zondag 12 november 2017

Omer Karel De Laey -- 13 november 1903

Omer Karel De Laey (1876-1909) was een Vlaamse literator. In 1903 hield hij een dagboek bij tijdens een reis door Italië.

Firenze, Woensdag 13 November 1903.
Lijk een schicht, ben ik door Zwitserland gevlogen, omdat het daar even mistachtig en nog kouder, was dan in onze Vlaamsche winter-terra desolata. Opeens, omtrent den Gotthard, dunde de nevel en, in een draai van de bane, lag een hooge bergtop, witbesneeuwd in de zonne. Bij 't eerste zicht, scheen dit een droom. Dan wierd de lucht donkerblauw en de Alpen stonden, in reke of wijds en zijds uiteengesmeten, lijk een kegelspel. Tot aan Milano toe, van tijd tot tijd, naakte rotsen, met spleten vol sneeuw en, in de dalen, groene waterloopen over een bed van dikke keien, lijk doodskoppen. Naar Venezia reisde ik in de beste gesteltenis, onder een hemel zuiver zonder weerga. De fel overdreven vermaardheid der Dogenstad houdt stand, omdat Wagner er, in een der minst bouwvallige paleizen, den geest gaf en, nog meer misschien, omdat madame de Staël Corinne geschreven heeft. Met der daad, is de oude bakermat der Oostersche zeemacht vuil, arm, eng en, 's avonds, duister lijk een rooverskuil. Mijn aangenaamste stonde was deze van 't vertrekken, omdat ik den poel, achter den rug had en, onder weg, in Sint Jeremiaskerk, den uitvaart zag van een kind. Vijftien of twintig meisjes, in 't wit gekleed, kwamen met den pastoor, de missedieners, twee vrouwen en een hoog koperen kruis, de kerke binnen. Het wemelde van bloemkronen, tusschen de waskeersen en al die pekzwarte kinderoogen, loechen onder hunne zwarte wimpers. Op de lippen van den padre zelf, speelde een bescheiden, jolig geglim. De kist rustte, in een rood laken gewonden, op een gewrongen linnen doek, met zwierig gebaar, over de schouders der jonge draagsters geslingerd en, als de stoet naar de zwarte gondola trok, stonden de menschen, langs de bane, blootshoofds stil en monkelden. Zoo verbeeld ik mij de ware reize, naar den Hemel. Later, in de Corriere della sera, las ik over minister Rosano's dood: La morte ha sempre una grande poesia en, te Firenze, langs de straten, waren bambini aan het zingen vóór een reeks tentoongestelde liedjes:
Mia madre e morta,
Me l'han seppelita,
Venuti son gli angeli,
Me l'hanno rapita.

Quando, una sera,
Mi benedisse,
Baciommi in fronte
E ‘Addio’ mi disse.
Ik heb dit Canzonetta di dolore gekocht en zit het te vergelijken met onze noordsche, zwijgende, stomme droefgeestigheid. Vreugde en zang, bloemen en blauwe lucht ecco Firenze. De lieden leven hier, dunkt het mij, nader het Paradijs dan wij en er zal hun zeker veel vergeven worden, omdat zij veel liefde voelen per la grande poesia.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten