• Albert Helman (1903-1996) was een Nederlandse schrijver. In 1955 trok hij naar de binnenlanden van Suriname. Zijn reisjournaal van die tocht is gepubliceerd als Het eind van de kaart.
Vrijdag
- Het is het getetter van radio Paramaribo, dat ons des ochtends wekt. Daarmee korten de ‘beschaafde’ lieden zich hier de tijd, godbetert. Maar wij hebben haast, want we willen nog met de bedrijfsleider S. een stuk hogerop, naar het Franse dorp Maripasoela, waar hij aardige bekenden heeft, die volgens zijn betoog een bezoek erg zouden waarderen, en waar nog het een en ander te zien valt.
Dicht bij de soela zelf zien we nog het wrak van een verongelukt watervliegtuig liggen, voor meer dan driekwart in de rivier gezonken. Onnatuurlijk is de zilverwitte aluminiumkleur van de uitstekende delen, zich aftekenend tegen het glanzend-drabbige van het water en het groen van het minieme eilandje waartegen het gedreven ligt. Niemand komt het weghalen. Even verder ligt een groot, opengekapt terrein waarop af en toe een klein vliegtuig van de Fransen sinds kort komt dalen, en vanwaar het weer veilig en wel vertrekt.
Maripasoela ziet er brandschoon uit, een eind verder, en is door dat vliegveld al minder geïsoleerd van de buitenwereld dan Bensi, dat er stiekemweg ook van hoopt te profiteren. Het hindert niet dat de ‘naaste buren’ altijd nog een uurtje varen met de motorboot van hier verwijderd zijn. Monsieur l'administrateur, een stevige bonk van een bistrobaas lijkt het wel, en het hoofd van de Gendarmerie, een lange magere Fransoos, ontvangen ons in een keurig huis; beneden is de kantoorruimte, achter een winkel, en boven de ruime woning met veranda, waar de welgedane madame en een wulpse vijftien- of zestienjarige dochter ons verwelkomen. Het is pas half negen in de ochtend, maar de obligatoire fles witte bordeaux en de droge biscuits komen toch op tafel, en de rest van het gesprek gaat ook voornamelijk over eten, - dat uit St. Laurent du Maroni moet komen, en nu eens wel, dan weer niet arriveert.
De Hollanders en de Fransen helpen elkaar in dit opzicht; jaar in jaar uit blijven ze immers persoonlijk op elkaar aangewezen, totdat de een of de ander wordt overgeplaatst en er een nieuwe familie komt. Ze moeten dan maar afwachten of ze het weer net zo goed met elkaar kunnen vinden. De wildernis leert beter samenleven dan de opgepropte beschavingscentra.
Meneer de administrateur heeft een prachtige collectie Indiaanse en Boni-gebruiksvoorwerpen aan zijn kamerwanden hangen, en in allerlei hoeken en gaten weggestouwd. Klaarblijkelijk meer dan het bezit van veel dorpen bij elkaar. Ik misgun ze hem wel niet, maar vraag mij toch af, of hier niet enige cultuurplundering heeft plaatsgevonden, - en met welke middelen? Want er zijn prachtige en zeer zeldzame exemplaren bij, soms in veelvoud, zowel van het kunstigste Boni-houtsnijwerk als van weefsels, vlechtwerk en ceramiek van de Oayana's en Trio's, zelfs van de Emérillons, die nog verder zuidwaarts wonen.
De Fransman blijkt wel smaak en inzicht te hebben, maar ook de roofzucht van een echte museumdirecteur.
[lees verder]
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten