maandag 26 februari 2024

J.H. Leopold • 27 februari 1890

• De dichter J.H. Leopold hield een reisdagboek bij toen hij in 1890 in Italië was.


27 Februari.
De overgang van Frankrijk in Italië is niet plotseling voor hem, die langs de Corniche reist. Het departement der Alpes Maritimes was niet al te lang geleden nog Italiaansch en heeft zijne vroegere nationaliteit nog niet verloochend. Het landschap neemt te Cannes, te Nice al het karakter aan, dat het in Italië zal blijven behouden; de huizen der oude stadswijken zijn er even hoog en kris en kras door elkaar gebouwd, de straten even nauw en donker en kil, en de bewoners spreken er zooal geen Italiaansch dan toch evenmin Fransch. Zoodat men alleen aan de uithangborden en de taal der gegoede voorbijgangers bemerkt, dat men nu toch Italië is binnengekomen.

's Middags heb ik een wandeling gemaakt, eerst naar de havenpier om een overzicht over de ligging der stad te krijgen. Achter mij de zee helder, zooals een Hollandsch oog niet gewoon is, dat zich dan ook telkens bedriegt in het peilen der diepte, op den bodem wier en bruine rotsen, waar het dieper is, wordt het water licht groen, dat naar den horizont toe donkerder wordt tot blauw en indigo toe. Een bekorend en nimmer vermoeiend gezicht deze deining en het op en neer gaan van het gladde en doorzichtige water. Water? al het afschrikwekkende, de gedachte aan koude, en vochtigheid verdwijnt en overblijft de lust en lokkend verlangen te liggen in deze doorschijnende vloeistof, die blinkt en flikkert van zonneschijn.

Voor mij het overzicht van de stad. Langs den grooten weg aan de kust villa's, het nieuwere gedeelte op de vooruitspringende, lagere heuvel tusschen het groen, daarachter stijgt een hoogere heuvel, geheel bebouwd door de oude stad, grijs en onoogelijk, zoodat de geheele heuvel den indruk maakt van een groote hoop puin. Op de top verheft zich fier en tartend een witte kerk met twee puntige torens. En achter de stad loopt een groote ring bergen, van zee tot zee, met de hoogste top achter de stad. Gedeeltelijk zijn zij met olijven begroeid, hoogerop naakte bruin-vale rotsen, en men moet denken aan de havelooze kleeding der land bewoners, zoo is een versleten kleed van vaal verschoten groen om de bergen geplooid, dat op vele plaatsen de naakte rotsen doorlaat.

Vreemd, zooals in den vreemde, te midden van al het nooit tevoren geziene en gehoorde, de herinnering aan het vaderland den sterksten indruk blijft maken. Want terwijl er wolkjes trokken over de bruine bergtoppen en hunne schaduwen donker over de bruine spitsen gingen, werd ik herinnerd aan de heide en de schaduwen die er over heen schuiven, en lang waren mijn gedachten in het vaderland en ik had een zoet verlang naar de lente daar en de lichte wolkjes over de heide.







Toen ben ik voor de tweede maal langs een anderen weg in de oude stad gegaan. En wat van uit de verte aan een puinhoop deed denken, bleek het dichtbij ook werkelijk te zijn; ik kwam door een wijk, die geheel was ingevallen; geen daken waren op de huizen, de muren waren gedeeltelijk verbrokkeld, alles onbewoond en verlaten. Er kwam een oud vrouwtje. Quando sono cadute queste case, brabbelde ik. Terra mota was het klassieke antwoord. En dan nog beweren dat het Latijn een doode taal is!





Deze oude stad heeft groote aantrekkelijkheid, want zij heeft een schat van schilderachtige straten, lichteffecten en bruine huisjes in de vele winkels van calzolai etc. En het leven van het volk. Op de steilste gangen komt u de houthakker tegen achter zijn beladen muilezel, vrouwen met vaatjes landwijn op het hoofd, die ik op een plaatsje vullen zag door een matrone met verroesten blikken nap uit een groot vat. Alle vrouwen hebben doeken op het hoofd en ook de mannen zijn veelkleurig gekleed; het is het echte Italië van de plaatjes en oleografieën.



's Avonds ben ik nog uitgegaan en heb in een café een concert gehoord van vier Napolitaansche meistreelen, waarvan twee met levendige en koddige gebaren en dans-liedjes voordroegen. Een vooral was de aandacht waard, zijn dikke buik in een nauwe broek gesjord en met een kleurige sjerp bedwongen, een vette gladgeschoren kin en wangen, blinkend van zweet, toegenepen slimme oogjes, een borstelige opgestreken knevel, een vroolijk en slim gezicht, een vroolijkheid, die op uw duiten berekend was.

Ik kwam weer langs de zee terug, die flauw door de telkens bewolkte maan werd beschenen, verderop verdween zij in de grijze nevels, aan de kust schoot gril de witte branding voort, als de donkere strepen der golven braken aan de rotsen. En ik dacht aan Ilion, waar dezelfde zee aan het strand had geslagen en aan den vertoornden Achilles, in den nacht aan de zee zittende.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten