• De Nederlandse Trui Thöne (1893-1980) was tijdens WO I een "jonge vrouw uit een gegoede familie" en hield gedurende een deel van de oorlog een dagboek bij.
Zaterdag, 27 Maart 1915
Er werden twee Nederlandsche schepen door de Duitschers opgebracht en één in de grond geboord. Dit duidt op een veranderd plan der Duitschers. Men vreest opnieuw weer sterk voor oorlog. Willem denkt er over om zich op te geven bij de vrijwillige Landstorm. We zijn vreeselijk benieuwd wat de Rotterdammer, de Courant, er van zeggen zal.
Woensdag, 31 Maart 1915
’t Geval werd weer gesust; de Duitschers gaan niet te min voort Hollandsche schepen in den grond te boren. In vele gezinnen ontstaan de heftigste oneenigheden over de pro en contra questie. Sommigen leden van ’t gezin zijn dan pro en anderen anti Duitschland. Hetgeen bij elk nieuw bericht reden tot twisten geeft!
Wij zijn het gelukkig allemaal eens (en zeer anti Duitsch, zoals trouwens alle redelijk denkende menschen). Slechts handelsmenschen, die er belang bij hebben en alle zeer conservatieven, de zeer antisocialisten, zijn nog pro Duitsch. Velen echter zijn anti Engelsch.
woensdag 30 maart 2016
dinsdag 29 maart 2016
Derek Jarman -- 30 maart 1980
• Derek Jarman (1942-1994) was een Britse filmmaker. Hij publiceerde zijn dagboeken in onder meer Dancing Ledge (1984).
30 MARCH 1980. PHOENIX HOUSE
There is only one English feature director whose work is in the first rank. Michael Powell is the only director to make a clear political analysis in his films, his work is unequalled. The Life and Death of Colonel Blimp is the finest English feature, and A Canterbury Tale and A Matter of Life and Death are not far behind. When he made these films he was heavily criticized for his treatment of serious themes. Blimp was banned by Churchill and remained in a savaged version for nearly forty years, a plea for tolerance and regard for the enemy as human made at the height of the war - there is no more courageous English film. It is a tragedy he has made so few films in the last twenty years, none in the last ten, and a lasting condemnation of all those who make films. He was a major casualty of the spurious social realism of the sixties, whose practitioners have grown fat and invaded the media with their well-scrubbed minds. Their films are never seen by the communities they are made in, but transported via the colour supplements straight to a land where the consciences of the Conscious are titillated and prizes for honest are won...
30 MARCH 1980. PHOENIX HOUSE
There is only one English feature director whose work is in the first rank. Michael Powell is the only director to make a clear political analysis in his films, his work is unequalled. The Life and Death of Colonel Blimp is the finest English feature, and A Canterbury Tale and A Matter of Life and Death are not far behind. When he made these films he was heavily criticized for his treatment of serious themes. Blimp was banned by Churchill and remained in a savaged version for nearly forty years, a plea for tolerance and regard for the enemy as human made at the height of the war - there is no more courageous English film. It is a tragedy he has made so few films in the last twenty years, none in the last ten, and a lasting condemnation of all those who make films. He was a major casualty of the spurious social realism of the sixties, whose practitioners have grown fat and invaded the media with their well-scrubbed minds. Their films are never seen by the communities they are made in, but transported via the colour supplements straight to a land where the consciences of the Conscious are titillated and prizes for honest are won...
P.J.M. Aalberse -- 29 maart 1918
• Piet Aalberse (1871-1948) was een Nederlandse katholieke politicus. Hij hield van 1891-1947 een dagboek bij. In februari 1918 overleed zijn jongste dochtertje Gusta.
• 20 februari
• 18 februari
• 16 februari
• 12 februari
• 7 februari
vrijdag 29 maart 1918
Goede Vrijdag … 29 maart … Vandaag was Gukie jarig. Ze zou nu tien jaren zijn geworden. Reeds voor maanden hadden we afgesproken dat we, omdat we beiden in de Goede Week jarig waren, onzen verjaardag samen zouden vieren op Eersten Paaschdag. En nu …
Vandaag is Lize voor ’t eerst naar het kerkhof gegaan. Ik was er al eenige dagen na haar begrafenis geweest om te zien of alles weer goed in orde was.
Er gaat nog geen uur voorbij zonder dat we aan ons Guusje denken. Maar de kalme berusting is er toch: zij is gelukkig! Als we dàt niet geloofden, niet wisten, hoe ontzettend zou ’t dan zijn!
Vanavond bracht pater Nijland, die haar zoo dikwijls bezocht, ons dit treffend versje van Guido Gezelle:
• 20 februari
• 18 februari
• 16 februari
• 12 februari
• 7 februari
vrijdag 29 maart 1918
Goede Vrijdag … 29 maart … Vandaag was Gukie jarig. Ze zou nu tien jaren zijn geworden. Reeds voor maanden hadden we afgesproken dat we, omdat we beiden in de Goede Week jarig waren, onzen verjaardag samen zouden vieren op Eersten Paaschdag. En nu …
Vandaag is Lize voor ’t eerst naar het kerkhof gegaan. Ik was er al eenige dagen na haar begrafenis geweest om te zien of alles weer goed in orde was.
Er gaat nog geen uur voorbij zonder dat we aan ons Guusje denken. Maar de kalme berusting is er toch: zij is gelukkig! Als we dàt niet geloofden, niet wisten, hoe ontzettend zou ’t dan zijn!
Vanavond bracht pater Nijland, die haar zoo dikwijls bezocht, ons dit treffend versje van Guido Gezelle:
O Jesu, opgeheven’t Is Goede Vrijdag … 29 maart … Guusje is jarig! … Lief, lief kind, hoe missen we je, telkens en telkens weer! Maar wij klagen niet, al schreien onze oogen stille tranen, ongewild. Wees gelukkig, eeuwig, eeuwig, bij Onze Lieven Heer. Bij hem mogen wij je eens weerzien. Lief Gukie, bid voor ons! …
en hangende aan het Kruis,
ik wille u ’t beste geven
en ’t schoonste van mijn huis.
Mijn kind, dat ik ontvangen,
gebaard heb en gevoed,
mijn moederlijk verlangen,
mijn eigen vleesch en bloed.
Gij schiept ons alle beiden,
Gij stierft voor mij en haar,
’t is ’t Uwe, en moet ik scheiden,
hoe noo ik scheide, – daar.
’k Ontgeve ’t mij: ’k herwinne ’t
ten tweede male, nu:
herboren herbeminne ’t
zijn moederken bij U.
Frederik van Eeden -- 28 maart 1907
• De Nederlandse schrijver en psychiater Frederik van Eeden (1860-1932), hield naast een uitgebreid dagboek ook een dromenboek bij.
28 maart 1907 Berlijn
Ik droomde van Jacques Perk. Voor 't eerst van mijn leven. Hij was vriendelijk en de droom was gunstig. Hij doopte een bloem naar Martha.
30 maart 1907 Berlijn
Ik had de laatste nachten niet diep geslapen. Licht, zonder behagen. Hoewel ik geheel uitgerust en gezond voel. Gister avond was mijn gemoed ook niet rustig, en de laatste dagen minder goede gedachten. [zie dagboek] Toen kwam van nacht dieper slaap, en daarin de helderheid. Het begon met een droom over vrouwen die heftig aandrongen op intimiteit [den vorigen avond de omvang der prostitutie in Berlijn bemerkt, waar ik te voren niet op gelet had] Ik vluchtte, in snelle vaart, en wilde vliegende dwars over 't land naar Bussum terugkeeren.
Toen kreeg ik besef en dankte God. Maar de gevoelens van verheffing en geluk bleven uit, en het bleef schemerig. Hetgeen ik begreep uit mijn eigen conditie. Ik zag duidelijk mijn bloote voeten, omhoog [ik doe des morgens gymnastische oefeningen met bloote voeten] en ik voelde hoe in mijn eigen gemoed moedwillige cynische opwellingen de baas waren, en ik dacht: oppassen voor mezelf!
Toen zat ik op eenmaal in de demonen. Nooit waren ze zoo duidelijk, zoo brutaal, zoo opdringerig. Een was koud, slap, glimmend als een levend lijk. Een veranderde onophoudelijk van gelaat, en maakte ongeloofelijke grimassen. Een vloog onder me door en riep: ‘Ik heb net met een vlinder gefénikt’ [Curieuze obsceniteit!] Ik vocht krachtig tegen hen, maar vooral met heftige scheldwoorden, wat ik als zwakte van me zelf erkende. Ik zag de woorden geschreven. De kring demonen was dicht en grijnzend om me heen, als een troep uitgelaten straatjongens. Ik was niet bang en zei zelfs: ‘al mocht jelui overwinnen, als God het wil vrees ik het niet’ Toen, terwijl ze allen door elkaar schreeuwden, zei er een: ‘laat God dan eerst spreken!’ precies als een troep kijvende joden. Toen donderde ik ze toe: ‘Die heeft al lang gesproken!’
En toen voer ik tegen één uit: ‘jou ken ik al lang’ - en hem met den vinger aanwijzend en jou...
Bij dezen heftigen apostrophe werd ik wakker, en bemerkte overluid geluid te hebben gegeven.
Ik was na dezen demonenstrijd, zoals gewoonlijk, verkwikt en innerlijk veel rustiger en kalmer.
28 maart 1907 Berlijn
Ik droomde van Jacques Perk. Voor 't eerst van mijn leven. Hij was vriendelijk en de droom was gunstig. Hij doopte een bloem naar Martha.
30 maart 1907 Berlijn
Ik had de laatste nachten niet diep geslapen. Licht, zonder behagen. Hoewel ik geheel uitgerust en gezond voel. Gister avond was mijn gemoed ook niet rustig, en de laatste dagen minder goede gedachten. [zie dagboek] Toen kwam van nacht dieper slaap, en daarin de helderheid. Het begon met een droom over vrouwen die heftig aandrongen op intimiteit [den vorigen avond de omvang der prostitutie in Berlijn bemerkt, waar ik te voren niet op gelet had] Ik vluchtte, in snelle vaart, en wilde vliegende dwars over 't land naar Bussum terugkeeren.
Toen kreeg ik besef en dankte God. Maar de gevoelens van verheffing en geluk bleven uit, en het bleef schemerig. Hetgeen ik begreep uit mijn eigen conditie. Ik zag duidelijk mijn bloote voeten, omhoog [ik doe des morgens gymnastische oefeningen met bloote voeten] en ik voelde hoe in mijn eigen gemoed moedwillige cynische opwellingen de baas waren, en ik dacht: oppassen voor mezelf!
Toen zat ik op eenmaal in de demonen. Nooit waren ze zoo duidelijk, zoo brutaal, zoo opdringerig. Een was koud, slap, glimmend als een levend lijk. Een veranderde onophoudelijk van gelaat, en maakte ongeloofelijke grimassen. Een vloog onder me door en riep: ‘Ik heb net met een vlinder gefénikt’ [Curieuze obsceniteit!] Ik vocht krachtig tegen hen, maar vooral met heftige scheldwoorden, wat ik als zwakte van me zelf erkende. Ik zag de woorden geschreven. De kring demonen was dicht en grijnzend om me heen, als een troep uitgelaten straatjongens. Ik was niet bang en zei zelfs: ‘al mocht jelui overwinnen, als God het wil vrees ik het niet’ Toen, terwijl ze allen door elkaar schreeuwden, zei er een: ‘laat God dan eerst spreken!’ precies als een troep kijvende joden. Toen donderde ik ze toe: ‘Die heeft al lang gesproken!’
En toen voer ik tegen één uit: ‘jou ken ik al lang’ - en hem met den vinger aanwijzend en jou...
Bij dezen heftigen apostrophe werd ik wakker, en bemerkte overluid geluid te hebben gegeven.
Ik was na dezen demonenstrijd, zoals gewoonlijk, verkwikt en innerlijk veel rustiger en kalmer.
maandag 28 maart 2016
Barbara Pym -- 27 maart 1940
• Barbara Pym (1913-1980) was een Engelse schrijfster. Dagboekfragmenten van haar zijn opgenomen in A very private eye. An autobiography in diaries and letters.
March
But I remember, I remember.... I was never more happy in my life than with him [Jay] in the spring of 1938. I am sure that I truly loved him and do still. I put this in writing so that in the years to come I may look back on it and reflect about it (as poor Friedbert would say) and smile and say, 'No, no, it was only a passing infatuation,' or 'Yes, yes, you did love him...'
Oh how absurd and delicious it is to be in love with somebody younger than yourself! Everybody should try it - no life can be complete without it. 'When we have before us such objects as excite love and complacency...' Love and complacency - and children should be flattered! So I will leave this notebook to Jay in my will.
27 March [on holiday in Wales]. Pwllheli looked lovely - the sea calm and sparkling, the cardboard hills clear in the distance.
Today was my darling Jay's twenty-first birthday and I was able to drink his health in Burgundy (not Empire). I wish I knew where he was. As it was there was a beautifully religious effect in my room at night - a single candle before his photograph, lighting up his lovely, sparkling Russian eyes. Like an ikon - he would have appreciated it. One day I must remember to tell him. But I will not tell him that the reason why I had the candle there was because I had no reading lamp and wanted to read in bed. Children must still be flattered - even when they are twenty-one.
March
But I remember, I remember.... I was never more happy in my life than with him [Jay] in the spring of 1938. I am sure that I truly loved him and do still. I put this in writing so that in the years to come I may look back on it and reflect about it (as poor Friedbert would say) and smile and say, 'No, no, it was only a passing infatuation,' or 'Yes, yes, you did love him...'
Oh how absurd and delicious it is to be in love with somebody younger than yourself! Everybody should try it - no life can be complete without it. 'When we have before us such objects as excite love and complacency...' Love and complacency - and children should be flattered! So I will leave this notebook to Jay in my will.
27 March [on holiday in Wales]. Pwllheli looked lovely - the sea calm and sparkling, the cardboard hills clear in the distance.
Today was my darling Jay's twenty-first birthday and I was able to drink his health in Burgundy (not Empire). I wish I knew where he was. As it was there was a beautifully religious effect in my room at night - a single candle before his photograph, lighting up his lovely, sparkling Russian eyes. Like an ikon - he would have appreciated it. One day I must remember to tell him. But I will not tell him that the reason why I had the candle there was because I had no reading lamp and wanted to read in bed. Children must still be flattered - even when they are twenty-one.
zondag 27 maart 2016
William Steinway -- 26 maart 1889
• William Steinway (1835-1896) was de oprichter van Steinway & Sons. Hij hield een dagboek bij van 1861-1896.
March 26th Tuesd.
Go to store very early to write Theo. a nice long letter, when two cablegrams come in which I open with a trembling hand. The first is dated Hamburg, March 26th 1889 “Have left for Braunschweig, Shall stay there until day after funeral of my good papa Theodor [Williams oudere broer] who died suddenly last night. Cast one hundred N. plates Holwede” My heart almost stands still with horror, opening the other cablegram dated Braunschweig March 26th 1889 says “Theodor vorige Nacht plotzlich an Herzlähmung gestorben wird hier begraben Louise Cassebeer jetzt nicht kommen, Dorette” My head swims with terror, I instantly summon the Nephews + my son and cable Dorette Ziegler that we are griefstricken, to tell us when funeral is, to let Prof. Echtemeyer take Theodors Todten maske and to take care of Theodores Shares of Stock in St + Sons. An immense throng of people crowd me all day, and I have all I can do to give information to the press. Holwede cables from Braunschweig “funeral Thursday” and Chas. Ziegler starts from London there. Home in ev’g but both wife + myself are so excited that I pass a sleepless night, wrote Dorette, Holwede, Chas. Ziegler.
March 27th Wed.
Theodors death had been cabled from Berlin by the associated press and I receive many despatches, even from Agthe, Berlin, and Lomber San Francisco. All the papers have fine obituary notices and I cause the following official notices to go into German and english papers: Assemble nephews and my son George we resolve to closeup all our establishments tomorrow, St. Hall, Astoria & 53d str. also London and Hamburg. Home in eveg, look over Theodors will and codicills once more, filling waiver of citation and Executors petition carefully, having seen Surrogate Rastus S. Ransom, and Edward J. Tinney Probate Clerk, and instructed by them as to proceedings as to probate of C. F. Theodor Steinways will, which is a very complicated one heirs scattered in America & Europe.
March 28th Thursd.
Raining. Many letters, telegrams and visitors of condolence. Hans v. Bulow conducted concert last night, refusing to play piano, I set Stürck copying will and codicills, he gets through at 3½ P.M. when I go down town, stop at Bischoffs, then by high hat craped at Ernenweins and work like a beaver at Surrogates Office filing will and getting order of Surrogates Home in ev’g working. In answer to my cablegram to Herrig + Frantz as to Theodors deposit they cable back “194.000. ferner 70.000. Effecten” Herrig. Wife tells me that baby is very lively + kicking strongly.
March 26th Tuesd.
Go to store very early to write Theo. a nice long letter, when two cablegrams come in which I open with a trembling hand. The first is dated Hamburg, March 26th 1889 “Have left for Braunschweig, Shall stay there until day after funeral of my good papa Theodor [Williams oudere broer] who died suddenly last night. Cast one hundred N. plates Holwede” My heart almost stands still with horror, opening the other cablegram dated Braunschweig March 26th 1889 says “Theodor vorige Nacht plotzlich an Herzlähmung gestorben wird hier begraben Louise Cassebeer jetzt nicht kommen, Dorette” My head swims with terror, I instantly summon the Nephews + my son and cable Dorette Ziegler that we are griefstricken, to tell us when funeral is, to let Prof. Echtemeyer take Theodors Todten maske and to take care of Theodores Shares of Stock in St + Sons. An immense throng of people crowd me all day, and I have all I can do to give information to the press. Holwede cables from Braunschweig “funeral Thursday” and Chas. Ziegler starts from London there. Home in ev’g but both wife + myself are so excited that I pass a sleepless night, wrote Dorette, Holwede, Chas. Ziegler.
March 27th Wed.
Theodors death had been cabled from Berlin by the associated press and I receive many despatches, even from Agthe, Berlin, and Lomber San Francisco. All the papers have fine obituary notices and I cause the following official notices to go into German and english papers: Assemble nephews and my son George we resolve to closeup all our establishments tomorrow, St. Hall, Astoria & 53d str. also London and Hamburg. Home in eveg, look over Theodors will and codicills once more, filling waiver of citation and Executors petition carefully, having seen Surrogate Rastus S. Ransom, and Edward J. Tinney Probate Clerk, and instructed by them as to proceedings as to probate of C. F. Theodor Steinways will, which is a very complicated one heirs scattered in America & Europe.
March 28th Thursd.
Raining. Many letters, telegrams and visitors of condolence. Hans v. Bulow conducted concert last night, refusing to play piano, I set Stürck copying will and codicills, he gets through at 3½ P.M. when I go down town, stop at Bischoffs, then by high hat craped at Ernenweins and work like a beaver at Surrogates Office filing will and getting order of Surrogates Home in ev’g working. In answer to my cablegram to Herrig + Frantz as to Theodors deposit they cable back “194.000. ferner 70.000. Effecten” Herrig. Wife tells me that baby is very lively + kicking strongly.
vrijdag 25 maart 2016
Allen Ginsberg -- 25 maart 1962
• Allen Ginsberg (1926-1997) was een Amerikaanse dichter en schrijver. In zijn Indian Journals doet hij verslag van zijn verblijf in India in '62/'63.
Jaipur March 25, 1962 — on Morphia —
Lying trom 8 PM to 11 on charpoy (rough rope spring woven on wooden cot frame) in Tourist Bungalow, after spending the day in bazaar and streets Jaipurish — As lying there in my familiar body, a subtle detachment took place as usual and I lay outside my fleeting life surveying its twinkling away — that now more and more as this life approaches its meridian of 37 years and being half gone by becomes more sure of its mortalism, the chance of the life tho marked by shows and pageants, poetical & airborne — consisting in sexualities & all sorts of fame — as it were — were not much to go by. After all, what's all that experience limited as it is, to a Henry James of the entire Kosmos? So flit as I go by — all I've seen is my own life go by, swift as a mosquito with climactic buzzings of aestheticism & self congratulatory Rhapsody & morphia inactions & musings furthermore. An open closet door — I'Il return to the States, take an apartment — where with thinning hair & more tentative soul, arrange my possessions, type up my notes, discharge them for posterities, place my statues in order — one Japanese scroll of medium quality, one Korean print of an awakening Roshi, several cheap Nepalese tantric small figures, Tara, Avaloketesvara, the 1000 armed Destroyer of Death, Ganesha with a red belly button, Hanuman Pious & praying, Krishna fluting, Shiva whirling his arms & dancing, Kali with a necklace of skulls on Shiva's belly astride — an orange wool Tibetan Blanket, a few Amazon cloths & pipes, a Mexican basket, a straw hat and whatever other Persian type miniatures I collect — and that's the accomplishment of a life searching and travel wherever I can go on my earth.
Kali, Durga, Ram, Hari, Krishna, Brahma, Buddha, Allah, Jaweh, Christ, Mazda, Coyote, hear my plea!
Avaloketesvara, Maitreya, St. John, Ho-Tei, Kuan-Yin, Satan, Dipankara, Padma Sambava — whoever there is — is there ever anyone but me?
Lying in bed in Jaipur on morphine, lone in Denver awake on Benzedrine, flat on my back in Puccallpa wrapped in Death Vines, Valparaiso or Santiago enthralled with atropine — Shamans' herbs or modern Somas absorbed & vomited — not yet comprehended to any Eternity. A mosquito buzzing near my ear again. My face sweating having covered itself with thin film of mosquito repellent.
There is no direction I can willingly go into without strain — nearest being lotus posture & quiet mornings, vegetarian breathing before the dawn, I may never be able to do that with devotion. And if it is a matter of Karma and reincarnation, when will I ever learn? All the saints like Shivananda handing me rupees & books of yoga and I'm no good. My hair getting long, wearing a huge thin silk shirt, useless to perfect my conscience. A smoking habit my worst Karma to overcome.
Ill the other day, my bones in flu or grip of ache, sleeping from 5PM to 9AM with supper break & a few cigarettes & dreams and barefoot it down twice to pee — I didn't fear death or think of it. Maybe that's an improvement.
Self Conscious, I have nowhere to go. Maybe might as well leave it at that, continue to travel and die as I am when I die.
Avaloketesvara, Kuan Yin, Jaweh, Saints, Saddhus, Rishis, benevolent ones, Compassionate Superconscious ones, etc, what can you do for me now? What's to be done with my life which has lost its idea?
If it's a matter of each being has to create its own divinity, far be it from me to know what to do or be. I don't even have a good theory of vegetarianism. As for love & sex, I don't know what to say, Peter sleeping on his side in the next bed, still faith-ful tho I must be poor company to old beauty. And lying on my own back in the dark, the world just keeps revolving as before.
At least I'm down in possessions to Peter & a knapsack. I still am loaded with Karma of many letters & unfinished corres-pondence. I wanted to be a saint. But suffer for what? Illusions? The rain, were it to rustle the leaves, would seem more friendly than before & more reminiscent of an old dream. But all the con-nections are vague, machines make noise & lights across the road I've never investigated. Next the rest of India & Japan, and I suppose later a trip: England, Denmark, Sweden & Norway, Germany, Poland, Russia, China & then back home again. And thatll be the end of that world, I'll be about 50, the relatives'11 all be dead by then, old ties with the boys of yore be loosed or burnt, unfaithful, in so many decades it's best to let it all go — is Jack drunk? Is Neal still aware of me? Gregory yakking? Bill mad at me? Am I even here to myself ? I daren't write it all down, it's too shameful & boring now & I haven't the energy to make a great passional autobiography of it all — for who's all that autobiography for if it doesn't deliver heaven or reason-able equivalent? Anyway, who is that autobiography for? Young kids after the movies? I guess I have nothing to contrib-ute to general edification by this vague haphazard slow motion death. "Red Cats" a fine title anyway.
Noted on edge of Bombay map —
Stop trying not to die
fly where you can fly
What do you want to know about your mother?
Anything that gets you high,
eat an orange with your eye,
any movie you see is as good as any other.
It is your business what you buy
Picture postcards apple pie
aren't such a bother
— Upside down the birds are floatïng thru the sky.
Jaipur March 25, 1962 — on Morphia —
Lying trom 8 PM to 11 on charpoy (rough rope spring woven on wooden cot frame) in Tourist Bungalow, after spending the day in bazaar and streets Jaipurish — As lying there in my familiar body, a subtle detachment took place as usual and I lay outside my fleeting life surveying its twinkling away — that now more and more as this life approaches its meridian of 37 years and being half gone by becomes more sure of its mortalism, the chance of the life tho marked by shows and pageants, poetical & airborne — consisting in sexualities & all sorts of fame — as it were — were not much to go by. After all, what's all that experience limited as it is, to a Henry James of the entire Kosmos? So flit as I go by — all I've seen is my own life go by, swift as a mosquito with climactic buzzings of aestheticism & self congratulatory Rhapsody & morphia inactions & musings furthermore. An open closet door — I'Il return to the States, take an apartment — where with thinning hair & more tentative soul, arrange my possessions, type up my notes, discharge them for posterities, place my statues in order — one Japanese scroll of medium quality, one Korean print of an awakening Roshi, several cheap Nepalese tantric small figures, Tara, Avaloketesvara, the 1000 armed Destroyer of Death, Ganesha with a red belly button, Hanuman Pious & praying, Krishna fluting, Shiva whirling his arms & dancing, Kali with a necklace of skulls on Shiva's belly astride — an orange wool Tibetan Blanket, a few Amazon cloths & pipes, a Mexican basket, a straw hat and whatever other Persian type miniatures I collect — and that's the accomplishment of a life searching and travel wherever I can go on my earth.
Kali, Durga, Ram, Hari, Krishna, Brahma, Buddha, Allah, Jaweh, Christ, Mazda, Coyote, hear my plea!
Avaloketesvara, Maitreya, St. John, Ho-Tei, Kuan-Yin, Satan, Dipankara, Padma Sambava — whoever there is — is there ever anyone but me?
Lying in bed in Jaipur on morphine, lone in Denver awake on Benzedrine, flat on my back in Puccallpa wrapped in Death Vines, Valparaiso or Santiago enthralled with atropine — Shamans' herbs or modern Somas absorbed & vomited — not yet comprehended to any Eternity. A mosquito buzzing near my ear again. My face sweating having covered itself with thin film of mosquito repellent.
There is no direction I can willingly go into without strain — nearest being lotus posture & quiet mornings, vegetarian breathing before the dawn, I may never be able to do that with devotion. And if it is a matter of Karma and reincarnation, when will I ever learn? All the saints like Shivananda handing me rupees & books of yoga and I'm no good. My hair getting long, wearing a huge thin silk shirt, useless to perfect my conscience. A smoking habit my worst Karma to overcome.
Ill the other day, my bones in flu or grip of ache, sleeping from 5PM to 9AM with supper break & a few cigarettes & dreams and barefoot it down twice to pee — I didn't fear death or think of it. Maybe that's an improvement.
Self Conscious, I have nowhere to go. Maybe might as well leave it at that, continue to travel and die as I am when I die.
Avaloketesvara, Kuan Yin, Jaweh, Saints, Saddhus, Rishis, benevolent ones, Compassionate Superconscious ones, etc, what can you do for me now? What's to be done with my life which has lost its idea?
If it's a matter of each being has to create its own divinity, far be it from me to know what to do or be. I don't even have a good theory of vegetarianism. As for love & sex, I don't know what to say, Peter sleeping on his side in the next bed, still faith-ful tho I must be poor company to old beauty. And lying on my own back in the dark, the world just keeps revolving as before.
At least I'm down in possessions to Peter & a knapsack. I still am loaded with Karma of many letters & unfinished corres-pondence. I wanted to be a saint. But suffer for what? Illusions? The rain, were it to rustle the leaves, would seem more friendly than before & more reminiscent of an old dream. But all the con-nections are vague, machines make noise & lights across the road I've never investigated. Next the rest of India & Japan, and I suppose later a trip: England, Denmark, Sweden & Norway, Germany, Poland, Russia, China & then back home again. And thatll be the end of that world, I'll be about 50, the relatives'11 all be dead by then, old ties with the boys of yore be loosed or burnt, unfaithful, in so many decades it's best to let it all go — is Jack drunk? Is Neal still aware of me? Gregory yakking? Bill mad at me? Am I even here to myself ? I daren't write it all down, it's too shameful & boring now & I haven't the energy to make a great passional autobiography of it all — for who's all that autobiography for if it doesn't deliver heaven or reason-able equivalent? Anyway, who is that autobiography for? Young kids after the movies? I guess I have nothing to contrib-ute to general edification by this vague haphazard slow motion death. "Red Cats" a fine title anyway.
Noted on edge of Bombay map —
Stop trying not to die
fly where you can fly
What do you want to know about your mother?
Anything that gets you high,
eat an orange with your eye,
any movie you see is as good as any other.
It is your business what you buy
Picture postcards apple pie
aren't such a bother
— Upside down the birds are floatïng thru the sky.
donderdag 24 maart 2016
Victor Buencamino -- 24 maart 1942
• Victor Buencamino (1888-1977) was eeb Filippijnse bestuurder. Fragmeneten uit zijn dagboek zijn te lezen bij The Filippine Diary Project.
March 24, 1942
If the news about President Quezon is true, this country has lost one of its main pillars. But I have a feeling, the news is false. Men like Don Manuel do not die in times like this. He is destiny’s godson.
Capati and Oliveros called to Fort Santiago.
Pagu and Unson still languishing in the fort. Their families have not heard from them.
More troops have arrived. Saw them speeding through Taft Avenue in camouflaged trucks. Somebody said they were speeding to their death.
March 25, 1942
Another man arrived from Bataan. Said he was Philip’s sergeant. He was sunburnt and thin and sick with malaria. “Do not worry about Phil,” he said. He would not stay for dinner. We asked him if Philip was sick “No,” he replied, he is all right.” Vic, my other boy, wanted to go with him. “One in the family is enough,” he replied. He was a very cheerful fellow. I can still remember his smile. He was like a ray of sunshine on a cloudy day.
March 24, 1942
If the news about President Quezon is true, this country has lost one of its main pillars. But I have a feeling, the news is false. Men like Don Manuel do not die in times like this. He is destiny’s godson.
Capati and Oliveros called to Fort Santiago.
Pagu and Unson still languishing in the fort. Their families have not heard from them.
More troops have arrived. Saw them speeding through Taft Avenue in camouflaged trucks. Somebody said they were speeding to their death.
March 25, 1942
Another man arrived from Bataan. Said he was Philip’s sergeant. He was sunburnt and thin and sick with malaria. “Do not worry about Phil,” he said. He would not stay for dinner. We asked him if Philip was sick “No,” he replied, he is all right.” Vic, my other boy, wanted to go with him. “One in the family is enough,” he replied. He was a very cheerful fellow. I can still remember his smile. He was like a ray of sunshine on a cloudy day.
woensdag 23 maart 2016
Evelyn Waugh -- 23 maart 1943
• Evelyn Waugh (1903-1966) was een Britse schrijver. Zijn dagboeken zijn gepubliceerd als The diaries of Evelyn Waugh.
Monday 22 March 1943
A day of ineffable boredom ending pleasantly in a carouse. Basil and I got drunk and went over to call on Bob and Phil just back from London. On the way home we ran into a pile of stones and incapacitated the car.
Tuesday 23 March 1943
Headache. Basil and I drinking gin and tonic by 10.30. Two sharp blows to professional pride in finding [Tom] Churchill sent to Shetlands to brief Fynn for the operations and John Selwyn appointed assistant brigade major with hints that he will take over in near future when Brian is to go away. Later in the morning Bob explained to me that I am so unpopular as to be unemployable. My future very uncertain. The first seed of the trouble was my telling Churchill weeks ago that I did not think there was any function for intelligence pfficers in the brigade. This, of course, is the worst blasphemy to staff officers of his type whose entire life is built up round the system and emphasizing the importance of their appointments. It is their object to make work for themselves, if possible so much that it justifies the appointment of a subordinate and their own promotion. It is not the military system to see where there is work that needs doing and to send someone to do it, but to start with the men and try and find something for them to do. Consequently there is a shortage of manpower in one quarter, and idleness, or worse still unnecessary work, in another. There was not time to say this yesterday. I hope to today.
Bob, Phil, Brian off to Torquay. Basil and I went to Purse Caundle again where we found nothing but welcome and kindness. Stopped to eat eggs with Angie and then home.
Monday 22 March 1943
A day of ineffable boredom ending pleasantly in a carouse. Basil and I got drunk and went over to call on Bob and Phil just back from London. On the way home we ran into a pile of stones and incapacitated the car.
Tuesday 23 March 1943
Headache. Basil and I drinking gin and tonic by 10.30. Two sharp blows to professional pride in finding [Tom] Churchill sent to Shetlands to brief Fynn for the operations and John Selwyn appointed assistant brigade major with hints that he will take over in near future when Brian is to go away. Later in the morning Bob explained to me that I am so unpopular as to be unemployable. My future very uncertain. The first seed of the trouble was my telling Churchill weeks ago that I did not think there was any function for intelligence pfficers in the brigade. This, of course, is the worst blasphemy to staff officers of his type whose entire life is built up round the system and emphasizing the importance of their appointments. It is their object to make work for themselves, if possible so much that it justifies the appointment of a subordinate and their own promotion. It is not the military system to see where there is work that needs doing and to send someone to do it, but to start with the men and try and find something for them to do. Consequently there is a shortage of manpower in one quarter, and idleness, or worse still unnecessary work, in another. There was not time to say this yesterday. I hope to today.
Bob, Phil, Brian off to Torquay. Basil and I went to Purse Caundle again where we found nothing but welcome and kindness. Stopped to eat eggs with Angie and then home.
dinsdag 22 maart 2016
Lord Byron -- 22 maart 1814
• George Gordon Byron (1788–1824), beter bekend als Lord Byron, was een Engels schrijver en dichter. Byrons reputatie berust niet alleen op zijn geschriften, maar ook op zijn leven vol aristocratische excessen, enorme schulden en talrijke liefdesaffaires. Lady Caroline Lamb noemde hem "gek, slecht en gevaarlijk om te kennen." Zijn brieven en dagboeken zijn integraal gepubliceerd.
Tuesday, March 22nd
Last night, party at Lansdowne House. To-night, party at Lady Charlotte Greville's — deplorable waste of time, and something of temper. Nothing imparted — nothing acquired—talking without ideas: — if any thing like thought in my mind, it was not on the subjects on which we were gabbling. Heigho! — and in this way half London pass what is called life. To-morrow there is Lady Heathcote's — shall I go? yes — to punish myself for not having a pursuit.
Let me see — what did I see? The only person who much struck me was Lady S—d's [Stafford's] eldest daughter, Lady C. L. [Charlotte Leveson]. They say she is not pretty. I don't know — every thing is pretty that pleases; but there is an air of soul about her — and her colour changes — and there is that shyness of the antelope (which I delight in) in her manner so much, that I observed her more than I did any other woman in the rooms, and only looked at any thing else when I thought she might perceive and feel embarrassed by my scrutiny. After all, there may be something of association in this. She is a friend of Augusta's, and whatever she loves I can't help liking.
Her mother, the Marchioness, talked to me a little; and I was twenty times on the point of asking her to introduce me to sa fille, but I stopped short. This comes of that affray with the Carlisles.
Earl Grey told me laughingly of a paragraph in the last Moniteur, which has stated, among other symptoms of rebellion, some particulars of the sensation occasioned in all our government gazettes by the "tear" lines, — only amplifying, in its re-statement, an epigram (by the by, no epigram except in the Greek acceptation of the word) into a roman. I wonder the Couriers, etc., etc., have not translated that part of the Moniteur, with additional comments.
The Princess of Wales has requested Fuseli to paint from The Corsair — leaving to him the choice of any passage for the subject: so Mr. Locke tells me. Tired, jaded, selfish, and supine — must go to bed.
Roman, at least Romance, means a song sometimes, as in the Spanish. I suppose this is the Moniteur's meaning, unless he has confused it with The Corsair.
Tuesday, March 22nd
Last night, party at Lansdowne House. To-night, party at Lady Charlotte Greville's — deplorable waste of time, and something of temper. Nothing imparted — nothing acquired—talking without ideas: — if any thing like thought in my mind, it was not on the subjects on which we were gabbling. Heigho! — and in this way half London pass what is called life. To-morrow there is Lady Heathcote's — shall I go? yes — to punish myself for not having a pursuit.
Let me see — what did I see? The only person who much struck me was Lady S—d's [Stafford's] eldest daughter, Lady C. L. [Charlotte Leveson]. They say she is not pretty. I don't know — every thing is pretty that pleases; but there is an air of soul about her — and her colour changes — and there is that shyness of the antelope (which I delight in) in her manner so much, that I observed her more than I did any other woman in the rooms, and only looked at any thing else when I thought she might perceive and feel embarrassed by my scrutiny. After all, there may be something of association in this. She is a friend of Augusta's, and whatever she loves I can't help liking.
Her mother, the Marchioness, talked to me a little; and I was twenty times on the point of asking her to introduce me to sa fille, but I stopped short. This comes of that affray with the Carlisles.
Earl Grey told me laughingly of a paragraph in the last Moniteur, which has stated, among other symptoms of rebellion, some particulars of the sensation occasioned in all our government gazettes by the "tear" lines, — only amplifying, in its re-statement, an epigram (by the by, no epigram except in the Greek acceptation of the word) into a roman. I wonder the Couriers, etc., etc., have not translated that part of the Moniteur, with additional comments.
The Princess of Wales has requested Fuseli to paint from The Corsair — leaving to him the choice of any passage for the subject: so Mr. Locke tells me. Tired, jaded, selfish, and supine — must go to bed.
Roman, at least Romance, means a song sometimes, as in the Spanish. I suppose this is the Moniteur's meaning, unless he has confused it with The Corsair.
zondag 20 maart 2016
Anaïs Nin -- 21 maart 1933
• Anaïs Nin (1903-1977) was een Franse schrijfster, die vooral bekend is vanwege haar dagboeken. Vertaling: Margaretha Ferguson. Het fragment gaat over schrijver Henry Miller en zijn vrouw June.
Marguerite ontmoette Allendy in de Métro Cadet. Ze was laat en Allendy dacht dat ze niet zou komen.
"Ik zei dat ik graag wat wilde drinken maar Allendy keurde dit niet goed. Hij zei dat hij nooit iets dronk in de namiddag. Dat zou zijn gewoonten verstoren. De kamer deze keer was helemaal in blauw, de stijl van Madame de Pompadour, de alkoof bekleed met hemelsblauw fluweel. Allendy kuste mij niet. Hij zat op de rand van het bed en zei: 'Nu krijg je straf voor alles, omdat je mij tot jouw slaaf hebt gemaakt en mij nu in de steek wilt laten.' En uit zijn zak haalde hij een zweep!
Nu had ik niet gerekend op een echte zweep. Mijn vader gebruikte zijn handen. Ik wist niet hoe erop te reageren. Ik hield van Allendy's vurigheid, zijn boze ogen, zijn wil. Maar toen ik de zweep zag kreeg ik neiging om te lachen. Hij beval me me uit te kleden. Ik kleedde me langzaam uit. Ik moest een onweerstaanbare lust om te lachen bedwingen!
O, Anaïs, het was zulk slecht toneel! Het was Grand Guignol. Een stuiversroman. Wat doe je als je plotseling in het midden van een stuiversroman bent? La Vie Scandaleuse de Sacher-Masoch. Toen Allendy een paar zwiepen probeerde, lachte ik. Het was niet opwindend. Het was alleen mijn trots die beledigd werd. Ik lachte om de absurditeit, de irrealiteit. Als mijn vader mij sloeg was het echt Mijn moeder placht snikkend in de kamer ernaast te zitten. Ik weigerde te huilen.
Allendy zei dat hij me klein zou krijgen tot een vod, dat ik zou bedelen en kruipen en alles zou doen wat hij me zei. Hij gebruikte de zweep maar één keer, en ik stond ergens waar hij me niet meer kon raken. Hij dacht dat ik het spel meespeelde.
En toen zei hij dit, rechtstreeks uit de goedkope boeken die ze op de kaden verkopen: 'Je kunt schreeuwen tot je niet meer kunt, niemand in dit huis besteedt enige aandacht aan geschreeuw,' en bij deze klassieke regel kon ik me niet meer inhouden, ik begon te lachen, en Allendy dacht dat ik lachte om hem te kwellen, om hem aan te vuren.
Net voor we elkaar ontmoetten had Allendy tegen me gezegd dat zijn werk eentonig werd; dat het droevig was te zien hoe menselijke wezens allemaal gelijk waren - op dezelfde manier reageerden op hetzelfde moment; dat het altijd hetzelfde patroon was. Ik herinnerde me dit toen ik de zweepslagen mijn lichaam voelde verwarmen, faute de mieux. Allendy zag er bevredigd uit. Hij bleef zeggen dat hij zich goed voelde, dat hij zich wonderbaarlijk voelde, dat hij wist dat ik het fijn zou vinden, dat het de wilde in hem naar buiten bracht. Un sauvage pour rire! De wijze man die de wilde in zichzelf moest opwekken met een zweep!
Maar ik acteerde zo goed dat hij in de taxi een opvlamming van 'passie' (ik spreek relatief) onderging, en hij was erg blij. Hij zei dat niemand zo'n scène ooit mogelijk zou achten, niemand. Zelfs niet mijn vader die romancier was! Dit denkbeeld bracht hem in verrukking. De arme Allendy heeft nooit begrepen dat alles waarnaar ik hunkerde de geselpartijen van de waarachtige passie waren, en alleen de verslaafdheid aan echte wilden. Allendy zei: 'Op deze manier bereik je een soort duizeling'."
Nadat we hadden gelachen werden we ernstig. Ik zei tegen Marguerite: "De vraag is, zijn de mannen tegenwoordig doodgegaan omdat ze zich hebben vergrepen aan de bronnen van het leven, of vergrijpen zij zich aan de bronnen van het leven omdat ze dood zijn en de bronnen ervan terug willen vinden, om een kunstmatige controle op de levensbronnen te creëren?"
Marguerite ontmoette Allendy in de Métro Cadet. Ze was laat en Allendy dacht dat ze niet zou komen.
"Ik zei dat ik graag wat wilde drinken maar Allendy keurde dit niet goed. Hij zei dat hij nooit iets dronk in de namiddag. Dat zou zijn gewoonten verstoren. De kamer deze keer was helemaal in blauw, de stijl van Madame de Pompadour, de alkoof bekleed met hemelsblauw fluweel. Allendy kuste mij niet. Hij zat op de rand van het bed en zei: 'Nu krijg je straf voor alles, omdat je mij tot jouw slaaf hebt gemaakt en mij nu in de steek wilt laten.' En uit zijn zak haalde hij een zweep!
Nu had ik niet gerekend op een echte zweep. Mijn vader gebruikte zijn handen. Ik wist niet hoe erop te reageren. Ik hield van Allendy's vurigheid, zijn boze ogen, zijn wil. Maar toen ik de zweep zag kreeg ik neiging om te lachen. Hij beval me me uit te kleden. Ik kleedde me langzaam uit. Ik moest een onweerstaanbare lust om te lachen bedwingen!
O, Anaïs, het was zulk slecht toneel! Het was Grand Guignol. Een stuiversroman. Wat doe je als je plotseling in het midden van een stuiversroman bent? La Vie Scandaleuse de Sacher-Masoch. Toen Allendy een paar zwiepen probeerde, lachte ik. Het was niet opwindend. Het was alleen mijn trots die beledigd werd. Ik lachte om de absurditeit, de irrealiteit. Als mijn vader mij sloeg was het echt Mijn moeder placht snikkend in de kamer ernaast te zitten. Ik weigerde te huilen.
Allendy zei dat hij me klein zou krijgen tot een vod, dat ik zou bedelen en kruipen en alles zou doen wat hij me zei. Hij gebruikte de zweep maar één keer, en ik stond ergens waar hij me niet meer kon raken. Hij dacht dat ik het spel meespeelde.
En toen zei hij dit, rechtstreeks uit de goedkope boeken die ze op de kaden verkopen: 'Je kunt schreeuwen tot je niet meer kunt, niemand in dit huis besteedt enige aandacht aan geschreeuw,' en bij deze klassieke regel kon ik me niet meer inhouden, ik begon te lachen, en Allendy dacht dat ik lachte om hem te kwellen, om hem aan te vuren.
Net voor we elkaar ontmoetten had Allendy tegen me gezegd dat zijn werk eentonig werd; dat het droevig was te zien hoe menselijke wezens allemaal gelijk waren - op dezelfde manier reageerden op hetzelfde moment; dat het altijd hetzelfde patroon was. Ik herinnerde me dit toen ik de zweepslagen mijn lichaam voelde verwarmen, faute de mieux. Allendy zag er bevredigd uit. Hij bleef zeggen dat hij zich goed voelde, dat hij zich wonderbaarlijk voelde, dat hij wist dat ik het fijn zou vinden, dat het de wilde in hem naar buiten bracht. Un sauvage pour rire! De wijze man die de wilde in zichzelf moest opwekken met een zweep!
Maar ik acteerde zo goed dat hij in de taxi een opvlamming van 'passie' (ik spreek relatief) onderging, en hij was erg blij. Hij zei dat niemand zo'n scène ooit mogelijk zou achten, niemand. Zelfs niet mijn vader die romancier was! Dit denkbeeld bracht hem in verrukking. De arme Allendy heeft nooit begrepen dat alles waarnaar ik hunkerde de geselpartijen van de waarachtige passie waren, en alleen de verslaafdheid aan echte wilden. Allendy zei: 'Op deze manier bereik je een soort duizeling'."
Nadat we hadden gelachen werden we ernstig. Ik zei tegen Marguerite: "De vraag is, zijn de mannen tegenwoordig doodgegaan omdat ze zich hebben vergrepen aan de bronnen van het leven, of vergrijpen zij zich aan de bronnen van het leven omdat ze dood zijn en de bronnen ervan terug willen vinden, om een kunstmatige controle op de levensbronnen te creëren?"
Irmela L. -- 20 maart 1948
• Irmela L. (1933) is een van de anonieme Duitsers van wie een op 20 maart gedateerde dagboekbijdrage is gepubliceerd in de Süddeutsche Zeitung, in de serie 'Und immer wieder Frühling: 100 Jahre Zeitgeschichte in privaten Notizen'.
20. März 1948
Furchtbar viel zu tun. Mutti geht es gar nicht gut… – Um 5 Uhr ist unsere Beichte. Da Glocken läuten so wunderschön. Ich habe schon so ein freudiges Gefühl im Gedanken an morgen. Pastor Dittrich in seiner feinen Art macht alles wieder so wunderschön. Aber mir kommen doch immer wieder Zweifel, ob ich später doch anders werde und mich bessern werde. Ich befürchte, daß ich zu viel versprochen habe. Und vor allen Dingen liebe ich Gott mehr als die Menschen? Ich muß doch auf jede Frage nein sagen. Werde ich morgen ein aufrichtiges Bekenntnis tuen? Werde ich bei Jesus Christi bleiben? Ich bin mir doch sehr im Zweifel über alle diese Dinge. Mich freut nur immer wieder Pastor Dittrichs liebe Art. Es ist einfach zu schade, daß alles mit der Konfirmation schlagartig aufhört. Ich werde doch keine Verbindung mehr mit ihm haben. Es ist für mich das allerfurchtbarste was es gibt. Ich mochte ihn ganz, ganz besonders gern. Darum bin ich doch schrecklich betrübt. Unser lieber Pastor Dittrich. Es sind heute schon sehr viele Briefe und Karten gekommen. Ilsi kommt. Als erstes drückt sie mir eine kleine, niedliche Fuchsie in die Hand. Sie hat vier Knospen und ist ganz allerliebst. Nach dem Abendbrot …Um 10 Uhr todmüde zu Bett gegangen. Die andern bleiben noch länger auf. Abends mit einem Kapitel aus dem Johannesevangelium geschlossen. Gott möge mir seinen Segen am morgigen Tage geben. Ich will bei uns bleiben bis an mein Lebens Ende.
20. März 1948
Furchtbar viel zu tun. Mutti geht es gar nicht gut… – Um 5 Uhr ist unsere Beichte. Da Glocken läuten so wunderschön. Ich habe schon so ein freudiges Gefühl im Gedanken an morgen. Pastor Dittrich in seiner feinen Art macht alles wieder so wunderschön. Aber mir kommen doch immer wieder Zweifel, ob ich später doch anders werde und mich bessern werde. Ich befürchte, daß ich zu viel versprochen habe. Und vor allen Dingen liebe ich Gott mehr als die Menschen? Ich muß doch auf jede Frage nein sagen. Werde ich morgen ein aufrichtiges Bekenntnis tuen? Werde ich bei Jesus Christi bleiben? Ich bin mir doch sehr im Zweifel über alle diese Dinge. Mich freut nur immer wieder Pastor Dittrichs liebe Art. Es ist einfach zu schade, daß alles mit der Konfirmation schlagartig aufhört. Ich werde doch keine Verbindung mehr mit ihm haben. Es ist für mich das allerfurchtbarste was es gibt. Ich mochte ihn ganz, ganz besonders gern. Darum bin ich doch schrecklich betrübt. Unser lieber Pastor Dittrich. Es sind heute schon sehr viele Briefe und Karten gekommen. Ilsi kommt. Als erstes drückt sie mir eine kleine, niedliche Fuchsie in die Hand. Sie hat vier Knospen und ist ganz allerliebst. Nach dem Abendbrot …Um 10 Uhr todmüde zu Bett gegangen. Die andern bleiben noch länger auf. Abends mit einem Kapitel aus dem Johannesevangelium geschlossen. Gott möge mir seinen Segen am morgigen Tage geben. Ich will bei uns bleiben bis an mein Lebens Ende.
zaterdag 19 maart 2016
Ernst Heldring -- 19 maart 1938
• Ernst Heldring (1871-1954) was een Nederlandse reder, bankier en politicus. Zijn dagboeken zijn te lezen bij de dbnl.
19 Maart 1938.
's Morgens lang onderhoud met Dr. Pijper, die geïnteresseerd was mijn indrukken van Salim en Thamrin te vernemen. Hij heeft grooten eerbied voor Salim's kennis, maar is overigens vrij sceptisch omtrent de onbaatzuchtigheid der inlandsche leiders gestemd. Hij betreurt het, dat het gouvernement niet op de een of andere wijze van Salim's diensten gebruik gemaakt heeft, in plaats van hem in zeer moeilijke omstandigheden te laten voortleven, waardoor hij oppositie blijft voeren. Zijn meening is overigens dat de Digoel als dreigend verbanningsoord voor militante drijvers een heilzamen invloed uitoefent. Menig hartstochtelijk prediker is al op zijn knieën beterschap komen beloven en vergeving smeeken als het Bestuur hem aan zijn verstand gebracht had dat zijn optreden gevaar liep hem naar Nieuw-Guinea te leiden. Thamrin is een slimmeling, die zich niet laat vangen, maar die elk ander régime dan het Nederlandsche aanvaardt, indien het hem persoonlijk bevoordeelt.
Van een centraal door Cairo of Mekka geleid Moslimstreven is tegenwoordig weinig merkbaar. De Indische stroomingen ontstaan locaal, permanent deloyaal zijn de voornaamste groepen in de Menangkabau en afkeerig is ook Bantam wel, ofschoon thans rustig. Labiel is de toestand in Zuid Oost Borneo, waarvan de resident mij gezegd heeft dat de bevolking, ofschoon orthodox Mohammedaansch zeer loyaal is. Pijper zal dit persoonlijk gaan onderzoeken.
Het Mohammedaansche streven valt niet samen met pro-Japansche neigingen, daar de leer de Christenen en Joden, die denzelfden God erkennen, hooger stelt dan de heidenen.
Daarna nog even naar kantoor der Java-China-Japan Lijn en Nederland (Heer Koper), een beleefdheidsbezoek bij Mr. Haddon van Francis Peek & Co. Ltd (verbonden aan de Pamenoekan- en Tjeassemlanden) en voorts lunch in het hotel aangeboden aan de echtparen Van Dobben en Warning.
Te 4 uur verlaten we Batavia voor goed per auto naar Serang, alwaar wij logeeren bij den assistent-resident L. Noë, die 4 jaren aan het Ministerie van Koloniën verbonden is geweest. Hij woonde met zijn chef, Prof. van Gelderen, de vergaderingen der Commissie van Handelsverdragen geregeld bij, een knap ambtenaar met veel begrip voor de schaduwzijde van het bureaucratisme dat thans hoogtij viert. Bovendien keeren zich de ambtenaren van Economische Zaken veel te hartstochtelijk tegen Nederland en ignoreeren èn het goede dat het doet èn de grenzen van het mogelijke.
19 Maart 1938.
's Morgens lang onderhoud met Dr. Pijper, die geïnteresseerd was mijn indrukken van Salim en Thamrin te vernemen. Hij heeft grooten eerbied voor Salim's kennis, maar is overigens vrij sceptisch omtrent de onbaatzuchtigheid der inlandsche leiders gestemd. Hij betreurt het, dat het gouvernement niet op de een of andere wijze van Salim's diensten gebruik gemaakt heeft, in plaats van hem in zeer moeilijke omstandigheden te laten voortleven, waardoor hij oppositie blijft voeren. Zijn meening is overigens dat de Digoel als dreigend verbanningsoord voor militante drijvers een heilzamen invloed uitoefent. Menig hartstochtelijk prediker is al op zijn knieën beterschap komen beloven en vergeving smeeken als het Bestuur hem aan zijn verstand gebracht had dat zijn optreden gevaar liep hem naar Nieuw-Guinea te leiden. Thamrin is een slimmeling, die zich niet laat vangen, maar die elk ander régime dan het Nederlandsche aanvaardt, indien het hem persoonlijk bevoordeelt.
Van een centraal door Cairo of Mekka geleid Moslimstreven is tegenwoordig weinig merkbaar. De Indische stroomingen ontstaan locaal, permanent deloyaal zijn de voornaamste groepen in de Menangkabau en afkeerig is ook Bantam wel, ofschoon thans rustig. Labiel is de toestand in Zuid Oost Borneo, waarvan de resident mij gezegd heeft dat de bevolking, ofschoon orthodox Mohammedaansch zeer loyaal is. Pijper zal dit persoonlijk gaan onderzoeken.
Het Mohammedaansche streven valt niet samen met pro-Japansche neigingen, daar de leer de Christenen en Joden, die denzelfden God erkennen, hooger stelt dan de heidenen.
Daarna nog even naar kantoor der Java-China-Japan Lijn en Nederland (Heer Koper), een beleefdheidsbezoek bij Mr. Haddon van Francis Peek & Co. Ltd (verbonden aan de Pamenoekan- en Tjeassemlanden) en voorts lunch in het hotel aangeboden aan de echtparen Van Dobben en Warning.
Te 4 uur verlaten we Batavia voor goed per auto naar Serang, alwaar wij logeeren bij den assistent-resident L. Noë, die 4 jaren aan het Ministerie van Koloniën verbonden is geweest. Hij woonde met zijn chef, Prof. van Gelderen, de vergaderingen der Commissie van Handelsverdragen geregeld bij, een knap ambtenaar met veel begrip voor de schaduwzijde van het bureaucratisme dat thans hoogtij viert. Bovendien keeren zich de ambtenaren van Economische Zaken veel te hartstochtelijk tegen Nederland en ignoreeren èn het goede dat het doet èn de grenzen van het mogelijke.
donderdag 17 maart 2016
Beatrice de Graaf -- 18 maart 2013
• Beatrice de Graaf (1976) is hoogleraar geschiedenis. In 2013 hield ze voor De jonge akademie een weekdagboek bij.
Maandag
De kop is eraf. Drie kids aangekleed, gedeeltelijk weggebracht en zelf ook nog de trein van 8.30 gehaald, dat lukt niet iedere maandag. Vervolgens – grote uitzondering! – via de kapper naar de universiteit, in mijn geval de Haagse Campus van de Universiteit Leiden. De kapper is eigenlijk een beeldhouwer, maar hij knipt soms mensen in zijn atelier. Omdat ik vrijdag mijn oratie heb en een zeer kunstzinnige vriendin mij deze tip gaf, zit ik hier. Maar wil ik eigenlijk wel dat mijn haar geknipt wordt door een bijklussend beeldend kunstenaar? Het gaat goed. In plaats van over het weer praten we over de spanning tussen politiek en kunst en dat bijna geen kunstenaar erin slaagt zowel een poëtisch als politiek statement te maken, Beuys en Kiefer uitgezonderd. Tinkebell is volgens de kapper onzinkunst. Om 10.30 denken mijn medewerkers dat er iemand anders achter mijn bureau zit, maar ik ben het zelf.
Van 13 tot 15u heb ik het laatste college van deze reeks. Het was een ‘uitdagende groep’: pas na één bijeenkomst bleken zich niet 16 maar 63 studenten te hebben ingeschreven voor de cursus ‘security in historical perspective’. Achtergronden variëren van Nigeria tot het politiekorps van Rotterdam, van historici tot antropologen en bestuurskundigen. De Nigeriaan in het gezelschap is eigenlijk uit de cursus gezet omdat hij vier van de zeven bijeenkomsten had gemist. Maar hij verscheen vorige week in driedelig zwart pak met hoedje, maakte een buiging en gaf me een handkus. Tja. Vandaag onthult hij tijdens de les dat hij eigenlijk politieman in Nigeria is en zijn scriptie gaat schrijven over de terroristische organisatie Boko Haram. Hij kent nog wel wat terroristen die hij gaat interviewen, aangezien hij ze zelf in de gevangenis heeft gezet. Toch wel goed dat we hem alsnog een kans hebben gegeven om het vak af te maken.
Om vier uur heb ik mijn oratie gehouden, als proef, voor een select gezelschap van collega’s. Precies 44 minuten en 50 seconden. Maar dat lukte alleen omdat ik in sneltreinvaart door de tekst raffelde. Dat moet dus anders. We gaan slokjes water inplannen, om gedwongen pauzes te maken. Daarna door naar het afscheid van twee collega’s, waarvan één mijn eigen aio Coreline. Haar contract loopt af, maar haar proefschrift is nog niet helemaal klaar. Haar kennende zal ze de deadline van 19 april met vlag en wimpel halen, ik heb nog nooit iemand met zo’n militaire precisie zien werken. Hopelijk gaat de leescommissie akkoord, dan hebben we dit jaar nog een promotie.
Daarna halsoverkop naar huis, nog net op tijd voor de baby, die ik met zes maanden toch nog graag een tijdje zelf wil voeden. Dat is gelijk een goede reden om niet altijd de avonden vol te plannen. Helaas zijn de winkels al dicht, terwijl ik nog een panty moet scoren.
Maandag
De kop is eraf. Drie kids aangekleed, gedeeltelijk weggebracht en zelf ook nog de trein van 8.30 gehaald, dat lukt niet iedere maandag. Vervolgens – grote uitzondering! – via de kapper naar de universiteit, in mijn geval de Haagse Campus van de Universiteit Leiden. De kapper is eigenlijk een beeldhouwer, maar hij knipt soms mensen in zijn atelier. Omdat ik vrijdag mijn oratie heb en een zeer kunstzinnige vriendin mij deze tip gaf, zit ik hier. Maar wil ik eigenlijk wel dat mijn haar geknipt wordt door een bijklussend beeldend kunstenaar? Het gaat goed. In plaats van over het weer praten we over de spanning tussen politiek en kunst en dat bijna geen kunstenaar erin slaagt zowel een poëtisch als politiek statement te maken, Beuys en Kiefer uitgezonderd. Tinkebell is volgens de kapper onzinkunst. Om 10.30 denken mijn medewerkers dat er iemand anders achter mijn bureau zit, maar ik ben het zelf.
Van 13 tot 15u heb ik het laatste college van deze reeks. Het was een ‘uitdagende groep’: pas na één bijeenkomst bleken zich niet 16 maar 63 studenten te hebben ingeschreven voor de cursus ‘security in historical perspective’. Achtergronden variëren van Nigeria tot het politiekorps van Rotterdam, van historici tot antropologen en bestuurskundigen. De Nigeriaan in het gezelschap is eigenlijk uit de cursus gezet omdat hij vier van de zeven bijeenkomsten had gemist. Maar hij verscheen vorige week in driedelig zwart pak met hoedje, maakte een buiging en gaf me een handkus. Tja. Vandaag onthult hij tijdens de les dat hij eigenlijk politieman in Nigeria is en zijn scriptie gaat schrijven over de terroristische organisatie Boko Haram. Hij kent nog wel wat terroristen die hij gaat interviewen, aangezien hij ze zelf in de gevangenis heeft gezet. Toch wel goed dat we hem alsnog een kans hebben gegeven om het vak af te maken.
Om vier uur heb ik mijn oratie gehouden, als proef, voor een select gezelschap van collega’s. Precies 44 minuten en 50 seconden. Maar dat lukte alleen omdat ik in sneltreinvaart door de tekst raffelde. Dat moet dus anders. We gaan slokjes water inplannen, om gedwongen pauzes te maken. Daarna door naar het afscheid van twee collega’s, waarvan één mijn eigen aio Coreline. Haar contract loopt af, maar haar proefschrift is nog niet helemaal klaar. Haar kennende zal ze de deadline van 19 april met vlag en wimpel halen, ik heb nog nooit iemand met zo’n militaire precisie zien werken. Hopelijk gaat de leescommissie akkoord, dan hebben we dit jaar nog een promotie.
Daarna halsoverkop naar huis, nog net op tijd voor de baby, die ik met zes maanden toch nog graag een tijdje zelf wil voeden. Dat is gelijk een goede reden om niet altijd de avonden vol te plannen. Helaas zijn de winkels al dicht, terwijl ik nog een panty moet scoren.
woensdag 16 maart 2016
Harold Nicolson -- 17 maart 1937
• Harold Nicolson (1886-1968) was een Britse schrijver, diplomaat en politicus. Dagboekfragmenten van hem zijn gepubliceerd in o.m. Diaries and letters 1930-1964.
March 17, 1937
It is quite possible, without undue shame, to arrive at Buckingham Palace in a taxi even though one's taxi driver (in an orgy of democracy) insists upon throwing his cigarette down upon the red carpet of the steps; but it is difficult when the outer hall is filled with Beef-eaters, Gentlemen-at-Arms, and Royal Watermen to dash past duchesses in their tiaras and to say to someone (who for all one knows, may be the Lord Chamberlain or the Master of the Horse) "please, do you think I could get a taxi?"
The dining table is one mass of gold candelabra and scarlet tulips. Behind us the whole of the Windsor plate is massed in tiers. The dinner has been unwisely selected since we have soup, fish, quail, ham, chicken, ice and savoury. The wine on the other hand is very excellent and the port superb. I discuss with David Cecil the reasons why we have been asked. He says, "I know why I have been asked. I have been asked as a younger member of the British ariostocracy." I say that I have been asked as a rising politician, and I regret to observe that David is not as convinced by this explanation as I might have wished.
Afterwards the Queen goes the rounds. She wears upon her face a faint smile indicative of how much she would have liked her dinner party were it not for the fact that she was Queen of England. Nothing could exceed the charm or dignity which she displays, and I cannot help feeling what a mess poor Mrs Simpson would have made of such an occasion. It demonstrated to us more than anything else how wholly impossible that marriage would have been. The Queen teases me very charmingly about my pink face and my pink views in exactly the same words as Mr Baldwin had used previously, so that I felt sure that during dinner he had told her of the remark that he cast at me from the Front Bench.
I go back to the Stanley's house and have some beer while we discuss the strange legend of monarchy.
March 17, 1937
It is quite possible, without undue shame, to arrive at Buckingham Palace in a taxi even though one's taxi driver (in an orgy of democracy) insists upon throwing his cigarette down upon the red carpet of the steps; but it is difficult when the outer hall is filled with Beef-eaters, Gentlemen-at-Arms, and Royal Watermen to dash past duchesses in their tiaras and to say to someone (who for all one knows, may be the Lord Chamberlain or the Master of the Horse) "please, do you think I could get a taxi?"
The dining table is one mass of gold candelabra and scarlet tulips. Behind us the whole of the Windsor plate is massed in tiers. The dinner has been unwisely selected since we have soup, fish, quail, ham, chicken, ice and savoury. The wine on the other hand is very excellent and the port superb. I discuss with David Cecil the reasons why we have been asked. He says, "I know why I have been asked. I have been asked as a younger member of the British ariostocracy." I say that I have been asked as a rising politician, and I regret to observe that David is not as convinced by this explanation as I might have wished.
Afterwards the Queen goes the rounds. She wears upon her face a faint smile indicative of how much she would have liked her dinner party were it not for the fact that she was Queen of England. Nothing could exceed the charm or dignity which she displays, and I cannot help feeling what a mess poor Mrs Simpson would have made of such an occasion. It demonstrated to us more than anything else how wholly impossible that marriage would have been. The Queen teases me very charmingly about my pink face and my pink views in exactly the same words as Mr Baldwin had used previously, so that I felt sure that during dinner he had told her of the remark that he cast at me from the Front Bench.
I go back to the Stanley's house and have some beer while we discuss the strange legend of monarchy.
dinsdag 15 maart 2016
Marcel Jouhandeau -- 16 maart 1971
• Marcel Jouhandeau (1888-1979) was een Franse schrijver. Een selectie uit zijn dagboeken is verschenen in de reeks Privé-domein. Vertaling: Hepzibah Kousbroek.
• 28 februari
• 11 maart
* 16 maart.
Deze eindeloze agonie breekt mij.
Vanavond is de mond gesloten. Men hoort alleen gereutel. Het gelaat toont alleen nog maar vermoeidheid, overgave, het opgegeven hebben, in plaats van de sporen van verwijt, van de wraakzuchtige kracht die gisteren nog de laatste vlammen van de blik deed oplichten.
Het heengaan van dit wezen van een ontegenzeggelijke grootsheid, die zoveel plaats innam in ons huis, laat me als berooid achter, in zekere zin alsof ik werkeloos was. Voortaan kan ik mijn leven naar eigen inzicht improviseren. De vrijheid is mij geschonken. De slavernij afgelopen, wat met mezelf aan te vangen?
Ik was een hard, zwaar juk gewend. Waarmee kan ik de nabijheid van deze tiran met het ondraaglijke humeur vervangen?
Mijn horizon, rond een uitgestorven wereld, schijnt me wonderbaarlijk toe. Het gaat er nu voor mij om het roer in handen te nemen, om voor mijzelf te gaan leven, zonder rekenschap te hoeven geven. Aangezien ik tijdens die slavernij nooit ophield met gelukkig zijn, waarom zou ik niet, bevrijd, proberen gelukkig te blijven?
* Dezelfde dag.
Vanavond, om tien uur, is Elise heengegaan, en het is alsof ik opeens voor een tweede keer meerderjarig word. Voor hoelang?
* 17 maart
Elise is net gestorven. Elise is dood. Een soort paniek bekruipt me, in de tegenwoordigheid van de nieuwe taak die mij roept, die mij wacht. *Wij waren niet van hetzelfde vlees, noch van dezelfde ziel, hoewel beiden van koninklijken bloede. Ik bedoel dat we geen van beiden tweederangsfiguren waren. In Elise was niets middelmatigs. Zelfs haar gebreken hadden hun grootheid.
* Men kan geen enkele sympathie voelen voor iemand die uw hartstocht oproept. Beter nog, hartstocht komt vaak voort uit een blinde, onbewuste onverenigbaarheid. Dat is waarschijnlijk wat er tussen Elise en mij gewoed heeft.
* Elise vond zichzelf zo vanzelfsprekend de enige eigenaar van haar huis dat ze mij nooit heeft beschouwd als haar echtgenoot, die de gezamenlijke woning deelde, maar als een huurder. Er ging geen maand voorbij dat ze niet tegen de bedienden zei: 'Als ik aan Monsieur huur zou vragen, dan zou hij de middelen niet hebben om die te voldoen.'
In Elise's ogen had ik nergens recht op. Desondanks, na het lezen van haar testament, - want ik wed dat haar gezond verstand even sterk was als haar bezitsdrift en haar rancunes jegens mij-blijkt mij bijna al haar eigendom toe te vallen; het genot van de woning en het recht op de rente die het leeuwedeel vormde van haar vermogen. Elise moet tegen haar bankier over mij hebben gesproken alsof ik een of andere zwerver was. Toen ik mij na de beroerte nietsvermoedend bij de Société Générale vervoegde met haar sieraden, om deze in de kluis te laten opbergen, behandelde men mij zo uit de hoogte, dat de chauffeur er aanstoot aan nam: 'Ach,' zei hij tegen me, 'als u eens wist hoe Madame werd ontvangen, wanneer ze naar de kelders afdaalde waar haar goud was ondergebracht. Een hele hofhouding escorteerde haar, en dan werd zij plechtig naar de auto teruggebracht.'
* Ik doe al het mogelijke om verdriet te hebben. Het lukt me niet. Madame Caryathis heeft mij ook zulke streken geleverd.
Het is waar, ze had haar excuus: mijn homoseksualiteit. Omdat ik van jongens hield, had ik in haar ogen nergens recht op, op geen enkele consideratie, geen enkele achting. Bovendien dacht ze mij het gebruik te moeten ontzeggen van goederen, de mijne en de hare, die ik zou kunnen aanwenden voor verborgen praktijken, terwijl ik met evenveel wijsheid over mijn hartstochten heb weten te regeren als zij over haar bezit.
• 28 februari
• 11 maart
* 16 maart.
Deze eindeloze agonie breekt mij.
Vanavond is de mond gesloten. Men hoort alleen gereutel. Het gelaat toont alleen nog maar vermoeidheid, overgave, het opgegeven hebben, in plaats van de sporen van verwijt, van de wraakzuchtige kracht die gisteren nog de laatste vlammen van de blik deed oplichten.
Het heengaan van dit wezen van een ontegenzeggelijke grootsheid, die zoveel plaats innam in ons huis, laat me als berooid achter, in zekere zin alsof ik werkeloos was. Voortaan kan ik mijn leven naar eigen inzicht improviseren. De vrijheid is mij geschonken. De slavernij afgelopen, wat met mezelf aan te vangen?
Ik was een hard, zwaar juk gewend. Waarmee kan ik de nabijheid van deze tiran met het ondraaglijke humeur vervangen?
Mijn horizon, rond een uitgestorven wereld, schijnt me wonderbaarlijk toe. Het gaat er nu voor mij om het roer in handen te nemen, om voor mijzelf te gaan leven, zonder rekenschap te hoeven geven. Aangezien ik tijdens die slavernij nooit ophield met gelukkig zijn, waarom zou ik niet, bevrijd, proberen gelukkig te blijven?
* Dezelfde dag.
Vanavond, om tien uur, is Elise heengegaan, en het is alsof ik opeens voor een tweede keer meerderjarig word. Voor hoelang?
* 17 maart
Elise is net gestorven. Elise is dood. Een soort paniek bekruipt me, in de tegenwoordigheid van de nieuwe taak die mij roept, die mij wacht. *Wij waren niet van hetzelfde vlees, noch van dezelfde ziel, hoewel beiden van koninklijken bloede. Ik bedoel dat we geen van beiden tweederangsfiguren waren. In Elise was niets middelmatigs. Zelfs haar gebreken hadden hun grootheid.
* Men kan geen enkele sympathie voelen voor iemand die uw hartstocht oproept. Beter nog, hartstocht komt vaak voort uit een blinde, onbewuste onverenigbaarheid. Dat is waarschijnlijk wat er tussen Elise en mij gewoed heeft.
* Elise vond zichzelf zo vanzelfsprekend de enige eigenaar van haar huis dat ze mij nooit heeft beschouwd als haar echtgenoot, die de gezamenlijke woning deelde, maar als een huurder. Er ging geen maand voorbij dat ze niet tegen de bedienden zei: 'Als ik aan Monsieur huur zou vragen, dan zou hij de middelen niet hebben om die te voldoen.'
In Elise's ogen had ik nergens recht op. Desondanks, na het lezen van haar testament, - want ik wed dat haar gezond verstand even sterk was als haar bezitsdrift en haar rancunes jegens mij-blijkt mij bijna al haar eigendom toe te vallen; het genot van de woning en het recht op de rente die het leeuwedeel vormde van haar vermogen. Elise moet tegen haar bankier over mij hebben gesproken alsof ik een of andere zwerver was. Toen ik mij na de beroerte nietsvermoedend bij de Société Générale vervoegde met haar sieraden, om deze in de kluis te laten opbergen, behandelde men mij zo uit de hoogte, dat de chauffeur er aanstoot aan nam: 'Ach,' zei hij tegen me, 'als u eens wist hoe Madame werd ontvangen, wanneer ze naar de kelders afdaalde waar haar goud was ondergebracht. Een hele hofhouding escorteerde haar, en dan werd zij plechtig naar de auto teruggebracht.'
* Ik doe al het mogelijke om verdriet te hebben. Het lukt me niet. Madame Caryathis heeft mij ook zulke streken geleverd.
Het is waar, ze had haar excuus: mijn homoseksualiteit. Omdat ik van jongens hield, had ik in haar ogen nergens recht op, op geen enkele consideratie, geen enkele achting. Bovendien dacht ze mij het gebruik te moeten ontzeggen van goederen, de mijne en de hare, die ik zou kunnen aanwenden voor verborgen praktijken, terwijl ik met evenveel wijsheid over mijn hartstochten heb weten te regeren als zij over haar bezit.
Joan Nederlof -- 15 maart 2008
Joan Nederlof (1962) is een Nederlandse actrice en scenarioschrijfster. In 2008 hield ze op verzoek van NRC Handelsblad een 'Hollands Dagboek' bij.
Zaterdag
Lief Dagboek. Omdat het zo goed is voor de publiciteit heb ik me bedacht.
Intussen ook met de krant gesproken.
Daar hebben ze me op het hart gedrukt dat ik ook rustig over ellenlange masturbatiesessies mag schrijven.
Graag zelfs. Alsof ik daar nu tijd voor heb! Ja misschien als slaapmiddel, maar verder! Bovendien slaat het natuurlijk nergens op om te denken dat je je hartsgeheimen aan een dagboek zou toevertrouwen dat vervolgens door heel intellectueel Nederland gelezen wordt. Zelf ik heb ook al eens een breuk in een jarenlange vriendschap meegemaakt door een iets te openhartig interview, dus eigenlijk staat alles me tegen aan het schrijven in een publiek dagboek. En toch vind ik het nu al leuk. Vandaag overdag nog gerepeteerd. We zijn er nog niet. We spelen een stuk dat de paspoortenkwestie rond Ayaan Hirsi Ali als vertrekpunt heeft.We hebben ons erover verbaasd hoe heftig de publieke opinie over haar tussen dat moment in mei 2006, en nu, is omgeslagen. Destijds waren de meeste mensen ronduit verontwaardigd over de manier waarop ze behandeld werd. Geshockeerd zelfs. Tegenwoordig is een breed gedeelde opvatting dat ze een arrogante opportunistische haatzaaiende klaploopster is. Daar worden dan allerlei argumenten bij gegeven. Dat ze heeft gelogen, dat ze niks meer voor onze maatschappij doet, dat ze zelf naar Amerikawilde, maar ergens knaagt er bij ons toch het gevoel dat er misschien ook iets anders aan de hand is.
Een soort mechanisme dat onder al die argumenten door zijn eigen logica volgt. Waarin het niet meer gaat om haar persoonlijk, maar om de vraag hoe de maatschappelijke onvrede wordt afgevoerd. Geen makkelijk onderwerp.
Ook omdat diezelfde publieke opinie er voor zorgt dat sommige mensen al licht geïrriteerd beginnen te zuchten als je alleen nog maar haar naam uitspreekt. Gelukkig is de Mug een klein, maar standvastig groepje.
En je kan ook met ons lachen hoor!
Vanavond was m’n verloofde voor het eerst bij de voorstelling. Die zie ik momenteel nauwelijks omdat ze zelf het Zesde Zintuig voor de televisie regisseert en van die lange dagen maakt waardoor ze op den duur verdacht energiek uit haar ogen begint te kijken.
Als we ’s avonds laat na de voorstelling thuis komen, ploffen we gezellig samen op de bank, maar tien minuten later vertrekt ze met slaande deuren en hoor ik haar met gierende banden wegscheuren in haar tweedehands Mercedes. Ruzie! Hoe kan dat nou? Ze was toch van het harmoniemodel?
Dat vond ik nou juist zo fijn en geruststellend aan haar. Ik heb het flauwe vermoeden dat ik nog niet kan slapen en ga op de computer de vragen beantwoorden van een interview voor het Theaterjournaal. Ik vind mezelf reuze scherp, maar stuur het voor de zekerheid nog even door naar Lineke.
Mijn neus zat dicht, maar die is weer open en nu zitten allebei mijn oren dicht. En het zou best eens kunnen dat het met die scherpte reuze tegenvalt.
Zaterdag
Lief Dagboek. Omdat het zo goed is voor de publiciteit heb ik me bedacht.
Intussen ook met de krant gesproken.
Daar hebben ze me op het hart gedrukt dat ik ook rustig over ellenlange masturbatiesessies mag schrijven.
Graag zelfs. Alsof ik daar nu tijd voor heb! Ja misschien als slaapmiddel, maar verder! Bovendien slaat het natuurlijk nergens op om te denken dat je je hartsgeheimen aan een dagboek zou toevertrouwen dat vervolgens door heel intellectueel Nederland gelezen wordt. Zelf ik heb ook al eens een breuk in een jarenlange vriendschap meegemaakt door een iets te openhartig interview, dus eigenlijk staat alles me tegen aan het schrijven in een publiek dagboek. En toch vind ik het nu al leuk. Vandaag overdag nog gerepeteerd. We zijn er nog niet. We spelen een stuk dat de paspoortenkwestie rond Ayaan Hirsi Ali als vertrekpunt heeft.We hebben ons erover verbaasd hoe heftig de publieke opinie over haar tussen dat moment in mei 2006, en nu, is omgeslagen. Destijds waren de meeste mensen ronduit verontwaardigd over de manier waarop ze behandeld werd. Geshockeerd zelfs. Tegenwoordig is een breed gedeelde opvatting dat ze een arrogante opportunistische haatzaaiende klaploopster is. Daar worden dan allerlei argumenten bij gegeven. Dat ze heeft gelogen, dat ze niks meer voor onze maatschappij doet, dat ze zelf naar Amerikawilde, maar ergens knaagt er bij ons toch het gevoel dat er misschien ook iets anders aan de hand is.
Een soort mechanisme dat onder al die argumenten door zijn eigen logica volgt. Waarin het niet meer gaat om haar persoonlijk, maar om de vraag hoe de maatschappelijke onvrede wordt afgevoerd. Geen makkelijk onderwerp.
Ook omdat diezelfde publieke opinie er voor zorgt dat sommige mensen al licht geïrriteerd beginnen te zuchten als je alleen nog maar haar naam uitspreekt. Gelukkig is de Mug een klein, maar standvastig groepje.
En je kan ook met ons lachen hoor!
Vanavond was m’n verloofde voor het eerst bij de voorstelling. Die zie ik momenteel nauwelijks omdat ze zelf het Zesde Zintuig voor de televisie regisseert en van die lange dagen maakt waardoor ze op den duur verdacht energiek uit haar ogen begint te kijken.
Als we ’s avonds laat na de voorstelling thuis komen, ploffen we gezellig samen op de bank, maar tien minuten later vertrekt ze met slaande deuren en hoor ik haar met gierende banden wegscheuren in haar tweedehands Mercedes. Ruzie! Hoe kan dat nou? Ze was toch van het harmoniemodel?
Dat vond ik nou juist zo fijn en geruststellend aan haar. Ik heb het flauwe vermoeden dat ik nog niet kan slapen en ga op de computer de vragen beantwoorden van een interview voor het Theaterjournaal. Ik vind mezelf reuze scherp, maar stuur het voor de zekerheid nog even door naar Lineke.
Mijn neus zat dicht, maar die is weer open en nu zitten allebei mijn oren dicht. En het zou best eens kunnen dat het met die scherpte reuze tegenvalt.
zondag 13 maart 2016
Ernst Jünger -- 14 maart 1943
• Ernst Jünger (1895-1998) was een Duitse schrijver. Zijn Parijs dagboek 1943-1944 is verschenen in de Privé Domein-reeks.
Parijs, 14 maart 1943 - 's Middags bij Marcel Jouhandeau, die woont in een huisje in de rue du Commandant Marchand, een uithoekje van Parijs dat mij sinds lang bijzonder bevalt, We zaten met zijn vrouw en Marie Laurencin in zijn tuintje dat, hoewel het nauwelijks breder is dan een handdoek, toch tal van bloemen vertoonde. Zijn vrouw doet denken aan de maskers die men in oude wijnbouwdorpen vindt. Zij slaan ons niet zozeer in hun ban door het spel van de gelaatstrekken alswel door de starheid die afstraalt van hun houten en bontbeschilderde gezichten.
We maakten een rondgang door de woning die, afgezien van de kleine keuken, op elk van haar drie verdiepingen één kamer bezit-beneden een kleine salon, eenhoog de slaapkamer en boven, als het observatorium van een sterrenwacht, een bibliotheek die zo is ingericht dat men er kan wonen.
De wanden van de slaapkamer zijn zwart geverfd en met gouden ornamenten versierd, en er staat Chinees roodgelakt meubilair. De aanblik van dat stille kamertje was beklemmend, maar Jouhandeau verblijft er graag en werkt hier ook in alle vroegte als zijn vrouw nog slaapt. Heel fraai Vertelde hij hoe de vogels langzaam wakker worden en hoe hun melodieën elkaar aflossen.
Toen kwam ook nog Heller, en wij gingen in dc bibliotheek zitten. Jouhandeau toonde ons zijn manuscripten, waarvan hij er een aan mij cadeau deed, zijn herbaria, zijn fotoverzamelingen. In een map met opnamen van zijn vrouw bevonden zich ook naaktfoto's, uit de tijd dat ze nog danseres was. Dat verraste me echter niet bijzonder, want ik wist uit zijn boeken dat zij, met name 's zomers, graag aldus thuis rondloopt en zo ook de deur open doet voor leveranciers, ambachtslieden of de meteropnemer.
Gesprekken. Over de grootvader van mme Jouhandeau, een postbode die om vier uur 's ochtends in zijn wijngaard werkte alvorens de post te bestellen. 'Het werk in de wijngaard was zijn gebed.' Hij zag wijn als universeel geneesmiddel en gaf ook zijn kinderen bij ziekte daarvan te drinken.
Vervolgens over slangen, waarvan een huisvriend eens een dozijn had meegebracht. De dieren hadden zich door de woning verspreid; ze werden nog maandenlang onder de vloerkleden gevonden. Een van hen had de gewoonte 's avonds omhoog te kronkelen langs de voet van een staande schemerlamp; het dier wikkelde zich rond het midden van de lampekap, waar het het warmste was.
Opnieuw werd hier mijn impressie van de Parijse straten, huizen en woningen bevestigd: het zijn archieven van een substantie die doorweven is met oud leven, tot aan de rand gevuld met bewijsstukken, met herinneringen van allerlei aard.
's Avonds op ziekenbezoek bij Florence; ze heeft haar voet verstuikt in het huis van Céline. Ze vertelde dat deze auteur ondanks zijn hoog inkomen steeds lijdt onder geldgebrek omdat hij alles weggeeft aan de meisjes van de straat die met hun kwalen bij hem komen.
Wanneer alle gebouwen verwoest zullen zijn, blijft toch de taal bestaan, als betoverd kasteel met torens en tinnen en met oeroude gewelven en gangen die niemand ooit zal exploreren. Daar, in de schachten, oubliëttes en mijnen, zal men nog kunnen verblijven en uit deze wereld verdwijnen.
Uitgelezen: de Contes magiques. In dat boek vond ik de fraaie zin: 'Hier beneden zijn alleen de mensen met een verheven geest in staat tot een grote liefde, omdat zij als enigen de idee niet opofferen aan de uitwendige aantrekkelijkheden.'
Parijs, 14 maart 1943 - 's Middags bij Marcel Jouhandeau, die woont in een huisje in de rue du Commandant Marchand, een uithoekje van Parijs dat mij sinds lang bijzonder bevalt, We zaten met zijn vrouw en Marie Laurencin in zijn tuintje dat, hoewel het nauwelijks breder is dan een handdoek, toch tal van bloemen vertoonde. Zijn vrouw doet denken aan de maskers die men in oude wijnbouwdorpen vindt. Zij slaan ons niet zozeer in hun ban door het spel van de gelaatstrekken alswel door de starheid die afstraalt van hun houten en bontbeschilderde gezichten.
We maakten een rondgang door de woning die, afgezien van de kleine keuken, op elk van haar drie verdiepingen één kamer bezit-beneden een kleine salon, eenhoog de slaapkamer en boven, als het observatorium van een sterrenwacht, een bibliotheek die zo is ingericht dat men er kan wonen.
De wanden van de slaapkamer zijn zwart geverfd en met gouden ornamenten versierd, en er staat Chinees roodgelakt meubilair. De aanblik van dat stille kamertje was beklemmend, maar Jouhandeau verblijft er graag en werkt hier ook in alle vroegte als zijn vrouw nog slaapt. Heel fraai Vertelde hij hoe de vogels langzaam wakker worden en hoe hun melodieën elkaar aflossen.
Toen kwam ook nog Heller, en wij gingen in dc bibliotheek zitten. Jouhandeau toonde ons zijn manuscripten, waarvan hij er een aan mij cadeau deed, zijn herbaria, zijn fotoverzamelingen. In een map met opnamen van zijn vrouw bevonden zich ook naaktfoto's, uit de tijd dat ze nog danseres was. Dat verraste me echter niet bijzonder, want ik wist uit zijn boeken dat zij, met name 's zomers, graag aldus thuis rondloopt en zo ook de deur open doet voor leveranciers, ambachtslieden of de meteropnemer.
Gesprekken. Over de grootvader van mme Jouhandeau, een postbode die om vier uur 's ochtends in zijn wijngaard werkte alvorens de post te bestellen. 'Het werk in de wijngaard was zijn gebed.' Hij zag wijn als universeel geneesmiddel en gaf ook zijn kinderen bij ziekte daarvan te drinken.
Vervolgens over slangen, waarvan een huisvriend eens een dozijn had meegebracht. De dieren hadden zich door de woning verspreid; ze werden nog maandenlang onder de vloerkleden gevonden. Een van hen had de gewoonte 's avonds omhoog te kronkelen langs de voet van een staande schemerlamp; het dier wikkelde zich rond het midden van de lampekap, waar het het warmste was.
Opnieuw werd hier mijn impressie van de Parijse straten, huizen en woningen bevestigd: het zijn archieven van een substantie die doorweven is met oud leven, tot aan de rand gevuld met bewijsstukken, met herinneringen van allerlei aard.
's Avonds op ziekenbezoek bij Florence; ze heeft haar voet verstuikt in het huis van Céline. Ze vertelde dat deze auteur ondanks zijn hoog inkomen steeds lijdt onder geldgebrek omdat hij alles weggeeft aan de meisjes van de straat die met hun kwalen bij hem komen.
Wanneer alle gebouwen verwoest zullen zijn, blijft toch de taal bestaan, als betoverd kasteel met torens en tinnen en met oeroude gewelven en gangen die niemand ooit zal exploreren. Daar, in de schachten, oubliëttes en mijnen, zal men nog kunnen verblijven en uit deze wereld verdwijnen.
Uitgelezen: de Contes magiques. In dat boek vond ik de fraaie zin: 'Hier beneden zijn alleen de mensen met een verheven geest in staat tot een grote liefde, omdat zij als enigen de idee niet opofferen aan de uitwendige aantrekkelijkheden.'
Marjet van Zuijlen -- 13 maart 1999
• Marjet van Zuijlen (1967) is een voormalig Nederlandse politicus. In 1998/99 hield ze een journaal bij dat is gepubliceerd als Retour Nijmegen-Den Haag. Dagboek van een politica (2000)
Vrijdag 12 maart 1999
Ik moet met iemand gaan praten over mijn toekomst. Het is een chaos in mijn hoofd. De voorwaarden zijn duidelijk. Ik wil een volledige werkweek. In ieder geval één dag thuis werken, flexibele werktijden, doelstellingen die ikzelf kan beïnvloeden, interessant werk en een functie waarbij ik ook extern op kan treden.
Waarom vlucht ik in deze onzin? Waarom geniet ik niet van wat ik nu doe? Dat biedt toch alles wat ik wil? Drie lessen zenmeditatie hebben nog niet veel opgeleverd. En vrouwen hebben ook al geen humor (staat in de krant).
Het schijnt dat paren die een millenniumbaby willen één dezer dagen met elkaar moeten vrijen. Zijn wij ziek of niet? Ik ben blij dat het getalfetisjisme geen vat op mij heeft gekregen bij het plannen van Het Huwelijk. Ik eet wel altijd een even aantal koekjes of dropjes. Ben ik nou gek?
Zaterdag 13 maart 1999
De PvdA-fractie in Den Haag houdt Open Huis. Het is de eerste stralende dag in maanden. Ik zit bijna te huilen als de trein over de Waal rijdt en de zon in het water schijnt. Ik wil vandaag niet werken.
Zo'n duizend mensen zijn ondanks het mooie weer naar Den Haag gekomen. Ik voel me schuldig over mijn neiging om te spijbelen. Ik word goed betaald, toch?
Vrijdag 12 maart 1999
Ik moet met iemand gaan praten over mijn toekomst. Het is een chaos in mijn hoofd. De voorwaarden zijn duidelijk. Ik wil een volledige werkweek. In ieder geval één dag thuis werken, flexibele werktijden, doelstellingen die ikzelf kan beïnvloeden, interessant werk en een functie waarbij ik ook extern op kan treden.
Waarom vlucht ik in deze onzin? Waarom geniet ik niet van wat ik nu doe? Dat biedt toch alles wat ik wil? Drie lessen zenmeditatie hebben nog niet veel opgeleverd. En vrouwen hebben ook al geen humor (staat in de krant).
Het schijnt dat paren die een millenniumbaby willen één dezer dagen met elkaar moeten vrijen. Zijn wij ziek of niet? Ik ben blij dat het getalfetisjisme geen vat op mij heeft gekregen bij het plannen van Het Huwelijk. Ik eet wel altijd een even aantal koekjes of dropjes. Ben ik nou gek?
Zaterdag 13 maart 1999
De PvdA-fractie in Den Haag houdt Open Huis. Het is de eerste stralende dag in maanden. Ik zit bijna te huilen als de trein over de Waal rijdt en de zon in het water schijnt. Ik wil vandaag niet werken.
Zo'n duizend mensen zijn ondanks het mooie weer naar Den Haag gekomen. Ik voel me schuldig over mijn neiging om te spijbelen. Ik word goed betaald, toch?
Georg Michael Lill -- 12 maart 1916
• Georg Michael Lill (1884-1952) was soldaat in WO 1. Zijn oorlogsdagboek is hier te lezen.
E, den 11. März 1916 Schönes Wetter. Der Frühling erwacht. Die Spannung, die durch das Fliegerunglück hervorgerufen wurde, hält immer noch. Ziemlich ruhig an unserer Front.
E, den 12. März 16 Wunderschöner Sonntag. Viele anderweitig umquartierte Soldaten und Offiziere kommen hierher, um die Orte des schauerlichen Unglücks zu sehen. Ebenso strömte das Zivil nach den betroffenen Plätzen.
Epinoy, den 13. III. 16 Herrliches Wetter. Die Natur erwacht überall. Mit Heimweh im Herzen gedenkt man den Lieben in der fernen Heimat. Das neue erwachende Leben erweckt auch wieder eine Hoffnung in den Menschen. Einerbärmliches Leben, welches von Tag zu Tag trauriger wird, führen die hierweilenden Einwohner. Meine Quartierwirtin, eine Frau de Voos, in ganz guten Verhältnissen, teilt mit mir meine schlichte Soldatenkost, zur Zeit bestehend aus einem Stückchen Fleisch, 300 g, und Kartoffeln. Die Kinder der Arbeiter laufen auf den Straßen herum, suchen die abfallenden Kohlen und rufen die Soldaten an. „Brut min ner“. Bitter noch klingt einem das in den Ohren. Viele Familien verdienen sich noch Pfennige durch Waschen für die Soldaten. Kurz gab es Kartoffel für die Leute da kostete der Zentner 20 Mark, unerhörter Preis. Gibt es auf der Freibank die Köpfe und die Knochen von der hier arbeitenden Korpsschlachterei, so entsteht ein förmlicher Ringkampf darum. Trotzdem diese Abfallstücke noch bezahlt werden müssen. Not und Elend schaut aus Kisten und Kasten heraus. Heute kaufte ich die ersten Blumen! Wunderschöne Primeln.
E, den 14. III. 16 Herrliches Gotteswetter. Soldaten gehen fleißig spazieren. Überall hört man die Worte „ach wenn es nur fertig wäre“ u.s.w. Heute überflog wieder ein feindliches Geschwader Carvin. Die Mannschaft musste die Battr verlassen und Keller aufsuchen
E, den 11. März 1916 Schönes Wetter. Der Frühling erwacht. Die Spannung, die durch das Fliegerunglück hervorgerufen wurde, hält immer noch. Ziemlich ruhig an unserer Front.
E, den 12. März 16 Wunderschöner Sonntag. Viele anderweitig umquartierte Soldaten und Offiziere kommen hierher, um die Orte des schauerlichen Unglücks zu sehen. Ebenso strömte das Zivil nach den betroffenen Plätzen.
Epinoy, den 13. III. 16 Herrliches Wetter. Die Natur erwacht überall. Mit Heimweh im Herzen gedenkt man den Lieben in der fernen Heimat. Das neue erwachende Leben erweckt auch wieder eine Hoffnung in den Menschen. Einerbärmliches Leben, welches von Tag zu Tag trauriger wird, führen die hierweilenden Einwohner. Meine Quartierwirtin, eine Frau de Voos, in ganz guten Verhältnissen, teilt mit mir meine schlichte Soldatenkost, zur Zeit bestehend aus einem Stückchen Fleisch, 300 g, und Kartoffeln. Die Kinder der Arbeiter laufen auf den Straßen herum, suchen die abfallenden Kohlen und rufen die Soldaten an. „Brut min ner“. Bitter noch klingt einem das in den Ohren. Viele Familien verdienen sich noch Pfennige durch Waschen für die Soldaten. Kurz gab es Kartoffel für die Leute da kostete der Zentner 20 Mark, unerhörter Preis. Gibt es auf der Freibank die Köpfe und die Knochen von der hier arbeitenden Korpsschlachterei, so entsteht ein förmlicher Ringkampf darum. Trotzdem diese Abfallstücke noch bezahlt werden müssen. Not und Elend schaut aus Kisten und Kasten heraus. Heute kaufte ich die ersten Blumen! Wunderschöne Primeln.
E, den 14. III. 16 Herrliches Gotteswetter. Soldaten gehen fleißig spazieren. Überall hört man die Worte „ach wenn es nur fertig wäre“ u.s.w. Heute überflog wieder ein feindliches Geschwader Carvin. Die Mannschaft musste die Battr verlassen und Keller aufsuchen
woensdag 9 maart 2016
Willem Oltmans -- 10 maart 1966
• Willem Oltmans (1925-2004) was een Nederlandse journalist. Zijn dagboeken (76 delen) zullen in hun geheel online worden gezet bij de dbnl. De papieren versie wordt uitgegeven on der de titel Memoires.
10 maart 1966
Het huwelijk van Beatrix en Claus vindt vandaag plaats. De West-Duitse Der Spiegel schijnt een haat-liefdeverhouding te hebben met het Oranjehuis. De Greet Hofmans-affaire in 1956 was de haatkant. Nu komen ze met een omslagverhaal getiteld ‘Holland und die Deutschen’. Beatrix - met een eigenaardig wit bontvel om - en Claus op de omslag. Er wordt een vergelijking getrokken tussen de geïmporteerde prins Hendrik en prins Bernhard. Het is alles bij elkaar een onaangenaam verhaal. De reportage weet te melden dat prinses Wilhelmina in 1962 op haar doodsbed nog aan ‘Trix’ zou hebben gevraagd te beloven om nooit met een Duitser te trouwen, zoals haar moeder en zijzelf hadden gedaan. Mejuffrouw Boekhoudt wist trouwens dat Beatrix sinds haar jeugd uitgesproken anti-Duits is geweest. Daar zal Claus dan waarschijnlijk verandering in gaan brengen.
Northwest Airlines, vlucht 17, New York-Chicago
20.00 uur
Hoog, hoog in de lucht. Wie ooit deze regels uit mijn dagboek tegenkomt, vindt regels die ertoe zouden kunnen bijdragen meer te begrijpen van de mind en het mysterie mens. Ik ben nagenoeg in tranen. Ik leef deze dagen tussen twee uitersten: complete gevoelens van geluk en oneindig verdriet. Zelden heb ik een zo miserabele dag gehad als gisteren. De afgelopen nacht en onze gesprekken, tot 06.15 uur, zijn niet te reconstrueren. Ik was er ook te moe voor en ben het nog. Ik begrijp dus dat Richard geen voldoening ondervindt van seks. Ik vroeg hem of hij onvruchtbaar was. Nee, dat niet. Hij toonde me het litteken, dat van zijn buik naar zijn penis liep. Al spoedig nadat we waren ingedut, stond hij toch weer op en trok de jaloezieën open. Het zonlicht viel naar binnen. Hij ging eieren met spek maken. Om 08.00 uur ging hij de straat op om ijs te halen. Om 08.45 uur waren we nota bene al op weg naar de Everadessauna aan 28th Street. We namen kamers 115 en 117. Bijna meteen zat er een kerel achter ons aan in het stoombad. Later vertelde hij dat dezelfde jongen hem een blow job wilde geven. We zwommen, sliepen, zwommen, en om 13.00 uur zouden we naar de film The Chase met Marlon Brando gaan. Ik kleedde me aan en wachtte beneden. Richard kwam even zeggen dat hij in tien minuten mee zou gaan. Ik wachtte een uur, ging naar boven. Zijn kamer was leeg. Ik wachtte op de gang. Zag een donkere kerel uit diens deur kijken. Ik wist dat Richard bij hem moest zijn. Wachtte weer beneden. Spoedig daarna verscheen hij, maar hij ontweek mijn blik. Hij had inderdaad een nummer met die man gemaakt, een nachtclubeigenaar, Tom Dowling. Ik was onbeschrijflijk boos en jaloers, maar ik slaagde erin om er een grap over te maken en de zaak te negeren. Ik noem het playing God. Het was aangenaam warm weer. We hadden een prettige dag. Ik beschouw mezelf als een miracle worker, want het is de eerste keer dat ik me terwille van de ‘vrede’ aanpaste bij een situatie die ik au fond absoluut niet accepteer.
Wat ik trouwens nog verzuimde te vermelden was dat Richard om ongeveer 05.00 uur vanmorgen plotseling zei: ‘Wacht, ik ga je vastbinden.’ Hij nam het zware touw waarmee ik een bed van Santo naar Loet had getransporteerd en bond mijn armen en benen aan de vier hoeken van het grote bed. Hij trok behoorlijk strak aan. Uit de badkamer haalde hij een zacht leren riem uit mijn jeans. Hij begon me te slaan. Hij schoof mijn T-shirt naar boven en ik kon geleidelijk aan de striemen op mijn rug voelen. Hij sloeg steeds harder, ook op mijn benen. Zijn ogen waren gespannen en wild. Ik begreep dat het hem intens bevredigde. Intussen streelde hij zachtjes over mijn ‘gorgeous ass’. Daarna gaf hij me een zalige massage. Hij deed dat op een vreemde manier, like twisting my skin. De hele affaire duurde meer dan een uur. Ik onderging het eigenlijk met een zekere voldoening. Heel vreemd. Daarna maakte hij de koorden los.
's Avonds woonde ik met Mora Henskens in het Americana Hotel een receptie bij ter ere van het huwelijk van Beatrix en Claus.
10 maart 1966
Het huwelijk van Beatrix en Claus vindt vandaag plaats. De West-Duitse Der Spiegel schijnt een haat-liefdeverhouding te hebben met het Oranjehuis. De Greet Hofmans-affaire in 1956 was de haatkant. Nu komen ze met een omslagverhaal getiteld ‘Holland und die Deutschen’. Beatrix - met een eigenaardig wit bontvel om - en Claus op de omslag. Er wordt een vergelijking getrokken tussen de geïmporteerde prins Hendrik en prins Bernhard. Het is alles bij elkaar een onaangenaam verhaal. De reportage weet te melden dat prinses Wilhelmina in 1962 op haar doodsbed nog aan ‘Trix’ zou hebben gevraagd te beloven om nooit met een Duitser te trouwen, zoals haar moeder en zijzelf hadden gedaan. Mejuffrouw Boekhoudt wist trouwens dat Beatrix sinds haar jeugd uitgesproken anti-Duits is geweest. Daar zal Claus dan waarschijnlijk verandering in gaan brengen.
Northwest Airlines, vlucht 17, New York-Chicago
20.00 uur
Hoog, hoog in de lucht. Wie ooit deze regels uit mijn dagboek tegenkomt, vindt regels die ertoe zouden kunnen bijdragen meer te begrijpen van de mind en het mysterie mens. Ik ben nagenoeg in tranen. Ik leef deze dagen tussen twee uitersten: complete gevoelens van geluk en oneindig verdriet. Zelden heb ik een zo miserabele dag gehad als gisteren. De afgelopen nacht en onze gesprekken, tot 06.15 uur, zijn niet te reconstrueren. Ik was er ook te moe voor en ben het nog. Ik begrijp dus dat Richard geen voldoening ondervindt van seks. Ik vroeg hem of hij onvruchtbaar was. Nee, dat niet. Hij toonde me het litteken, dat van zijn buik naar zijn penis liep. Al spoedig nadat we waren ingedut, stond hij toch weer op en trok de jaloezieën open. Het zonlicht viel naar binnen. Hij ging eieren met spek maken. Om 08.00 uur ging hij de straat op om ijs te halen. Om 08.45 uur waren we nota bene al op weg naar de Everadessauna aan 28th Street. We namen kamers 115 en 117. Bijna meteen zat er een kerel achter ons aan in het stoombad. Later vertelde hij dat dezelfde jongen hem een blow job wilde geven. We zwommen, sliepen, zwommen, en om 13.00 uur zouden we naar de film The Chase met Marlon Brando gaan. Ik kleedde me aan en wachtte beneden. Richard kwam even zeggen dat hij in tien minuten mee zou gaan. Ik wachtte een uur, ging naar boven. Zijn kamer was leeg. Ik wachtte op de gang. Zag een donkere kerel uit diens deur kijken. Ik wist dat Richard bij hem moest zijn. Wachtte weer beneden. Spoedig daarna verscheen hij, maar hij ontweek mijn blik. Hij had inderdaad een nummer met die man gemaakt, een nachtclubeigenaar, Tom Dowling. Ik was onbeschrijflijk boos en jaloers, maar ik slaagde erin om er een grap over te maken en de zaak te negeren. Ik noem het playing God. Het was aangenaam warm weer. We hadden een prettige dag. Ik beschouw mezelf als een miracle worker, want het is de eerste keer dat ik me terwille van de ‘vrede’ aanpaste bij een situatie die ik au fond absoluut niet accepteer.
Wat ik trouwens nog verzuimde te vermelden was dat Richard om ongeveer 05.00 uur vanmorgen plotseling zei: ‘Wacht, ik ga je vastbinden.’ Hij nam het zware touw waarmee ik een bed van Santo naar Loet had getransporteerd en bond mijn armen en benen aan de vier hoeken van het grote bed. Hij trok behoorlijk strak aan. Uit de badkamer haalde hij een zacht leren riem uit mijn jeans. Hij begon me te slaan. Hij schoof mijn T-shirt naar boven en ik kon geleidelijk aan de striemen op mijn rug voelen. Hij sloeg steeds harder, ook op mijn benen. Zijn ogen waren gespannen en wild. Ik begreep dat het hem intens bevredigde. Intussen streelde hij zachtjes over mijn ‘gorgeous ass’. Daarna gaf hij me een zalige massage. Hij deed dat op een vreemde manier, like twisting my skin. De hele affaire duurde meer dan een uur. Ik onderging het eigenlijk met een zekere voldoening. Heel vreemd. Daarna maakte hij de koorden los.
's Avonds woonde ik met Mora Henskens in het Americana Hotel een receptie bij ter ere van het huwelijk van Beatrix en Claus.
Georg Michael Lill -- 9 maart 1916
• Georg Michael Lill (1884-1952) was soldaat in WO 1. Zijn oorlogsdagboek is hier te lezen.
den 8. März 1916 Schneetreiben fast den ganzen Tag. Bei uns wurden die Engländer zum großen Teil aus dem Hohenzoller Werk vertrieben. Dabei wurden 40 Mann, die 4Tage verschüttet waren, wiederausgegraben. 23. und 18. Reg. rückten den Engländern furchtbar mit Handgranaten auf den Leib. In einer Nacht wurden auf einen kleinen Raum 3.000 Stück geworfen. Bei Verdun wurden weitere 4.000 Gefängene gemacht, 10 Geschütze erobert.
Carvin-Epinoy, den 9. März 1916 Schönes Wetter. Um 11 kam ein feindliches Flugzeuggeschwader in der Stärke von 20 Flugzeugen und bombardierte Carvin. 100m von meiner Wohnung wurden 2 Pferde und 10 Mann auf die erste Bombe getötet, 6.Komp. 5.R.J.R. In derselben Straße meines Wohnhauses wurde eine Wohnung total zerstört. Man erlebt schreckliche Minuten. Die 3. Komp. 3.R.J.R. wurde schrecklichheimgesucht. 19 Mann tot, darunter Unteroffizier Peter Tavernier, Schifferstadt. Die Mannschaft wurde überrascht, als sie die Keller aufsuchen wollten. 2 Soldaten der 3. Komp. wurden zurunförmigen Masse verbrannt. Es ist der schrecklichste Tag, den Carvin im Krieg erlebt hatte bis jetzt. Abends 6Uhr eine Bombe, die im Bereich der 6.Komp. niederging, richtete fruchtbar grässliche Verheerungen an. Die 10 Mann, die dabei getötet wurden, waren zum größten Teil bis zur Unkenntlichkeit verstümmelt. Hauptsächlich waren die Füße und Beine in einem schrecklichen Zustand. Das schöne Anwesen wurde furchtbar mitgenommen. Wie ein Wunder wurde einer der anwesenden Köche gerettet, er lag zwischen den Toten ohne die geringste Verletzung. Die Leute wurden in dem Moment überrascht, als sie die Keller aufsuchen wollten. Die Bombe krepierte im Hof, der gepflastert war. Die Sprengwirkung zerriss Mauer und Balken wie Papier. Bis jetzt betragen die Opfer 30 Tote, Zivilisten wurden nicht getroffen. Bis tief in die Nacht kamen fremde Truppen und besichtigten die Unglücksstätten und besprachen gruppenweise das grausige Ende so vieler braver Soldaten, die zum großen Teil seit 19 Monaten im Felde stehen.
Carvin, den 9. März 1916 Schönes Wetter. Bei Verdun ein weiteres Panzerfort (Vaux) genommen. Ich sah das Geschwader kommen und eine innere Ahnung stieg mir auf, wie ich sah, dass sich die 5 ersten Flieger der Erde beträchtlich näherten, sofort begab ich mich wieder in das Haus zurück, um den Kelleraufzusuchen. Die erste Bombe hatte auch schon eingeschlagen und den obigen Schaden angerichtet.
E, den 10. März 16 Grauer, trüber Himmel. Das richtige Naturgesicht zur Beerdigung der Fliegeropfer. Der große Andrang von Offizieren und Mannschaften redeten eine ernste Teilnahme an dem Geschicke der so plötzlich aus dem Leben gerissenen.
den 8. März 1916 Schneetreiben fast den ganzen Tag. Bei uns wurden die Engländer zum großen Teil aus dem Hohenzoller Werk vertrieben. Dabei wurden 40 Mann, die 4Tage verschüttet waren, wiederausgegraben. 23. und 18. Reg. rückten den Engländern furchtbar mit Handgranaten auf den Leib. In einer Nacht wurden auf einen kleinen Raum 3.000 Stück geworfen. Bei Verdun wurden weitere 4.000 Gefängene gemacht, 10 Geschütze erobert.
Carvin-Epinoy, den 9. März 1916 Schönes Wetter. Um 11 kam ein feindliches Flugzeuggeschwader in der Stärke von 20 Flugzeugen und bombardierte Carvin. 100m von meiner Wohnung wurden 2 Pferde und 10 Mann auf die erste Bombe getötet, 6.Komp. 5.R.J.R. In derselben Straße meines Wohnhauses wurde eine Wohnung total zerstört. Man erlebt schreckliche Minuten. Die 3. Komp. 3.R.J.R. wurde schrecklichheimgesucht. 19 Mann tot, darunter Unteroffizier Peter Tavernier, Schifferstadt. Die Mannschaft wurde überrascht, als sie die Keller aufsuchen wollten. 2 Soldaten der 3. Komp. wurden zurunförmigen Masse verbrannt. Es ist der schrecklichste Tag, den Carvin im Krieg erlebt hatte bis jetzt. Abends 6Uhr eine Bombe, die im Bereich der 6.Komp. niederging, richtete fruchtbar grässliche Verheerungen an. Die 10 Mann, die dabei getötet wurden, waren zum größten Teil bis zur Unkenntlichkeit verstümmelt. Hauptsächlich waren die Füße und Beine in einem schrecklichen Zustand. Das schöne Anwesen wurde furchtbar mitgenommen. Wie ein Wunder wurde einer der anwesenden Köche gerettet, er lag zwischen den Toten ohne die geringste Verletzung. Die Leute wurden in dem Moment überrascht, als sie die Keller aufsuchen wollten. Die Bombe krepierte im Hof, der gepflastert war. Die Sprengwirkung zerriss Mauer und Balken wie Papier. Bis jetzt betragen die Opfer 30 Tote, Zivilisten wurden nicht getroffen. Bis tief in die Nacht kamen fremde Truppen und besichtigten die Unglücksstätten und besprachen gruppenweise das grausige Ende so vieler braver Soldaten, die zum großen Teil seit 19 Monaten im Felde stehen.
Carvin, den 9. März 1916 Schönes Wetter. Bei Verdun ein weiteres Panzerfort (Vaux) genommen. Ich sah das Geschwader kommen und eine innere Ahnung stieg mir auf, wie ich sah, dass sich die 5 ersten Flieger der Erde beträchtlich näherten, sofort begab ich mich wieder in das Haus zurück, um den Kelleraufzusuchen. Die erste Bombe hatte auch schon eingeschlagen und den obigen Schaden angerichtet.
E, den 10. März 16 Grauer, trüber Himmel. Das richtige Naturgesicht zur Beerdigung der Fliegeropfer. Der große Andrang von Offizieren und Mannschaften redeten eine ernste Teilnahme an dem Geschicke der so plötzlich aus dem Leben gerissenen.
dinsdag 8 maart 2016
Robert Long -- 8 maart 1980
Robert Long (1943-2006) was een Nederlandse zanger en cabaretier. In 1980 hield hij op verzoek van NRC Handelsblad een 'Hollands Dagboek' bij.
Zaterdag
Half elf op, slappe koffie gezet. Plezierig ritueel 's morgens; krantje pakken, slappe koffie, naar het toilet en daar deze zaken tot me nemen. De meeste kranten zijn 's zaterdags niet meer te hanteren, laat staan door de brievenbus te proppen. Het gesubsidieerde toneel gaat staken, maandag en dinsdag, als dat maar geen gevolgen heeft. Horden verdwaasde toneelbezoekers de straat op, ontregeld, schreeuwend voor de schouwburgen: 'Wij willen Potasch & Perlemoer', 'Geef ons Moeder Courage' en 'Waar blijft Glazen Speelgoed?' Het gesubsidieerde Toneel moet wel erg omhoog zitten willen ze hun publiek deze harde klappen toebrengen.
Door de rommel afgelopen weken achterop met alles. Eerst de post maar eens bijwerken, wat telefoneren tussendoor. Te weinig tijd, om 3 uur moeten we al weer op pad, Middelburg vandaag. Op deze manier kom ik nooit toe aan lunchen met Beroemde Afkortingen. Met H.v.d.G (van 't licht) en P.V. (van 't geluid) in Middelburg wat gegeten. Voorstelling gedaan, terug in de mist, half drie thuis, ei gebakken, glas melk, krant doorgebladerd, cryptogram voor half vier ingevuld. Slapen.
Zaterdag
Half elf op, slappe koffie gezet. Plezierig ritueel 's morgens; krantje pakken, slappe koffie, naar het toilet en daar deze zaken tot me nemen. De meeste kranten zijn 's zaterdags niet meer te hanteren, laat staan door de brievenbus te proppen. Het gesubsidieerde toneel gaat staken, maandag en dinsdag, als dat maar geen gevolgen heeft. Horden verdwaasde toneelbezoekers de straat op, ontregeld, schreeuwend voor de schouwburgen: 'Wij willen Potasch & Perlemoer', 'Geef ons Moeder Courage' en 'Waar blijft Glazen Speelgoed?' Het gesubsidieerde Toneel moet wel erg omhoog zitten willen ze hun publiek deze harde klappen toebrengen.
Door de rommel afgelopen weken achterop met alles. Eerst de post maar eens bijwerken, wat telefoneren tussendoor. Te weinig tijd, om 3 uur moeten we al weer op pad, Middelburg vandaag. Op deze manier kom ik nooit toe aan lunchen met Beroemde Afkortingen. Met H.v.d.G (van 't licht) en P.V. (van 't geluid) in Middelburg wat gegeten. Voorstelling gedaan, terug in de mist, half drie thuis, ei gebakken, glas melk, krant doorgebladerd, cryptogram voor half vier ingevuld. Slapen.
maandag 7 maart 2016
Philip Mechanicus -- 7 maart 1974
• Philip Mechanicus (1936-2005) was een Nederlandse fotograaf en publicist. In 1974 hield hij voor NRC Handelsblad een 'Hollands Dagboek' bij.
Donderdag
Weer eens zeer vroeg op. Zolang de zenuwen over vanavond mij nog niet de baas zijn maar even produktief blijven. Bij foto's van Diane Arbus moet nog een tekstje gemaakt worden, wat dan gebeurt in 'Het oude veerhuis' aan de overkant. De feestelijkheid mag ook al een beetje beginnen, dus cognac bij de koffie. Daarna slaag ik er zowaar in een nieuw spijkerpak te kopen en een sinds lang gewenst paar sokken. Bij Balans worden de foto's opgehangen, geholpen door Floris en Ferry. Halverwege komt het schoon-schrijvende duo Betty en Gerard om een voorkeuze te maken. Dat gebeurt uiteraard lachend en grappend. Bij Ferry en Harriët thuis verkleden wij ons en veel tijd wordt besteed aan overwegen van het aanbrengen van veel of weinig nutteloze accessoires. Het traditionele biljartpartijtje op de Kring. Inmiddels is al lichte grondmist bij mij ontstaan door een prachtige stabiele griep en minder tot meer whisky. Dan in de galerie de gebeurtenissen afwachtend, stapt daar zowat mijn hele leven van de laatste vier jaar binnen en bereik ik een zicht van minder dan twee meter. Maar ieder ander schijnt zich te amuseren. Vele ex-vriendinnen en huidige vrienden zien er dan ook prachtig uit. Harriët lijkt op een eeuwig rouwende vleermuis en Nelly ziet er uit als een miljonairsdochter zonder handbagage. Toch komt na enkele incidenten met als grondstoffen bier, nagels en buitenlandse kunstenaars, een deel van het publiek toch nog op de Kring terecht. Het eenvoudig drinken zet zich daar voort. En diep in de nacht word ik door iemand naar huis gebracht. Ze komt uit Cayenne, zei ze eens. Samen lezen we nog wat in een dik boek van een Ierse schrijver.
Donderdag
Weer eens zeer vroeg op. Zolang de zenuwen over vanavond mij nog niet de baas zijn maar even produktief blijven. Bij foto's van Diane Arbus moet nog een tekstje gemaakt worden, wat dan gebeurt in 'Het oude veerhuis' aan de overkant. De feestelijkheid mag ook al een beetje beginnen, dus cognac bij de koffie. Daarna slaag ik er zowaar in een nieuw spijkerpak te kopen en een sinds lang gewenst paar sokken. Bij Balans worden de foto's opgehangen, geholpen door Floris en Ferry. Halverwege komt het schoon-schrijvende duo Betty en Gerard om een voorkeuze te maken. Dat gebeurt uiteraard lachend en grappend. Bij Ferry en Harriët thuis verkleden wij ons en veel tijd wordt besteed aan overwegen van het aanbrengen van veel of weinig nutteloze accessoires. Het traditionele biljartpartijtje op de Kring. Inmiddels is al lichte grondmist bij mij ontstaan door een prachtige stabiele griep en minder tot meer whisky. Dan in de galerie de gebeurtenissen afwachtend, stapt daar zowat mijn hele leven van de laatste vier jaar binnen en bereik ik een zicht van minder dan twee meter. Maar ieder ander schijnt zich te amuseren. Vele ex-vriendinnen en huidige vrienden zien er dan ook prachtig uit. Harriët lijkt op een eeuwig rouwende vleermuis en Nelly ziet er uit als een miljonairsdochter zonder handbagage. Toch komt na enkele incidenten met als grondstoffen bier, nagels en buitenlandse kunstenaars, een deel van het publiek toch nog op de Kring terecht. Het eenvoudig drinken zet zich daar voort. En diep in de nacht word ik door iemand naar huis gebracht. Ze komt uit Cayenne, zei ze eens. Samen lezen we nog wat in een dik boek van een Ierse schrijver.
zondag 6 maart 2016
David Livingstone -- 6 maart 1866
• David Livingstone was een Schotse zendeling en ontdekkingsreiziger. Hij bracht een groot deel van zijn leven in Afrika door. Zijn laatste dagboeken staan hier.
2nd March, 1866.—A northern dhow came in with slaves; when this was reported to the Sultan he ordered it to be burned, and we saw this done from the window of the Consulate; but he has very little power over Northern Arabs. He has shown a little vigour of late. He wished to raise a revenue by a charge of 10 per cent. on all articles brought into town for sale, but this is clearly contrary to treaty, which provides that no monopoly shall be permitted, and no dues save that of 5 per cent. import duty. The French Consul bullies him: indeed the French system of dealing with the natives is well expressed by that word; no wonder they cannot gain influence among them: the greatest power they exercise is by lending their flag to slaving dhows, so that it covers that nefarious traffic.
The stench arising from a mile and a half or two square miles of exposed sea beach, which is the general depository of the filth of the town, is quite horrible. At night it is so gross or crass one might cut out a slice and manure a garden with it: it might be called Stinkibar rather than Zanzibar. No one can long enjoy good health here.
On visiting the slave-market I found about 300 slaves exposed for sale, the greater part of whom came from Lake Nyassa and the Shiré River; I am so familiar with the peculiar faces and markings or tattooings, that I expect them to recognize me. Indeed one woman said that she had heard of our passing up Lake Nyassa in a boat, but she did not see me: others came from Chipéta, S.W. of the Lake. All who have grown up seem ashamed at being hawked about for sale. The teeth are examined, the cloth lifted up to examine the lower limbs, and a stick is thrown for the slave to bring, and thus exhibit his paces. Some are dragged through the crowd by the hand, and the price called out incessantly: most of the purchasers were Northern Arabs and Persians. This is the period when the Sultan's people may not carry slaves coastwise; but they simply cannot, for the wind is against them. Many of the dhows leave for Madagascar, and thence come back to complete their cargoes.
The Arabs are said to treat their slaves kindly, and this also may be said of native masters; the reason is, master and slave partake of the general indolence, but the lot of the slave does not improve with the general progress in civilization. While no great disparity of rank exists, his energies are little tasked, but when society advances, wants multiply; and to supply these the slave's lot grows harder. The distance between master and man increases as the lust of gain is developed, hence we can hope for no improvement in the slave's condition, unless the master returns to or remains in barbarism.
6th March, 1866.—Rains have begun now that the sun is overhead. We expect the Penguin daily to come from Johanna, and take us to the Rovuma. It is an unwholesome place; six of my men have fever; few retain health long, and considering the lowness of the island, and the absence of sanitary regulations in the town, it is not to be wondered at. The Sultan has little power, being only the successor to the captain of the horde of Arabs who came down and overran the island and maritime coasts of the adjacent continent. He is called only Said or Syed, never Sultan; and they can boast of choosing a new one if he does not suit them. Some coins were found in digging here which have Cufic inscriptions, and are about 900 years old. The island is low; the highest parts may not be more than 150 feet above the sea; it is of a coral formation, with sandstone conglomerate. Most of the plants are African, but clove-trees, mangoes, and cocoa-nut groves give a luxuriant South Sea Island look to the whole scenery.
We visited an old man to-day, the richest in Zanzibar, who is to give me letters to his friends at Tanganyika, and I am trying to get a depôt of goods for provisions formed there, so that when I reach it I may not be destitute.
2nd March, 1866.—A northern dhow came in with slaves; when this was reported to the Sultan he ordered it to be burned, and we saw this done from the window of the Consulate; but he has very little power over Northern Arabs. He has shown a little vigour of late. He wished to raise a revenue by a charge of 10 per cent. on all articles brought into town for sale, but this is clearly contrary to treaty, which provides that no monopoly shall be permitted, and no dues save that of 5 per cent. import duty. The French Consul bullies him: indeed the French system of dealing with the natives is well expressed by that word; no wonder they cannot gain influence among them: the greatest power they exercise is by lending their flag to slaving dhows, so that it covers that nefarious traffic.
The stench arising from a mile and a half or two square miles of exposed sea beach, which is the general depository of the filth of the town, is quite horrible. At night it is so gross or crass one might cut out a slice and manure a garden with it: it might be called Stinkibar rather than Zanzibar. No one can long enjoy good health here.
On visiting the slave-market I found about 300 slaves exposed for sale, the greater part of whom came from Lake Nyassa and the Shiré River; I am so familiar with the peculiar faces and markings or tattooings, that I expect them to recognize me. Indeed one woman said that she had heard of our passing up Lake Nyassa in a boat, but she did not see me: others came from Chipéta, S.W. of the Lake. All who have grown up seem ashamed at being hawked about for sale. The teeth are examined, the cloth lifted up to examine the lower limbs, and a stick is thrown for the slave to bring, and thus exhibit his paces. Some are dragged through the crowd by the hand, and the price called out incessantly: most of the purchasers were Northern Arabs and Persians. This is the period when the Sultan's people may not carry slaves coastwise; but they simply cannot, for the wind is against them. Many of the dhows leave for Madagascar, and thence come back to complete their cargoes.
The Arabs are said to treat their slaves kindly, and this also may be said of native masters; the reason is, master and slave partake of the general indolence, but the lot of the slave does not improve with the general progress in civilization. While no great disparity of rank exists, his energies are little tasked, but when society advances, wants multiply; and to supply these the slave's lot grows harder. The distance between master and man increases as the lust of gain is developed, hence we can hope for no improvement in the slave's condition, unless the master returns to or remains in barbarism.
6th March, 1866.—Rains have begun now that the sun is overhead. We expect the Penguin daily to come from Johanna, and take us to the Rovuma. It is an unwholesome place; six of my men have fever; few retain health long, and considering the lowness of the island, and the absence of sanitary regulations in the town, it is not to be wondered at. The Sultan has little power, being only the successor to the captain of the horde of Arabs who came down and overran the island and maritime coasts of the adjacent continent. He is called only Said or Syed, never Sultan; and they can boast of choosing a new one if he does not suit them. Some coins were found in digging here which have Cufic inscriptions, and are about 900 years old. The island is low; the highest parts may not be more than 150 feet above the sea; it is of a coral formation, with sandstone conglomerate. Most of the plants are African, but clove-trees, mangoes, and cocoa-nut groves give a luxuriant South Sea Island look to the whole scenery.
We visited an old man to-day, the richest in Zanzibar, who is to give me letters to his friends at Tanganyika, and I am trying to get a depôt of goods for provisions formed there, so that when I reach it I may not be destitute.
vrijdag 4 maart 2016
Jan Wolkers -- 5 maart 1970
• Jan Wolkers (1925-2007) was een Nederlandse schrijver en kunstenaar. Gedeelten uit zijn dagboek van 1970 zijn te lezen bij Google Books.
Donderdag 5 maart 1970
Eenmaal lomudal, eenmaal celestone.
Opening tentoonstelling galerie vrouw Remco Campert. Begrafenis twaalf uur Eddy Hoornik.
Een beetje sneeuw nog op het sportveld. Zonnig weer. Je hoort de mussen tsjilpen door het doffe koeren van de duiven heen. Je zal op zo'n dag begraven worden.
Om half twee naar de begrafenis van Eddy Hoornik. Als we bij de Kruislaan aankomen staan er al zo'n vijftig mensen. Ik praat met Bram de Swaan over Peru. Zijn moeder komt er ook bij met haar vals vriendelijke gezicht. Zegt tegen Bram, die ons voor wil stellen, dat we elkaar kennen van bepaalde politieke activiteiten. Dc rij voor dc aula wordt steeds langer. Wel zo'n vijfhonderd, zeshonderd mensen. De zon schijnt op de sneeuw. Het is voorjaar. Nadat de auto's met de kist, een nog extra voor de bloemen, en de familieleden in de volgauto's gestopt zijn voor de aula en de kist en de familie naar binnen zijn gegaan, stroomt dc rij onordelijk naar binnen. Mulisch, die helemaal achter in dc rij stond, blijkt als wij eenmaal binnen zijn allang aanwezig te zijn op een fotogeniek plaatsje vooraan.
Mijn laatste wil: dat alle aanwezige vrouwen bij mijn begrafenis hun broek laten zakken, met hun reet over de rand van de kuil gaan zitten en over mijn kist schijten.
Donderdag 5 maart 1970
Eenmaal lomudal, eenmaal celestone.
Opening tentoonstelling galerie vrouw Remco Campert. Begrafenis twaalf uur Eddy Hoornik.
Een beetje sneeuw nog op het sportveld. Zonnig weer. Je hoort de mussen tsjilpen door het doffe koeren van de duiven heen. Je zal op zo'n dag begraven worden.
Om half twee naar de begrafenis van Eddy Hoornik. Als we bij de Kruislaan aankomen staan er al zo'n vijftig mensen. Ik praat met Bram de Swaan over Peru. Zijn moeder komt er ook bij met haar vals vriendelijke gezicht. Zegt tegen Bram, die ons voor wil stellen, dat we elkaar kennen van bepaalde politieke activiteiten. Dc rij voor dc aula wordt steeds langer. Wel zo'n vijfhonderd, zeshonderd mensen. De zon schijnt op de sneeuw. Het is voorjaar. Nadat de auto's met de kist, een nog extra voor de bloemen, en de familieleden in de volgauto's gestopt zijn voor de aula en de kist en de familie naar binnen zijn gegaan, stroomt dc rij onordelijk naar binnen. Mulisch, die helemaal achter in dc rij stond, blijkt als wij eenmaal binnen zijn allang aanwezig te zijn op een fotogeniek plaatsje vooraan.
Mijn laatste wil: dat alle aanwezige vrouwen bij mijn begrafenis hun broek laten zakken, met hun reet over de rand van de kuil gaan zitten en over mijn kist schijten.
donderdag 3 maart 2016
Frances D'Arblay -- 4 maart 1789
• Frances d'Arblay (1752-1840) was een Britse schrijfster. Haar dagboeken zijn gepubliceerd als The Diary and Letters of Madame D'Arblay.
AN AIRING AND ITS CONSEQUENCES.
Wednesday, March 4.-A message from Mrs. Schwellenberg this morning, to ask me to air with her, received my most reluctant acquiescence; for the frost is so severe that any air, without exercise, is terrible to me; though, were her atmosphere milder, the rigour of the season I might not regard.
When we came to the passage the carriage was not ready. She murmured most vehemently; and so bitterly cold was I, I could heartily have joined, had it answered any purpose. In this cold passage we waited in this miserable manner a full quarter of an hour; Mrs. Schwellenberg all the time scolding the servants, threatening them With exile, sending message after message, repining, thwarting, and contentious.
Now we were to go, and wait in the king's rooms—now in the gentlemen's—now in Dr. Willis's—her own—and this, in the end, took place.
In our way we encountered Mr. Fairly. He asked where we were going. "To my own parlour!" she answered.
He accompanied us in; and, to cheer the gloom, seized some of the stores of Dr. Willis,—sandwiches, wine and water, and other refreshments,—and brought them to us, one after another in a sportive manner, recommending to us to break through common rules, on such an occasion, and eat and drink to warm ourselves. Mrs. Schwellenberg stood in stately silence, and bolt upright, scarce deigning to speak even a refusal; till, upon his saying, while he held a glass of wine in his hand, "Come, ma'am, do something eccentric for once—it will warm you," she angrily answered, "You been reely—what you call—too much hospital!"
Neither of us could help laughing. "Yes," cried he, "with the goods of others;—that makes a wide difference in hospitality!" Then he rattled away upon the honours the room had lately received, of having had Mr. Pitt, the Chancellor, Archbishop of Canterbury, etc., to wait in it. This she resented highly, as seeming to think it more honoured in her absence than presence.
At length we took our miserable airing, in which I was treated with as much fierce harshness as if I was being conveyed to some place of confinement for the punishment Of some dreadful offence!
She would have the glass down on my side; the piercing wind cut my face; I put my muff up to it: this incensed her so much, that she vehemently declared "she never, no never would trobble any won to air with her again but go always selfs."—And who will repine at that? thought I.
Yet by night I had caught a violent cold, which flew to my face, and occasioned me dreadful pain.
AN AIRING AND ITS CONSEQUENCES.
Wednesday, March 4.-A message from Mrs. Schwellenberg this morning, to ask me to air with her, received my most reluctant acquiescence; for the frost is so severe that any air, without exercise, is terrible to me; though, were her atmosphere milder, the rigour of the season I might not regard.
When we came to the passage the carriage was not ready. She murmured most vehemently; and so bitterly cold was I, I could heartily have joined, had it answered any purpose. In this cold passage we waited in this miserable manner a full quarter of an hour; Mrs. Schwellenberg all the time scolding the servants, threatening them With exile, sending message after message, repining, thwarting, and contentious.
Now we were to go, and wait in the king's rooms—now in the gentlemen's—now in Dr. Willis's—her own—and this, in the end, took place.
In our way we encountered Mr. Fairly. He asked where we were going. "To my own parlour!" she answered.
He accompanied us in; and, to cheer the gloom, seized some of the stores of Dr. Willis,—sandwiches, wine and water, and other refreshments,—and brought them to us, one after another in a sportive manner, recommending to us to break through common rules, on such an occasion, and eat and drink to warm ourselves. Mrs. Schwellenberg stood in stately silence, and bolt upright, scarce deigning to speak even a refusal; till, upon his saying, while he held a glass of wine in his hand, "Come, ma'am, do something eccentric for once—it will warm you," she angrily answered, "You been reely—what you call—too much hospital!"
Neither of us could help laughing. "Yes," cried he, "with the goods of others;—that makes a wide difference in hospitality!" Then he rattled away upon the honours the room had lately received, of having had Mr. Pitt, the Chancellor, Archbishop of Canterbury, etc., to wait in it. This she resented highly, as seeming to think it more honoured in her absence than presence.
At length we took our miserable airing, in which I was treated with as much fierce harshness as if I was being conveyed to some place of confinement for the punishment Of some dreadful offence!
She would have the glass down on my side; the piercing wind cut my face; I put my muff up to it: this incensed her so much, that she vehemently declared "she never, no never would trobble any won to air with her again but go always selfs."—And who will repine at that? thought I.
Yet by night I had caught a violent cold, which flew to my face, and occasioned me dreadful pain.
Harry S. Truman -- 3 maart 1947
• Harry S. Truman (1884-1972) was president van de Verenigde Staten van 1945-1953. Hij hield in die periode een dagboeken bij.
March 2:
We go to K[ansas] C[ity.] See mamma[.]
March 3:
Spend a pleasant day.
Go to bed and get called a[t] 2:30 A.M. Tuesday.
It is a nice morning. But we run into clouds over Texas and Okla[homa].
March 4:
Come into sight of Monterey [sic] after the sun had been up an hour or two. Country looks like a map. About nine or nine thirty see Popocatepetl and try to see Orizaba-haze too thick[,] can't see it. Approach rim around Tenochtitlan Valley-up 11000 feet. No discomfort. Beautiful valley. Must have been lovely when a lake. Too bad the Spaniards drained it. Made a lot of dust.
Perfect day. Land at 10:00 on the dot. My pilot never misses a schedule.
Step down from plane. Mexican President comes down steps of observation tower at same time. We meet. I like him at once. He introduces his Cabinet, I introduce my secretaries and aides.
We walk to platform beautiful [sic] decorated with flowers-both flags worked out in flowers. The Mexican President welcomes me. I am made a citizen of the Federal district by its Governor-another Aleman[,] no kin of the President. He pins a beautiful gold medal on me. I make suitable reply and mispronounce Tenochtitlan to the delight of everybody.
We get into my big open Lincoln car and start for American Embassy.
Never saw such crowds-such enthusiasm. Arrive at Embassy[,] bid President goodbye. Have dinner at Palace where I make a speech in reply to the [Truman writes "Tuesday night" above this part of the entry] Mexican Presidents. Shake hands with some two or three thousand. The President & I go out upon a balcony with a rug over the railing and wave to a sea of people-thousands so they say. Have seen pictures of Franz Joseph, Marcus Aurelius & Napoleon doing it. But it[']s my first time.
Tuesday morning lay a wreath on soldiers monument with lots and lots of ceremony. Then the Foreign Minister and I drive to the Chepultepec where I place a wreath on the Monument to the Ninos [sic] Heros [sic]-cadets who stood up to Old Fuss & Feathers until all but one was killed. He wraped [sic] the Mexican Flag around himself and jumped 200 feet to his death. The monument is where he fell. Had all the cadets lined up and the Foreign Minister and the Commandant of the Cadets wept-so did news men and photographers. I almost did myself. It seems that tribute to these young heros [sic] really set off the visit. They had it coming.
Lunch at Embassy and reception. More hand shakes-3000 of 'em. Dinner at Embassy for President of Mexico.
March 6:
Fiesta! oh my what a show. Never saw anything like it and never expect to again[.] 60000 in the Stadium and twice as many outside.
Dinner with the President at his house. Three Ex-Presidents present. A grand time. Music and everything.
To bed at 1 A.M. What a time!
March 2:
We go to K[ansas] C[ity.] See mamma[.]
March 3:
Spend a pleasant day.
Go to bed and get called a[t] 2:30 A.M. Tuesday.
It is a nice morning. But we run into clouds over Texas and Okla[homa].
March 4:
Come into sight of Monterey [sic] after the sun had been up an hour or two. Country looks like a map. About nine or nine thirty see Popocatepetl and try to see Orizaba-haze too thick[,] can't see it. Approach rim around Tenochtitlan Valley-up 11000 feet. No discomfort. Beautiful valley. Must have been lovely when a lake. Too bad the Spaniards drained it. Made a lot of dust.
Perfect day. Land at 10:00 on the dot. My pilot never misses a schedule.
Step down from plane. Mexican President comes down steps of observation tower at same time. We meet. I like him at once. He introduces his Cabinet, I introduce my secretaries and aides.
We walk to platform beautiful [sic] decorated with flowers-both flags worked out in flowers. The Mexican President welcomes me. I am made a citizen of the Federal district by its Governor-another Aleman[,] no kin of the President. He pins a beautiful gold medal on me. I make suitable reply and mispronounce Tenochtitlan to the delight of everybody.
We get into my big open Lincoln car and start for American Embassy.
Never saw such crowds-such enthusiasm. Arrive at Embassy[,] bid President goodbye. Have dinner at Palace where I make a speech in reply to the [Truman writes "Tuesday night" above this part of the entry] Mexican Presidents. Shake hands with some two or three thousand. The President & I go out upon a balcony with a rug over the railing and wave to a sea of people-thousands so they say. Have seen pictures of Franz Joseph, Marcus Aurelius & Napoleon doing it. But it[']s my first time.
Tuesday morning lay a wreath on soldiers monument with lots and lots of ceremony. Then the Foreign Minister and I drive to the Chepultepec where I place a wreath on the Monument to the Ninos [sic] Heros [sic]-cadets who stood up to Old Fuss & Feathers until all but one was killed. He wraped [sic] the Mexican Flag around himself and jumped 200 feet to his death. The monument is where he fell. Had all the cadets lined up and the Foreign Minister and the Commandant of the Cadets wept-so did news men and photographers. I almost did myself. It seems that tribute to these young heros [sic] really set off the visit. They had it coming.
Lunch at Embassy and reception. More hand shakes-3000 of 'em. Dinner at Embassy for President of Mexico.
March 6:
Fiesta! oh my what a show. Never saw anything like it and never expect to again[.] 60000 in the Stadium and twice as many outside.
Dinner with the President at his house. Three Ex-Presidents present. A grand time. Music and everything.
To bed at 1 A.M. What a time!
woensdag 2 maart 2016
H.P. Berlage - 2 maart 1923
• H.P.Berlage (1856-1934) was een architect en stedebouwkundige. In 1923 maakte hij een reis naar Nederlands Indië, waarvan hij een dagboek bijhield: Mijn Indische reis. Gedachten over cultuur en kunst.
2 MAART
Het weer is zonnig en warm als op een mooien zomerdag in het Noorden, en de zee begint haar kleurige bewegelijkheid te openbaren. Zij is 's morgens blauw en 's middags groen, terwijl zij haar 'andere' bewegelijkheid niet doet gevoelen. Toch trachtte ik haar eindelooze bekoring te overwinnen en het werkprogram te verwezenlijken, 's Morgens 'doe ik wat' aan Hindoe-Javaansche kunst, waarvoor ik een paar studieboekjes heb meegenomen, en ook wat aan het Maleisch, bij een vriendelijk passagier, die zich onbaatzuchtig daarvoor als leermeester had aangemeld. Maar ik bemerk al heel gauw het daarin niet ver te zullen brengen, zelfs niet met behulp van het bekende bruine boekje. Mijn zelfkennis, althans wat dat betreft, had mij dit trouwens reeds doen vermoeden; want met een slecht geheugen is ook het aanleeren van een vrijwel regellooze taal nog bezwaarlijk.
We waren gisteren avond de Stromboli gepasseerd, die ternauwernood zijn vurig karakter vertoonde; terwijl de opkomende maan ons voorbereidde op het verrukkelijke droomspel van een vaart door de straat van Messina. Zelfs de Etna was even zichtbaar, en het zilveren glanslicht deed de zuidelijke schoonheid harer begroeide hellingen vermoeden. Toen dacht ik aan het heerlijk Italiaansche zigeunerleven in de jaren der jeugd, aan een reis door Sicilië, en aan een der gelukkigste uren doorleefd in de schaduw van den Goncordiatempel te Agrigentum.
3 MAART
Na gisteren voorbij Kreta te zijn gevaren, het interessante eiland der oudheid, waar zoovele archeologische ontdekkingen werden gedaan, kwamen wij van avond tegen zeven uur te Port-Said, de beruchte stad op den zelfkant van Europa en Afrika. Het was al donker, dus te laat om nog op de pier de zon te zien ondergaan achter het standbeeld van De Lesseps.
Toch gaat men aan wal, uit nieuwsgierigheid naar het eerste Oostersche stadsbeeld, zoowel als om de zwarte dekverstuiving bij het kolenladen te ontvluchten. De kijklust naar straten en gebouwen, als van een leelijke tentoonstelling, is trouwens gauw bevredigd. Amusant alleen zijn de jonge bruine toovenaartjes, die de kunst verstaan om vogeltjes op geheimzinnige wijze te doen verschijnen en verdwijnen, en voor mij, met een paar Hollandsche woorden, een grooter geldstuk dan ik bedoelde alleen te doen verdwijnen.
Maar langer kijkt men naar de oorzaak der verstuiving, naar de honderden roetzwarte kerels, die bij het licht van flambouwen, de kolen sjouwen vanuit groote platte schuiten naar den buik van het schip.
Het is een spruit van het 'riool van Europa', die fantastisch wordt verlicht. Een beeld van geweldige, maar helsche schoonheid, want hij, die dat gezien heeft, heeft ook de hel gezien met zijn gestalten als van geesten, met de tragische mogelijkheid, daaruit zelfs een kennis uit jonge jaren te zien opduiken.
'Door mij gaat gij in tot de stad van ellenden
Door mij tot de smart van 't eewiglijk berouwde
Door mij waar de verdoemden doelloos wenden.
Gerechtigheid bewoog Hem, die mij bouwde
Godlijke mogendheid en liefde schreden
Te saam met wijsheid die het werk beschouwde
Voor mij stonden geen geschapenheden
Dan de eeuwge, en eeuwig is ook mijn geduren
Laat varen alle hoop, die binnen treden.'
Er flitste even door mijn gedachten de vraag, waarom, nu alles machinaal gebeurt, ook dit niet?
2 MAART
Het weer is zonnig en warm als op een mooien zomerdag in het Noorden, en de zee begint haar kleurige bewegelijkheid te openbaren. Zij is 's morgens blauw en 's middags groen, terwijl zij haar 'andere' bewegelijkheid niet doet gevoelen. Toch trachtte ik haar eindelooze bekoring te overwinnen en het werkprogram te verwezenlijken, 's Morgens 'doe ik wat' aan Hindoe-Javaansche kunst, waarvoor ik een paar studieboekjes heb meegenomen, en ook wat aan het Maleisch, bij een vriendelijk passagier, die zich onbaatzuchtig daarvoor als leermeester had aangemeld. Maar ik bemerk al heel gauw het daarin niet ver te zullen brengen, zelfs niet met behulp van het bekende bruine boekje. Mijn zelfkennis, althans wat dat betreft, had mij dit trouwens reeds doen vermoeden; want met een slecht geheugen is ook het aanleeren van een vrijwel regellooze taal nog bezwaarlijk.
We waren gisteren avond de Stromboli gepasseerd, die ternauwernood zijn vurig karakter vertoonde; terwijl de opkomende maan ons voorbereidde op het verrukkelijke droomspel van een vaart door de straat van Messina. Zelfs de Etna was even zichtbaar, en het zilveren glanslicht deed de zuidelijke schoonheid harer begroeide hellingen vermoeden. Toen dacht ik aan het heerlijk Italiaansche zigeunerleven in de jaren der jeugd, aan een reis door Sicilië, en aan een der gelukkigste uren doorleefd in de schaduw van den Goncordiatempel te Agrigentum.
3 MAART
Na gisteren voorbij Kreta te zijn gevaren, het interessante eiland der oudheid, waar zoovele archeologische ontdekkingen werden gedaan, kwamen wij van avond tegen zeven uur te Port-Said, de beruchte stad op den zelfkant van Europa en Afrika. Het was al donker, dus te laat om nog op de pier de zon te zien ondergaan achter het standbeeld van De Lesseps.
Toch gaat men aan wal, uit nieuwsgierigheid naar het eerste Oostersche stadsbeeld, zoowel als om de zwarte dekverstuiving bij het kolenladen te ontvluchten. De kijklust naar straten en gebouwen, als van een leelijke tentoonstelling, is trouwens gauw bevredigd. Amusant alleen zijn de jonge bruine toovenaartjes, die de kunst verstaan om vogeltjes op geheimzinnige wijze te doen verschijnen en verdwijnen, en voor mij, met een paar Hollandsche woorden, een grooter geldstuk dan ik bedoelde alleen te doen verdwijnen.
Maar langer kijkt men naar de oorzaak der verstuiving, naar de honderden roetzwarte kerels, die bij het licht van flambouwen, de kolen sjouwen vanuit groote platte schuiten naar den buik van het schip.
Het is een spruit van het 'riool van Europa', die fantastisch wordt verlicht. Een beeld van geweldige, maar helsche schoonheid, want hij, die dat gezien heeft, heeft ook de hel gezien met zijn gestalten als van geesten, met de tragische mogelijkheid, daaruit zelfs een kennis uit jonge jaren te zien opduiken.
'Door mij gaat gij in tot de stad van ellenden
Door mij tot de smart van 't eewiglijk berouwde
Door mij waar de verdoemden doelloos wenden.
Gerechtigheid bewoog Hem, die mij bouwde
Godlijke mogendheid en liefde schreden
Te saam met wijsheid die het werk beschouwde
Voor mij stonden geen geschapenheden
Dan de eeuwge, en eeuwig is ook mijn geduren
Laat varen alle hoop, die binnen treden.'
Er flitste even door mijn gedachten de vraag, waarom, nu alles machinaal gebeurt, ook dit niet?
Abonneren op:
Posts (Atom)