dinsdag 15 maart 2016

Marcel Jouhandeau -- 16 maart 1971

• Marcel Jouhandeau (1888-1979) was een Franse schrijver. Een selectie uit zijn dagboeken is verschenen in de reeks Privé-domein. Vertaling: Hepzibah Kousbroek.

28 februari
11 maart

* 16 maart.
Deze eindeloze agonie breekt mij.
Vanavond is de mond gesloten. Men hoort alleen gereutel. Het gelaat toont alleen nog maar vermoeidheid, overgave, het opgegeven hebben, in plaats van de sporen van verwijt, van de wraakzuchtige kracht die gisteren nog de laatste vlammen van de blik deed oplichten.
Het heengaan van dit wezen van een ontegenzeggelijke grootsheid, die zoveel plaats innam in ons huis, laat me als berooid achter, in zekere zin alsof ik werkeloos was. Voortaan kan ik mijn leven naar eigen inzicht improviseren. De vrijheid is mij geschonken. De slavernij afgelopen, wat met mezelf aan te vangen?
Ik was een hard, zwaar juk gewend. Waarmee kan ik de nabijheid van deze tiran met het ondraaglijke humeur vervangen?
Mijn horizon, rond een uitgestorven wereld, schijnt me wonderbaarlijk toe. Het gaat er nu voor mij om het roer in handen te nemen, om voor mijzelf te gaan leven, zonder rekenschap te hoeven geven. Aangezien ik tijdens die slavernij nooit ophield met gelukkig zijn, waarom zou ik niet, bevrijd, proberen gelukkig te blijven?

* Dezelfde dag.
Vanavond, om tien uur, is Elise heengegaan, en het is alsof ik opeens voor een tweede keer meerderjarig word. Voor hoelang?

* 17 maart
Elise is net gestorven. Elise is dood. Een soort paniek bekruipt me, in de tegenwoordigheid van de nieuwe taak die mij roept, die mij wacht. *Wij waren niet van hetzelfde vlees, noch van dezelfde ziel, hoewel beiden van koninklijken bloede. Ik bedoel dat we geen van beiden tweederangsfiguren waren. In Elise was niets middelmatigs. Zelfs haar gebreken hadden hun grootheid.

* Men kan geen enkele sympathie voelen voor iemand die uw hartstocht oproept. Beter nog, hartstocht komt vaak voort uit een blinde, onbewuste onverenigbaarheid. Dat is waarschijnlijk wat er tussen Elise en mij gewoed heeft.

* Elise vond zichzelf zo vanzelfsprekend de enige eigenaar van haar huis dat ze mij nooit heeft beschouwd als haar echtgenoot, die de gezamenlijke woning deelde, maar als een huurder. Er ging geen maand voorbij dat ze niet tegen de bedienden zei: 'Als ik aan Monsieur huur zou vragen, dan zou hij de middelen niet hebben om die te voldoen.'
In Elise's ogen had ik nergens recht op. Desondanks, na het lezen van haar testament, - want ik wed dat haar gezond verstand even sterk was als haar bezitsdrift en haar rancunes jegens mij-blijkt mij bijna al haar eigendom toe te vallen; het genot van de woning en het recht op de rente die het leeuwedeel vormde van haar vermogen. Elise moet tegen haar bankier over mij hebben gesproken alsof ik een of andere zwerver was. Toen ik mij na de beroerte nietsvermoedend bij de Société Générale vervoegde met haar sieraden, om deze in de kluis te laten opbergen, behandelde men mij zo uit de hoogte, dat de chauffeur er aanstoot aan nam: 'Ach,' zei hij tegen me, 'als u eens wist hoe Madame werd ontvangen, wanneer ze naar de kelders afdaalde waar haar goud was ondergebracht. Een hele hofhouding escorteerde haar, en dan werd zij plechtig naar de auto teruggebracht.'

* Ik doe al het mogelijke om verdriet te hebben. Het lukt me niet. Madame Caryathis heeft mij ook zulke streken geleverd.
Het is waar, ze had haar excuus: mijn homoseksualiteit. Omdat ik van jongens hield, had ik in haar ogen nergens recht op, op geen enkele consideratie, geen enkele achting. Bovendien dacht ze mij het gebruik te moeten ontzeggen van goederen, de mijne en de hare, die ik zou kunnen aanwenden voor verborgen praktijken, terwijl ik met evenveel wijsheid over mijn hartstochten heb weten te regeren als zij over haar bezit.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten