in de week, 5% provisie. Z'n vrouw is z'n compagnon ..... Ik zou Donderdag 1 Maart begonnen. Geert was nog niets veranderd, de gezellige, een beetje melige Geert, dien ik vroeger een beetje spottend op de hak nam. Maar een handige zakenman en dus een waardig leerling van onze Handelsschool. Hij liet me de collectie zien. Pruldingen nu, waaraan ze nu schatten verdienen, maar nog netjes voor deze tijd. En 't zijn toch nog verzilverde koperen wapentjes en leuke speldjes, vooral voor kinderen. Gedachtig aan H. Hugowaard nam ik er direct een paar mee.
[lees verder]
Charles 'Chick' Bruns -- 25 februari 1945
• De Amerikaan Charles Francis 'Chick' Bruns (1919-?) vocht als soldaat in Europa tijdens WO II. Hij hield in die tijd een dagboek bij.
February 23, 1945 – Friday
Took a lot of salvage down and turned it in. Kept myself busy all day and Zirkel and I went to the show up town. Came home and wrote a letter and went to bed. Haven’t been feeling a bit good lately.
February 24, 1945 – Saturday
Finished up my books this morning and took a run down to the battalion to pick up some stuff. There is a dance for the company tonight. Don’t know how it will turn out.
February 25, 1945 – Sunday
The dance turned out pretty good all though I didn’t stay long. I have yellow jaundice [geelzucht] and I don’t feel very well. Should go to the hospital. If I don’t feel any better tomorrow I will.
February 26, 1945 – Monday
Well, I felt plenty tough today so I’m going to the hospital. Don’t know how long I will stay. Went over to the Bn Medics and they sent me on to the 3rd Medics. From there I went to the 173rd General Hospital (Nancy, France). Filled out all of my blanks and went up to Ward D-1 room 306. Took off all my clothes, put on pajamas and crawled into bed. The doctor came in and looked me over. Went to sleep as I felt rough.
February 27, 1945 – Tuesday
Boy, but they wake you early. 5:30 they woke us up to wash and get ready to eat breakfast. I couldn’t eat much. The doctor came in and looked me over. Said that I would go on a special diet. Stayed in bed all day.
February 23, 1945 – Friday
Took a lot of salvage down and turned it in. Kept myself busy all day and Zirkel and I went to the show up town. Came home and wrote a letter and went to bed. Haven’t been feeling a bit good lately.
February 24, 1945 – Saturday
Finished up my books this morning and took a run down to the battalion to pick up some stuff. There is a dance for the company tonight. Don’t know how it will turn out.
February 25, 1945 – Sunday
The dance turned out pretty good all though I didn’t stay long. I have yellow jaundice [geelzucht] and I don’t feel very well. Should go to the hospital. If I don’t feel any better tomorrow I will.
February 26, 1945 – Monday
Well, I felt plenty tough today so I’m going to the hospital. Don’t know how long I will stay. Went over to the Bn Medics and they sent me on to the 3rd Medics. From there I went to the 173rd General Hospital (Nancy, France). Filled out all of my blanks and went up to Ward D-1 room 306. Took off all my clothes, put on pajamas and crawled into bed. The doctor came in and looked me over. Went to sleep as I felt rough.
February 27, 1945 – Tuesday
Boy, but they wake you early. 5:30 they woke us up to wash and get ready to eat breakfast. I couldn’t eat much. The doctor came in and looked me over. Said that I would go on a special diet. Stayed in bed all day.
woensdag 22 februari 2017
Anneliese Stöbis-- 23 februari 1945
• Anneliese Stöbis (1915-1966) was een Duitse huisvrouw. In de periode 1944-1946 hield ze een dagboek bij.
16. Febr. Solange Krieg ist, haben wir noch nicht so einen Tag erlebt wie heute. Wir saßen im Bunker. Der Bunker war ganz voll Menschen. Auf einmal dröhnte es furchtbar, dass einem Hören und Sehen verging und der Staub wirbelte hoch, jeder dachte, nun ist das leben zu Ende. Als wir aus dem Bunker heraus kamen war die ganze Luft graublau vor lauter Pulverstaub. Kurz darauf erfuhren wir, dass der Bahnhof einen Volltreffer bekommen hatte. Mehrere Bauernhäuser wurden vernichtet und Masten und Drähte bildeten ein wildes Durcheinander. Mehrere Häuser in der Bahnhofstraße haben keine Scheiben mehr und die Gardinen hängen zerrissen davor. An der Bahn ist der Güterschuppen, die Wohnung des Gastwirtes und das Stellwerk vollständig vernichtet. Die Feindflugzeuge kamen ziemlich tief, dass man sie gut zählen konnte. Plötzlich stand genau über uns ein Angriffszeichen und im nächsten Augenblick war die Hölle los. Über uns wurden die bomben ausgeklinkt und das Ziel war die Bahnstrekke. 30 – 40 Flugzeuge warfen ihre hier an der Bahn ab. Sie bombardierten an dem Tage die Bahnstrecke von Rheine bis Münster aber nur in gewissen Abständen. Der Angriff dauerte drei bis fünf Minuten. Bei den Bauern musste viel Vieh abgeschlachtet werden. Mittags um 2 Uhr war der Angriff und etliche Stunden danach kamen die Tiefflieger und schossen hier herum. An dem Tage konnten die Menschen alle nicht mehr arbeiten vor Aufregung. Es war auch entsetzlich. Der Herr hat unseren ort bewahrt, denn es ist nicht einer zu Tode gekommen. Wir danken unserem Herrn und Heiland für seine wunderbare Bewahrung. Er hat seine schützende Hand über uns gehalten, damit uns kein Leid geschehen konnte. – Die Bahnstrecke wurde kaum getroffen denn am gleichen Tag fuhr schon wieder ein Zug von Münster nach Rheine.
19. Febr. Wir waren lange im Bunker. Über Emsdetten standen mehrere Angriffszeichen. Wahrscheinlich sind die Bomben zwischen Emsdetten und Mesum gefallen. Auch wurde Münster angegriffen. In der Nacht zum 20. Febr. wurde am Gemeindehaus tüchtig geklopft und gebollert. Auf einmal schrie ein Mann der extra aus A kam: „Hier brennt Licht.“ Ich bin gleich aus dem Bett gesprungen und sah zu meinem entsetzen, das der Saal (Gemeindesaal der evangelischen Kirche) hell erleuchtet war. Kurz darauf war Alarm und die Feindflugzeuge kamen an. Welch großes Unglück hat dieser Mann verhütet. - Heute haben wir unsere Gans geschlachtet.
20.2. Heute Abend war 3 Mal Vollalarm. Ein Mal waren wir im Bunker, da viele Flugzeuge über uns wegkamen. In der Nacht mussten wir wieder in den Bunker. Eine Unmenge Bomber flogen über uns weg. 21. Febr. Wieder ein schrecklicher Tag. Von morgens bis abends Alarm und von Abends bis nachts. Den ganze Tag flogen die Tiefflieger, auch ab und zu Bomberverbände. Öfter schossen die Flieger hier an der Bahn. Wir waren mehrere Male im Bunker. Um 20 ½ Uhr war ein Großangriff auf den Kanal. Wir saßen mit Angst und Zittern im Bunker. Eine sehr große Zahl Leuchtkugeln standen am Himmel. Es war schaurig anzusehen. Jetzt ist es Mitternacht und noch immer krachen die Zeitzünder, so dass die Scheiben zittern. Vorhin war wieder Vollalarm. Da kam Industriegebiet an die Reihe. Es ging furchtbar daher.
22. Febr. Den ganzen Tag waren die Flieger hier. Tiefflieger haben an der Bahn geschossen und zwar auf eine Lokomotive. Der Zugführer und der Heizer waren leicht verletzt. Bei Sprakel haben die Tiefflieger ein Fuhrwerk beschossen. Ein Pole war tot, auch zwei Pferde. Unendlich viel Verbände flogen in der Ferne. Heute Abend ging ich hinaus. Ich hörte ein Flugzeug und wollte sehen was draußen los ist. Im nächsten Augenblick höre ich eine Bombe (Luftmine) pfeifen. Ich warf mich schnell auf die Erde und im nächsten Moment krachte es ganz fürchterlich. Es war eine Luftmine, die hinter B gefallen war. Viele Fensterscheiben mussten in Reckenfeld dran glauben.
23. u. 24. Febr. Den ganzen Tag Alarm. Viel Verbände kamen hier drüber weg geflogen und die Tiefflieger konnten sich nicht mehr von Reckenfeld trennen. Geschossen haben sie wenig.
25. Febr. (Sonntag) Als wir noch im Bett lagen kamen schon die Tiefflieger an. In der Ferne schossen sie fürchterlich. Das war immer eins hin und her, eine tolle Kreiserei. Zwei sind abgeschossen worden.
16. Febr. Solange Krieg ist, haben wir noch nicht so einen Tag erlebt wie heute. Wir saßen im Bunker. Der Bunker war ganz voll Menschen. Auf einmal dröhnte es furchtbar, dass einem Hören und Sehen verging und der Staub wirbelte hoch, jeder dachte, nun ist das leben zu Ende. Als wir aus dem Bunker heraus kamen war die ganze Luft graublau vor lauter Pulverstaub. Kurz darauf erfuhren wir, dass der Bahnhof einen Volltreffer bekommen hatte. Mehrere Bauernhäuser wurden vernichtet und Masten und Drähte bildeten ein wildes Durcheinander. Mehrere Häuser in der Bahnhofstraße haben keine Scheiben mehr und die Gardinen hängen zerrissen davor. An der Bahn ist der Güterschuppen, die Wohnung des Gastwirtes und das Stellwerk vollständig vernichtet. Die Feindflugzeuge kamen ziemlich tief, dass man sie gut zählen konnte. Plötzlich stand genau über uns ein Angriffszeichen und im nächsten Augenblick war die Hölle los. Über uns wurden die bomben ausgeklinkt und das Ziel war die Bahnstrekke. 30 – 40 Flugzeuge warfen ihre hier an der Bahn ab. Sie bombardierten an dem Tage die Bahnstrecke von Rheine bis Münster aber nur in gewissen Abständen. Der Angriff dauerte drei bis fünf Minuten. Bei den Bauern musste viel Vieh abgeschlachtet werden. Mittags um 2 Uhr war der Angriff und etliche Stunden danach kamen die Tiefflieger und schossen hier herum. An dem Tage konnten die Menschen alle nicht mehr arbeiten vor Aufregung. Es war auch entsetzlich. Der Herr hat unseren ort bewahrt, denn es ist nicht einer zu Tode gekommen. Wir danken unserem Herrn und Heiland für seine wunderbare Bewahrung. Er hat seine schützende Hand über uns gehalten, damit uns kein Leid geschehen konnte. – Die Bahnstrecke wurde kaum getroffen denn am gleichen Tag fuhr schon wieder ein Zug von Münster nach Rheine.
19. Febr. Wir waren lange im Bunker. Über Emsdetten standen mehrere Angriffszeichen. Wahrscheinlich sind die Bomben zwischen Emsdetten und Mesum gefallen. Auch wurde Münster angegriffen. In der Nacht zum 20. Febr. wurde am Gemeindehaus tüchtig geklopft und gebollert. Auf einmal schrie ein Mann der extra aus A kam: „Hier brennt Licht.“ Ich bin gleich aus dem Bett gesprungen und sah zu meinem entsetzen, das der Saal (Gemeindesaal der evangelischen Kirche) hell erleuchtet war. Kurz darauf war Alarm und die Feindflugzeuge kamen an. Welch großes Unglück hat dieser Mann verhütet. - Heute haben wir unsere Gans geschlachtet.
20.2. Heute Abend war 3 Mal Vollalarm. Ein Mal waren wir im Bunker, da viele Flugzeuge über uns wegkamen. In der Nacht mussten wir wieder in den Bunker. Eine Unmenge Bomber flogen über uns weg. 21. Febr. Wieder ein schrecklicher Tag. Von morgens bis abends Alarm und von Abends bis nachts. Den ganze Tag flogen die Tiefflieger, auch ab und zu Bomberverbände. Öfter schossen die Flieger hier an der Bahn. Wir waren mehrere Male im Bunker. Um 20 ½ Uhr war ein Großangriff auf den Kanal. Wir saßen mit Angst und Zittern im Bunker. Eine sehr große Zahl Leuchtkugeln standen am Himmel. Es war schaurig anzusehen. Jetzt ist es Mitternacht und noch immer krachen die Zeitzünder, so dass die Scheiben zittern. Vorhin war wieder Vollalarm. Da kam Industriegebiet an die Reihe. Es ging furchtbar daher.
22. Febr. Den ganzen Tag waren die Flieger hier. Tiefflieger haben an der Bahn geschossen und zwar auf eine Lokomotive. Der Zugführer und der Heizer waren leicht verletzt. Bei Sprakel haben die Tiefflieger ein Fuhrwerk beschossen. Ein Pole war tot, auch zwei Pferde. Unendlich viel Verbände flogen in der Ferne. Heute Abend ging ich hinaus. Ich hörte ein Flugzeug und wollte sehen was draußen los ist. Im nächsten Augenblick höre ich eine Bombe (Luftmine) pfeifen. Ich warf mich schnell auf die Erde und im nächsten Moment krachte es ganz fürchterlich. Es war eine Luftmine, die hinter B gefallen war. Viele Fensterscheiben mussten in Reckenfeld dran glauben.
23. u. 24. Febr. Den ganzen Tag Alarm. Viel Verbände kamen hier drüber weg geflogen und die Tiefflieger konnten sich nicht mehr von Reckenfeld trennen. Geschossen haben sie wenig.
25. Febr. (Sonntag) Als wir noch im Bett lagen kamen schon die Tiefflieger an. In der Ferne schossen sie fürchterlich. Das war immer eins hin und her, eine tolle Kreiserei. Zwei sind abgeschossen worden.
dinsdag 21 februari 2017
Erich Kästner -- 22 februari 1945
• Erich Kästner (1899-1974) was een Duitse schrijver. "Anfang 1945 gelang es ihm, mit einem Filmteam zu angeblichen Dreharbeiten nach Mayrhofen in Tirol zu reisen und dort das Kriegsende abzuwarten. Diese Zeit hielt er in einem 1961 unter dem Titel Notabene 45 veröffentlichten Tagebuch fest." Het boek is in het Nederlands vertaald door Jan Bert Kanon.
Berlijn, 22 februari 1945
Nog steeds geen bericht uit Dresden [van Kästner's ouders]! Ook niet van de familieleden uit Döbeln die ik een telegram had gestuurd. Ook niet van de legerkoerier die uit Dresden wordt terugverwacht en van Orthmann opdracht had gekregen in de Königsbrücker Straße te gaan kijken. Negen dagen zonder nieuws. En morgen ben ik jarig.
Het is begrijpelijk dat er duizend geruchten de ronde doen. Erich Ponto zou, om zichzelf in veiligheid te brengen, uit het raam zijn gesprongen en zijn benen hebben gebroken. Peter Widmann, die bezig was met een film, zou vermist zijn. Günther Lüders, die toevallig in Dresden was, zou Viktor de Kowa's moeder heelhuids naar buiten hebben gebracht.
Mijn deprimerende bedeltochten om iets schriftelijks en gestem-pelds op de kop te tikken, zijn jammerlijk mislukt. Ik wilde me langs de snelweg posteren om te proberen een lift naar Dresden te krijgen. Maar ik kreeg geen toestemming om Berlijn te verlaten. Alleen wie met documenten kon aantonen dat zijn familieleden schade aan lijf en goed hadden geleden, kreeg een dergelijke vergunning. En ik in het bijzonder, zei men, zou zelfs aan zulke documenten niets hebben. Want omdat ik als verboden schrijver niet bij een specifieke groep, Kamer of welke beroepsorganisatie dan ook hoor, mag niemand me de vereiste vrijgeleide verstrekken. En zonder die pas zou ik bij de eerste controlepost van de veldgendarmerie al worden aangehouden.
Berlijn, 27 februari 1945
Op de ochtend van de 23e februari - mijn verjaardag - kwam er eindelijk bericht! Twee brieven en twee briefkaarten, vuil en verkreukeld, in één keer! Dat was een verjaardagscadeau! Ze leven en zijn gezond en zelfs hun huis staat er nog. Omdat de ramen gesprongen zijn en de kamers onder het roet zitten en ijskoud zijn, slapen mijn ouders op de gang. Mama op de bank, papa op bijeengeschoven stoelen. Eten wordt uitgedeeld in de Löwenbrau. Ze vernikkelen van de kou. De koffers en het beddengoed liggen op de handkar in de kelder.
Met de kar stonden ze op 13 februari de hele nacht in de gang van een huis aan de overkant van de straat. Waarom aan de overkant? Ik ben er nog niet achter. Zouden er op de bovenste etages of naast hen inslagen zijn geweest? Tante Lina's villa aan de Albertplatz is uitgebrand. De bank is verwoest. Meesterslager Tischer en kruidenier Kletzsch zijn uit hun zaak gebombardeerd.
Gisteravond bracht Orthmanns koerier vreselijk nieuws. Dresden is weggevaagd. De zuigkracht van het vuur van het brandende Neue Rathaus heeft mensen die uit de Waisenhausstraße vluchtten dwars door de lucht de vlammen in gesleurd, alsof het motten en nachtvlinders waren. Anderen zijn, om zich in veiligheid te brengen, in de blusvijvers gesprongen, maar het water was kokendheet geweest en had hen als kreeften gestoomd. Tienduizenden lijken liggen tussen en onder het puin. En mijn ouders leven! Droefenis, woede en dankbaarheid botsen in mijn hart op elkaar. Als sneltreinen in de mist.
Romeinse generaals stortten zich, met de onvermijdelijke nederlaag voor ogen, in het uitgestoken zwaard. Zo'n zelfmoord door vreemde hand begaat het Derde Rijk. Het Derde Rijk helpt zichzelf om zeep. Maar het lijk heet Duitsland.
We zijn weer een paar dagen in L. Gisteren werden Schöneberg en de binnenstad zwaar getroffen, vooral Alexanderplatz, Seestraße, Müller-straße en Schlesinger Bahnhof. Hitler heeft de gouwleiders Koch en Hanke in Koningsbergen en Breslau via de radio bevolen 'het op hun zware post vol te houden tot hun definitieve zege'. Guben en Forst branden. Enkele transporten uit deze plaatsen en uit Kottbus zijn langs L. gekomen, andere zijn onderweg onderschept. Men heeft ze te laat laten vertrekken. Dat is niet alleen te wijten aan de bureaucratisering van de terugtocht, maar ook aan de ondeugdelijke poging de nederlaag door propaganda te versluieren. Propaganda is tot veel in staat. Ze kan de boel opfleuren. Ze is een kleurmiddel. Maar zodra ze zich aanmatigt de feiten te verdraaien, helpt ze de concurrentie. Dan wordt ze, zoals de volksmond het uitdrukt, 'antiganda'. Dan schminkt ze een ernstig zieke in plaats van een dokter te halen.
In L. moeten vluchtelingen worden ondergebracht. De inwoners verzetten zich. Met het geduld van de bevolking lijkt het bijna gedaan. Ook geamputeerden hoeven in trein en bus niet meer te rekenen op consideratie. Afschrikwekkende dreigementen halen niets meer uit. De mensen zijn er moe van. De angst is van richting veranderd. En het opgestuwde, niet langer te stuiten misnoegen treft de zwakken.
We hebben de eerste sneeuwklokjes geplukt. En de terugkerende spreeuwen vlogen in rumoerige formaties over onze hoofden. Lente en ondergang, zowel in de hemel als op aarde. Natuur en geschiedenis zijn het niet met elkaar eens en maken ruzie voor onze ogen. Hoe mooi zou het niet zijn om ook eens een lente van de geschiedenis te beleven! Maar het staat niet op onze kalender. De historische jaargetijden duren eeuwen en onze generatie leeft en sterft in het 'november van de nieuwe tijd'.
Berlijn, 22 februari 1945
Nog steeds geen bericht uit Dresden [van Kästner's ouders]! Ook niet van de familieleden uit Döbeln die ik een telegram had gestuurd. Ook niet van de legerkoerier die uit Dresden wordt terugverwacht en van Orthmann opdracht had gekregen in de Königsbrücker Straße te gaan kijken. Negen dagen zonder nieuws. En morgen ben ik jarig.
Het is begrijpelijk dat er duizend geruchten de ronde doen. Erich Ponto zou, om zichzelf in veiligheid te brengen, uit het raam zijn gesprongen en zijn benen hebben gebroken. Peter Widmann, die bezig was met een film, zou vermist zijn. Günther Lüders, die toevallig in Dresden was, zou Viktor de Kowa's moeder heelhuids naar buiten hebben gebracht.
Mijn deprimerende bedeltochten om iets schriftelijks en gestem-pelds op de kop te tikken, zijn jammerlijk mislukt. Ik wilde me langs de snelweg posteren om te proberen een lift naar Dresden te krijgen. Maar ik kreeg geen toestemming om Berlijn te verlaten. Alleen wie met documenten kon aantonen dat zijn familieleden schade aan lijf en goed hadden geleden, kreeg een dergelijke vergunning. En ik in het bijzonder, zei men, zou zelfs aan zulke documenten niets hebben. Want omdat ik als verboden schrijver niet bij een specifieke groep, Kamer of welke beroepsorganisatie dan ook hoor, mag niemand me de vereiste vrijgeleide verstrekken. En zonder die pas zou ik bij de eerste controlepost van de veldgendarmerie al worden aangehouden.
Berlijn, 27 februari 1945
Op de ochtend van de 23e februari - mijn verjaardag - kwam er eindelijk bericht! Twee brieven en twee briefkaarten, vuil en verkreukeld, in één keer! Dat was een verjaardagscadeau! Ze leven en zijn gezond en zelfs hun huis staat er nog. Omdat de ramen gesprongen zijn en de kamers onder het roet zitten en ijskoud zijn, slapen mijn ouders op de gang. Mama op de bank, papa op bijeengeschoven stoelen. Eten wordt uitgedeeld in de Löwenbrau. Ze vernikkelen van de kou. De koffers en het beddengoed liggen op de handkar in de kelder.
Met de kar stonden ze op 13 februari de hele nacht in de gang van een huis aan de overkant van de straat. Waarom aan de overkant? Ik ben er nog niet achter. Zouden er op de bovenste etages of naast hen inslagen zijn geweest? Tante Lina's villa aan de Albertplatz is uitgebrand. De bank is verwoest. Meesterslager Tischer en kruidenier Kletzsch zijn uit hun zaak gebombardeerd.
Gisteravond bracht Orthmanns koerier vreselijk nieuws. Dresden is weggevaagd. De zuigkracht van het vuur van het brandende Neue Rathaus heeft mensen die uit de Waisenhausstraße vluchtten dwars door de lucht de vlammen in gesleurd, alsof het motten en nachtvlinders waren. Anderen zijn, om zich in veiligheid te brengen, in de blusvijvers gesprongen, maar het water was kokendheet geweest en had hen als kreeften gestoomd. Tienduizenden lijken liggen tussen en onder het puin. En mijn ouders leven! Droefenis, woede en dankbaarheid botsen in mijn hart op elkaar. Als sneltreinen in de mist.
Romeinse generaals stortten zich, met de onvermijdelijke nederlaag voor ogen, in het uitgestoken zwaard. Zo'n zelfmoord door vreemde hand begaat het Derde Rijk. Het Derde Rijk helpt zichzelf om zeep. Maar het lijk heet Duitsland.
We zijn weer een paar dagen in L. Gisteren werden Schöneberg en de binnenstad zwaar getroffen, vooral Alexanderplatz, Seestraße, Müller-straße en Schlesinger Bahnhof. Hitler heeft de gouwleiders Koch en Hanke in Koningsbergen en Breslau via de radio bevolen 'het op hun zware post vol te houden tot hun definitieve zege'. Guben en Forst branden. Enkele transporten uit deze plaatsen en uit Kottbus zijn langs L. gekomen, andere zijn onderweg onderschept. Men heeft ze te laat laten vertrekken. Dat is niet alleen te wijten aan de bureaucratisering van de terugtocht, maar ook aan de ondeugdelijke poging de nederlaag door propaganda te versluieren. Propaganda is tot veel in staat. Ze kan de boel opfleuren. Ze is een kleurmiddel. Maar zodra ze zich aanmatigt de feiten te verdraaien, helpt ze de concurrentie. Dan wordt ze, zoals de volksmond het uitdrukt, 'antiganda'. Dan schminkt ze een ernstig zieke in plaats van een dokter te halen.
In L. moeten vluchtelingen worden ondergebracht. De inwoners verzetten zich. Met het geduld van de bevolking lijkt het bijna gedaan. Ook geamputeerden hoeven in trein en bus niet meer te rekenen op consideratie. Afschrikwekkende dreigementen halen niets meer uit. De mensen zijn er moe van. De angst is van richting veranderd. En het opgestuwde, niet langer te stuiten misnoegen treft de zwakken.
We hebben de eerste sneeuwklokjes geplukt. En de terugkerende spreeuwen vlogen in rumoerige formaties over onze hoofden. Lente en ondergang, zowel in de hemel als op aarde. Natuur en geschiedenis zijn het niet met elkaar eens en maken ruzie voor onze ogen. Hoe mooi zou het niet zijn om ook eens een lente van de geschiedenis te beleven! Maar het staat niet op onze kalender. De historische jaargetijden duren eeuwen en onze generatie leeft en sterft in het 'november van de nieuwe tijd'.
maandag 20 februari 2017
Kees Kokke -- 21 februari 1945
• Kees Kokke (1915-1985) was in de oorlog gemeentearchivaris van Venlo. Hij hield in die jaren een dagboek bij.
woensdag 21 februari 1945
Met [het probleem van de te lage opkomst bij] de Schanzerei is het afgelopen. Hedenmorgen om half elf verklaarde Hauptmann Brockmann, dat hij om half twaalf minstens honderd arbeiders moest hebben en dat deze door gemeentepolitie bijeen verzameld moesten worden. Daar dit echter werd geweigerd, daar wij als Nederlanders daaraan niet mogen medewerken, schakelde hij na een bespreking met Hauptmann Schneider, de Grüne Polizei in, die op de hertog Reinoudsingel tientallen mannen en vrouwen oppakten en op de hoek van de Stalberg verzamelde.
Toen er genoeg mannen waren, konden de vrouwen terug keren.
Begrijpelijkerwijze veroorzaakte deze razzia een grote consternatie en in een oogwenk waren alle straten leeg en verlaten. Ook enige leden van het gemeentepersoneel waren opgepakt en aan het graven gezet, ondanks het feit dat zij een gedrukte Bescheinigung [verklaring] van de burgemeester hadden, dat zij in gemeentedienst werkzaam waren. Echter losgelaten [door de Duitsers niet meer erkend].
In het algemeen moet elke man zeven meter loopgraaf maken. Hij kan er net zo lang over doen als hij wil. Is hij klaar dan kan hij echter naar huis gaan. Ze krijgen ’s middags warm eten, allerlei koude verzorging, waaronder 3.600 gram brood per dag, boter, suiker, jam, et cetera; [verder] fl. 2,50 per dag, vakarbeiders fl. 0,67 per uur.
Het evacuatiespook is vandaag ook weer eens opgedoken. Hauptmann Schneider liet circa twaalf uur in diverse straten aanzeggen dat de bewoners zich gereed moesten houden om morgen naar Waldniel te gaan ter evacuatie. Vreemd, daar er geen treinen zijn.
[SS-Oberführer] Leffler, [Leutnant] Bruckschen , [SS-Untersturmführer] Adam en Dings hedenmiddag op bezoek ter regeling van voedselvoorziening in Kaldenkirchen en Brüggen.
Kaldenkirchen om de andere dag door Venlo en Tegelen verzorgd.
LKW [vrachtwagen] zal om de ander dag rijden naar Kaldenkirchen en brood, boter en worst in Roermond halen voor Kaldenkirchen.
Leffler was van oordeel dat evacuatie van Venlo binnen drie à vier weken haar beslag gekregen zou hebben. Dat Venlo tot dan toe nog rust zou hebben. “Aber achten Sie darauf, Herr Burgermeister, das die Bevölkerung nicht einschlaft, und immer zum Evakuieren bereitsteht.”
woensdag 21 februari 1945
Met [het probleem van de te lage opkomst bij] de Schanzerei is het afgelopen. Hedenmorgen om half elf verklaarde Hauptmann Brockmann, dat hij om half twaalf minstens honderd arbeiders moest hebben en dat deze door gemeentepolitie bijeen verzameld moesten worden. Daar dit echter werd geweigerd, daar wij als Nederlanders daaraan niet mogen medewerken, schakelde hij na een bespreking met Hauptmann Schneider, de Grüne Polizei in, die op de hertog Reinoudsingel tientallen mannen en vrouwen oppakten en op de hoek van de Stalberg verzamelde.
Toen er genoeg mannen waren, konden de vrouwen terug keren.
Begrijpelijkerwijze veroorzaakte deze razzia een grote consternatie en in een oogwenk waren alle straten leeg en verlaten. Ook enige leden van het gemeentepersoneel waren opgepakt en aan het graven gezet, ondanks het feit dat zij een gedrukte Bescheinigung [verklaring] van de burgemeester hadden, dat zij in gemeentedienst werkzaam waren. Echter losgelaten [door de Duitsers niet meer erkend].
In het algemeen moet elke man zeven meter loopgraaf maken. Hij kan er net zo lang over doen als hij wil. Is hij klaar dan kan hij echter naar huis gaan. Ze krijgen ’s middags warm eten, allerlei koude verzorging, waaronder 3.600 gram brood per dag, boter, suiker, jam, et cetera; [verder] fl. 2,50 per dag, vakarbeiders fl. 0,67 per uur.
Het evacuatiespook is vandaag ook weer eens opgedoken. Hauptmann Schneider liet circa twaalf uur in diverse straten aanzeggen dat de bewoners zich gereed moesten houden om morgen naar Waldniel te gaan ter evacuatie. Vreemd, daar er geen treinen zijn.
[SS-Oberführer] Leffler, [Leutnant] Bruckschen , [SS-Untersturmführer] Adam en Dings hedenmiddag op bezoek ter regeling van voedselvoorziening in Kaldenkirchen en Brüggen.
Kaldenkirchen om de andere dag door Venlo en Tegelen verzorgd.
LKW [vrachtwagen] zal om de ander dag rijden naar Kaldenkirchen en brood, boter en worst in Roermond halen voor Kaldenkirchen.
Leffler was van oordeel dat evacuatie van Venlo binnen drie à vier weken haar beslag gekregen zou hebben. Dat Venlo tot dan toe nog rust zou hebben. “Aber achten Sie darauf, Herr Burgermeister, das die Bevölkerung nicht einschlaft, und immer zum Evakuieren bereitsteht.”
zondag 19 februari 2017
John Cheever -- 20 februari 1962
• John Cheever (1912-1982) was een Amerikaanse schrijver. Hij hield een groot deel van zijn leven een dagboek bij. Het is in het Nederlands vertaald (door Frank van Dixhoorn) als Verscheurde stilte.
20 februari 1962 Ik heb vandaag de hele dag Glenn** zien rondcirkelen op tv [in een baan om de aarde], en ik maak me verwijten omdat ik niet werk. Als de man eenmaal in een baan om de aarde is, verlaten de mensen het strand. Ik vind het altijd een ontroerend gezicht als mensen hun sandwichmanden oppakken, de handdoeken en de vouwmeubels, en weer gauw terug willen naar het hotel, het motel, het huisje, de bar. In die haast, die sterke wil, zie je de achteloosheid van het leven; er zal altijd iets worden vergeten – een zonnebril, een luchtbed, een oude man, een fotorolletje, een pokdalige jongeling met een bundel poëzie. Zij zullen even worden herdacht, zoals we de doden herdenken, maar er zal niemand teruggaan om te zoeken naar de zonnebril, of om de oude man op te vrolijken. Ik krijg een scheut in mijn hart als ze zich weg haasten, alsof ik hier de krachten van leven en dood kan zien. Het einde van een honkbalwedstrijd, de afloop van een jaarmarkt.
** De astronaut John Glenn was in 1962 de eerste Amerikaan die een vlucht om de aarde maakte – maar was daarmee niet, zoals vaak beweerd wordt, de eerste Amerikaan in de ruimte: twee anderen waren hem op veel kortere vluchten voorgegaan.
20 februari 1962 Ik heb vandaag de hele dag Glenn** zien rondcirkelen op tv [in een baan om de aarde], en ik maak me verwijten omdat ik niet werk. Als de man eenmaal in een baan om de aarde is, verlaten de mensen het strand. Ik vind het altijd een ontroerend gezicht als mensen hun sandwichmanden oppakken, de handdoeken en de vouwmeubels, en weer gauw terug willen naar het hotel, het motel, het huisje, de bar. In die haast, die sterke wil, zie je de achteloosheid van het leven; er zal altijd iets worden vergeten – een zonnebril, een luchtbed, een oude man, een fotorolletje, een pokdalige jongeling met een bundel poëzie. Zij zullen even worden herdacht, zoals we de doden herdenken, maar er zal niemand teruggaan om te zoeken naar de zonnebril, of om de oude man op te vrolijken. Ik krijg een scheut in mijn hart als ze zich weg haasten, alsof ik hier de krachten van leven en dood kan zien. Het einde van een honkbalwedstrijd, de afloop van een jaarmarkt.
** De astronaut John Glenn was in 1962 de eerste Amerikaan die een vlucht om de aarde maakte – maar was daarmee niet, zoals vaak beweerd wordt, de eerste Amerikaan in de ruimte: twee anderen waren hem op veel kortere vluchten voorgegaan.
Otti Anz -- 19 februari 1904
• Otti Anz (1876-1945) was een Duitse die veel in het buitenland gewoond heeft. Van haar verblijf in China (1903-1912) hield ze een fragmentarisch dagboek bij.
Den 19. Februar 04.
Der große Tag, der solange vorgespukt und noch nicht ausgespukt hat, ist vorüber. Am 16. Februar feierten die Chinesen ihr einziges großes Jahresfest: Neujahr.
Wochenlang vorher wurden fieberhaft eifrig Vorbereitungen getroffen, ihr kleines Haus gründlich gereinigt, durch Wegschaffung der Mittelwand aus zwei engen, unbehaglichen Räumen ein großes, schönes gemütliches Zimmer geschaffen, das den kleinen Ofen, den sie zu umhocken lieben, in der Mitte hat, Wände und Decke aufs schönste geschmückt mit bunten Bildern, Segenssprüchen, Spiegeln u.s.w., in der sogenannten Küche eine Art Altar errichtet. Abends krachte und blitzte es in unserm Garten und in den umliegenden Dörfern von abgebrannten Feuerwerkskörpern, kindliches Jubeln von Kleinen und Großen als Begleitung.
Am Vorabend des großen Tages starke Erregung: nach dem Abendessen kam der boy und bat meinen Mann und mich, ihr Haus anzusehen. Es war wie ein Bild aus Tausend und eine Nacht: ein prachtvoller, sternklarer Abend, Lichterglanz und Feuerwerk und Jubel in allen Dörfern, der Hafen von Tsangkou besäet mit Dschunken und Sampans, die im Schmuck zahlreicher Lampions mit Leuchtkäfern überstreut erschienen, vor dem kleinen Chinesenhaus, im leisen Luftzug baumelnd, kleine bunte Laternen, drinnen eine märchenhaft bunte Pracht, bei aller Mannigfaltigkeit der Farben nichts Unharmonisches, in der Mitte eine riesige Papierlaterne, in deren Innern sich kleine ausgeschnittene Figuren von der Wärme wie im Karussell bewegten (Machwerk des Kochs).
Und dann krachten die Feuerwerkskörper, und die Leute strahlten und jauchzten. Wir freuten uns eine Weile mit ihnen, gingen dann hinein und errichteten wie Weihnachtsabend einen kleinen Tisch mit bunten Lichtern, Zuckersachen, Zigaretten und nicht unbedeutenden Geldgeschenken. Es wurde noch lange nicht still in dem kleinen Häuschen im Garten. Bei Reisbranntwein, Kuchen, Zigaretten und Feuerwerk feierte man Silvesternacht.
Am nächsten Morgen, als wir beim Kaffee saßen, erschienen alle drei, boy, Kuli und Koch, in ganz neuen, feierlich schwarzen Gewändern und gratulierten.
Später machten wir einen Gang durch Tsangkou: alle Wege tadellos sauber, von den Häusern leuchteten die langen roten Streifen der neuen Segenssprüche, nur ab und zu ein einzelner Chinese in neuen Gewändern, alle Türen verrammelt, alles saß in den Häusern, aß, trank, scherzte, rauchte, schlief oder machte ohrenzerreißende Musik.
Mindestens 3 Tage wird nicht gearbeitet. Auch in Tsingtau sind alle Läden solange geschlossen, einzelne Chinesen laufen mit einem Haufen Visitenkarten herum: sie machen Besuche. Die Fabrik unten schweigt, die Kinder sind für 8 Tage in ihre Dörfer.
Am Abend bringt uns der boy drei kleine, chinesische Hausgötter von grotesk bunter Hässlichkeit als Geschenk. Wir stellen sie ins Esszimmer. Walter hat an die äußere Hauswand mit roter Farbe ein neues „fu“ gemalt.
In den Marktdörfern ist in den Tagen vorher lebhaftes Treiben gewesen. Um möglichst viel Geld einzuheimsen, sind auch verschiedentlich chinesische Mädchen gehandelt worden. Unser Koch lief mit kleinen, roten Pflastern an den Schläfen herum, die Chinesen lieben es, sich ab und zu schröpfen zu lassen oder zu massieren, bis sie rote Stellen davon haben. Die kleinen Wunden vom Aderlass werden mit roten Pflastern verklebt. Ob diese Erscheinung beim Koch grade in diesen Tagen in irgendeiner Verbindung mit dem Feste steht, weiß ich nicht.
Heute wird zum ersten Male wieder etwas gearbeitet, aber müde und verdrossen, d.h. unsere Leute haben nicht einen Augenblick ihre Pflicht versäumt. –
Der Krieg zwischen Russland und Japan ist ausgebrochen. Infolge schneidigen Vorgehens der Japaner und leichtsinnigen Unvorbereitetseins der Russen, sind die Japaner bis jetzt im Vorteil, die Sympathien sind hier auf keiner Seite, die Stimmung ist abwartend, natürlich werden allerlei wage und haarsträubende Vermutungen aufgestellt. Die Chinesen könnten sich mit den Japanern verbinden, oder durch ihr Beispiel angesteckt, plötzlich auf den Gedanken kommen, die Deutschen hinauszuwerfen. Mit Spannung werden die Kriegsdepeschen erwartet; flüchtende Russen kommen nach Tsingtau. Das deutsche Lazarett dort ist den Verwundeten beider Nationen zur Verfügung gestellt worden. Die Deutschen sehen sich vor. Große Abteilungen Soldaten ziehen hier vorbei zu Übungen auf den umliegenden Höfen und in den Dörfern. Der Dollarkurs steigt, für uns recht unangenehm, ebenso die Preise vieler Warenarten. Was aus Russland kam, ist überhaupt nicht mehr zu haben. Die Post geht wieder den langen Seeweg, Briefe, die unterwegs waren, wurden zurückgeschickt, wir können monatelang auf Nachricht warten.-
Das Wetter ist oft frühlingsmäßig. Die Kälte–Wärme Uhr, wie die Chinesen das Thermometer nennen, sinkt nur noch nachts unter 0. Der Sturm heult noch recht häufig ums kleine Holzhaus, aber er schneidet nicht mehr ins Gesicht. Nur auf den äußersten Spitzen der Berge lässt das Tausend-Meilen-Auge leichten Schneesturm erkennen. – Uns blüht vielleicht das Glück, schon im März in das große Wohnhaus hinunterziehen zu müssen.
Den 19. Februar 04.
Der große Tag, der solange vorgespukt und noch nicht ausgespukt hat, ist vorüber. Am 16. Februar feierten die Chinesen ihr einziges großes Jahresfest: Neujahr.
Wochenlang vorher wurden fieberhaft eifrig Vorbereitungen getroffen, ihr kleines Haus gründlich gereinigt, durch Wegschaffung der Mittelwand aus zwei engen, unbehaglichen Räumen ein großes, schönes gemütliches Zimmer geschaffen, das den kleinen Ofen, den sie zu umhocken lieben, in der Mitte hat, Wände und Decke aufs schönste geschmückt mit bunten Bildern, Segenssprüchen, Spiegeln u.s.w., in der sogenannten Küche eine Art Altar errichtet. Abends krachte und blitzte es in unserm Garten und in den umliegenden Dörfern von abgebrannten Feuerwerkskörpern, kindliches Jubeln von Kleinen und Großen als Begleitung.
Am Vorabend des großen Tages starke Erregung: nach dem Abendessen kam der boy und bat meinen Mann und mich, ihr Haus anzusehen. Es war wie ein Bild aus Tausend und eine Nacht: ein prachtvoller, sternklarer Abend, Lichterglanz und Feuerwerk und Jubel in allen Dörfern, der Hafen von Tsangkou besäet mit Dschunken und Sampans, die im Schmuck zahlreicher Lampions mit Leuchtkäfern überstreut erschienen, vor dem kleinen Chinesenhaus, im leisen Luftzug baumelnd, kleine bunte Laternen, drinnen eine märchenhaft bunte Pracht, bei aller Mannigfaltigkeit der Farben nichts Unharmonisches, in der Mitte eine riesige Papierlaterne, in deren Innern sich kleine ausgeschnittene Figuren von der Wärme wie im Karussell bewegten (Machwerk des Kochs).
Und dann krachten die Feuerwerkskörper, und die Leute strahlten und jauchzten. Wir freuten uns eine Weile mit ihnen, gingen dann hinein und errichteten wie Weihnachtsabend einen kleinen Tisch mit bunten Lichtern, Zuckersachen, Zigaretten und nicht unbedeutenden Geldgeschenken. Es wurde noch lange nicht still in dem kleinen Häuschen im Garten. Bei Reisbranntwein, Kuchen, Zigaretten und Feuerwerk feierte man Silvesternacht.
Am nächsten Morgen, als wir beim Kaffee saßen, erschienen alle drei, boy, Kuli und Koch, in ganz neuen, feierlich schwarzen Gewändern und gratulierten.
Später machten wir einen Gang durch Tsangkou: alle Wege tadellos sauber, von den Häusern leuchteten die langen roten Streifen der neuen Segenssprüche, nur ab und zu ein einzelner Chinese in neuen Gewändern, alle Türen verrammelt, alles saß in den Häusern, aß, trank, scherzte, rauchte, schlief oder machte ohrenzerreißende Musik.
Mindestens 3 Tage wird nicht gearbeitet. Auch in Tsingtau sind alle Läden solange geschlossen, einzelne Chinesen laufen mit einem Haufen Visitenkarten herum: sie machen Besuche. Die Fabrik unten schweigt, die Kinder sind für 8 Tage in ihre Dörfer.
Am Abend bringt uns der boy drei kleine, chinesische Hausgötter von grotesk bunter Hässlichkeit als Geschenk. Wir stellen sie ins Esszimmer. Walter hat an die äußere Hauswand mit roter Farbe ein neues „fu“ gemalt.
In den Marktdörfern ist in den Tagen vorher lebhaftes Treiben gewesen. Um möglichst viel Geld einzuheimsen, sind auch verschiedentlich chinesische Mädchen gehandelt worden. Unser Koch lief mit kleinen, roten Pflastern an den Schläfen herum, die Chinesen lieben es, sich ab und zu schröpfen zu lassen oder zu massieren, bis sie rote Stellen davon haben. Die kleinen Wunden vom Aderlass werden mit roten Pflastern verklebt. Ob diese Erscheinung beim Koch grade in diesen Tagen in irgendeiner Verbindung mit dem Feste steht, weiß ich nicht.
Heute wird zum ersten Male wieder etwas gearbeitet, aber müde und verdrossen, d.h. unsere Leute haben nicht einen Augenblick ihre Pflicht versäumt. –
Der Krieg zwischen Russland und Japan ist ausgebrochen. Infolge schneidigen Vorgehens der Japaner und leichtsinnigen Unvorbereitetseins der Russen, sind die Japaner bis jetzt im Vorteil, die Sympathien sind hier auf keiner Seite, die Stimmung ist abwartend, natürlich werden allerlei wage und haarsträubende Vermutungen aufgestellt. Die Chinesen könnten sich mit den Japanern verbinden, oder durch ihr Beispiel angesteckt, plötzlich auf den Gedanken kommen, die Deutschen hinauszuwerfen. Mit Spannung werden die Kriegsdepeschen erwartet; flüchtende Russen kommen nach Tsingtau. Das deutsche Lazarett dort ist den Verwundeten beider Nationen zur Verfügung gestellt worden. Die Deutschen sehen sich vor. Große Abteilungen Soldaten ziehen hier vorbei zu Übungen auf den umliegenden Höfen und in den Dörfern. Der Dollarkurs steigt, für uns recht unangenehm, ebenso die Preise vieler Warenarten. Was aus Russland kam, ist überhaupt nicht mehr zu haben. Die Post geht wieder den langen Seeweg, Briefe, die unterwegs waren, wurden zurückgeschickt, wir können monatelang auf Nachricht warten.-
Das Wetter ist oft frühlingsmäßig. Die Kälte–Wärme Uhr, wie die Chinesen das Thermometer nennen, sinkt nur noch nachts unter 0. Der Sturm heult noch recht häufig ums kleine Holzhaus, aber er schneidet nicht mehr ins Gesicht. Nur auf den äußersten Spitzen der Berge lässt das Tausend-Meilen-Auge leichten Schneesturm erkennen. – Uns blüht vielleicht das Glück, schon im März in das große Wohnhaus hinunterziehen zu müssen.
Helena Morley -- 18 februari 1893
• Helena Morley (pseudoniem van Alice Dayrell Caldeira Brant, 1880-1970) woonde als jong meisje in Brazilië en hield gedurende haar middelbareschooljaren een dagboek bij.
Saturday, Febhruary 18th
It's three days today since I star'ted going to School. I've bought my books and I'm going to begin a new life. The Portuguese teacher advised all the girls to form the habit of writing something every day, a letter or whatever happens to them.
I went to see my English aunts and there I met Marianna. She was my school's most famous pupil and I've always heard my aunt speak about her with admiration. She encouraged me and she said that the secret of being a good pupil is to pay attention and take notes on everything.
[...]
Sunday, February 19th
Sia Ritinha, the chicken thief from Cavalhada, spent the whole evening here in the house, telling stories about people who got sick from eating cucumbers, and she finished by saying, "Dona Carolina, you mark my words. The cucumber is so poisonous that if it so much as touches the hem of your skin, it's dangerous."
During the whole conversation I kept expecting mama to tell her that I won't eat porridge but that I eat two cucumbers with salt every morning. Mama said to me: "Do you hear what she's saying? Are you listening?" I wanted to ask Dona Ritinha, "And isn't it dangerous to steal your neighbor's chickens?"
Saturday, Febhruary 18th
It's three days today since I star'ted going to School. I've bought my books and I'm going to begin a new life. The Portuguese teacher advised all the girls to form the habit of writing something every day, a letter or whatever happens to them.
I went to see my English aunts and there I met Marianna. She was my school's most famous pupil and I've always heard my aunt speak about her with admiration. She encouraged me and she said that the secret of being a good pupil is to pay attention and take notes on everything.
[...]
Sunday, February 19th
Sia Ritinha, the chicken thief from Cavalhada, spent the whole evening here in the house, telling stories about people who got sick from eating cucumbers, and she finished by saying, "Dona Carolina, you mark my words. The cucumber is so poisonous that if it so much as touches the hem of your skin, it's dangerous."
During the whole conversation I kept expecting mama to tell her that I won't eat porridge but that I eat two cucumbers with salt every morning. Mama said to me: "Do you hear what she's saying? Are you listening?" I wanted to ask Dona Ritinha, "And isn't it dangerous to steal your neighbor's chickens?"
donderdag 16 februari 2017
Irene Mokka -- 17 februari 1953
• Irene Mokka (1915 -1973) was een Roemeense schrijfster die in het Duits schreef. Haar Tagebuch 1948-1973 is te lezen bij Google Books.
17.2.1953
Ich habe in meinen alten Gedichten gelesen. Wie glücklich bin ich, dass ich einmal so schreiben könnte. Wie reich war ich, wie unendlich reich. Ich flüstere diese Worte vor mich hin: dass mir solches einfallen könnte. Ich trauere nicht, dass es nun anderes ist. Im Grunde bin ich die Gleiche. Ich muss nur zurückfinden in eine Welt, die mir durch nichts zerstört werden kann. Durch keinen noch so trüben und bitteren Alltag. So viele süße, dunkle Traurigkeiten hatte ich. Aus Traurigkeiten singt die Seele unerschöpflich Lieder! Sie sind nun gestillt, die Traurigkeiten. Aber die Seele vermag noch zu singen. Sie soll es nie verlernen. Der frühe Tag geht zur Dunkelheit. Wie arm sind Menschen ohne Gedichte. Wie lau sind ihre Freuden ohne Hintergrund. Wenn doch meine Kinder werden wie ich. Dass sie zu erleben vermögen. In mein inneres, reiches Glück soll mir die "neue Welt" nicht hineinpfuschen. Am Samstag waren sie auf einem Ball. In der Schule. Wir können noch jung sein. Übermütig und ausgelassen. Ich kann noch tanzen, mit echter, herrlicher Freude an der Bewegung. Ich kann noch töricht eifersüchtig sein und weinen aus dummer Freude, dass ich noch so töricht bin Es ist gut, nicht immer an Verdienst, an eintönige Pflicht denken zu müssen, hässlicher, nackter Alltag...
17.2.1953
Ich habe in meinen alten Gedichten gelesen. Wie glücklich bin ich, dass ich einmal so schreiben könnte. Wie reich war ich, wie unendlich reich. Ich flüstere diese Worte vor mich hin: dass mir solches einfallen könnte. Ich trauere nicht, dass es nun anderes ist. Im Grunde bin ich die Gleiche. Ich muss nur zurückfinden in eine Welt, die mir durch nichts zerstört werden kann. Durch keinen noch so trüben und bitteren Alltag. So viele süße, dunkle Traurigkeiten hatte ich. Aus Traurigkeiten singt die Seele unerschöpflich Lieder! Sie sind nun gestillt, die Traurigkeiten. Aber die Seele vermag noch zu singen. Sie soll es nie verlernen. Der frühe Tag geht zur Dunkelheit. Wie arm sind Menschen ohne Gedichte. Wie lau sind ihre Freuden ohne Hintergrund. Wenn doch meine Kinder werden wie ich. Dass sie zu erleben vermögen. In mein inneres, reiches Glück soll mir die "neue Welt" nicht hineinpfuschen. Am Samstag waren sie auf einem Ball. In der Schule. Wir können noch jung sein. Übermütig und ausgelassen. Ich kann noch tanzen, mit echter, herrlicher Freude an der Bewegung. Ich kann noch töricht eifersüchtig sein und weinen aus dummer Freude, dass ich noch so töricht bin Es ist gut, nicht immer an Verdienst, an eintönige Pflicht denken zu müssen, hässlicher, nackter Alltag...
woensdag 15 februari 2017
S.P.A. van Heiden Reinestein -- 16 februari 1779
• S.P.A. van Heiden Reinestein (1740-1806) was een Drentse edelman en opperkamerheer van stadhouder Willem V. Zijn in het Frans geschreven memoires verschenen in 2007 in het Nederlands onder de titel Van de prins geen kwaad, De dagboeken van S.P.A. van Heiden Reinestein, kamerheer en drost 1777-1785.
15 februari
Geboortedag van Prins Frederik van Oranje, die wordt gevierd met een groot diner bij de Hertog en een bal met 48 kinderen aan het Hof.
De Berlijnse brieven melden dat de Pruisische Generaal Möllendorff, na de bestorming van een door de Oostenrijkers bezette hoogte, het ondervinden van krachtige weerstand en het terugslaan van de vijand, zich meester had gemaakt van de stad Brix in Bohemen en daarenboven 700 gevangenen had gemaakt, dat hij een opslagplaats had vernietigd en zich ten slotte teruggetrokken. Het hele leger van Prins Hendrik was op mars.
Men zei dat de Koning was vertrokken naar Schweidnitz met Prins Repnin in zijn karos. Er werd beweerd dat de laatste voorstellen tot verzoening die naar het Weense Hof zijn gezonden, bijna volledig overeenkomen met die welke dit Hof zelf enige tijd geleden had gedaan. Er werd over een vijftiental dagen antwoord verwacht.
16 februari
De brieven uit Engeland melden dat het proces tegen Admiraal Keppel ten einde was gekomen en dat de Krijgsraad hem had vrijgesproken en de beschuldiging vals en kwaadaardig verklaard. Het volk had et openlijk zijn vreugde over laten blijken en de huizen van Palliser, Lord Sandwich en Lord North geplunderd, ondanks de voorzorgen die de Overheid had genomen om dergelijke uitwassen te voorkomen.
17 februari
Geen enkel nieuws van belang.
18 februari
De resoluties van de verschillende Provincies, gelijkluidend aan die van Holland van de 3dc februari, worden ingediend in de vergadering van Hunne Hoogmogenden, waar dientengevolge genoemde resolutie eenstemmig wordt aangenomen. Deze wordt vervolgens door de agent gemeld aan de Franse Ambassadeur die, omdat hij de resolutie niet helder en duidelijk vindt zoals zijn Hof het had gevraagd, cr niet toe kan besluiten ze aan te nemen en laat de Griffier en de [Raads] Pensionaris een nota overhandigen waarin hij vraagt dat Hunne Hoogmogenden verklaren dat zij, met herroeping van de resolutie van 19 november, daaronder verstaan dat alle vaartuigen beladen met voorzieningen voor schepen, welke dan ook, vanaf dat moment aan de handel toegestane konvooien zullen krijgen, in welk geval hij het antwoord zal aanvaarden en onmiddellijk een koerier naar Versailles zal sturen opdat de tenuitvoerlegging van de verordeningen wordt herroepen; indien niet, dan ziet hij zich genoodzaakt het stilzwijgen te beschouwen als een ontkennend antwoord, dat aangeeft dat de Staten niet de bedoeling hebben een strikte neutraliteit in acht te nemen, zoals zij Zijne Majesteit hadden verzekerd. De berichten uit Berlijn luiden dat de Koning in Reichenbach is en dat Zijne Majesteit slechts wacht op de vorst om de Oostenrijkers, die verschanst zaten in het Graafschap Glatz, aan te vallen.
19 februari
De vorige dag hadden Hunne Hoogmogenden een koerier uitgezonden naar de Heer van Berkenrode met definitieve opdracht bovengenoemde resolutie de Heer de Vergennes ter hand te stellen om aan de Koning te worden voorgelegd. De berichten uit Engeland zeggen niet dat de uitwassen waaraan het volk zich schuldig had gemaakt, een vervolg hadden gehad. De Heer Palliser had ontslag genomen bij de Admiraliteit en verzocht aan de Krijgsraad te worden onderworpen.
20 februari
Niets bijzonders.
21 februari
De Berlijnse brieven luiden dat de 20stc dezer het antwoord werd verwacht van het Weense Hof op de recente eindvoorstellen van Zijne Pruisische Majesteit. Als deze niet werden aanvaard, zou de Koning de oorlog met alle mogelijke kracht voortzetten.
22 februari
De berichten uit Engeland melden niets van belang.
In de loop van de avond wordt Prins Willem van Oranje getroffen door de koorts.
23 februari
Prins Willem had een zeer onrustige nacht gehad. De koorts had hem niet verlaten en was vergezeld gegaan van ijlen. De Heer Gaubius wordt ontboden. De artsen zijn van oordeel dat het roodvonk ['Rood Vonk'] is.
De brieven uit Frankrijk melden dat de verordeningen bekend zijn gemaakt.
24 februari
Vastendag in de hele Republiek.
15 februari
Geboortedag van Prins Frederik van Oranje, die wordt gevierd met een groot diner bij de Hertog en een bal met 48 kinderen aan het Hof.
De Berlijnse brieven melden dat de Pruisische Generaal Möllendorff, na de bestorming van een door de Oostenrijkers bezette hoogte, het ondervinden van krachtige weerstand en het terugslaan van de vijand, zich meester had gemaakt van de stad Brix in Bohemen en daarenboven 700 gevangenen had gemaakt, dat hij een opslagplaats had vernietigd en zich ten slotte teruggetrokken. Het hele leger van Prins Hendrik was op mars.
Men zei dat de Koning was vertrokken naar Schweidnitz met Prins Repnin in zijn karos. Er werd beweerd dat de laatste voorstellen tot verzoening die naar het Weense Hof zijn gezonden, bijna volledig overeenkomen met die welke dit Hof zelf enige tijd geleden had gedaan. Er werd over een vijftiental dagen antwoord verwacht.
16 februari
De brieven uit Engeland melden dat het proces tegen Admiraal Keppel ten einde was gekomen en dat de Krijgsraad hem had vrijgesproken en de beschuldiging vals en kwaadaardig verklaard. Het volk had et openlijk zijn vreugde over laten blijken en de huizen van Palliser, Lord Sandwich en Lord North geplunderd, ondanks de voorzorgen die de Overheid had genomen om dergelijke uitwassen te voorkomen.
17 februari
Geen enkel nieuws van belang.
18 februari
De resoluties van de verschillende Provincies, gelijkluidend aan die van Holland van de 3dc februari, worden ingediend in de vergadering van Hunne Hoogmogenden, waar dientengevolge genoemde resolutie eenstemmig wordt aangenomen. Deze wordt vervolgens door de agent gemeld aan de Franse Ambassadeur die, omdat hij de resolutie niet helder en duidelijk vindt zoals zijn Hof het had gevraagd, cr niet toe kan besluiten ze aan te nemen en laat de Griffier en de [Raads] Pensionaris een nota overhandigen waarin hij vraagt dat Hunne Hoogmogenden verklaren dat zij, met herroeping van de resolutie van 19 november, daaronder verstaan dat alle vaartuigen beladen met voorzieningen voor schepen, welke dan ook, vanaf dat moment aan de handel toegestane konvooien zullen krijgen, in welk geval hij het antwoord zal aanvaarden en onmiddellijk een koerier naar Versailles zal sturen opdat de tenuitvoerlegging van de verordeningen wordt herroepen; indien niet, dan ziet hij zich genoodzaakt het stilzwijgen te beschouwen als een ontkennend antwoord, dat aangeeft dat de Staten niet de bedoeling hebben een strikte neutraliteit in acht te nemen, zoals zij Zijne Majesteit hadden verzekerd. De berichten uit Berlijn luiden dat de Koning in Reichenbach is en dat Zijne Majesteit slechts wacht op de vorst om de Oostenrijkers, die verschanst zaten in het Graafschap Glatz, aan te vallen.
19 februari
De vorige dag hadden Hunne Hoogmogenden een koerier uitgezonden naar de Heer van Berkenrode met definitieve opdracht bovengenoemde resolutie de Heer de Vergennes ter hand te stellen om aan de Koning te worden voorgelegd. De berichten uit Engeland zeggen niet dat de uitwassen waaraan het volk zich schuldig had gemaakt, een vervolg hadden gehad. De Heer Palliser had ontslag genomen bij de Admiraliteit en verzocht aan de Krijgsraad te worden onderworpen.
20 februari
Niets bijzonders.
21 februari
De Berlijnse brieven luiden dat de 20stc dezer het antwoord werd verwacht van het Weense Hof op de recente eindvoorstellen van Zijne Pruisische Majesteit. Als deze niet werden aanvaard, zou de Koning de oorlog met alle mogelijke kracht voortzetten.
22 februari
De berichten uit Engeland melden niets van belang.
In de loop van de avond wordt Prins Willem van Oranje getroffen door de koorts.
23 februari
Prins Willem had een zeer onrustige nacht gehad. De koorts had hem niet verlaten en was vergezeld gegaan van ijlen. De Heer Gaubius wordt ontboden. De artsen zijn van oordeel dat het roodvonk ['Rood Vonk'] is.
De brieven uit Frankrijk melden dat de verordeningen bekend zijn gemaakt.
24 februari
Vastendag in de hele Republiek.
maandag 13 februari 2017
Mrs Stephen Fry -- 14 februari 2009
• Mrs Stephen Fry is de echtgenote van Stephen Fry. Mrs Stephen Fry's Diary is haar dagboek, dat een kalenderjaar bestrijkt.
14 Monday
Breakfast this morning was a real treat. Madame LaRue gave us an emotionally charged rendition of 'Je ne regrette rien' before launching into a dramatic medley of Serge Gainsbourg hits, all while delivering our breakfast plates and continental coffees. It really was an extraordinary performance, mostly due to her highly expressive - and surprisingly large - hands. After breakfast she announced to the guests that tonight she would be hosting her annual City of Love Valentine's Dinner in the Sacha Distel dining room, which doublés as the guests' TV" room the rest of the time. I glanced across at Stephen. His face was like stone. Obviously, he didn't want me to guess that he'd booked a table for us this evening. He's such an old romantic at heart. Almost makes me feel glad I married him. I can't wait for this evening ...
Dear Diary, forgive my tears but I'm utterly distraught. How could he do this to me? The disappointment, the humiliation ... Í'll never forgive him for this! Never!
And to think, everything seemed so perfect this afternoon. A relaxing stroll along the 1.609344 kilomètres d'Or', a light lunch at the 'Folies Burger' and when I got back Stephen was out of bed and even putting on his dinner jacket and dickie bow. I, of course, slipped immediately into the bathroom to change into the evening dress I wore last time we enjoyed a sophisticated evening meal together. For some reason, it seemed to take a little longer to put on than last time, but I believe fine fabrics are prone to a little shrinkage, particularly after 16 years. Finally I emerged from the bathroom, like a beautiful swan in a hat. Stephen was truly gobsmacked, even if I do say so myself. He was absolutely speechless for several minutes before finally kissing me softly on the cheek, saying 'See you later,' and leaving the room, hurriedly.
Stephen's bladder has seen better days so I made my way downstairs to wait for him in the dining room. Madame LaRue made a pretence of being surprised to see me - no doubt Stephen had informed her of his little subterfuge - and ushered me to the one unoccupied table in a darkened corner of the room (presumably their most romantic table). I selected a bottle of the exotic sounding "Vin de Maison' and waited ...
If anything, the third bottle of Vin de Maison was even more delicious than the first two and by the time my Crème Sarkozy arrived, I'd almost forgotten that Stephen wasn't there. In fact I might have forgotten altogether, had it not been for Madame LaRue's sudden rousing burst of Manhattan Transfer's 'Chanson d'Amour'. Fm not generally given to public displays of emotion but I have to admit I weiled up. Then my shoulders started to shake. Then tears began to flow down my cheeks. Then I punched the accordionist. Rat-a-tat-a-tat, indeed!
I've no idea what time Stephen finally made it back to the hotel. Hopefully in time to pay for the taxi I charged to our room. Exhausted by the events of the evening, I slept all the way home. Au revoir, Paris.
15 Tuesday
16 Wednesday
Gave Stephen the silent treatment yesterday. He didn't notice.
17 Thursday
Tried the noisy treatment today. Still nothing.
18 Friday
Tried the crockery treatment today. I think I'm beginning to get through to him.
14 Monday
Breakfast this morning was a real treat. Madame LaRue gave us an emotionally charged rendition of 'Je ne regrette rien' before launching into a dramatic medley of Serge Gainsbourg hits, all while delivering our breakfast plates and continental coffees. It really was an extraordinary performance, mostly due to her highly expressive - and surprisingly large - hands. After breakfast she announced to the guests that tonight she would be hosting her annual City of Love Valentine's Dinner in the Sacha Distel dining room, which doublés as the guests' TV" room the rest of the time. I glanced across at Stephen. His face was like stone. Obviously, he didn't want me to guess that he'd booked a table for us this evening. He's such an old romantic at heart. Almost makes me feel glad I married him. I can't wait for this evening ...
Dear Diary, forgive my tears but I'm utterly distraught. How could he do this to me? The disappointment, the humiliation ... Í'll never forgive him for this! Never!
And to think, everything seemed so perfect this afternoon. A relaxing stroll along the 1.609344 kilomètres d'Or', a light lunch at the 'Folies Burger' and when I got back Stephen was out of bed and even putting on his dinner jacket and dickie bow. I, of course, slipped immediately into the bathroom to change into the evening dress I wore last time we enjoyed a sophisticated evening meal together. For some reason, it seemed to take a little longer to put on than last time, but I believe fine fabrics are prone to a little shrinkage, particularly after 16 years. Finally I emerged from the bathroom, like a beautiful swan in a hat. Stephen was truly gobsmacked, even if I do say so myself. He was absolutely speechless for several minutes before finally kissing me softly on the cheek, saying 'See you later,' and leaving the room, hurriedly.
Stephen's bladder has seen better days so I made my way downstairs to wait for him in the dining room. Madame LaRue made a pretence of being surprised to see me - no doubt Stephen had informed her of his little subterfuge - and ushered me to the one unoccupied table in a darkened corner of the room (presumably their most romantic table). I selected a bottle of the exotic sounding "Vin de Maison' and waited ...
If anything, the third bottle of Vin de Maison was even more delicious than the first two and by the time my Crème Sarkozy arrived, I'd almost forgotten that Stephen wasn't there. In fact I might have forgotten altogether, had it not been for Madame LaRue's sudden rousing burst of Manhattan Transfer's 'Chanson d'Amour'. Fm not generally given to public displays of emotion but I have to admit I weiled up. Then my shoulders started to shake. Then tears began to flow down my cheeks. Then I punched the accordionist. Rat-a-tat-a-tat, indeed!
I've no idea what time Stephen finally made it back to the hotel. Hopefully in time to pay for the taxi I charged to our room. Exhausted by the events of the evening, I slept all the way home. Au revoir, Paris.
15 Tuesday
16 Wednesday
Gave Stephen the silent treatment yesterday. He didn't notice.
17 Thursday
Tried the noisy treatment today. Still nothing.
18 Friday
Tried the crockery treatment today. I think I'm beginning to get through to him.
zondag 12 februari 2017
May Sarton -- 13 februari 1973
• May Sarton (1912-1995) was een Amerikaanse schrijfster. Een van haar bekendste werken is Journal of a solitude - dat in het Nederlands is vertaald (door Marie Luyten) als Eenzaamheid.
13 februari
Het hele huis staat vol met lentebloemen, voor Valentijnsdag. Ik kan me geen maand voorstellen waarin lentebloemen zo verrukkelijk zijn. Gisteren waren de bomen bedekt met een laagje ijs en het is bitter koud; het frisse, het springlevende van narcissen en lissen en tulpen binnen is dan ook overweldigend. Zelfs de dikke groene bladeren en de geur in deze bevroren wereld zonder geuren lijken een wonder.
Ik heb twee passages van Jung zitten overdenken. De eerste verklaart de gevaren van sublimatie: 'Men verwerft geen inzicht door zich symbolen van licht voor te stellen, maar door de duisternis bewust te maken.' De tweede: Slechts de levende tegenwoordigheid van eeuwige beelden kan de menselijke psyche een waardigheid verlenen die een mens moreel in staat stelt zijn eigen ziel trouw te blijven, en overtuigd te zijn dat het de moeite waard is aan zichzelf vast te houden. Pas dan zal hij beseffen dat het conflict in hem zelf is, dat wrijving en ellende zijn rijkdom zijn, die hij niet moet verspillen door anderen aan te vallen; en dat als het lot een vordering bij hem heeft uitstaan in de vorm van schuldgevoelens, het een vordering is die hij aan zichzelf moet betalen.
13 februari
Het hele huis staat vol met lentebloemen, voor Valentijnsdag. Ik kan me geen maand voorstellen waarin lentebloemen zo verrukkelijk zijn. Gisteren waren de bomen bedekt met een laagje ijs en het is bitter koud; het frisse, het springlevende van narcissen en lissen en tulpen binnen is dan ook overweldigend. Zelfs de dikke groene bladeren en de geur in deze bevroren wereld zonder geuren lijken een wonder.
Ik heb twee passages van Jung zitten overdenken. De eerste verklaart de gevaren van sublimatie: 'Men verwerft geen inzicht door zich symbolen van licht voor te stellen, maar door de duisternis bewust te maken.' De tweede: Slechts de levende tegenwoordigheid van eeuwige beelden kan de menselijke psyche een waardigheid verlenen die een mens moreel in staat stelt zijn eigen ziel trouw te blijven, en overtuigd te zijn dat het de moeite waard is aan zichzelf vast te houden. Pas dan zal hij beseffen dat het conflict in hem zelf is, dat wrijving en ellende zijn rijkdom zijn, die hij niet moet verspillen door anderen aan te vallen; en dat als het lot een vordering bij hem heeft uitstaan in de vorm van schuldgevoelens, het een vordering is die hij aan zichzelf moet betalen.
John Steinbeck -- 12 februari 1951
• John Steinbeck (1902-1968) was een Amerikaanse schrijver. Op 13 februari 1951 begon hij te schrijven aan het beroemde East of Eden (op de 12de bereidde hij zich voor, zie hieronder); hij hield een soort dagboek (Journal of Novel) bij tijdens het schrijven van dit boek.
Februari 12 [monday]
As I said above, we moved into the little house on 72nd St. We have been painting and carrying and arranging for over a week. But there has to come a day when one says—"Now that is over." I can do many small things after 3:30 but the first part of the day must now be for the book. This is a kind of necessary selfishness—otherwise books do not get written. And so I am taking this Lincoln's Birthday of 1951 to start my book. I will be 49 in two weeks. I am fairly strong but breathless. I weigh some-what too much and will try tö lose a little weight as I go. Because of all the confusion of the last several years, I will have difficulty in concentrating for a while. That is a conditioned trick. My health is generally good. I have been drinking too much, I think, and a few times in the last months I have had depressions. But it does not seem to me that the depressions are as awful as they used to be. Perhaps some acid juice is drying up. My sexual drive is, if anything, stronger than ever but that may be because it is all in one direction now and not scattered. I don't know about my thinking. It will take this book to determine whether or not that is any good. My mind seems to me to be young and elastic but perhaps everyone thinks that always.
[...]
Lincoln's Birthday. My first day of work in my new room. It is a very pleasant room and I have a drafting table to work on which I have always wanted—also a comfortable chair given me by Elaine. In fact I have never had it so good and so comfortable. It does occur to me that perhaps it might be a little too comfortable. I have known such things to happen—the perfect pointed pencil—the paper persuasive—the fantastic chair and a good light and no writing. Surely a man is a most treacherous animal full of his treasured contradictions. He may not admit it but he loves his paradoxes.
Now that I have everything, we shall see whether I have any-thing. It is exactly that simple. Mark Twain used to write in bed— so did our greatest poet. But I wonder now often they wrote in bed—or whether they did it twice and the story took hold. Such things happen. Also I would like to know what things they wrote in bed and what things they wrote sitting up. All of this has to do with comfort in writing and what its value is. I should think that a comfortable body would let the mind go freely to its gathering. But such is the human that he might react in an opposite. Remem-ber my father's story about the man who did not dare be comfortable because he went to sleep. That might be true of me too. Now I am perfectly comfortable in body. I think my house is in order. Elaine, my beloved, is taking care of all the outside details to allow me the amount of free untroubled time every day to do my work. I can't think of anything else necessary to a writer except a story and the will and the ability to teil it.
In considering this book and in planning for it I have thought of many great and interesting tricks. I have made new languages, new symbols, a new kind of writing; and now that the book is ready to go, I am throwing them all away and starting from scratch. I want to make this book so simple in its difficulty that a child can understand it. I want to go through it before it is typed and take out even the few adjectives I have let slip in. What then will the style be? I don't know. Books establish their own pace. This I have found out. As soon as the story starts its style will establish itself. But still I do not think that all the experimenting is wasted that has kept some aliveness. The waggling pencil —the apes with typewriters hitting at a dictionary — this has all been all right but it cannot be depended on.
[...]
I have a good feeling about this book now and I hope I can keep it. It is a feeling of real relaxation and rest. It would be fine if I could keep such a feeling. I surely intend to try. Next, I want to be so relaxed that the book will soothe and excite at the same time. Also it must not be a dour book but one that has gaiety as well as movement. It has to have a universal quality or there is no point in writing it.
The writing table is perfect. I have never been so content with anything. And the blue wing-back chair is wonderfully comfortable. It might possibly be too comfortable but this I do not believe. I think that if I can be relaxed, the book has a chance of being relaxed, and I have a very strong feeling about this book being completely at ease and comfortable. Also I have a strong feeling about its being very long. Otherwise I will have lost my whole direction. I want to take a great time with this book. I would like to write on it all year—if that seems good. I know that you, Pat, are anxious to get it done and out but that is because then the work you love will start. But this book is to be the labor that I love and I intend to take full advantage of it. I have often thought that this might be my last book. I don't really mean that because I will be writing books until I die. But I want to write this one as though it were my last book. Maybe I believe that every book should be written that way. I think I mean that. It is the ideal. And I have done just the opposite. I have written each book as an exercise, as practice for the one to come. And this is the one to come. There is nothing beyond this book—nothing follows it. It must contain all in the world I know and it must have everything in it of which I am capable—all styles, all techniques, all poetry—and it must have in it a great deal of laughter. I can see no reason why I should not teil the family stories. They are just as good as they ever were and maybe as I go I will remember more and more of them. But I do know that I must put in all of the lore and anecdote I can. And many of my family stories amount to folklore and should be used for and by the boys. Then they will know their family. I think I will put a good deal of my mother and my father also. It is time I wrote these things, else they will be gone because no one else will ever do them except me. I am very happy at my new table and with all my things about me. Never have I had such a comfortable layout.
My choice of pencils lies now between the black Calculator stolen from Fox Films and this Mongol 2 3/8 F which is quite black and holds its point well—much better in fact than the Fox pencils. I will get six more or maybe four more dozens of them for my pencil tray. And this is all I am going to do on this my first day of work.
August Willemsen -- 11 februari 1991
August Willemsen (1936-2007) was schrijver en vertaler. Eind 1990 kwam hij ten val en brak zijn heup. Zijn revalidatieperiode (en alcoholisme) beschrijft hij in De val.
11 februari 1991
Ik zit hier bijna twee maanden. De heer Van M. probeert de hele dag uit zijn rolstoel te komen, waarin hij zit vastgebonden; de heer J. morst en kliedert, slaapt en rookt scheefgezakt in zijn rolstoel; de heer S. vertelt elke ochtend dat hij aan zijn heup geopereerd is (dat zijn we allemaal) en ouwehoert; de heer Sch. klaagt over pijn (die hebben we allemaal) en ouwehoert schreeuwend. En nu heb ik het nog niet eens over de heer G., die is weggelopen. Hoe ben ik hier verzeild geraakt? Waar is een begin? Op 10 december 1990? In oktober 1984? Bij de brand op het Singel? In 1953 ? Bij de genen van mijn vader? Ik houd het vooreerst kort.
Op 10 december had ik 's middags een slaapje gedaan en bij het wakker worden, om half zes, zag ik dat ik nog maar een bodempje wodka had. Ik liep naar de slijter, kocht vier flessen wodka plus anderhalve liter Fanta om de smaak weg te spoelen, en begaf me opgelucht naar huis. Slechts vijf minuten lopen, maar de tas was zwaar. Ter hoogte van het metrostation, ongeveer vijftig meter van mijn huis, begon ik te wankelen, ik probeerde me aan de stenen hoek te klampen, maar gleed, of viel, langs de muur op de grond. Ik zat op aarde, zachte aarde, tussen struiken, naast een door de mensen zelfgebaand paadje. Nadat ik tot mezelf gekomen was, geverifieerd had dat de tas ongeschonden naast mij stond, en vagelijk voor me uit gemompeld had: 'Dus toch', merkte ik dat ik mijn bril niet op had. Mét dat ik dat dacht, stond een zeer zwarte neger naast me stil.
'Uw bril ligt achter uw rug.'
'O, dank u.'
'En ook wat kleingeld. Het zijn mooie muntjes, maar je moet ze wel bij elkaar houden.' Hij raapte ze voor me op en hees me overeind.
'Recht voor je uit kijken. Niet naar de grond, dan val je. Altijd recht voor je uit kijken.'
Ik was vlak bij huis. Ontelbare malen heb ik later bedacht hoe het gegaan zou zijn als ik gewoon mijn huisdeur geopend had, in plaats van daar voorbij te lopen. Waar wilde ik heen? Wist ik niet meer waar ik was? Ik stapte een laag trottoirtje af en viel. Ik lag op steen, harde steen, een fietspad, in plaats van met de fles naast me op de bank in mijn warme woonkamer te zitten. Het was koud, grondvorst. Ik voelde geen pijn. Ik bedacht dat het met behulp van de schijn-energie van alcohol mogelijk moest zijn op eigen kracht overeind te komen, en nam een slok wodka. Ik probeerde te gaan staan, maar mijn linkerbeen deed niet mee. Ik probeerde het trottoirtje op te kruipen, maar dat lukte maar een klein eindje. Ik gaf het op, klemde de tas tegen me aan, wikkelde me in mijn winterjas en liet me liggen. Een bromfietser kwam langs.
'Weet je geen andere plaats om te gaan leggen?'
Weinig mensen op straat. Ik wilde 'Help' roepen, me realiserend dat ik behalve de Beatles nog nooit iemand 'help' had horen roepen. Er kwam slechts een zwak geluid uit me. Hoe lang heb ik daar gelegen in het donker, in de kou, op dat fietspad? Het kan een kwartier of een halfuur geweest zijn, voordat een groep onbekenden me rechtop hees. Waar ik woonde.
'Gouden Leeuw, daar.'
'Gouden Leeuw is daar.'
Andere kant. Ik wist het werkelijk niet meer. Ze namen me tussen zich in, armen over de schouders, sleepten me naar het metrostation (overdekt en minder koud) en zetten me op de grond tegen een muurtje, tegenover het raam van de metroman.. Hij bood me iets warms te drinken, maar ik vroeg om een ambulance. Hij belde de politie. Ik had moeite mijn evenwicht te bewaren; de linkerbil was als dood, en ik rolde naar rechts op de grond. Twee agenten kwamen melden dat ze zich met dit soort zaken niet bemoeiden. Metroreizigers daalden de roltrap af en liepen langs. Totdat Enno, een buurman van Elise, langskwam.
'Guus, wat doe jij hier?'
'Ik ben gevallen en wacht op een ambulance.'
Op dat moment waren al twee agenten gearriveerd die zich er wél mee bemoeiden, de GG&GD belden, en ten slotte, een eeuwigheid opgehouden door alle obstakels op de wegen in de Bijlmer die illegaal autoverkeer moeten belemmeren, kwam de ambulance.
Ik lag in foetushouding, in mijn jas gerold, op de grond, wetend, voelend dat ik niets kon, totaal afhankelijk was, dat anderen alles moesten doen. Ik zag over mijn schouder de ambulance langzaam het station binnenrijden, en een vreemd gevoel van onverschilligheid, van fatalisme, dat me sinds de val had vervuld, maakte plaats voor opluchting. Ik kon het nu overgeven, ik kon mezelf overgeven, met me laten doen. De ambulance was de mooiste auto die ik ooit had gezien, het was een verrukkelijke gewaarwording op de brancard te worden gebonden. In de ambulance was het heerlijk warm.
'Dat is wat anders dan op de grond liggen, hè ?' zei een vriendelijke broeder. Ik knikte zwijgend, bijna ontroerd. Eerst die hardheid van klimaat en mensen, nu die warmte en zorg.
Om een uur of acht, half negen, was ik in het AMC. Men constateerde, behalve ernstige onderkoeling en ondervoeding, een bloedende maar onbelangrijke hoofdwond, een gekneusde linker-elleboog, een bloeduitstorting op het rechter-schouderblad, een gebroken linker-heup, en wilde dezelfde avond nog opereren. Ik schrok van het woord 'operatie'. Maar het ging niet door: met bloed zó door alcohol verdund zou ik uit elk sneetje kunnen leeglopen. De volgende dag waren de pijn en de dorst zo hevig dat ik nu snakte naar de operatie om vier uur.
De rest is droom. Een heerlijke week in het ziekenhuis. Geborgenheid. Veiligheid. Weliswaar een bewegingloos en pijnlijk been, maar lieve, mooie verpleegsters, veel bezoek, veel, héél veel librium, veel slaap, een witte kamer, de tas in de hoek, onbereikbaar en ongewenst, een voor mij extra lang gemaakt bed, steeds schone lakens, veel vaagheid in mijn herinnering - een droom van wol.
Veel te vroeg naar mijn zin, reeds op 19 december, werd ik ontslagen, om te revalideren in een oord in het Gooi.
11 februari 1991
Ik zit hier bijna twee maanden. De heer Van M. probeert de hele dag uit zijn rolstoel te komen, waarin hij zit vastgebonden; de heer J. morst en kliedert, slaapt en rookt scheefgezakt in zijn rolstoel; de heer S. vertelt elke ochtend dat hij aan zijn heup geopereerd is (dat zijn we allemaal) en ouwehoert; de heer Sch. klaagt over pijn (die hebben we allemaal) en ouwehoert schreeuwend. En nu heb ik het nog niet eens over de heer G., die is weggelopen. Hoe ben ik hier verzeild geraakt? Waar is een begin? Op 10 december 1990? In oktober 1984? Bij de brand op het Singel? In 1953 ? Bij de genen van mijn vader? Ik houd het vooreerst kort.
Op 10 december had ik 's middags een slaapje gedaan en bij het wakker worden, om half zes, zag ik dat ik nog maar een bodempje wodka had. Ik liep naar de slijter, kocht vier flessen wodka plus anderhalve liter Fanta om de smaak weg te spoelen, en begaf me opgelucht naar huis. Slechts vijf minuten lopen, maar de tas was zwaar. Ter hoogte van het metrostation, ongeveer vijftig meter van mijn huis, begon ik te wankelen, ik probeerde me aan de stenen hoek te klampen, maar gleed, of viel, langs de muur op de grond. Ik zat op aarde, zachte aarde, tussen struiken, naast een door de mensen zelfgebaand paadje. Nadat ik tot mezelf gekomen was, geverifieerd had dat de tas ongeschonden naast mij stond, en vagelijk voor me uit gemompeld had: 'Dus toch', merkte ik dat ik mijn bril niet op had. Mét dat ik dat dacht, stond een zeer zwarte neger naast me stil.
'Uw bril ligt achter uw rug.'
'O, dank u.'
'En ook wat kleingeld. Het zijn mooie muntjes, maar je moet ze wel bij elkaar houden.' Hij raapte ze voor me op en hees me overeind.
'Recht voor je uit kijken. Niet naar de grond, dan val je. Altijd recht voor je uit kijken.'
Ik was vlak bij huis. Ontelbare malen heb ik later bedacht hoe het gegaan zou zijn als ik gewoon mijn huisdeur geopend had, in plaats van daar voorbij te lopen. Waar wilde ik heen? Wist ik niet meer waar ik was? Ik stapte een laag trottoirtje af en viel. Ik lag op steen, harde steen, een fietspad, in plaats van met de fles naast me op de bank in mijn warme woonkamer te zitten. Het was koud, grondvorst. Ik voelde geen pijn. Ik bedacht dat het met behulp van de schijn-energie van alcohol mogelijk moest zijn op eigen kracht overeind te komen, en nam een slok wodka. Ik probeerde te gaan staan, maar mijn linkerbeen deed niet mee. Ik probeerde het trottoirtje op te kruipen, maar dat lukte maar een klein eindje. Ik gaf het op, klemde de tas tegen me aan, wikkelde me in mijn winterjas en liet me liggen. Een bromfietser kwam langs.
'Weet je geen andere plaats om te gaan leggen?'
Weinig mensen op straat. Ik wilde 'Help' roepen, me realiserend dat ik behalve de Beatles nog nooit iemand 'help' had horen roepen. Er kwam slechts een zwak geluid uit me. Hoe lang heb ik daar gelegen in het donker, in de kou, op dat fietspad? Het kan een kwartier of een halfuur geweest zijn, voordat een groep onbekenden me rechtop hees. Waar ik woonde.
'Gouden Leeuw, daar.'
'Gouden Leeuw is daar.'
Andere kant. Ik wist het werkelijk niet meer. Ze namen me tussen zich in, armen over de schouders, sleepten me naar het metrostation (overdekt en minder koud) en zetten me op de grond tegen een muurtje, tegenover het raam van de metroman.. Hij bood me iets warms te drinken, maar ik vroeg om een ambulance. Hij belde de politie. Ik had moeite mijn evenwicht te bewaren; de linkerbil was als dood, en ik rolde naar rechts op de grond. Twee agenten kwamen melden dat ze zich met dit soort zaken niet bemoeiden. Metroreizigers daalden de roltrap af en liepen langs. Totdat Enno, een buurman van Elise, langskwam.
'Guus, wat doe jij hier?'
'Ik ben gevallen en wacht op een ambulance.'
Op dat moment waren al twee agenten gearriveerd die zich er wél mee bemoeiden, de GG&GD belden, en ten slotte, een eeuwigheid opgehouden door alle obstakels op de wegen in de Bijlmer die illegaal autoverkeer moeten belemmeren, kwam de ambulance.
Ik lag in foetushouding, in mijn jas gerold, op de grond, wetend, voelend dat ik niets kon, totaal afhankelijk was, dat anderen alles moesten doen. Ik zag over mijn schouder de ambulance langzaam het station binnenrijden, en een vreemd gevoel van onverschilligheid, van fatalisme, dat me sinds de val had vervuld, maakte plaats voor opluchting. Ik kon het nu overgeven, ik kon mezelf overgeven, met me laten doen. De ambulance was de mooiste auto die ik ooit had gezien, het was een verrukkelijke gewaarwording op de brancard te worden gebonden. In de ambulance was het heerlijk warm.
'Dat is wat anders dan op de grond liggen, hè ?' zei een vriendelijke broeder. Ik knikte zwijgend, bijna ontroerd. Eerst die hardheid van klimaat en mensen, nu die warmte en zorg.
Om een uur of acht, half negen, was ik in het AMC. Men constateerde, behalve ernstige onderkoeling en ondervoeding, een bloedende maar onbelangrijke hoofdwond, een gekneusde linker-elleboog, een bloeduitstorting op het rechter-schouderblad, een gebroken linker-heup, en wilde dezelfde avond nog opereren. Ik schrok van het woord 'operatie'. Maar het ging niet door: met bloed zó door alcohol verdund zou ik uit elk sneetje kunnen leeglopen. De volgende dag waren de pijn en de dorst zo hevig dat ik nu snakte naar de operatie om vier uur.
De rest is droom. Een heerlijke week in het ziekenhuis. Geborgenheid. Veiligheid. Weliswaar een bewegingloos en pijnlijk been, maar lieve, mooie verpleegsters, veel bezoek, veel, héél veel librium, veel slaap, een witte kamer, de tas in de hoek, onbereikbaar en ongewenst, een voor mij extra lang gemaakt bed, steeds schone lakens, veel vaagheid in mijn herinnering - een droom van wol.
Veel te vroeg naar mijn zin, reeds op 19 december, werd ik ontslagen, om te revalideren in een oord in het Gooi.
vrijdag 10 februari 2017
Lewis, Ordway, Gass & Whitehouse -- 10 februari 1806
• Meriwether Lewis (1774-1809) en William Clark (1770-1838) voerden van 1804-1806 een verkenningstocht uit in het zogeheten Louisiana Territory, van de Midwest tot aan de kust van de Grote Oceaan. Zij en de andere expeditieleden beschreven hun bevindingen nauwgezet in hun Journals.
Monday February 10th 1806.
[Lewis] Drewyer visited his traps today but caught no beaver. Collins and Wiser returned had killed no Elk. Willard arrived late in the evening from the Saltworks, had cut his knee very badly with his tommahawk. he had killed four Elk not far from the Salt works the day before yesterday, which he had butched and took a part of the meat to camp, but having cut his knee was unable to be longer ucefull at the works and had returned. he informed us that Bratton was very unwell, and that Gibson was so sick that he could not set up or walk alone and had desired him to ask us to have him brought to the Fort. Coalter also returned this evening. continue the operation of drying our meat.
[Ordway] a fair morning. a little Snow fell last night. in the afternoon two men came in from the Salt works and informed us that Gibson is verry Sick at the Salt works and Bretn verry unwell. the 2 men who came had killed 5 Elk but got only a little of it at the Salt works.—
[Gass] A light snow fell last night, and the morning was pleasant. In the afternoon two men came from the salt works, with information that two others were sick and a third had cut his knee so badly he could scarcely walk.
[Whitehouse] We had some Snow fell during last night and this morning the weather was clear & pleasant. In the evening, two of our Men came in to the fort from the Camp, where our people were making salt, they informed us, that one of the Men there, was very sick, and another of the Men there, was unwell, they told us also that they had killed 6 Elk, but did not save much of the Meat. The two hunters who went out Yesterday, returned to the fort, but had kill'd no kind of Game.—
Monday February 10th 1806.
[Lewis] Drewyer visited his traps today but caught no beaver. Collins and Wiser returned had killed no Elk. Willard arrived late in the evening from the Saltworks, had cut his knee very badly with his tommahawk. he had killed four Elk not far from the Salt works the day before yesterday, which he had butched and took a part of the meat to camp, but having cut his knee was unable to be longer ucefull at the works and had returned. he informed us that Bratton was very unwell, and that Gibson was so sick that he could not set up or walk alone and had desired him to ask us to have him brought to the Fort. Coalter also returned this evening. continue the operation of drying our meat.
[Ordway] a fair morning. a little Snow fell last night. in the afternoon two men came in from the Salt works and informed us that Gibson is verry Sick at the Salt works and Bretn verry unwell. the 2 men who came had killed 5 Elk but got only a little of it at the Salt works.—
[Gass] A light snow fell last night, and the morning was pleasant. In the afternoon two men came from the salt works, with information that two others were sick and a third had cut his knee so badly he could scarcely walk.
[Whitehouse] We had some Snow fell during last night and this morning the weather was clear & pleasant. In the evening, two of our Men came in to the fort from the Camp, where our people were making salt, they informed us, that one of the Men there, was very sick, and another of the Men there, was unwell, they told us also that they had killed 6 Elk, but did not save much of the Meat. The two hunters who went out Yesterday, returned to the fort, but had kill'd no kind of Game.—
woensdag 8 februari 2017
Anna Dostojevskaja -- 9 februari 1881
• De veel jongere Anna Grigorjevna Dostojevskaja (1846-1918) bleek de juiste vrouw om de aan gokken verslaafde Russische schrijver Fjodor Dostojevski (1821-1881) in de juiste richting te leiden. In haar Herinneringen (vertaald door Charles B. Timmer) beschrijft ze zijn leven met hem.
9 februari 1881
Ik werd tegen zeven uur wakker en zag, dat mijn man mijn kant opkeek.
‘Nou, hoe voel je je.mijn lieve?’ vroeg ik, me over hem heen buigend.
‘Weet je, Anja,’ zei Fjodor Michajlovitsj heel zacht fluisterend, ‘ik slaap al een uur of drie niet, lig steeds te denken en eerst nu is het mij helder voor de geest gaan staan, dat ik vandaag zal sterven.’
‘Toe nu, lieveling, waarom denk je zoiets?’ zei ik, hevig ontsteld. ‘Het gaat je immers een stuk beter [...]. In godsnaam, Fedja, kwel je zelf niet met zulke twijfels, je zult leven, nog lang, heus!’
’Nee, ik weet, dat ik vandaag dood ga. Steek een kaars aan, Anja, en geef mij het Evangelie!’
[Dostojevski] sloeg het Evangelie dikwijls in gedachten, of als hij ergens zijn twijfels over had, op een willekeurige plaats open om dan de tekst te lezen, die op de eerste bladzijde stond (aan zijn linkerhand). En ook nu wilde Fjodor Michajlovitsj zijn twijfels aan het Evangelie toetsen. Hij sloeg de Heilige Schrift zelf open en verzocht mij te lezen.
Het boek lag open bij het Evangelie van Mattheüs, 3:14, 15 en ik las: ‘Doch Johannes weigerde hem zeer, zeggende: Mij is nodig van u gedoopt te worden, en komt gij tot mij ?
Maar Jezus antwoordende, zeide tot hem: Laat nu af, want aldus betaamt ons alle gerechtigheid te vervullen.’
‘Je hoort het - “laat nu af” - dus ik zal sterven,’ zei mijn man en hij sloeg het boek dicht.
[Dostojevski overleed diezelfde dag.]
9 februari 1881
Ik werd tegen zeven uur wakker en zag, dat mijn man mijn kant opkeek.
‘Nou, hoe voel je je.mijn lieve?’ vroeg ik, me over hem heen buigend.
‘Weet je, Anja,’ zei Fjodor Michajlovitsj heel zacht fluisterend, ‘ik slaap al een uur of drie niet, lig steeds te denken en eerst nu is het mij helder voor de geest gaan staan, dat ik vandaag zal sterven.’
‘Toe nu, lieveling, waarom denk je zoiets?’ zei ik, hevig ontsteld. ‘Het gaat je immers een stuk beter [...]. In godsnaam, Fedja, kwel je zelf niet met zulke twijfels, je zult leven, nog lang, heus!’
’Nee, ik weet, dat ik vandaag dood ga. Steek een kaars aan, Anja, en geef mij het Evangelie!’
[Dostojevski] sloeg het Evangelie dikwijls in gedachten, of als hij ergens zijn twijfels over had, op een willekeurige plaats open om dan de tekst te lezen, die op de eerste bladzijde stond (aan zijn linkerhand). En ook nu wilde Fjodor Michajlovitsj zijn twijfels aan het Evangelie toetsen. Hij sloeg de Heilige Schrift zelf open en verzocht mij te lezen.
Het boek lag open bij het Evangelie van Mattheüs, 3:14, 15 en ik las: ‘Doch Johannes weigerde hem zeer, zeggende: Mij is nodig van u gedoopt te worden, en komt gij tot mij ?
Maar Jezus antwoordende, zeide tot hem: Laat nu af, want aldus betaamt ons alle gerechtigheid te vervullen.’
‘Je hoort het - “laat nu af” - dus ik zal sterven,’ zei mijn man en hij sloeg het boek dicht.
[Dostojevski overleed diezelfde dag.]
dinsdag 7 februari 2017
Susan Sontag -- 8 februari 1958
• Reborn bevat (dagboek)notities van schrijfster Susan Sontag (1933-2004) uit de periode 1947-1963.
2/8/58
Time to break this silence — Somehow, this journal had become charmed, au fond I felt it destined to record real bonheur, and when everything came crashing, the day of my birthday when we moved into the Hôtel de Poitou, the impulse to write in it expired.
What happened, the total collapse of my affair with H, was so sudden I couldn't believe it was what it appeared to be. Wednesday night — [Chaplin's] Modern Times, and her being early, there at midnight, at the Flore, and going to the Club 55, and her presents waiting for me in the room, and above all, her really being tender and with me — was so beautiful; I was filled with joy — not deceiving myself that she loved me as I love her, but thinking that she was a little happy in our relationship, that she liked me, that we were good together. Thursday, we moved — and Thursday night, at Lapérouse and the theatre ([Luigi Pirandello's] Ce soir on improvise) was a kind of hell such as I've rarely been through. I felt myself blindly walkïng through a forest of pain, my inner eyes clenched shut, trying to keep from weeping. (Almost did at Lapérouse.) Then Friday, Saturday, Sunday in this hotel, + more of the same — with me dumb, stupefied like an animal, with pain — and she, riding me all the time for being moody, selfish, temperamental, a drag ...
Sunday afternoon, the walk to the l'Ile St. Louis — Sunday night, a lurching, snow-whipped, glamorous plane-ride to London — and then that crazy week of preparation for my return to France, in which I was neither here (in Paris) nör there emotionally, but suspended — still incredulous.
Sunday night — Jan. 26 — I returned, an endless dull flight it seemed, hauled my suitcases up to the room — it was already 1:30 a.m. — to find H as before, and myself so despairing and sad I couldn't kiss her. I had had the curse the four days before I left, she had had it four, five days (she led me to understand) after my return. No sex, and worse still, the way she moves her body away from any touch of mine in bed ...
Since then, it's thirteen days since my return, we've made love three or four times — once this past Monday night, very beautifully. Once since then. Every afternoon she works in her room at 226 Blvd. S[t.] G[ermain].
It's Saturday night, she's at dinner with friends, the host, someone named Sidney Leach, is responsible for getting her this translation job, so she can quit the Tribune. Ten o'clock. I am to meet her at 11:00 at the Old Navy.
Haven't had dinner. Reading [Italo Svevo's novel] The Confessions of Zeno, which moves and impresses me deeply.
Let me say it once more to myself. It's over. In the real sense: not that H no longer loves me, for she never did, but that she no longer plays the game of love. She didn't love, but we were lovers. We aren't any longer, haven't been since moving into this goddam hotel room, seething with her ghosts, with her memories of Irene [Fornes]. What sickens me is that she's come to dislike me, really, and doesn't at all feel required to hide it. She's openly rude, as when she hurried out slamming the door in my face, at the Beaux-Arts Friday after our lunch there. Insults, shoves, grimaces. And not a word of affection, not a single embrace or handclasp or look of tenderness. In short, she finds our relationship absurd, neither liking nor sexually desiring me anymore. And indeed it is absurd. ... A crucifixion, these last two weeks ... Must deserve it. Love is ridiculous. Feel continuously flushed + dizzy: actually did run a fever late Tuesday night and stayed in bed — with some provisions brought up by H before she went off at noon — all day Wednesday.
Mon coeur blessé ...
And Thursday afternoon, I was invited up to her room, Irene's room, (both rooms are hers, and Irene's) to help out, editing, the translation. Oh God, I don't want to remember! And that night, walking in the snow — so hot, so hot — and meeting Hilary + John Flint + then the racket of the Monaco, and our rendez-vous at 12:50 at the Deux Magots - so blind + love-sick and gut-torn I could barely stand.
Yesterday was better, all afternoon with Monique + Irving — I really forgot a bit, stepped outside my bloody wreck of a self in the intellectual effort of speaking French. But afterwards! H engaged in introspection and counsel à la St. Germain des Prés with her friend Reggie. And that unspeakable "party" in Passy from 4—6 ...
Face up to things, kid. You've had it ...
H thinks she is decadent because she has entered into a relation which neither physically nor emotionally interests her. How decadent then am I, who know how she really feels, and still want her?
"... they find ... that this lover has cormmitted the unpardonable error of not being able to exist - and they come down with a dummy in their arms." (Nightwood)
2/8/58
Time to break this silence — Somehow, this journal had become charmed, au fond I felt it destined to record real bonheur, and when everything came crashing, the day of my birthday when we moved into the Hôtel de Poitou, the impulse to write in it expired.
What happened, the total collapse of my affair with H, was so sudden I couldn't believe it was what it appeared to be. Wednesday night — [Chaplin's] Modern Times, and her being early, there at midnight, at the Flore, and going to the Club 55, and her presents waiting for me in the room, and above all, her really being tender and with me — was so beautiful; I was filled with joy — not deceiving myself that she loved me as I love her, but thinking that she was a little happy in our relationship, that she liked me, that we were good together. Thursday, we moved — and Thursday night, at Lapérouse and the theatre ([Luigi Pirandello's] Ce soir on improvise) was a kind of hell such as I've rarely been through. I felt myself blindly walkïng through a forest of pain, my inner eyes clenched shut, trying to keep from weeping. (Almost did at Lapérouse.) Then Friday, Saturday, Sunday in this hotel, + more of the same — with me dumb, stupefied like an animal, with pain — and she, riding me all the time for being moody, selfish, temperamental, a drag ...
Sunday afternoon, the walk to the l'Ile St. Louis — Sunday night, a lurching, snow-whipped, glamorous plane-ride to London — and then that crazy week of preparation for my return to France, in which I was neither here (in Paris) nör there emotionally, but suspended — still incredulous.
Sunday night — Jan. 26 — I returned, an endless dull flight it seemed, hauled my suitcases up to the room — it was already 1:30 a.m. — to find H as before, and myself so despairing and sad I couldn't kiss her. I had had the curse the four days before I left, she had had it four, five days (she led me to understand) after my return. No sex, and worse still, the way she moves her body away from any touch of mine in bed ...
Since then, it's thirteen days since my return, we've made love three or four times — once this past Monday night, very beautifully. Once since then. Every afternoon she works in her room at 226 Blvd. S[t.] G[ermain].
It's Saturday night, she's at dinner with friends, the host, someone named Sidney Leach, is responsible for getting her this translation job, so she can quit the Tribune. Ten o'clock. I am to meet her at 11:00 at the Old Navy.
Haven't had dinner. Reading [Italo Svevo's novel] The Confessions of Zeno, which moves and impresses me deeply.
Let me say it once more to myself. It's over. In the real sense: not that H no longer loves me, for she never did, but that she no longer plays the game of love. She didn't love, but we were lovers. We aren't any longer, haven't been since moving into this goddam hotel room, seething with her ghosts, with her memories of Irene [Fornes]. What sickens me is that she's come to dislike me, really, and doesn't at all feel required to hide it. She's openly rude, as when she hurried out slamming the door in my face, at the Beaux-Arts Friday after our lunch there. Insults, shoves, grimaces. And not a word of affection, not a single embrace or handclasp or look of tenderness. In short, she finds our relationship absurd, neither liking nor sexually desiring me anymore. And indeed it is absurd. ... A crucifixion, these last two weeks ... Must deserve it. Love is ridiculous. Feel continuously flushed + dizzy: actually did run a fever late Tuesday night and stayed in bed — with some provisions brought up by H before she went off at noon — all day Wednesday.
Mon coeur blessé ...
And Thursday afternoon, I was invited up to her room, Irene's room, (both rooms are hers, and Irene's) to help out, editing, the translation. Oh God, I don't want to remember! And that night, walking in the snow — so hot, so hot — and meeting Hilary + John Flint + then the racket of the Monaco, and our rendez-vous at 12:50 at the Deux Magots - so blind + love-sick and gut-torn I could barely stand.
Yesterday was better, all afternoon with Monique + Irving — I really forgot a bit, stepped outside my bloody wreck of a self in the intellectual effort of speaking French. But afterwards! H engaged in introspection and counsel à la St. Germain des Prés with her friend Reggie. And that unspeakable "party" in Passy from 4—6 ...
Face up to things, kid. You've had it ...
H thinks she is decadent because she has entered into a relation which neither physically nor emotionally interests her. How decadent then am I, who know how she really feels, and still want her?
"... they find ... that this lover has cormmitted the unpardonable error of not being able to exist - and they come down with a dummy in their arms." (Nightwood)
Randy Newman -- 7 februari 2004
• Randy Newman (1943) is een Amerikaanse liedcomponist en zanger. Hij houdt op incidentele basis een journaal bij wanneer hij op tour is.
— THE WARS OF THE SPANISH SUCCESSION, 7 February 2004 —
Netherlands broke away from Spain more than 400 years ago but I think Spain has forgiven them. I had a few drinks with a Spaniard last night. I woke up this morning in silk pajamas tucked in as if I were in a hospital bed, all warm and toasty. There were 200 Euros on the bureau (that’s not a bad title for a song.)
It’s Saturday morning here in Amsterdam. I have three in a row coming up: Den Haag, Amsterdam and Paris (which could be either in Kentucky or France). The shows in Gronigen and Breda went all right. One’s in the north, one’s in the south on the Belgium border. A lot of long rides here in The Netherlands: You almost have to go over to their house to get them to come see you. They travel well but won’t do it. And yet, they’re the people I most love on this planet. Why? Because they love freedom and they love me, or used to anyway.
So, now I’ll let you in on a secret. I know that what I have written up to now is bad, forced and boring. You see, I do this on purpose. Ha ha!! Like the monkey I make of you. Ha!! As in Hesse’s Steppenwolf, I make the first part of this missive intentionally lacking my customary brilliance and erudition. Get ready to rumble now.
Once, my good friend Miss Bette Midler was touring The Netherlands. She had played four dates or so, and they were going to film a concert for television. Everything had gone smashingly well. They loved her in Utrecht, Rotterdam, Amsterdam and Eindhoven. [I love Bette Midler. If she came to my house and wanted to sing for me, I’d let her. The same goes for Mr. Steve Miller. A young artist whom I predict big things for. Ha ha. This part is bad too. Sometimes the balloon pops, sometimes it doesn’t.] They decided to film the show in Den Haag. Bette went out on stage within twenty seconds she knew it was going to be a long night. It was as if she had suddenly been transported to a stage in Kiel, which is in northern Germany and where the audience is often composed of herring or cod. Anyway, the audiences in Den Haag tended to be kind of reserved but last time I was there, it was fine. Bette thought someone should have told her that Den Haag would be different.
Every town in the world plays differently in some way. It’s amazing. They never laugh at Lonely At The Top in Philadelphia. There must be some reason but I don’t know what it is. Maybe it’s not funny.
Well, unlike Hesse’s Steppenwolf, this essay in journalism and ethnomusicography never did get any better. The wind is howling outside my window and I must take it to the streets.
Why isn’t Steve Miller in the Rock and Roll Hall of Fame?
I’ll try my hardest next time ……. Randy
Note from Cathy:
I went to the Van Gogh Museum yesterday and then I got a manicure. Randy is too modest to say this but he got a great review in Die Telegraaf on Friday. Apparently, they love him in Groningen.
— THE WARS OF THE SPANISH SUCCESSION, 7 February 2004 —
Netherlands broke away from Spain more than 400 years ago but I think Spain has forgiven them. I had a few drinks with a Spaniard last night. I woke up this morning in silk pajamas tucked in as if I were in a hospital bed, all warm and toasty. There were 200 Euros on the bureau (that’s not a bad title for a song.)
It’s Saturday morning here in Amsterdam. I have three in a row coming up: Den Haag, Amsterdam and Paris (which could be either in Kentucky or France). The shows in Gronigen and Breda went all right. One’s in the north, one’s in the south on the Belgium border. A lot of long rides here in The Netherlands: You almost have to go over to their house to get them to come see you. They travel well but won’t do it. And yet, they’re the people I most love on this planet. Why? Because they love freedom and they love me, or used to anyway.
So, now I’ll let you in on a secret. I know that what I have written up to now is bad, forced and boring. You see, I do this on purpose. Ha ha!! Like the monkey I make of you. Ha!! As in Hesse’s Steppenwolf, I make the first part of this missive intentionally lacking my customary brilliance and erudition. Get ready to rumble now.
Once, my good friend Miss Bette Midler was touring The Netherlands. She had played four dates or so, and they were going to film a concert for television. Everything had gone smashingly well. They loved her in Utrecht, Rotterdam, Amsterdam and Eindhoven. [I love Bette Midler. If she came to my house and wanted to sing for me, I’d let her. The same goes for Mr. Steve Miller. A young artist whom I predict big things for. Ha ha. This part is bad too. Sometimes the balloon pops, sometimes it doesn’t.] They decided to film the show in Den Haag. Bette went out on stage within twenty seconds she knew it was going to be a long night. It was as if she had suddenly been transported to a stage in Kiel, which is in northern Germany and where the audience is often composed of herring or cod. Anyway, the audiences in Den Haag tended to be kind of reserved but last time I was there, it was fine. Bette thought someone should have told her that Den Haag would be different.
Every town in the world plays differently in some way. It’s amazing. They never laugh at Lonely At The Top in Philadelphia. There must be some reason but I don’t know what it is. Maybe it’s not funny.
Well, unlike Hesse’s Steppenwolf, this essay in journalism and ethnomusicography never did get any better. The wind is howling outside my window and I must take it to the streets.
Why isn’t Steve Miller in the Rock and Roll Hall of Fame?
I’ll try my hardest next time ……. Randy
Note from Cathy:
I went to the Van Gogh Museum yesterday and then I got a manicure. Randy is too modest to say this but he got a great review in Die Telegraaf on Friday. Apparently, they love him in Groningen.
zondag 5 februari 2017
Sergej Diaghilev -- 6 februari 1891
• Sergej Pavlovitsj Diaghilev (1872–1929) was een Russische impresario. Op deze website zijn een aantal dagboekfragmenten van hem te vinden.
(feb 1891) Neither Jean de Reszke nor Van Dyck had much of a voice, nor were they always in tune. Still, I must admit that De Reszke was magnificent in 'Romeo et Juliette' and 'Tristan'. Seldom since have I witnessed simpler or more expressive acting or a more stylish manner. Edouard de Reszke had a big, full bass voice and a noble way of singing : women adored him. The De Reszke's were preceded by their reputation as social figures, men who kept racing stables in Warsaw and Paris. We knew that Lady de Grey had started - or rather revived - the opera seasons at Covent Garden for them, and that during these seasons, which were the most brilliant in the world, Jean de Reszke vied with the great Tamagno himself and often supplanted him in the favor of the snob public.
(feb 1891) Neither Jean de Reszke nor Van Dyck had much of a voice, nor were they always in tune. Still, I must admit that De Reszke was magnificent in 'Romeo et Juliette' and 'Tristan'. Seldom since have I witnessed simpler or more expressive acting or a more stylish manner. Edouard de Reszke had a big, full bass voice and a noble way of singing : women adored him. The De Reszke's were preceded by their reputation as social figures, men who kept racing stables in Warsaw and Paris. We knew that Lady de Grey had started - or rather revived - the opera seasons at Covent Garden for them, and that during these seasons, which were the most brilliant in the world, Jean de Reszke vied with the great Tamagno himself and often supplanted him in the favor of the snob public.
Maureen Teeuwen -- 5 februari 2001
• Maureen Teeuwen is een Nederlandse actrice en medeoprichter van toneelgezelschap mugmetdegoudentand. In 2001 hield ze een paar dagen lang een werkdagboek bij toen er gerepeteerd werd voor de voorstelling Mexico.
Maandag 5 februari
Hier en daar ligt nog natte sneeuw als ik het voormalig terrein van het Wilhelmina Gasthuis oploop. Zal er nog sneeuw liggen als ik vanmiddag na de repetities het gebouw weer uitkom? Wie ben ik vandaag in het repetitielokaal? Met name in de beginfase is dat iedere keer een grote vraag. We kijken naar een opname van een doorloop (alle stukjes die we tot nu toe achter elkaar hebben gespeeld) van vorige week. Altijd grappig,want in deze fase doe je allemaal nog hele onverwachte dingen. Zo begin ik al aan een volgend gedeelte terwijl ik een heel stuk oversla. Op de terugweg ligt er zowaar nog natte sneeuw.
Dinsdag 6 februari
Regen. Vandaag ben ik een deftige dame. Ik koop voor de improvisatie die ik ga doen een slagroompunt. " ' t Regent", zegt de verkoopster. "Ja", zeg ik, "het is ook zachter dan gisteren."
Spannende dag. Iedere speler laat een act zien. Van te voren weten we niet wat de ander gaat doen.
Het is weer droog als ik naar huis ga.
Donderdag 8 februari
Omdat de dame weer gespeeld moet worden, weer een taartje gehaald bij de dezelfde banketbakker als dinsdag. Ik had al een idee dat de verkoopster zou gaan denken dat er iets met me is, dat ik steeds die zaak binnenga, maar het is nu een verkoper, dus het valt niet op dat ik voor de tweede keer een taartje koop. Ik vraag er een plastic zakje om heen omdat ik zie dat het buiten is gaan regenen.
Doorloop: in totaal speel ik drie figuren. Ik vraag me nog niet af of ze een logisch geheel vormen. Ik rijd met Michiel mee terug. Het regent dat het giet.
Vrijdag 9 februari
Ik heb vrijaf in verband met deelrepetities.
Het is prachtig weer en de zon schijnt al wat feller. Ik ga naar Concerto in de Utrechtsestraat - eindelijk een deel Amsterdam dat niet opengebroken is - om filmmuziek te kopen voor mijn improvisatie van aanstaande dinsdag.
Als ik terugloop over de Reguliersgracht denk ik: "Het wordt lente".
Maandag 5 februari
Hier en daar ligt nog natte sneeuw als ik het voormalig terrein van het Wilhelmina Gasthuis oploop. Zal er nog sneeuw liggen als ik vanmiddag na de repetities het gebouw weer uitkom? Wie ben ik vandaag in het repetitielokaal? Met name in de beginfase is dat iedere keer een grote vraag. We kijken naar een opname van een doorloop (alle stukjes die we tot nu toe achter elkaar hebben gespeeld) van vorige week. Altijd grappig,want in deze fase doe je allemaal nog hele onverwachte dingen. Zo begin ik al aan een volgend gedeelte terwijl ik een heel stuk oversla. Op de terugweg ligt er zowaar nog natte sneeuw.
Dinsdag 6 februari
Regen. Vandaag ben ik een deftige dame. Ik koop voor de improvisatie die ik ga doen een slagroompunt. " ' t Regent", zegt de verkoopster. "Ja", zeg ik, "het is ook zachter dan gisteren."
Spannende dag. Iedere speler laat een act zien. Van te voren weten we niet wat de ander gaat doen.
Het is weer droog als ik naar huis ga.
Donderdag 8 februari
Omdat de dame weer gespeeld moet worden, weer een taartje gehaald bij de dezelfde banketbakker als dinsdag. Ik had al een idee dat de verkoopster zou gaan denken dat er iets met me is, dat ik steeds die zaak binnenga, maar het is nu een verkoper, dus het valt niet op dat ik voor de tweede keer een taartje koop. Ik vraag er een plastic zakje om heen omdat ik zie dat het buiten is gaan regenen.
Doorloop: in totaal speel ik drie figuren. Ik vraag me nog niet af of ze een logisch geheel vormen. Ik rijd met Michiel mee terug. Het regent dat het giet.
Vrijdag 9 februari
Ik heb vrijaf in verband met deelrepetities.
Het is prachtig weer en de zon schijnt al wat feller. Ik ga naar Concerto in de Utrechtsestraat - eindelijk een deel Amsterdam dat niet opengebroken is - om filmmuziek te kopen voor mijn improvisatie van aanstaande dinsdag.
Als ik terugloop over de Reguliersgracht denk ik: "Het wordt lente".
Koos van Zomeren -- 4 februari 2013
• Koos van Zomeren (1946) is een Nederlandse schrijver. Zijn Verlangen naar klapekster is een natuurdagboek, met als verbindend thema de (blijkbaar fascinerende) klapekster. Foto: Symen Deuzeman.
3/2/'13 Bij huis.
4/2/'13 Terletse Heide. Motregen/regen/droog; veel wind. Zonnige middag.
5/2/'13 Midden op het Rozendaalse Veld. Kouder dan gisteren. Veel wind. Inktzwarte wolkenformaties die laag over het land jagen. Ik zie daar, op die plek, nooit een klapekster; ik zat met mijn gedachten heel ergens anders. Maar ik moest een plas doen. Dus ik sta naar een eenzaam berkje te staren. Ik denk: wat een vreemde knik in die tak. Ik knoop mijn broek dicht, ik pak mijn kijker - klapekster! Nou moe, zeg ik tegen Stanley. Op hooguit 25 meter. Toen ik één stap deed scheerde hij weg, laag over de hei naar een piepjong dennetje. Dit mag ik toch wel als een nieuw beest beschouwen.
Daarna wat neerslag.
Daarna begon het prachtig op te klaren.
Zou een idee voor een boek zijn: bijzondere ontdekkingen terwijl je een plas doet. Zo heb ik ook eens onze eerste koraal-wortelorchis gevonden. In Oostenrijk.
3/2/'13 Bij huis.
4/2/'13 Terletse Heide. Motregen/regen/droog; veel wind. Zonnige middag.
5/2/'13 Midden op het Rozendaalse Veld. Kouder dan gisteren. Veel wind. Inktzwarte wolkenformaties die laag over het land jagen. Ik zie daar, op die plek, nooit een klapekster; ik zat met mijn gedachten heel ergens anders. Maar ik moest een plas doen. Dus ik sta naar een eenzaam berkje te staren. Ik denk: wat een vreemde knik in die tak. Ik knoop mijn broek dicht, ik pak mijn kijker - klapekster! Nou moe, zeg ik tegen Stanley. Op hooguit 25 meter. Toen ik één stap deed scheerde hij weg, laag over de hei naar een piepjong dennetje. Dit mag ik toch wel als een nieuw beest beschouwen.
Daarna wat neerslag.
Daarna begon het prachtig op te klaren.
Zou een idee voor een boek zijn: bijzondere ontdekkingen terwijl je een plas doet. Zo heb ik ook eens onze eerste koraal-wortelorchis gevonden. In Oostenrijk.
donderdag 2 februari 2017
Hans Warren -- 3 februari 1953
• Hans Warren (1921-2001) was een Nederlandse schrijver. Zijn dagboeken zijn in vele delen gepubliceerd als 'Geheim dagboek'.
3 feb. - 19.30. - Een kwartier geleden loeide de sirene, even nadien klepte de bel van de dorpsomroeper. Struikelend over zijn woorden riep de man schor alle man op om naar Driewegen, het aangrenzende dorp, te gaan met een spa, daar er weer nood is.
Het gevaar leek hier geweken, maar nu beginnen inderdaad de binnendijken te bezwijken door verweking. Vader, die zich niet lekker voelt momenteel, vertrok direct. Hij zei tegen mij: 'Blijf jij thuis. In de eerste plaats is dit werk te zwaar voor je, heb je geen werkkleren en geen spa meer (die heb ik zondag verspeeld), maar ook vind ik het een veiliger idee datje hier in huis blijft als er iets gebeurt, als die binnendijk door zou breken. Dan kun je tenminste de voornaamste dingen misschien nog in veiligheid brengen.'
We spraken af dat ik het licht zo veel mogelijk zou camoufleren, en als er naar me gevraagd werd zou Pa zeggen dat ik niet thuis was. Mocht hij zelf onverwacht thuiskomen, dan zal hij driemaal bellen, anders doe ik niet open.
Toch blijft er iets van wroeging.
Dit zijn historische dagen voor deze streek. En wat doe ik? Te hulp snellen, naar Schouwen varen, de dood in de golven vinden bij reddingspogingen? Nee, ik heb - na die eerste zondag vol goede wil - thuisgezeten, gelezen in Pompes funèbres (de nachtelijke betasting van Erik door Riton wond me zo op dat ik me erbij aftrok, razend van verlangen), ik schrijf de op losse blaadjes genoteerde impressies van de verblijven in Frankrijk in 1952 over in een schrift, herbeleefde momenten met Mohamed Iamarène, vooral onze liefdesnacht in augustus. En ik deed nog wat administratief werk.
Op die daden zal ik kunnen terugzien als ik later ooit aan deze tijd denk.
Een ding troostte me: ik vraag ook niets aan de mensen. Mogelijk derf ik lange tijd inkomen doordat de krant zware verliezen heeft gelezen en zelfs de rotatiepersen onder water staan. Ik zal geen ondersteuning aanvragen, me geen moment beklagen.
Ik heb heel zacht, opdat de buren het niet zouden horen, het nieuws beluisterd. 653 mensen zouden er zijn omgekomen, maar men verwacht dat het aantal wel tot negenhonderd stijgen zal.
We zijn hier in Borssele door het oog van een naald gekropen, en nu die binnendijk het hier en daar gaat begeven, nog geenszins veilig.
20.10. — Bij het overschrijven van die Franse notities merkte ik dat de helft van de belevenissen en gebeurtenissen niet vermeld wordt. Niets over de Rotterdamse meester in de rechten die altijd bestolen en bedrogen werd en met wie ik via een zakwoordenboekje converseerde omdat ik voorwendde geen Nederlands te kennen. Niets over de jongen waarop ik in 'L'Escale' smoorverliefd werd en met wie ik copain werd, niets over mijn afdalen via de keuken in de kelders van 'L'Escale' met hem. Niets over de rode Australische, over de langharige Indochinees die me de hand las, niets over Marian Kater, vrijwel niets over Willy Rabi, niets over 'le sportif, een donkere Tunesiër wiens naam ik al vergeten ben, of over Almi Fine van wie ik dezer dagen een brief kreeg. Niets over de matineuze bezoeken aan bi-strots nabij de Hallen, het verblijf in de bistrot naast de Parvis met de oude mensen die over vroeger praatten en mij voor een Parijzenaar hielden. Enzovoorts. Talloze details gaan verloren, zelfs belangrijke dingen, als de laatste avond met het afscheid van Mohamed- geen woord staat erover. Weinig ook over de diverse tochten die ik met toeristen maakte door Parijs en naar de kathedralen van Reims en Laon.
Het is begrijpelijk. Je grijpt naar een journaal op momenten als nu: wanneer je niets anders te doen hebt. Zodraje met ziel en lichaam leeft, ligt het dagboek onaangeraakt.
Ik moet nu een 'overstromingsbrief aan Mabel schrijven. Ze heeft alleen een korte krabbel en een telegram op haar telegram 'Are you safe from floods' ontvangen.
4 feb. - 10.45. - Niet alleen ben ik de laatste dagen trots op mijn vader (in het hele dorp de held, momenteel), ik ontdekte ook weer een goede eigenschap in hem. Of wordt iemand wanneer hij zich groot gedraagt, belangrijk en in zijn element is, ook groter in zijn gevoelen, woorden?
Het eerste wat hij zei toen hij tegen een uur, doodmoe, thuiskwam was 'Je hoeft er echt niet over in te zitten datje niet gegaan bent. Je had niets kunnen doen. Het was aldoor zandzakken op je schouders dragen, en dat kun jij toch niet.'
Er was geen enkele intellectueel komen opdagen, enkel ploegen werkvolk uit de omliggende dorpen.
Er kon zelfs een compliment af voor de straffe koffie met cognac waar hij zichtbaar van opkikkerde, we waren vader en zoon, ik keek naar moeders portret en dacht: jij zou tevreden zijn.
3 feb. - 19.30. - Een kwartier geleden loeide de sirene, even nadien klepte de bel van de dorpsomroeper. Struikelend over zijn woorden riep de man schor alle man op om naar Driewegen, het aangrenzende dorp, te gaan met een spa, daar er weer nood is.
Het gevaar leek hier geweken, maar nu beginnen inderdaad de binnendijken te bezwijken door verweking. Vader, die zich niet lekker voelt momenteel, vertrok direct. Hij zei tegen mij: 'Blijf jij thuis. In de eerste plaats is dit werk te zwaar voor je, heb je geen werkkleren en geen spa meer (die heb ik zondag verspeeld), maar ook vind ik het een veiliger idee datje hier in huis blijft als er iets gebeurt, als die binnendijk door zou breken. Dan kun je tenminste de voornaamste dingen misschien nog in veiligheid brengen.'
We spraken af dat ik het licht zo veel mogelijk zou camoufleren, en als er naar me gevraagd werd zou Pa zeggen dat ik niet thuis was. Mocht hij zelf onverwacht thuiskomen, dan zal hij driemaal bellen, anders doe ik niet open.
Toch blijft er iets van wroeging.
Dit zijn historische dagen voor deze streek. En wat doe ik? Te hulp snellen, naar Schouwen varen, de dood in de golven vinden bij reddingspogingen? Nee, ik heb - na die eerste zondag vol goede wil - thuisgezeten, gelezen in Pompes funèbres (de nachtelijke betasting van Erik door Riton wond me zo op dat ik me erbij aftrok, razend van verlangen), ik schrijf de op losse blaadjes genoteerde impressies van de verblijven in Frankrijk in 1952 over in een schrift, herbeleefde momenten met Mohamed Iamarène, vooral onze liefdesnacht in augustus. En ik deed nog wat administratief werk.
Op die daden zal ik kunnen terugzien als ik later ooit aan deze tijd denk.
Een ding troostte me: ik vraag ook niets aan de mensen. Mogelijk derf ik lange tijd inkomen doordat de krant zware verliezen heeft gelezen en zelfs de rotatiepersen onder water staan. Ik zal geen ondersteuning aanvragen, me geen moment beklagen.
Ik heb heel zacht, opdat de buren het niet zouden horen, het nieuws beluisterd. 653 mensen zouden er zijn omgekomen, maar men verwacht dat het aantal wel tot negenhonderd stijgen zal.
We zijn hier in Borssele door het oog van een naald gekropen, en nu die binnendijk het hier en daar gaat begeven, nog geenszins veilig.
20.10. — Bij het overschrijven van die Franse notities merkte ik dat de helft van de belevenissen en gebeurtenissen niet vermeld wordt. Niets over de Rotterdamse meester in de rechten die altijd bestolen en bedrogen werd en met wie ik via een zakwoordenboekje converseerde omdat ik voorwendde geen Nederlands te kennen. Niets over de jongen waarop ik in 'L'Escale' smoorverliefd werd en met wie ik copain werd, niets over mijn afdalen via de keuken in de kelders van 'L'Escale' met hem. Niets over de rode Australische, over de langharige Indochinees die me de hand las, niets over Marian Kater, vrijwel niets over Willy Rabi, niets over 'le sportif, een donkere Tunesiër wiens naam ik al vergeten ben, of over Almi Fine van wie ik dezer dagen een brief kreeg. Niets over de matineuze bezoeken aan bi-strots nabij de Hallen, het verblijf in de bistrot naast de Parvis met de oude mensen die over vroeger praatten en mij voor een Parijzenaar hielden. Enzovoorts. Talloze details gaan verloren, zelfs belangrijke dingen, als de laatste avond met het afscheid van Mohamed- geen woord staat erover. Weinig ook over de diverse tochten die ik met toeristen maakte door Parijs en naar de kathedralen van Reims en Laon.
Het is begrijpelijk. Je grijpt naar een journaal op momenten als nu: wanneer je niets anders te doen hebt. Zodraje met ziel en lichaam leeft, ligt het dagboek onaangeraakt.
Ik moet nu een 'overstromingsbrief aan Mabel schrijven. Ze heeft alleen een korte krabbel en een telegram op haar telegram 'Are you safe from floods' ontvangen.
4 feb. - 10.45. - Niet alleen ben ik de laatste dagen trots op mijn vader (in het hele dorp de held, momenteel), ik ontdekte ook weer een goede eigenschap in hem. Of wordt iemand wanneer hij zich groot gedraagt, belangrijk en in zijn element is, ook groter in zijn gevoelen, woorden?
Het eerste wat hij zei toen hij tegen een uur, doodmoe, thuiskwam was 'Je hoeft er echt niet over in te zitten datje niet gegaan bent. Je had niets kunnen doen. Het was aldoor zandzakken op je schouders dragen, en dat kun jij toch niet.'
Er was geen enkele intellectueel komen opdagen, enkel ploegen werkvolk uit de omliggende dorpen.
Er kon zelfs een compliment af voor de straffe koffie met cognac waar hij zichtbaar van opkikkerde, we waren vader en zoon, ik keek naar moeders portret en dacht: jij zou tevreden zijn.
Abonneren op:
Posts (Atom)