zondag 1 november 2020

Johan Goerée d'Overflacquée • 31 oktober 1918

• Onder het pseudoniem Johan Goerée d'Overflacquée schreef Haagsche Post-eigenaar/hoofdredacteur S.F. van Oss (1868-1949) gedurende twee jaar een dagboek, waarin de dagelijkse beslommeringen van een "welgekleede hagenaar van goeden huize" worden afgewisseld met diens visie op de wereldgebeurtenissen.

Donderdag 31 October. De scholen hier in Den Haag nu op last van de gemeente gesloten, van wege de Spaansche griep; en deze bezoeking hier nu al even erg als elders, en per dag in ons land 1000 lieden aan dezelve stervende, meestal tusschen de 30 en 40, doch kinderen alsook meer bejaarden doorgaans vrij uitgaande. Hetgeen mij, tot op zekere hoogte een troost; alhoewel tellende niet naar jaren, doch naar uiterlijk, mijzelf gerust tot de begin veertigers mag rekenen. Nochtans op raad van mijn vrouw per stoomtram naar Loosduinen ter groentemarkt; alwaar van iemand 30 roode bieten gekocht, ad ƒ 0,37 1/2 per stuk, en dezelve persoonlijk medegenomen, met overstapping op lijn 10, en vandaar een Belgisch soldaat naar mijn huis (ƒ 0,30). En heb nu Jaantje instructie gegeven dagelijks 1 biet te koken, zoodat voor 1 maand ben gedekt. En thuis boodschap van Notaris Vlek, met verzoek in zake hypotheek bij hem te komen; hetwelk doende, vernam hij 1e hyp. op prima pand voor 65 mille, ad 4 3/4 ten honderd; en aldus afgesproken. En wegens de resteerende 5 mille naar Mr. Willemse, denwelke gepolst over belegging in Marken of Kronen; doch hij mij zulks ontraden, zeggende de Marken naar 1 kwartje, en de Kronen zeker nog wel 1 dubbeltje; zullende de beide Keizers volgens Z. Ed. beslist weg moeten, en Bolsjewix op komst, vast en zeker. En wat Oostenrijk betreft op de Witte vernomen hetzelve reeds voor goed opgelost, zoodat mij afvraag wie nu de Kronen zal betalen; en is het een waar geluk mijn Julirente bijtijds van de hand gedaan, ofschoon mij niet ontveins zulks bloot toeval, en geen behendigheid mijnerzijds.

Vrijdag 1 November. [...] En mijn baard heden erg stoppelig; zijnde dit de derde dag van den barbier met absentie, wegens griep; en bedenkelijk grijs, zoodat mijn vrouw gezegd ik er uitzie als een oude vent, en zoo niet kan rondloopen. Maar geen lust gevoelende mij in barbierswinkels aan besmetting bloot te stellen; en ten slotte Amalia bij Marinus een veiligheidsmes gaan leenen. Doch moet van deze nieuwmodische Amerikaansche bedenkselen niets hebben, en stel ik scheren ten achter bij de regelen der gezondheid. Waarover sprekende aan ons tafeltje iedereen mij gelijk gaf; en Muffelmans van oordeel ik mijn baard dien te laten doorgroeien en zulks volgens hem de waardigheid mijns uiterlijks te verhoogen, en begint hetzelve te gelijken op een raadsheer, hem welbekend. [...]

Geen opmerkingen:

Een reactie posten