• Hidde Dirks Kat (1747-1824) was een nederlandse walvisvaarder die in 1777 schipbreuk leed bij Groenland. Zijn ervaringen tijdens deze schipbreuk en de vele ontberingen die hij moest doorstaan tijdens de hierop volgende overlevingstocht, heeft Kat opgetekend in een dagboek.
Den 17 November. Ik wist de Wilden in dien tijd te beduiden, dat zij tabak voor mij moesten halen; vermits ik wist, dat er, het zij van nabij, het zij op eenen verren afstand, Christenen op deze kusten moesten wonen. Op sterk aanstaan besloten zij eindelijk hiertoe en namen de moeijelijke reis met hunne snel varende schuitjes aan. Zij gaven mij te verstaan, dat ik schrijven moest. Ik gebruikte daartoe een wit Robbevel en schreef daarop mijnen naam, met vermelding van mijnen toestand, met Robbenbloed.
Ik gaf aan de aanzienlijksten in huis mijn horologie, voorzien zijnde van eene gedreven kas, waarop zij zeer gesteld schenen, tot een geschenk. Hierop gingen zij naar de volkplanting op reis.
Heden ontving ik eenen brief van mijnen Stuurman, die mij meldde, dat Kommandeur MARTEN JANZEN en JELDERT JANS DE GROOT bij hem waren geweest. Zij waren gelukkig om Kaap Vaarwel met twee vrouwe-booten heengekomen.
Doordien de Wilden met deze snelvarende schuitjes in den tijd van 12 uren 20 mijlen kunnen afroeijen, zoo kan men daaruit opmaken, welk een eind weegs zij konden afgelegd hebben, toen zij, na een tijdsbestek van drie dagen, weder terugkwamen. Zij lieten volstrekt niet blijken, dat zij iets voor ons hadden en droegen hunne schuitjes naar hunne woning, waaruit zij mij, uit het achtereinde, eenen brief, benevens pennen, inkt, papier en tabak overreikten. Dit alles kwam van eenen Hernhutter met name JAN SIBRANDS. Het lezen van den Hoogduitschen brief, die door een' Christen geschreven was, veroorzaakte ons groote blijdschap. Dezelve is naauwelijks te beschrijven. Bij dien brief ontvingen wij tevens vierentwintig Eendvogels, die ons grootelijks verkwikten. Doch, wegens gebrek aan zout, waren dezelve min smakelijk. Wij namen daarvoor in plaats Robbenbloed met zout water gekookt, hetgeen ons echter in 't geheel niet voldeed.
De brief van den Duitschen broeder behelsde, dat wij ons onder goede Wilden bevonden; hebbende zij last gegeven aan dezelve, om ons, wanneer de gelegenheid gunstig was, bij hem te brengen. Uit hoofde van slecht weêr en harde vorst bleven wij, na de ontvangst van dien brief, er nog tot den 19 October (No 28.) wanneer wij in den ochtendstond, bij goed weder, met eene vrouwen-boot, onder het geleide van verscheidene mannen en vrouwen, die deels in onze boot, deels in afzonderlijke schuitjes nevens ons roeiden, vertrokken. Des avonds waren wij bijna dood gevroren. Wij kwamen echter in den nacht bij andere Wilden om de Noord behouden aan land. Een der Wilden gaf ons te verstaan, dat hij een Christen was, met name LODEWIJK. Hij bragt ons in den nacht in zijn huis, zijnde hetzelve van het vroeger omschreven maaksel. In dit huis woonden verscheidene huisgezinnen. Ik beschouwde dit alles met verwondering. Aan een' pilaar, waarop het huisdak rustte, zag ik onder andere Duitsche zaken een vaderlandsch spiegeltje. Dit verrukte ons ten hoogste. Het huis verder in oogenschijn nemende vond ik voorts, aan denzelfden pilaar, maar tot mijne droefheid, eene Hoogduitsche Courant. Een mijner vier mannen dezelve lezende vernam ik daaruit, tot mijn innig leedwezen, dat mijn zwager, Kapitein KORNELIS HIDDES, van Amsterdam uitgevaren naar de Middellandsche Zee, door den Turk genomen, en te Larassy in Turkije opgebragt was. Dit verdubbelde mijne smart. Kort daarna kwam de Duitsche broeder JAN SIBRANDS bij mij in huis en verwelkomde mij met groote liefde. Hij nam mij mede naar zijn huis, dat, gelijk hier te lande, van steenen gebouwd was, doch klein, bevattende drie vertrekken. Zijne vrouw reinigde mij van het ongedierte en gaf mij een schoon hemd, dat mij zeer verkwikte. Hier waren drie Duitsche Hernhutters, van welke twee gehuwd waren, hebbende één kind. Wie zal zich een duidelijk begrip vormen van de streelende gewaarwording, welke mijn afgemat ligchaam nu alreede te beurt viel! Dit is in waarheid onbeschrijfelijk. – Eerst verwelkomden zij mij met een glaasje liqueur, daarna in den nacht met melkspijs, welke wij met zilveren lepels aten – vervolgens sliep ik op een zacht bed van veren. – Ach! hoeveel dankbaarheid gevoelde ik wegens dat alles jegens den goeden barmhartigen God, die ons tot dus verre door zijne genade geleid had. Ik genoot dezen nacht goede rust.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten