• Nadat zijn schip in het ijs was vastgelopen en gezonken, kwamen gezagvoerder Klaas Hoekstra en zijn bemanning op Groenland terecht, waar ze met sloepen probeerden verder te komen. Het verslag van de tocht vol ontberingen is vastgelegd in Dagverhaal van het verongelukken van het Galjootschip Harlingen, in Straat-Davids. Ondertitel: De togt van de Equipagie met sloepen over en langs het ijs, en overwintering van dezelve in het Noordelijk gedeelte van Groenland.
Den 18 Januarij 1827 vertrokken vijf personen K. Hoekstra, J. Oom, S. Hoekstra, P. Hassing en P. Langenveld, des morgens te half negen uren, met mooi doch koud weer van Niakonak naar Ommenak met de hondeslee, zijnde 10 mijlen afstand, hebbende voor iedere slede 6, 8 a 10 honden. Wij bevonden het ijs zeer veel op elkander geschoven, zoodat wij door de vlakste plaatsen te zoeken, de weg veel moesten verlengen, kwamen dan weder op andere plaatsen daar het ijs zeer zwak was, zoo zwak, dat het als een zee voor de slede op en neder rees. Des avonds half vijf uren bereikten wij Ommenak, werden daar zeer vriendelijk ontvangen, vertellende de koopmans ons, dat wij over ijs gekomen waren, dat daags te voren nog water was. Wij bezochten onze lieden en vonden ze allen gezond, behalven drie, die bevroren geweest, nog niet geheel hersteld waren, doch buiten gevaar. Des anderen daags zouden de hondesleden weder vertrekken, en met eenige proviand, de overige manschappen van Niakonak af, te Ommenak te brengen.
Den 19 Januarij ʼs morgens mooi weer, keerden onze hondesleden naar Niakonak terug, zonder te willen wachten tot dat de koopman eenige provisie konde klaar maken. Voor reden van het schielijk vertrek gaf men, dat wij nu mooi weer hadden en voor den middag nog stormweer zouden hebben, en het ijs zwak zijnde, dan zoude opbreken. Tegen den middag de wind Z.O. haalde dezelve sterk aan. Na den middag stormweer hetwelk het ijs ook deed opbreken. Tegen den avond was het, zoo ver men zien kon, alles water, zoodat het gelukkig was, dat zij vertrokken waren, misschien waren anders, had men naar provisie gewacht, menschen en provisie verloren geweest. De overige manschappen moesten nu weder wachten, tot het digt gevroren, of zulk mooi weer was, dat zij met de sloep konden komen. Van dien tijd tot den 18 Februarij had men zeer ruw weder en de winden veel Zuidelijk, hoewel niet heel koud, enkele dagen zoo zacht, dat het regende. Den 18 Februarij zeer mooi weer hebbende, kwamen onze overige manschappen van Niakonak te Ommenak met de sloep, zijnde: J. Hannema, Arie Rab, Jan de Lange, Jan Visser, Johannes Visser, Jan Park en Jurjen Hoffius, zoodat nu allen, die te Niakonak overwinterd hadden, te Ommenak waren. Wij hielden mooi zacht weer tot in het laatst van Februarij en vele Zuidoostelijke winden, dat ons deed denken, dat er in Europa een harde winter zoude zijn.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten