• Coenraad Ruysch (1650-1731) begaf zich in 1674 samen met zijn neef Dirck van Hoogeveen op een grand tour van drie jaar. Hij hield van die reis een dagboek bij: Journaal van een reis naar Genève, Italië en Frankrijk van
Coenraad Ruysch met zijn neef Dirck van Hoogeveen
1674-1677. Op 27 mei was hij in Glückstadt (aan de Elbe, nu Noord-Duitsland).
Den 27, sijnde sondach, sijn wij in gereformeerde kerck geweest. Wij hadde
nevens dit geestelijck geluck oock dat wereltlijke van de koninginne nevens de
princesse van Tarenthe ter degen te kunne besien. Haere majesteit wiert geleijt
door twee cavalliers en de princesse door een. Sij wierden gevolcht door een
dame d’honneur [hofdame] en drie juffers, twee a drie pages en een laqai [lakei] vijf ses, doch
het verdrietichste was dat, doen de koninginne uyt de kerck ginch, maer eene
koets te vinden was, soo dat de juffers soo lange mosten wachten tot dat haer
majesteijt te hoof gebracht was.
De koninginne is wel gemaeckt van taille, blanck van aengesicht, uyt haer
visionomije [gelaat] seer goetaerdich scijnende, seer wel gekleet en hadde konincklijke
juwelen aen. De princesse van Tarenthe is een welgemaeckte brunette, seer
scoone oogen hebbende, doch soude noch veel frajer sijn ten waere niet een
weijnich gebasaneert [gebruind] was. Naer de middach geraeckten wij door de
conduite [het handelen] van de heer Arkel op een bolwerck, alwaer den koninck, de prins,
nevens eenige cavalliers, haerselve met het pistool exerceerde. Wij waeren allen
even seer verwondert, dewijle wij noijt meer soodanigen adressen [personen] hadden
sien scieten als ieder van dit geselscap dede. Bij dese occasie hadden wij tijt van
den koninck op ons gemack te considereren [beschouwen]. Sijn majesteyt is een wel
gemaeckt man, middelbaer [gemiddeld] van gestalte, seer obdrustich [rood, opgezwollen] van aengesicht,
van een marsial wesen [krijgshaftige gesteldheid], sterck van eten en seer soober van dranck. Den prins
is seer aengenaem en blanck van tronie [gezicht], draecht een blanke paruyck [pruik] niet
qualijck in alles aen den heere Van Oudenkerke gelijkenende.
Maendach den 28 meij sijn wij in t’ geselscap van de heer Arkel naer Stade
verreijst van intentie de begraefenisse van den heer grave van Konincxmarck te
besien. Niet tegenstaende dese reijs in een halven dach soude hebben kunne
gescieden, soo waeren wij nochtans genootsaeckt door de contrarie windt [tegenwind] des
nachts buyten te blijve en ons selve in een herreberch te landtwaert met
miserabel tractement, doch tot onse troost met goede bedden, te behelpen.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten