• Gerrit van der Pals (1754-1839) was een tekenaar, kunstenaar en kunstverzamelaar. In 1818 kocht hij de buitenplaats Veelzicht.
Veelzigt Eerste Pinxterdag 5 Mei 1818.
Nu kan ik niet langer nalaten om de pen op te vatten en bij dezen
U mijn waarde te melden dat ik den 1en dezer van den heer W.
O. Bloys van Treslong wonende in 's-Gravenhage gekogt hebbe
de buitenplaats Veelzicht gelegen aan de westzijde van den Rotterdamschen
en Delfschen rijweg en aan de oostzijde van de
rivier de Schie, nabij mijn landgoed Vrijenban, ik zeg nabij, want
tusschen de grond van mijn landgoed en de grond van Veelzicht
is maar een grond van 10 roeden lengte, welke mijn buurman
Valkenburg toebehoord, liggende ten zuiden van Veelzicht, en
naderbij kan ik immers niet verlangen iets tot een zomer-, ja zelfs
desverkiezende winterverblijf te vinden, al had ik er jaren naar
gezocht. En nu veronderstel ik maar dat ik Vrijenban en Veelzicht
te samen en gelijkelijk gekogt heb met een servituut, „dat ik van
de buitenplaats Veelzicht geen gebruik eerder zou kunnen maken
als op den len Meij 1817". Want gij dient te weten, dat ik Veelzicht
al een geheel jaar in huur gebruikt heb.
Dewijl de heer Bloys van Treslong de buitenplaats Veelzicht
moede was, dewijl hij er met veel onaangenaamheden den eigendom
van verkregen had, kogt ik deselve groot omtrent een en
een halve mergen met alle desselfs bepoting en beplanting, woonhuis,
koepel, tuinmanshuis, arbeidershuis en den opstal van een
zedert weinig jaren nieuw gebouwd huis, tot den ontvangst van
den tol of passagegeld over den straatweg naar Delft en Overschie
leidende gediendt hebbende, al hetwelk ik gehuurt had voor den
tijd van twee jaaren zullende eindigen met Meydag van 1818 en
onder conditie van elkander te waarschuwen wegens continuatie
der huur voor den len November dezes jaars 1818.
Dan de heer Bloys van Treslong verkoos met mij de huur op te
zeggen niet tot in het najaar te wagten, maar zeide mij dat hij die
huur niet wilde continueeren, maar Veelzicht wilde verkoopen
om van de onaangename aandoeningen die deze plaats hem telkens
veroorzaakte in 't vervolg ontheven te zijn. De heer Bloys
van Treslong had aan den vorigen eigenaar J. H. Ruisch, als
vader en voogd over zijne minderjarige kinderen, in huwelijk
verwekt met Anna Roodenburg, eene aanzienlijke somme gelds
tegens intrest geleend of geschoten onder verband van de nu
door mij gekogte en hiervoor breeder omschreven buitenplaats
Veelzicht en van de over deselve plaats gelegen bouwmanswoning
en verder getimmerte met 15 mergen weij, hooij en teelland
aan de oostzijde van meergemelde rijweg. Dan Ruisch had
hem in verscheide jaren nog de bedonge aflossing nog den intrest
betaald, waardoor de heer Bloys genoodzaakt wierd om Ruisch
te vervolgen en te executeeren met dat gevolg dat hij vonnis ten
laste van Ruisch gekregen heeft, waarna dat gemelde onderpand
in naam van de Hooge Overheid deser lande int openbaar more
solito (op de gewoone wijze) aan den heer Bloys verkogt en
welke proceskosten meer dan vijf duizend guldens bedragen hebben,
welke de heer Bloys aan den procureur Commijs te Rotterdam
en andere practizijns alsmede aan de regters etc. heeft
moeten betalen boven en behalven de verdere onaangenaamheden,
die hij na het bekomen van gemelde vonnis en executie en
inkoop van het onderpand nog heeft moeten ondergaan. Daar
Ruisen van de plaats niet af wilde gaan, maar nietjegenstaande
alle aangewende moeite er op bliefde te blijven wonen, wierd den
heer Bloys genoodzaakt hem door gerechtsdienaars van de plaats
te laten zetten.
Dan wat deed Ruisch toen? Hij ging woonen in het meergemelde
tolhuisje, staande over gemelde buitenplaats, zette daarvoor
een stalbak met gras om de passeerende rijtuigen daardoor nog
de gelegenheid te geven, om daar aan te rijden en de paarden en
passagiers eenige verversching te verschaffen. Ik ben ten dien
tijde voorbij Veelzicht gereden, heb de bak zien staan en Ruisch
aan een tafeltje zien zitten onder zijn fles en pijp; dewijl hij
sustineerde dat dit tolhuisje niet behoorde onder dat onderpand,
dewijl het op de weg en niet op het verpande erf door hem gebouwd
was en ook een wakend oog wilde houden op de meubelen
welke nog in het huis en koepel stonden en aan Ruisch toebehoorden.
Om welke en andere onaangenaamheden voor te komen heeft
de heer Bloys hem zijne meubelen laten transporteeren naar een
huis te Overschie en hem nog een zak met geld, ik meen 1 a f 275,
gegeven, opdat hij Ruisch van zijn sustenu zoude afzien en dat
huis te Overschie metterwoon zoude betrekken, 't gene geschied
is en waarin Ruisch tegenwoordig nog woont.
Zoudet gij, mijn waarde! in een dergelijk onaangenaam geval
verkeerd hebbende, ook wel lust hebben om zulk eene buitenplaats
tot uw genoegen, rust en vermaak aan te houden? en ik
denk dat gij mij hierop rondborstig antwoorden zult: „Neen".
Door en ter oorzake van al hetgeen ik u gemeld hebbe, is deze
buitenplaats Veelzicht mijn eigendom geworden.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten