• Sylvia Plath (1932-1963) was een Amerikaanse dichteres, die ook een bekend dagboek bijhield. Meer hier.
Today is the first of August. It is hot, steamy and wet. It is raining. I am tempted to write a poem. But I remember what it said on one rejection slip: After a heavy rainfall, poems titled RAIN pour in from across the nation.
I love people. Everybody. I love them, I think, as a stamp collector loves his collection. Every story, every incident, every bit of conversation is raw material for me. My love's not impersonal yet not wholly subjective either. I would like to be everyone, a cripple, a dying man, a whore, and then come back to write about my thoughts, my emotions, as that person. But I am not omniscient. I have to live my life, and it is the only one I'll ever have. And you cannot regard your own life with objective curiosity all the time ...
With me, the present is forever, and forever is always shifting, flowing, melting. This second is life. And when it is gone it is dead. But you can't start over with each new second. You have to judge by what is dead. It's like quicksand ... hopeless from the start. A story, a picture, can renew sensation a little, but not enough, not enough. Nothing is real except the present, and already, I feel the weight of centuries smothering me. Some girl a hundred years ago once lived as I do. And she is dead. I am the present, but I know I, too, will pass. The high moment, the burning flash, come and are gone, continuous quicksand. And I don't want to die.
zondag 31 juli 2016
Jan Bouwer -- 30 juli 1943
• De Nederlandse journalist Jan Bouwer zat tijdens de bezetting door de Japanners ondergedoken in Bandoeng. Zijn dagboek uit die tijd is gepubliceerd onder de titel Het vermoorde land.
Vrijdag, 30 juli
Ook de lijst van Indo-Europese vrouwen uit de groepen 1 en 2, die moesten worden geïnterneerd, is op het stadhuis spoorloos verdwenen. Het is weer een hopeloze warboel. Dat was wel te voorzien, omdat er voor nóg meer vrouwen in het kamp eenvoudig geen plaats meer is. Vele nieuw-aangekomenen moeten onder de blote hemel slapen. De gaarkeukens, die het eten leveren, zijn al evenmin in staat om op korte termijn aan een plotseling gestegen vraag te voldoen. Het personeel van het stadhuis heeft aan vele Indo-Europese vrouwen, die om inlichtingen kwamen vragen, de raad gegeven om maar 'op eigen risiko' te proberen buiten het kamp te blijven. De toestanden in het getto tarten iedere beschrijving. Tussen totok- en Indo-vrouwen hebben - naar men zegt - komplete vechtpartijen plaatsgehad, waaraan zelfs de Kenpeitai [Japanse militaire politie] te pas moest komen. Het is niet verwonderlijk, dat vele Indo-Europese vrouwen hebben besloten om onder te duiken. Vandaar het grote aantal verhuizingen, ondanks het nog steeds geldende verhuisverbod. De vreemdste gevallen doen zich voor in families, die uit elkaar worden gerukt, omdat de leden tot verschillende groepen behoren. Moeder is b.v. Indonesische, maar met een totok [niet-Indonesiër] getrouwd. De kinderen behoren volgens de regels tot groep 4 en zouden dus vrij moeten blijven. Maar nee: tóch een oproep. De kinderen gaan het kamp in en moeder - al oud - blijft alleen achter. En dit is nog maar één geval.
Een aardbeving, die onlangs Midden- en Oost-Java trof, heeft vele slachtoffers geëist en grote schade aangericht, die op het ogenblik door de chef-staf gen.[eraal] Kokubu in ogenschouw wordt genomen. Het treinverkeer met het oosten is gestremd. Iedere dag melden de bladen meer slachtoffers.
Benito Mussolini is afgezet. Het bewind in Italië is door maarschalk Badoglio overgenomen. Een spoedige capitulatie van de Italianen schijnt niet tot de onmogelijkheden te behoren. De Italianen hier in de stad leven in angst voor spoedige internering. De Duitsers zijn door de Japanners bijeengeroepen en hebben een dokument moeten tekenen, waarin zij beloven, dat zij de van de bezetters ontvangen steungelden binnen een half jaar zullen terugbetalen. Een Japanner sprak de bijeenkomst toe en zei o.m.: 'Europa staat aan de vooravond van 1918'. De Duitse consul te Moekden, een zekere Herr Ram, is op Java. Toen hij dezer dagen met Bandoengse nazi's vergaderde, waren de Italianen niet uitgenodigd.
Vrijdag, 30 juli
Ook de lijst van Indo-Europese vrouwen uit de groepen 1 en 2, die moesten worden geïnterneerd, is op het stadhuis spoorloos verdwenen. Het is weer een hopeloze warboel. Dat was wel te voorzien, omdat er voor nóg meer vrouwen in het kamp eenvoudig geen plaats meer is. Vele nieuw-aangekomenen moeten onder de blote hemel slapen. De gaarkeukens, die het eten leveren, zijn al evenmin in staat om op korte termijn aan een plotseling gestegen vraag te voldoen. Het personeel van het stadhuis heeft aan vele Indo-Europese vrouwen, die om inlichtingen kwamen vragen, de raad gegeven om maar 'op eigen risiko' te proberen buiten het kamp te blijven. De toestanden in het getto tarten iedere beschrijving. Tussen totok- en Indo-vrouwen hebben - naar men zegt - komplete vechtpartijen plaatsgehad, waaraan zelfs de Kenpeitai [Japanse militaire politie] te pas moest komen. Het is niet verwonderlijk, dat vele Indo-Europese vrouwen hebben besloten om onder te duiken. Vandaar het grote aantal verhuizingen, ondanks het nog steeds geldende verhuisverbod. De vreemdste gevallen doen zich voor in families, die uit elkaar worden gerukt, omdat de leden tot verschillende groepen behoren. Moeder is b.v. Indonesische, maar met een totok [niet-Indonesiër] getrouwd. De kinderen behoren volgens de regels tot groep 4 en zouden dus vrij moeten blijven. Maar nee: tóch een oproep. De kinderen gaan het kamp in en moeder - al oud - blijft alleen achter. En dit is nog maar één geval.
Een aardbeving, die onlangs Midden- en Oost-Java trof, heeft vele slachtoffers geëist en grote schade aangericht, die op het ogenblik door de chef-staf gen.[eraal] Kokubu in ogenschouw wordt genomen. Het treinverkeer met het oosten is gestremd. Iedere dag melden de bladen meer slachtoffers.
Benito Mussolini is afgezet. Het bewind in Italië is door maarschalk Badoglio overgenomen. Een spoedige capitulatie van de Italianen schijnt niet tot de onmogelijkheden te behoren. De Italianen hier in de stad leven in angst voor spoedige internering. De Duitsers zijn door de Japanners bijeengeroepen en hebben een dokument moeten tekenen, waarin zij beloven, dat zij de van de bezetters ontvangen steungelden binnen een half jaar zullen terugbetalen. Een Japanner sprak de bijeenkomst toe en zei o.m.: 'Europa staat aan de vooravond van 1918'. De Duitse consul te Moekden, een zekere Herr Ram, is op Java. Toen hij dezer dagen met Bandoengse nazi's vergaderde, waren de Italianen niet uitgenodigd.
woensdag 27 juli 2016
Femke Halsema -- 28 juli 2006
• Femke Halsema (1966) bracht in 2006 - ze was toen fractievoorzitter van GroenLinks - op uitnodiging van Kinderstem/Cordaid een bezoek aan India, na een eerder bezoek dat jaar aan het welvarende deel van het land. Voor NRC Handelsblad hield ze tijdens dat bezoek een 'Hollands dagboek' bij.
[27 juli]
Vrijdag [28 juli]
Om 6 uur met de trein naar Chennai (Madras) in de Golf van Bengalen. Daar worden we opgehaald door Paul Sunder Singh die, als partner van Cordaid, de noodhulp aan Tsunami-slachtoffers coördineert. Hij neemt ons mee naar de vissersdorpen. Alle bamboehutten zijn weggevaagd, de huisjes die het hielden zijn daarna door de lokale overheid platgewalst. Voor de overheid was de Tsunami een geluk bij een ongeluk omdat de grond nu wordt gebruikt voor uitbreiding van de haven. De slachtoffers hebben anderhalf jaar gebivakkeerd in een plastic tentenkamp op afgelegen, laagliggend terrein. In de moessontijd dreven alle vuilnis en menselijke uitwerpselen de tenten in. Inmiddels zijn zij opgevangen in een kamp met stenen huisjes. Sommige huizenblokken zijn goed omdat er afwatering is en een gedeeld toilet (per twaalf gezinnen). De sfeer in het kamp is gewelddadig. Mensen vechten om toegang tot een toilet. De vissers vegeteren omdat dit kamp negen kilometer uit de kust is gebouwd en niemand geld heeft voor de bus. Het is een troosteloze bende en de trotse stickers van de Europese Unie die op sommige deuren zijn geplakt, maken het er niet beter op.
Tegen zeven uur met de auto opgehaald door onze volgende gastheer. Hij brengt ons naar Pondicherry, een vissersplaats ten zuiden van Chennai, waar de Tsunami ook heeft huisgehouden.
Zaterdag [29 juli]
De gastheer is een Dalit (een ‘onaanraakbare’), en een trotse. Terwijl hij ons langs de projecten voor Tsunami-slachtoffers leidt, vertelt hij met woede over het lot van de ongeveer 200 miljoen ‘outcasts’ die India rijk is. Hoewel de discriminatie van Dalits officieel is verboden, zit de kastenhiërarchie in alle vezels van de Indiase samenleving. Vrijwel iedereen die wij ontmoeten is een Dalit en dat betekent dat hij geen toegang heeft tot de tempels, alleen het meest vieze werk mag doen, met de nek wordt aangekeken en straffeloos in elkaar kan worden geslagen of verkracht. Toen ik in maart met de andere fractievoorzitters sprak met de Nationale Mensenrechtencommissie, werd het probleem van de Dalits weggewuifd onder verwijzing naar het officiële overheidsstandpunt. Juist deze ontkennende reactie is een deel van het probleem, terwijl ook de internationale gemeenschap (en Nederland) het onrecht van de Indiase apartheid verwaarloost.
In Pondicherry krijgen de vissersvrouwen microkredieten. Zij zetten kleine bedrijfjes op, sparen voor wederopbouw en onderwijs van hun kinderen. De vrouwen vertellen eigenlijk blij te zijn met de Tsunami. Hier krijgen mensen voor het eerst de kans om zich te ontwikkelen.
In de namiddag rijden we terug naar Chennai en vliegen van daaruit naar Hyderabad, de hoofdstad van de staat Andra Pradesh voor de rest van ons programma. Ebru en ik zijn ontdaan van wat we hebben gezien en met zijn vieren gieten we daar ’s avonds laat in het hotel de nodige drank overheen.
[27 juli]
Vrijdag [28 juli]
Om 6 uur met de trein naar Chennai (Madras) in de Golf van Bengalen. Daar worden we opgehaald door Paul Sunder Singh die, als partner van Cordaid, de noodhulp aan Tsunami-slachtoffers coördineert. Hij neemt ons mee naar de vissersdorpen. Alle bamboehutten zijn weggevaagd, de huisjes die het hielden zijn daarna door de lokale overheid platgewalst. Voor de overheid was de Tsunami een geluk bij een ongeluk omdat de grond nu wordt gebruikt voor uitbreiding van de haven. De slachtoffers hebben anderhalf jaar gebivakkeerd in een plastic tentenkamp op afgelegen, laagliggend terrein. In de moessontijd dreven alle vuilnis en menselijke uitwerpselen de tenten in. Inmiddels zijn zij opgevangen in een kamp met stenen huisjes. Sommige huizenblokken zijn goed omdat er afwatering is en een gedeeld toilet (per twaalf gezinnen). De sfeer in het kamp is gewelddadig. Mensen vechten om toegang tot een toilet. De vissers vegeteren omdat dit kamp negen kilometer uit de kust is gebouwd en niemand geld heeft voor de bus. Het is een troosteloze bende en de trotse stickers van de Europese Unie die op sommige deuren zijn geplakt, maken het er niet beter op.
Tegen zeven uur met de auto opgehaald door onze volgende gastheer. Hij brengt ons naar Pondicherry, een vissersplaats ten zuiden van Chennai, waar de Tsunami ook heeft huisgehouden.
Zaterdag [29 juli]
De gastheer is een Dalit (een ‘onaanraakbare’), en een trotse. Terwijl hij ons langs de projecten voor Tsunami-slachtoffers leidt, vertelt hij met woede over het lot van de ongeveer 200 miljoen ‘outcasts’ die India rijk is. Hoewel de discriminatie van Dalits officieel is verboden, zit de kastenhiërarchie in alle vezels van de Indiase samenleving. Vrijwel iedereen die wij ontmoeten is een Dalit en dat betekent dat hij geen toegang heeft tot de tempels, alleen het meest vieze werk mag doen, met de nek wordt aangekeken en straffeloos in elkaar kan worden geslagen of verkracht. Toen ik in maart met de andere fractievoorzitters sprak met de Nationale Mensenrechtencommissie, werd het probleem van de Dalits weggewuifd onder verwijzing naar het officiële overheidsstandpunt. Juist deze ontkennende reactie is een deel van het probleem, terwijl ook de internationale gemeenschap (en Nederland) het onrecht van de Indiase apartheid verwaarloost.
In Pondicherry krijgen de vissersvrouwen microkredieten. Zij zetten kleine bedrijfjes op, sparen voor wederopbouw en onderwijs van hun kinderen. De vrouwen vertellen eigenlijk blij te zijn met de Tsunami. Hier krijgen mensen voor het eerst de kans om zich te ontwikkelen.
In de namiddag rijden we terug naar Chennai en vliegen van daaruit naar Hyderabad, de hoofdstad van de staat Andra Pradesh voor de rest van ons programma. Ebru en ik zijn ontdaan van wat we hebben gezien en met zijn vieren gieten we daar ’s avonds laat in het hotel de nodige drank overheen.
dinsdag 26 juli 2016
Jan Bolsius -- 27 juli 1778
• Jan Bolsius was een 18de-eeuwse chirurgijn uit Den Bosch, die een journaal bijhield van allerlei operaties en ziektegevallen. Het onderstaande fragment beschrijft het geval van een meisje dat werd geboren zonder anus.
1778 den 12 may wierd 'er een dogterke gebooren zijnde den anus geslooten. Hetwelke men niet en heeft ontdekt, dan als het kind ontrent twaalf dagen oud was, want de faecis ontlasten zig door de vagina. De heer Van der Haar heeft aan dit kint, agt weeken oud zijnde, d'operatie in deser voegen gedaan: een pincette ofte ordinaar verbind tangsken door de vagina inbrengende voelde men duydelijk des selfs punten op de plaats daar den anus natuurlijk zijn moest. Met een regt mesje daar dan een wonde maakende en het tangsken door mij vastgehouden wat aanstootende kwaamen des selfs punten door de nuuwe gemaakte wonde uyt. In dese punten een turonde [staafje] vast nemende, trok men het tangsken te rug en de wonde was dan met de turonde op gevult. Men ondersteunden se met een kleefpleyster en Tband en dit verband bleef twee daagen.
Ik hebbe dan nog twee ofte drie daagen een turonde, twee dwerse vingeren lang, van buyten in de wonde gebrogt volgens den loop van den intest. Met d'ontlasting hadde altijd door de vagina gecontinueert. By uytneemingen van de turonde quam er ook faecis door de gemaakte opening. Op den vijfden dag naar d'operatie bragt ik er een van theeloot [bladlood] gemaakt pijpjen in ontrent zoo lang als de turonde en de dikte van een schrijfpen. Hier door ontlasten zig de faecis; 'er quam ook zomtijds urine door en faecis door de vagina. Dit pijpjen 'er veertien daagen in geweest zijnde was de wonde volkoomen gecicatriseert [verlittekend]. Ik nam het 'er dan uyt en de faecis ontlasten dan het meesten door den anus, dog altijd nog een weynig door de vagina, alsmede d'urine 't meest door de vagina en ook een weynig door den anus.
Het kint was van kort na de geboorte altijd teer en swak geweest en stierf den 27 juli 1778.
1778 den 12 may wierd 'er een dogterke gebooren zijnde den anus geslooten. Hetwelke men niet en heeft ontdekt, dan als het kind ontrent twaalf dagen oud was, want de faecis ontlasten zig door de vagina. De heer Van der Haar heeft aan dit kint, agt weeken oud zijnde, d'operatie in deser voegen gedaan: een pincette ofte ordinaar verbind tangsken door de vagina inbrengende voelde men duydelijk des selfs punten op de plaats daar den anus natuurlijk zijn moest. Met een regt mesje daar dan een wonde maakende en het tangsken door mij vastgehouden wat aanstootende kwaamen des selfs punten door de nuuwe gemaakte wonde uyt. In dese punten een turonde [staafje] vast nemende, trok men het tangsken te rug en de wonde was dan met de turonde op gevult. Men ondersteunden se met een kleefpleyster en Tband en dit verband bleef twee daagen.
Ik hebbe dan nog twee ofte drie daagen een turonde, twee dwerse vingeren lang, van buyten in de wonde gebrogt volgens den loop van den intest. Met d'ontlasting hadde altijd door de vagina gecontinueert. By uytneemingen van de turonde quam er ook faecis door de gemaakte opening. Op den vijfden dag naar d'operatie bragt ik er een van theeloot [bladlood] gemaakt pijpjen in ontrent zoo lang als de turonde en de dikte van een schrijfpen. Hier door ontlasten zig de faecis; 'er quam ook zomtijds urine door en faecis door de vagina. Dit pijpjen 'er veertien daagen in geweest zijnde was de wonde volkoomen gecicatriseert [verlittekend]. Ik nam het 'er dan uyt en de faecis ontlasten dan het meesten door den anus, dog altijd nog een weynig door de vagina, alsmede d'urine 't meest door de vagina en ook een weynig door den anus.
Het kint was van kort na de geboorte altijd teer en swak geweest en stierf den 27 juli 1778.
maandag 25 juli 2016
Cornelis Rijnsdorp -- 26 juli 1946
• Cornelis Rijnsdorp (1894-1982) was een Nederlands schrijver en recensent. Van 1940 t/m 1950 hield hij een 'literair dagboek' bij.
26 juli 1946
Wie weinig tijd heeft en wiens lezen weinig meer is dan een haastige wandeling langs een gedekte tafel, krijgt dikwijls in zijn even opnemen en inkijken een sterkere indruk van een boek of tijdschrift dan bij rustige lezing thuis, waar gewekte verwachtingen vaak verdwijnen.
Iets anders is de suggestie die van een, 'n eenheid vormende, goede dichtbundel uitgaat en die niet alleen eenheid in rijk-geschakeerde zielsavonturen kan suggereren, maar tevens een illusie van volledigheid en uitvoerigheid kan geven, terwijl het boekje welbezien niets anders dan fragmentarische lyriek bevat.
Waarom moet het altijd het lijden zijn dat ons geestelijk mooi maakt? In de hemel zal het blij wezen onze schoonheid zijn.
Het beetje dat men beleefd heeft, het beetje dat men gelezen heeft, beheert men aandachtig en zuinig, want men moet het ermee doen. Bij iedere nieuwe optekening in dit dagboek voelt men zich opnieuw in genegenheid daaraan verbonden.
26 juli 1946
Wie weinig tijd heeft en wiens lezen weinig meer is dan een haastige wandeling langs een gedekte tafel, krijgt dikwijls in zijn even opnemen en inkijken een sterkere indruk van een boek of tijdschrift dan bij rustige lezing thuis, waar gewekte verwachtingen vaak verdwijnen.
Iets anders is de suggestie die van een, 'n eenheid vormende, goede dichtbundel uitgaat en die niet alleen eenheid in rijk-geschakeerde zielsavonturen kan suggereren, maar tevens een illusie van volledigheid en uitvoerigheid kan geven, terwijl het boekje welbezien niets anders dan fragmentarische lyriek bevat.
Waarom moet het altijd het lijden zijn dat ons geestelijk mooi maakt? In de hemel zal het blij wezen onze schoonheid zijn.
Het beetje dat men beleefd heeft, het beetje dat men gelezen heeft, beheert men aandachtig en zuinig, want men moet het ermee doen. Bij iedere nieuwe optekening in dit dagboek voelt men zich opnieuw in genegenheid daaraan verbonden.
zondag 24 juli 2016
Calamity Jane -- 25 juli 1893
• Van Calamity Jane (Martha Jane Canary, 1852-1903) zijn enige brieven en dagboekfragmenten bewaard gebleven (waarvan de echtheid niet vaststaat). Het dagboek was gericht aan haar dochter Janey (Jean Irene O'Neil), die ze na haar geboorte afstond voor adoptie, en die ze nooit heeft teruggezien.
July 25, 1893
I am leaving next month to join Bill Cody's Wild West Show. I suppose you will wonder what I will be doing then. I ride a horse bareback, standing up shoot my old Stetson hat twice after throwing it in the air before it falls back on my head. I will do all kind of tricks on horse back, shooting stunts and soon when the show gets east maybe you and your daddy Jim O'Neil will be there to see me. Of course you won't know who I am but I will know you are my own little girl, although you are grown up. I must tell you something I just bought from Joe Stager 320 (1/2 section) (320 acres) up Canyon Creek seven or eight miles west of Billings. I have a cabin of logs on it. Paid one dollar per acre to Joe for it. I have always wanted a home to come back to a roof over my head that I can call my home. There is a shack not very far from my hut and a bunch of outlaws living there. I cook lots of things for them they pay me well for everything. What they do is none of my business. I don't disturb them any, let sleeping dogs lie, is my motto, some people say they are horse thieves. If they are I am not running any risk snooping — I baked them two dozen loaves of bread this week eight cakes, fifteen mince pies. They paid me fifty cents a pie, twenty cents a loaf for bread, and one dollar a cake. I am going to write down my receipts for you. Maybe some day you might like to know if I could cook or not. I am proud of my cooking, especially of my fish dishes cakes and pies. I made up receipts and try them out on these outlaws across the way. First I will give you my--
TWENTY YEAR CAKE
25 eggs beaten separate
2 1/2 lbs. sugar
2 1/2 lbs. flour
2 1/2 lbs butter
7 1/2 lbs seeded raisins
1 1/2 lbs citron cut very fine
5 lbs currants
pint brandy
1/4 oz. cloves
lb oz. cinnamon
2 oz. mace
2 oz. nutmeg
2 teaspoons yeast powder
or
2 teaspoons soda and 3 cream of tartar
This cake is unexcelled and will keep to the last crumb twenty years. Pour over cakes while still warm the pint of brandy. Seal in tight crock. This will make 3-cakes eight lbs each. And now for my yeast which I make the best bread in the world. Sometime you try this for yourself and think of me. I call it--
BEST YEAST lN THE WORLD
Monday morning, boil one pint of hops in two gallons of water for one half hour. Strain in a crock and let stand till luke warm add 2 tea- spoons salt and half pint flour also half pint brown sugar. Stir well. On Wednesday add 3 lbs boiled mashed potatoes, stir let stand till Thursday, strain into stone jugs, leave corks loose stirring occasionally and keep near fire. Must be 2 weeks old before using. Then keep in cool place. lt improves with age. Shake jug before using but remove cork before shaking and hold palm of hand over spout to prevent yeast escaping. This receipt makes the grandest bread.
And now for my—
HORSERADlSH SAUCE
A cup grated horseradish
2 tablespoons white sugar
half teaspoon salt
1/2 pints cold vinegar bottle and seal and to make the sauce take 2 table spoons of the above add desert spoon olive oil or melted butter or cream and one spoon prepared mustard. This sauce is delicious.
ln making omelets, beat 4 eggs — 12 strokes is the magic number, too much beating makes the omelet have a thin look. Add 3 tbs milk for each egg — add to yolks the salt pepper and lastly the whites beaten stiff.
Have skillet hot. Never use but 4 eggs to an omelet. Make as many as necessary but only four and add to the whites 1 teaspoon baking powder. When ready to serve, add chicken, ham or any kind of ground meat between the folds— previously cooked and hot or vegetables may be added between the omelet folds, cooked and ready to serve. Grease pan with butter before frying or baking omelet. Butter size walnut. Add baking powder to whites.
Some friends brought me from Missouri pecan nuts which I shell and roll into tiny pieces and often I sprinkle the nut crumbs between the omelet folds or in pan cake dough and call them Nut and Potato pan cakes. I use 1/2 cup mashed potatoes, 1/2 cup butter 1/2 cup of broken nut meats, 2 eggs 1 1/2 cups milk enough flour to make batter in which has been sifted 2 1/2 tea spoons baking powder. Everybody likes these served with maple syrup and butter and fried ham or bacon. lf you want to put away a ham for sometime after cutting off some — rub it with corn meal and it will keep without becoming rancid. When fixing Mackerel or Salmon pour fish in baking dish cover with cracker crumbs and heavy cream and bake 30 minutes in hot oven. This fish l call Mackerel Supreme or Salmon High Brow. All biscuit or bread should be pricked with a fork before putting in an oven.
I can't think of any more receipts just now but later on I must tell you about John Tinkler —— recorder - He is a very kind man and said he would help me with my will whenever I want to make one for you. I haven't much but I want you to have my ranch up Canyon Creek also a few keep sakes and pictures. You are all I have.
Now next time I will write from somewhere in the east with Buffalo Bill Cody.make batter in which has been sifted 2I/z tea spoons baking powder. everybody likes these served with maple syrup and butter and fried ham or bacon. lf you want to put away a ham for sometime after cutting off some— rub it with corn meal and it will keep without becoming rancid. When fixing Mackerel or Salmon pour fish in baking dish cover with cracker crumbs and heavy cream and bake 30 minutes in hot oven. This fish l call Mackerel Supreme or Sal- mon High Brow. All biscuit or bread should be pricked with a fork before putting in an oven. l can't think of any more receipts just now but later on l must tell you about John Tinkler—— recorder- He is a very kind man and said he would help me with my will whenever l want to make one for you. l haven't much but l want you to have my ranch up Canyon Creek also a few keep sakes and pictures. You are all l have. Now next time l will write from somewhere in the east with Buffalo Bill Cody. Good night darling. Good night darling.
July 25, 1893
I am leaving next month to join Bill Cody's Wild West Show. I suppose you will wonder what I will be doing then. I ride a horse bareback, standing up shoot my old Stetson hat twice after throwing it in the air before it falls back on my head. I will do all kind of tricks on horse back, shooting stunts and soon when the show gets east maybe you and your daddy Jim O'Neil will be there to see me. Of course you won't know who I am but I will know you are my own little girl, although you are grown up. I must tell you something I just bought from Joe Stager 320 (1/2 section) (320 acres) up Canyon Creek seven or eight miles west of Billings. I have a cabin of logs on it. Paid one dollar per acre to Joe for it. I have always wanted a home to come back to a roof over my head that I can call my home. There is a shack not very far from my hut and a bunch of outlaws living there. I cook lots of things for them they pay me well for everything. What they do is none of my business. I don't disturb them any, let sleeping dogs lie, is my motto, some people say they are horse thieves. If they are I am not running any risk snooping — I baked them two dozen loaves of bread this week eight cakes, fifteen mince pies. They paid me fifty cents a pie, twenty cents a loaf for bread, and one dollar a cake. I am going to write down my receipts for you. Maybe some day you might like to know if I could cook or not. I am proud of my cooking, especially of my fish dishes cakes and pies. I made up receipts and try them out on these outlaws across the way. First I will give you my--
TWENTY YEAR CAKE
25 eggs beaten separate
2 1/2 lbs. sugar
2 1/2 lbs. flour
2 1/2 lbs butter
7 1/2 lbs seeded raisins
1 1/2 lbs citron cut very fine
5 lbs currants
pint brandy
1/4 oz. cloves
lb oz. cinnamon
2 oz. mace
2 oz. nutmeg
2 teaspoons yeast powder
or
2 teaspoons soda and 3 cream of tartar
This cake is unexcelled and will keep to the last crumb twenty years. Pour over cakes while still warm the pint of brandy. Seal in tight crock. This will make 3-cakes eight lbs each. And now for my yeast which I make the best bread in the world. Sometime you try this for yourself and think of me. I call it--
BEST YEAST lN THE WORLD
Monday morning, boil one pint of hops in two gallons of water for one half hour. Strain in a crock and let stand till luke warm add 2 tea- spoons salt and half pint flour also half pint brown sugar. Stir well. On Wednesday add 3 lbs boiled mashed potatoes, stir let stand till Thursday, strain into stone jugs, leave corks loose stirring occasionally and keep near fire. Must be 2 weeks old before using. Then keep in cool place. lt improves with age. Shake jug before using but remove cork before shaking and hold palm of hand over spout to prevent yeast escaping. This receipt makes the grandest bread.
And now for my—
HORSERADlSH SAUCE
A cup grated horseradish
2 tablespoons white sugar
half teaspoon salt
1/2 pints cold vinegar bottle and seal and to make the sauce take 2 table spoons of the above add desert spoon olive oil or melted butter or cream and one spoon prepared mustard. This sauce is delicious.
ln making omelets, beat 4 eggs — 12 strokes is the magic number, too much beating makes the omelet have a thin look. Add 3 tbs milk for each egg — add to yolks the salt pepper and lastly the whites beaten stiff.
Have skillet hot. Never use but 4 eggs to an omelet. Make as many as necessary but only four and add to the whites 1 teaspoon baking powder. When ready to serve, add chicken, ham or any kind of ground meat between the folds— previously cooked and hot or vegetables may be added between the omelet folds, cooked and ready to serve. Grease pan with butter before frying or baking omelet. Butter size walnut. Add baking powder to whites.
Some friends brought me from Missouri pecan nuts which I shell and roll into tiny pieces and often I sprinkle the nut crumbs between the omelet folds or in pan cake dough and call them Nut and Potato pan cakes. I use 1/2 cup mashed potatoes, 1/2 cup butter 1/2 cup of broken nut meats, 2 eggs 1 1/2 cups milk enough flour to make batter in which has been sifted 2 1/2 tea spoons baking powder. Everybody likes these served with maple syrup and butter and fried ham or bacon. lf you want to put away a ham for sometime after cutting off some — rub it with corn meal and it will keep without becoming rancid. When fixing Mackerel or Salmon pour fish in baking dish cover with cracker crumbs and heavy cream and bake 30 minutes in hot oven. This fish l call Mackerel Supreme or Salmon High Brow. All biscuit or bread should be pricked with a fork before putting in an oven.
I can't think of any more receipts just now but later on I must tell you about John Tinkler —— recorder - He is a very kind man and said he would help me with my will whenever I want to make one for you. I haven't much but I want you to have my ranch up Canyon Creek also a few keep sakes and pictures. You are all I have.
Now next time I will write from somewhere in the east with Buffalo Bill Cody.make batter in which has been sifted 2I/z tea spoons baking powder. everybody likes these served with maple syrup and butter and fried ham or bacon. lf you want to put away a ham for sometime after cutting off some— rub it with corn meal and it will keep without becoming rancid. When fixing Mackerel or Salmon pour fish in baking dish cover with cracker crumbs and heavy cream and bake 30 minutes in hot oven. This fish l call Mackerel Supreme or Sal- mon High Brow. All biscuit or bread should be pricked with a fork before putting in an oven. l can't think of any more receipts just now but later on l must tell you about John Tinkler—— recorder- He is a very kind man and said he would help me with my will whenever l want to make one for you. l haven't much but l want you to have my ranch up Canyon Creek also a few keep sakes and pictures. You are all l have. Now next time l will write from somewhere in the east with Buffalo Bill Cody. Good night darling. Good night darling.
George Leslie Adkin -- 24 juli 1914
Thurs July 24
Jim gave notice to leave as his people in Wellington require his services. Mustered the “young” ewes [female sheep] in section 37 + took out rams – these sheep are now looking well. Got in the 202 wethers fattening on turnips in CK p[addock] + dagged them. In the evening Ida Daniell, Clare, Dora, Gil + I drove down to the last party at Mrs Herd’s – a large crowd there – the Vincents, Bartholomews, Whitakers, etc, etc. Maud (oh, how can I describe her) was attired in a most lovely dress, charmingly simple + the most bewitching in the room – a dark cream with broad bands of purple flowered silk at edges of sleeves + neck + down centre of front – she herself looked so sweetly divine – the prettiest girl, by far, present. We were entertained by games, music + several very original competitions. On the way down + return I wore, for first time, a knitted woollen (brown) comforter made [for] me by my own little darling a few days ago. Suffering from a bad cold in head caught yesterday.
Tues Sept 23
Father + I rode up river to move + muster cattle. Joined Gil + Anstice on the South Block + mustered 64 of the 67 steers (the other three we saw over East Creek but did not have time to get them). Took the 64 to the North Block putting 60 of them on the south end + taking the other 4 + also 27 steers which we mustered off Leighton p[addock] home for the sale next Friday. On reaching home drafted out 25 of the best for the sale. Heavy showers through day + got wet through. In evening rode down to Bruce Road – had a long conversation with Mr Herd about Maud – he respects my wish not to be formally engaged until my position is more secured, but thought we should be quite frank with each other so that the interval should be a time of happiness + joy. He mentioned Maud’s amiable disposition, hoped I would be faithful to her + return her affections + invited to visit the home as often as I wished – I was in fact treated with the usual consideration, kindness + courtesy. Spent rest of evening with Maud – she looked sweet in the fawn dress with the purple facings which she wore on the evening of July 24.
Alma Mahler -- 23 juli 1901
• Alma Mahler was in het begin van de twintigste eeuw de it-girl van Wenen. Haar dagboeken over die tijd zijn verschenen als Het is een vloek een meisje te zijn.
Dinsdag 23.7
Mama en Carl in Salzburg. Ik alleen thuis.
Tegen de middag kwam Burckhard. We zaten in de kleine kamer en bekeken een fiets die de fietsenmaker hier (die vertegenwoordiger van de firma Styria is) aangeboden had met bijbetaling van 60 fl. voor de mijne te ruilen.
We zitten daar dus - en opeens pakt hij mijn linkerhand vast en geeft er een kus op, streelt hem, legt zijn hand op mijn schoot, op mijn knie. Kust mijn knie, streelt mijn gezicht, gaat met zijn hand langs mijn knie naar beneden - onder mijn rok en weer naar boven. Tegen die tijd voelde ik me heerlijk week en prettig. Me lichtjes verzettend liet ik alles gebeuren. Maar opeens kreeg ik het gevoel: zo is het genoeg. - Zachtjes maar beslist pakte ik zijn handen en legde ze bij hem in de schoot. En dat terwijl ik honderdmaal liever een kus - en meer van hem had willen hebben... Ik smolt weg van wellust.
Later at ik op het balkon - hij keek toe. Ik keek hem niet meer recht in de ogen.
Alex [Alexander von Zemlinski, de componist] - als je eens wist! Hij mag het nooit weten! - En het was zo mooi. De man weet een sfeer om zich heen te verspreiden - ik werd er helemaal week van en een behaaglijk gevoel kwam over me.
En nu ik erover nadenk: zelfs toen, toen ik op de sofa boven op Alex lag - zijn mannelijk lid verhief zich - zelfs toen had ik het niet zo warm. Alex heeft gelijk... net als ik! Zo vol begeerte en toch vervuld van zulke zuivere gevoelens, dat komt maar één keer in een mensenleven voor.
Het is merkwaardig. Ik zit tegenover B. - zijn persoon laat me volslagen koud, maar mijn zinnen - die vervloekte, tot het uiterste geprikkelde zinnen sissen en zieden. En Alex? Mijn ziel ging net zozeer naar hem uit als mijn zinnen. Hem heb ik werkelijk lief. Vol begeerte en toch zuiver. Ja, duizendmaal 'ja'. Jij, engel van me, jij! - En die afschuwelijke 'verleider', die het alleen maar om mijn knappe gezichtje en mijn weelderig gevormde figuur te doen is, aan hem gaf ik ook niet voor één ogenblik mijn lichaam?
Het is ergens ook wel weer komisch. Ook Alex heeft mijn knieën gestreeld, mijn schoot gekust - en ik vond het helemaal niet onterend - integendeel. Ik kwam alleen maar méér in de stemming. Ik liet hem me tongzoenen - liet hem mijn hele lichaam betasten. Ik vond het vanzelfsprekend. En nu, vandaag: spijt als haren op mijn hoofd heb ik! Ik verwens B. met zijn boosaardige (op dat moment keek hij als een dier uit zijn ogen) ogen en zachte handen en al. Verwens mezelf met mijn zinnelijke temperament. Kortom - het hele voorval [de halve ervaring!!]. Vergeef me, mijn Alex - een huurder heeft jouw huis bekeken. Jouw huis: Naar jouw kussen hunker ik [Alex], naar jouw omhelzing.
Wilhelm was zojuist hier - beklaagde zich over mama en Carl; dat ze hem te weinig geld geven etc. Ik probeerde hem te sussen zoveel ik maar kon. Wees hem ook op zijn weerspannige gedrag.
Daarna Mie en Hugo. Mie wat koeltjes. Toen ik haar dat zei, was haar antwoord: 'Ik heb mijn vertrouwen in je verloren. Zorg; maar dat ik het weer terugkrijg...' Ze maakt mijn beste kant zwart. Mijn liefde tot Alex wil ze me afnemen, mijn een en al. Ze berooft me van mijn mooiste, prachtigste, edelste denken en wil. Ik lachte eens hard en zei: 'Flirt. Ik flirt?...' [Want zo zit de vork mooi niet in de steel!]
Schandalig!
's Avonds stond Burckhard, terwijl het regende dat het goot, opeens onder aan mijn raam, nat tot op de huid. Ik heb hem gesproken, maar was moe en slaperig, koesterde absoluut geen wrok tegen hem. Speelde na zijn vertrek met tegenzin verder.
24.7 hier
Dinsdag 23.7
Mama en Carl in Salzburg. Ik alleen thuis.
Tegen de middag kwam Burckhard. We zaten in de kleine kamer en bekeken een fiets die de fietsenmaker hier (die vertegenwoordiger van de firma Styria is) aangeboden had met bijbetaling van 60 fl. voor de mijne te ruilen.
We zitten daar dus - en opeens pakt hij mijn linkerhand vast en geeft er een kus op, streelt hem, legt zijn hand op mijn schoot, op mijn knie. Kust mijn knie, streelt mijn gezicht, gaat met zijn hand langs mijn knie naar beneden - onder mijn rok en weer naar boven. Tegen die tijd voelde ik me heerlijk week en prettig. Me lichtjes verzettend liet ik alles gebeuren. Maar opeens kreeg ik het gevoel: zo is het genoeg. - Zachtjes maar beslist pakte ik zijn handen en legde ze bij hem in de schoot. En dat terwijl ik honderdmaal liever een kus - en meer van hem had willen hebben... Ik smolt weg van wellust.
Later at ik op het balkon - hij keek toe. Ik keek hem niet meer recht in de ogen.
Alex [Alexander von Zemlinski, de componist] - als je eens wist! Hij mag het nooit weten! - En het was zo mooi. De man weet een sfeer om zich heen te verspreiden - ik werd er helemaal week van en een behaaglijk gevoel kwam over me.
En nu ik erover nadenk: zelfs toen, toen ik op de sofa boven op Alex lag - zijn mannelijk lid verhief zich - zelfs toen had ik het niet zo warm. Alex heeft gelijk... net als ik! Zo vol begeerte en toch vervuld van zulke zuivere gevoelens, dat komt maar één keer in een mensenleven voor.
Het is merkwaardig. Ik zit tegenover B. - zijn persoon laat me volslagen koud, maar mijn zinnen - die vervloekte, tot het uiterste geprikkelde zinnen sissen en zieden. En Alex? Mijn ziel ging net zozeer naar hem uit als mijn zinnen. Hem heb ik werkelijk lief. Vol begeerte en toch zuiver. Ja, duizendmaal 'ja'. Jij, engel van me, jij! - En die afschuwelijke 'verleider', die het alleen maar om mijn knappe gezichtje en mijn weelderig gevormde figuur te doen is, aan hem gaf ik ook niet voor één ogenblik mijn lichaam?
- Schaam je -Ik gruw van mezelf. En ik kan hem zelfs geen verwijt maken... Ik liet het allemaal maar gebeuren! Ik-ik. Ik, die toch Alex toebehoor, Jij, arme man van me. Wees alsjeblieft niet net zoals ik. Ik zou het een onverdraaglijke gedachte vinden.
Het is ergens ook wel weer komisch. Ook Alex heeft mijn knieën gestreeld, mijn schoot gekust - en ik vond het helemaal niet onterend - integendeel. Ik kwam alleen maar méér in de stemming. Ik liet hem me tongzoenen - liet hem mijn hele lichaam betasten. Ik vond het vanzelfsprekend. En nu, vandaag: spijt als haren op mijn hoofd heb ik! Ik verwens B. met zijn boosaardige (op dat moment keek hij als een dier uit zijn ogen) ogen en zachte handen en al. Verwens mezelf met mijn zinnelijke temperament. Kortom - het hele voorval [de halve ervaring!!]. Vergeef me, mijn Alex - een huurder heeft jouw huis bekeken. Jouw huis: Naar jouw kussen hunker ik [Alex], naar jouw omhelzing.
Wilhelm was zojuist hier - beklaagde zich over mama en Carl; dat ze hem te weinig geld geven etc. Ik probeerde hem te sussen zoveel ik maar kon. Wees hem ook op zijn weerspannige gedrag.
Daarna Mie en Hugo. Mie wat koeltjes. Toen ik haar dat zei, was haar antwoord: 'Ik heb mijn vertrouwen in je verloren. Zorg; maar dat ik het weer terugkrijg...' Ze maakt mijn beste kant zwart. Mijn liefde tot Alex wil ze me afnemen, mijn een en al. Ze berooft me van mijn mooiste, prachtigste, edelste denken en wil. Ik lachte eens hard en zei: 'Flirt. Ik flirt?...' [Want zo zit de vork mooi niet in de steel!]
Schandalig!
's Avonds stond Burckhard, terwijl het regende dat het goot, opeens onder aan mijn raam, nat tot op de huid. Ik heb hem gesproken, maar was moe en slaperig, koesterde absoluut geen wrok tegen hem. Speelde na zijn vertrek met tegenzin verder.
24.7 hier
vrijdag 22 juli 2016
Henry Stimson -- 22 juli 1945
• Henry Stimson (1887-1950) was een Amerikaanse politicus en minister van Oorlog in 1911-1913 en in 1940-1945, en als zodanig nauw betrokken bij het ontwikkelen van de atoombom. Fragmenten uit zijn dagboeken over de jaren 1944 en 1945 staan hier online.
July 22, 1945 Diary Entry
[...] At ten-forty Bundy and I again went to the British headquarters and talked to the Prime Minister [Winston Churchill] and Lord Cherwell for over an hour. Churchill read Groves' report [over de succesvol verlopen test met de atoombom] in full. He told me that he had noticed at the meeting of the Three [Truman, Churchill, and Stalin] yesterday that Truman was evidently much fortified by something that had happened and that he stood up to the Russians in a most emphatic and decisive manner, telling them as to certain demands that they absolutely could not have and that the United States was entirely against them. He said 'Now I know what happened to Truman yesterday. I couldn't understand it. When he got to the meeting after having read this report he was a changed man. He told the Russians just where they got on and off and generally bossed the whole meeting'. Churchill said he now understood how this pepping up had taken place and that he felt the same way. His own attitude confirmed this admission. He now not only was not worried about giving the Russians information of the matter [i.e., telling them the U.S. had the atomic bomb] but was rather inclined to use it as an argument in our favor in the negotiations. The sentiment of the four of us [Stimson, Churchill, Bundy, and Cherwell] was unanimous in thinking that it was advisable to tell the Russians at least that we were working on that subject and intended to use it if and when it was successfully finished. [...]
July 22, 1945 Diary Entry
[...] At ten-forty Bundy and I again went to the British headquarters and talked to the Prime Minister [Winston Churchill] and Lord Cherwell for over an hour. Churchill read Groves' report [over de succesvol verlopen test met de atoombom] in full. He told me that he had noticed at the meeting of the Three [Truman, Churchill, and Stalin] yesterday that Truman was evidently much fortified by something that had happened and that he stood up to the Russians in a most emphatic and decisive manner, telling them as to certain demands that they absolutely could not have and that the United States was entirely against them. He said 'Now I know what happened to Truman yesterday. I couldn't understand it. When he got to the meeting after having read this report he was a changed man. He told the Russians just where they got on and off and generally bossed the whole meeting'. Churchill said he now understood how this pepping up had taken place and that he felt the same way. His own attitude confirmed this admission. He now not only was not worried about giving the Russians information of the matter [i.e., telling them the U.S. had the atomic bomb] but was rather inclined to use it as an argument in our favor in the negotiations. The sentiment of the four of us [Stimson, Churchill, Bundy, and Cherwell] was unanimous in thinking that it was advisable to tell the Russians at least that we were working on that subject and intended to use it if and when it was successfully finished. [...]
woensdag 20 juli 2016
Fannie Gerould -- 21 juli 1881
• Fannie Gerould (1857-1926) was een Amerikaanse onderwijzeres. In 1881 was ze 23 jaar oud en woonde nog bij haar moeder. In oktober trouwde ze en werd boerin. Haar dagboeken over 1878 en 1881 zijn bewaard gebleven.
Thursday, July 21
Pleasant and quite warm espedcially in the sun. The wind blew some from the West: and very very dusty in the road. I arose at six and eat my breakfast abou seven. Minnie Brainard came up and went to school with me and stayed all day. I had some time in which I visited before schooltime. School passed of pleasantly as usual with nine scholars after which I returned to Mr. James Burnsides and found Miss Doty their sewing. I read what time I had. I shall sleep with Miss Doty.
Friday, July 22
Pleasant and quite warm also dusty and dry. I arose about six this morning and eat breakfast at seven then visited untill schooltime with the girls, Minnie and Miss Doty. School passed of pleasantly as usual after which Eddie Cowell came for me or just before it was out. I finished then went home. When I got their I found my folks all gone down to Gertie Encil’s school picnic. So I went over town and got me some new shoes and put them on and went back also down to Auntie’s a few moments, and home again.
Saturday, July 23
Quite cool all night and this morning: but grew warm towards night : and before noon it was quite warm. Dust thick yet you can hardly see. We arose about seven and Minnie went back to Mr. Phelps to stay today. Ernie went over to Grandmas so Ma Fred and I were alone. Addie over to Claytons yet. I puttered around all the fore noon at usual things and this afternoon I cut curiosity blocks and stars for a quilt or to finish one. I worked part of the evening at it also. Freddie got shot today but not hurt much.
Sunday, July 24
Hot weather and would have been more so had not the wind blown some. Also very very dusty and smoky. I arose at seven and swept the middle room before breakfast also made the boys bed. Afterwards I washed the dishes and prepared for church and went and heard Bro. Encil preach: also stayed to Sunday School then retirned home and found Charley [haar toekomstige echtgenoot] there who stayed until about ten o’clock in the evening. Mr. Curtis came home with Addie and stayed untill about eleven. I was asleep or nearly so when he went.
Monday, July 25
Pleasant this morning but cloudied up and rained a little about noon and at 1/2 3 we had a very hard thundershower. The wind blew down several trees and done other mischief. Also another shower at dark and a hard one too. Eddie Cowell took me down to school this morning. School passed of as usual. We undertook to have school in the grove a little while: but had to give it up on account of the shower. After school I went up home with Gertie Keeler to stay over night. Retired early.
Tuesday, July 26
Pleasant this morning: but we had one shower and quite a lively one too. Some cooler than has been for a day or two. I arose at 1/2 past six. Gertie slept with me last night. We had breakfast at eight and soon as possible I hastened to school. School passed of pleasantly with 11 scholars. After which I returned to Mr. Albert Keelers to stay over night. No one was there but Mrs. Scott and Ray untill after tea then they returned home. We went and got the calves back into the orchard. I retired in good season feeling tired.
Wednesday, July 27
Pleasant this forenoon and in the afternoon cloudied up and commenced raining and rained untill after five quite lively. I arose at seven and had breakfast at 1/2 past seven. School passed of pleasantly after which I had intended to go home with Rachel Burnside but on account of the rain we waited to the schoolhouse and Mrs. Keeler came for Gertie and persuaded me to go up there. I finished my weeks stant [?] tonight. And Perlie and I retired early feeling tired.
Thursday, July 21
Pleasant and quite warm espedcially in the sun. The wind blew some from the West: and very very dusty in the road. I arose at six and eat my breakfast abou seven. Minnie Brainard came up and went to school with me and stayed all day. I had some time in which I visited before schooltime. School passed of pleasantly as usual with nine scholars after which I returned to Mr. James Burnsides and found Miss Doty their sewing. I read what time I had. I shall sleep with Miss Doty.
Friday, July 22
Pleasant and quite warm also dusty and dry. I arose about six this morning and eat breakfast at seven then visited untill schooltime with the girls, Minnie and Miss Doty. School passed of pleasantly as usual after which Eddie Cowell came for me or just before it was out. I finished then went home. When I got their I found my folks all gone down to Gertie Encil’s school picnic. So I went over town and got me some new shoes and put them on and went back also down to Auntie’s a few moments, and home again.
Saturday, July 23
Quite cool all night and this morning: but grew warm towards night : and before noon it was quite warm. Dust thick yet you can hardly see. We arose about seven and Minnie went back to Mr. Phelps to stay today. Ernie went over to Grandmas so Ma Fred and I were alone. Addie over to Claytons yet. I puttered around all the fore noon at usual things and this afternoon I cut curiosity blocks and stars for a quilt or to finish one. I worked part of the evening at it also. Freddie got shot today but not hurt much.
Sunday, July 24
Hot weather and would have been more so had not the wind blown some. Also very very dusty and smoky. I arose at seven and swept the middle room before breakfast also made the boys bed. Afterwards I washed the dishes and prepared for church and went and heard Bro. Encil preach: also stayed to Sunday School then retirned home and found Charley [haar toekomstige echtgenoot] there who stayed until about ten o’clock in the evening. Mr. Curtis came home with Addie and stayed untill about eleven. I was asleep or nearly so when he went.
Monday, July 25
Pleasant this morning but cloudied up and rained a little about noon and at 1/2 3 we had a very hard thundershower. The wind blew down several trees and done other mischief. Also another shower at dark and a hard one too. Eddie Cowell took me down to school this morning. School passed of as usual. We undertook to have school in the grove a little while: but had to give it up on account of the shower. After school I went up home with Gertie Keeler to stay over night. Retired early.
Tuesday, July 26
Pleasant this morning: but we had one shower and quite a lively one too. Some cooler than has been for a day or two. I arose at 1/2 past six. Gertie slept with me last night. We had breakfast at eight and soon as possible I hastened to school. School passed of pleasantly with 11 scholars. After which I returned to Mr. Albert Keelers to stay over night. No one was there but Mrs. Scott and Ray untill after tea then they returned home. We went and got the calves back into the orchard. I retired in good season feeling tired.
Wednesday, July 27
Pleasant this forenoon and in the afternoon cloudied up and commenced raining and rained untill after five quite lively. I arose at seven and had breakfast at 1/2 past seven. School passed of pleasantly after which I had intended to go home with Rachel Burnside but on account of the rain we waited to the schoolhouse and Mrs. Keeler came for Gertie and persuaded me to go up there. I finished my weeks stant [?] tonight. And Perlie and I retired early feeling tired.
dinsdag 19 juli 2016
Doeschka Meijsing -- 19 juli 1979
• Doeschka Meijsing (1947-2012) was een Nederlandse schrijfster. Deel 1 van haar dagboeken is onlangs verschenen in de Privé Domein-reeks, onder de titel En liefde in mindere mate.
Dordogne, donderdag 19 juli 1979
Hier bij Jan en Anneke in de Dordogne. Stilte, zwaluwen, krekels, wijde lavendelvelden. Deze vakantie is van mij. Ik wil bij mezelf zijn, bij de grond. Voor we weggingen, droomde ik veel mensen op een bijeenkomst die het karakter van een reünie had. Iedereen praatte en praatte. Iedereen hoorde bij iedereen. Ik had een hekel aan al dat gepraat. Ik 'vond het niveau beneden peil'. Zo erg dat ik weg wilde. Toen kwam de mooiste vrouw, dat was mevrouw Oomes, naar me toe om met me te praten. Op een gegeven moment zei ze iets wat ik niet verstond. Ik liet het haar herhalen. Ze zei dat ze een dochtertje had gehad dat doodgeboren was maar dat vlak voor haar dood iets gezegd had wat Oomes niet verstaan had. Ze zei dat iets in mijn stem (die even naar paniek klonk) haar aan dat dochtertje had doen denken, dat een zwaluw was geweest.
Raar dat ik altijd nog van Oomes droom. Blue eyes.
Sabres, les Landes, vrijdag 20 juli 1979
Vandaag de vierde dag onderweg. Gisterenavond geslapen in St.-Alvère (La Boule d'Or) nadat we van Jan & Anneke afscheid genomen in Les Lavandes. De lavendelvelden zo blauw en geurig, de avondwandeling met Jan & Anneke door de avond naar dat dorpje dat verlaten was en waar de zon nog in de de muren was. Het dorpje St.-Alvère, dat zo stil was. De korte autopech in de regen. Het was een perfecte dag. Ik wilde wel wat met Anneke vrijen. Dat wil ik altijd wel. Zo blauw is ze, als de lavendelvelden. Maar die dingen gaan niet makkelijk. Het verlangen is er, maar in werkelijkheid zijn we klein en bang. We leven moeizaam. Gerda en ik, en de anderen.
Vandaag zijn we door Les Landes gereden. We hebben onze tent opgezet op een kleine camping in Sabres: onder de pijnbomen, niets dan pijnbomen om ons heen, een droge geurige bosgrond. In bet droge pijnbomengras vond ik een kleine loep in oud leren foedraaltje, verloren waarschijnlijk door een kleine jongen. Dat is het: dit is de grond van het kamperen, dit is de grond van de jongen die ik ooit wilde zijn. De zon schijnt: hiernaast is een zwembad waar we straks gaan zwemmen, morgen fietsen we door Les Landes, overmorgen tennissen we op de banen hiernaast. De geur van pijnbomen. Langzaamaan kom ik tot rust.
Dordogne, donderdag 19 juli 1979
Hier bij Jan en Anneke in de Dordogne. Stilte, zwaluwen, krekels, wijde lavendelvelden. Deze vakantie is van mij. Ik wil bij mezelf zijn, bij de grond. Voor we weggingen, droomde ik veel mensen op een bijeenkomst die het karakter van een reünie had. Iedereen praatte en praatte. Iedereen hoorde bij iedereen. Ik had een hekel aan al dat gepraat. Ik 'vond het niveau beneden peil'. Zo erg dat ik weg wilde. Toen kwam de mooiste vrouw, dat was mevrouw Oomes, naar me toe om met me te praten. Op een gegeven moment zei ze iets wat ik niet verstond. Ik liet het haar herhalen. Ze zei dat ze een dochtertje had gehad dat doodgeboren was maar dat vlak voor haar dood iets gezegd had wat Oomes niet verstaan had. Ze zei dat iets in mijn stem (die even naar paniek klonk) haar aan dat dochtertje had doen denken, dat een zwaluw was geweest.
Raar dat ik altijd nog van Oomes droom. Blue eyes.
Sabres, les Landes, vrijdag 20 juli 1979
Vandaag de vierde dag onderweg. Gisterenavond geslapen in St.-Alvère (La Boule d'Or) nadat we van Jan & Anneke afscheid genomen in Les Lavandes. De lavendelvelden zo blauw en geurig, de avondwandeling met Jan & Anneke door de avond naar dat dorpje dat verlaten was en waar de zon nog in de de muren was. Het dorpje St.-Alvère, dat zo stil was. De korte autopech in de regen. Het was een perfecte dag. Ik wilde wel wat met Anneke vrijen. Dat wil ik altijd wel. Zo blauw is ze, als de lavendelvelden. Maar die dingen gaan niet makkelijk. Het verlangen is er, maar in werkelijkheid zijn we klein en bang. We leven moeizaam. Gerda en ik, en de anderen.
Vandaag zijn we door Les Landes gereden. We hebben onze tent opgezet op een kleine camping in Sabres: onder de pijnbomen, niets dan pijnbomen om ons heen, een droge geurige bosgrond. In bet droge pijnbomengras vond ik een kleine loep in oud leren foedraaltje, verloren waarschijnlijk door een kleine jongen. Dat is het: dit is de grond van het kamperen, dit is de grond van de jongen die ik ooit wilde zijn. De zon schijnt: hiernaast is een zwembad waar we straks gaan zwemmen, morgen fietsen we door Les Landes, overmorgen tennissen we op de banen hiernaast. De geur van pijnbomen. Langzaamaan kom ik tot rust.
zondag 17 juli 2016
Helena Colijn-Groenenberg -- 18 juli
• Helena Colijn-Groenenberg (1867-1947) was de echtgenote van de Nederlandse politicus Hendrik Colijn. In de oorlogsjaren, tijdens een gedwongen verblijf in Thüringen in Duitsland, hield ze een dagboek bij dat is verschenen als Dagboek van mevrouw Colijn.
18 Juli 1942
Onze trouwdag 49 jaar geleden.
Jullie, kinderen, zullen de afspraak met Vader je nog wel herinneren, n.l. dat jullie „bij leven en welzijn" over mochten komen, als wij onze 50-jarige trouwdag herdachten.
Maar lieve allemaal: wij kunnen nu al wel zeggen, daar komt helaas! niets van, ook al laat onze Hemelsche Vader ons allen in leven. Deze omstandigheden heeft niemand kunnen voorzien. Wij leefden vóór drie jaar zoo rustig als in een Paradijs. Wat een verschil, toen en nu!
21 Juli 1942
Heden nacht zag ik Anton zeer duidelijk, in een droom: hij kwam, omhelsde mij en ging lachende weer heen.
De laatste dagen is het weer niet opwekkend, al veertien dagen regenachtig; tusschen de buien door wordt er gewandeld; er overvalt ons n.l. wel eens een flinke bui; dat is onaangenaam.
18 Juli 1942
Onze trouwdag 49 jaar geleden.
Jullie, kinderen, zullen de afspraak met Vader je nog wel herinneren, n.l. dat jullie „bij leven en welzijn" over mochten komen, als wij onze 50-jarige trouwdag herdachten.
Maar lieve allemaal: wij kunnen nu al wel zeggen, daar komt helaas! niets van, ook al laat onze Hemelsche Vader ons allen in leven. Deze omstandigheden heeft niemand kunnen voorzien. Wij leefden vóór drie jaar zoo rustig als in een Paradijs. Wat een verschil, toen en nu!
21 Juli 1942
Heden nacht zag ik Anton zeer duidelijk, in een droom: hij kwam, omhelsde mij en ging lachende weer heen.
De laatste dagen is het weer niet opwekkend, al veertien dagen regenachtig; tusschen de buien door wordt er gewandeld; er overvalt ons n.l. wel eens een flinke bui; dat is onaangenaam.
Jan Wolkers -- 17 juli 1971
• Jan Wolkers (1925-2007) was een Nederlandse schrijver. In 1971 verbleef hij een week op het eiland Rottumerplaat. Van dat verblijf hield hij een dagboek bij.
Zaterdag 17 juli 1971
Het is zeven uur 's avonds en ik zit voor mijn tent in een felgebloemde Hemastoel, doodmoe van de tochten die ik over het eiland heb gemaakt. Omdat ik alleen mijn groene hemd aan heb, heb ik een blauwe handdoek over mijn bruine dijen gelegd, niet voor de kou, maar omdat het zo'n kloterig gezicht is die kwispelstaartende lul onder aan je papier. Net of ik weer van plan ben hem om te trekken voor die amerikaanse meisjes uit Turks Fruit: MY PENIS.
De tent is met de opening naar het oosten geplaatst. Achter mijn rug en achter de tent zakt de zon lager. Het licht is nog koel en onmenselijk. Leeuw van oud licht, om met de dichter te spreken. De voorwereld die eens nawereld zal zijn. Cecil B. De Mille zou door dit licht een stelletje landlopers uit Californië uitgedost als oudtestamentariërs in door Levi's geleverde levantijnse namaaklompen voor de camera's langs jagen. Metershoge rode druipletters: GOD'S OWN COUNTRY.
Als ik de tent in kijk is het een sprookjesspelonk. Het zonlicht door het oranje tentdoek. Ik moet denken aan de lampions vroeger op 31 augustus, op koninginnedag. Het gekkenhuis en de dikke dirigent van de fanfare. Links ligt de slaapzak op een stuk zilvergrijs schuimplastic waarin een hobbelstructuur zit als van het strand wanneer de zee de indruk van het klotsen van de golven in het zand heeft achtergelaten. Ik heb het hoofdeinde naar de tentopening gelegd omdat ik met mijn gezicht in de buitenlucht wil slapen. Aan het voeteneind staan mijn Polaroid, mijn Rolleiflex op statief en daarop het kleine houten beeldje uit australisch Nieuw-Guinea, een amulet van de monding van de Sepik-rivier. Ik neem het overal mee naar toe sinds het me twee jaar geleden in het ziekenhuis van de dood gered heeft. De gipsen Beethovenkop heb ik achter in de tent gezet op de verbandtrommel. Oranje licht om zijn wilde lokken. Ik vraag me af of Beethoven homoseksueel was. De gipsen kop in ieder geval wel. Het is verbandtrommel A waar hij op staat. Ingericht volgens het voorschrift van de Arbeidsinspectie. Als ik de inhoud ook maar enigszins ten nutte zou willen maken, zou ik op zijn minst in duikvlucht van de uitkijkpost af moeten springen op de betonnen fundering eronder. Er zitten namelijk, tussen bergen snelverbanden van steriel gaas, rollen vette watten, zestien meter hydrofiele zwachtels in verschillende breedten, ook opblaasbare plastic spalken in voor onderarm, onderbeen en voet. Ik zou er uren weldoende mee rond kunnen gaan tussen al de kermende of zwijgende soldaten door, in de lazaretscène uit Gone with the wind. Ik moet ineens aan het ongeluk van gisteren denken. En zo ben ik meteen bij het begin van mijn reis naar Warffum, naar het eiland, want ik wil alles nauwkeurig opschrijven. Vanaf mijn vertrek. [...]
Zaterdag 17 juli 1971
Het is zeven uur 's avonds en ik zit voor mijn tent in een felgebloemde Hemastoel, doodmoe van de tochten die ik over het eiland heb gemaakt. Omdat ik alleen mijn groene hemd aan heb, heb ik een blauwe handdoek over mijn bruine dijen gelegd, niet voor de kou, maar omdat het zo'n kloterig gezicht is die kwispelstaartende lul onder aan je papier. Net of ik weer van plan ben hem om te trekken voor die amerikaanse meisjes uit Turks Fruit: MY PENIS.
De tent is met de opening naar het oosten geplaatst. Achter mijn rug en achter de tent zakt de zon lager. Het licht is nog koel en onmenselijk. Leeuw van oud licht, om met de dichter te spreken. De voorwereld die eens nawereld zal zijn. Cecil B. De Mille zou door dit licht een stelletje landlopers uit Californië uitgedost als oudtestamentariërs in door Levi's geleverde levantijnse namaaklompen voor de camera's langs jagen. Metershoge rode druipletters: GOD'S OWN COUNTRY.
Als ik de tent in kijk is het een sprookjesspelonk. Het zonlicht door het oranje tentdoek. Ik moet denken aan de lampions vroeger op 31 augustus, op koninginnedag. Het gekkenhuis en de dikke dirigent van de fanfare. Links ligt de slaapzak op een stuk zilvergrijs schuimplastic waarin een hobbelstructuur zit als van het strand wanneer de zee de indruk van het klotsen van de golven in het zand heeft achtergelaten. Ik heb het hoofdeinde naar de tentopening gelegd omdat ik met mijn gezicht in de buitenlucht wil slapen. Aan het voeteneind staan mijn Polaroid, mijn Rolleiflex op statief en daarop het kleine houten beeldje uit australisch Nieuw-Guinea, een amulet van de monding van de Sepik-rivier. Ik neem het overal mee naar toe sinds het me twee jaar geleden in het ziekenhuis van de dood gered heeft. De gipsen Beethovenkop heb ik achter in de tent gezet op de verbandtrommel. Oranje licht om zijn wilde lokken. Ik vraag me af of Beethoven homoseksueel was. De gipsen kop in ieder geval wel. Het is verbandtrommel A waar hij op staat. Ingericht volgens het voorschrift van de Arbeidsinspectie. Als ik de inhoud ook maar enigszins ten nutte zou willen maken, zou ik op zijn minst in duikvlucht van de uitkijkpost af moeten springen op de betonnen fundering eronder. Er zitten namelijk, tussen bergen snelverbanden van steriel gaas, rollen vette watten, zestien meter hydrofiele zwachtels in verschillende breedten, ook opblaasbare plastic spalken in voor onderarm, onderbeen en voet. Ik zou er uren weldoende mee rond kunnen gaan tussen al de kermende of zwijgende soldaten door, in de lazaretscène uit Gone with the wind. Ik moet ineens aan het ongeluk van gisteren denken. En zo ben ik meteen bij het begin van mijn reis naar Warffum, naar het eiland, want ik wil alles nauwkeurig opschrijven. Vanaf mijn vertrek. [...]
Godried Bomans -- 17 juli 1971
• Godfried Bomans (1913-1971) was een Nederlandse schrijver. In 1971 verbleef hij een week op het eiland Rottumerplaat. Van dat verblijf hield hij een dagboek bij.
Zaterdag l7 juli Half vier 's ochtends. Dit zijn mijn laatste uren op het eiland. Bij het licht van de zaklantaren mijn spullen ingepakt en de twee koffers gesjouwd naar de plaats, waar ik vermoed dat de roeiboot zal aankomen. Het is nu licht, maar het regent. Schuil in het hokje van de radio en schrijf daar de laatste regels. Ik vind, dat ik er niet veel van heb terecht gebracht en dit te weten is voor mij de waarde van dit avontuur. Niet door wat lukt leer je je begrenzingen kennen. Ik had op nooit vermoede extases gehoopt en kreeg voornamelijk verdriet. Ik voel mij echter niet terneergeslagen: 1) omdat dadelijk die boot komt, 2) omdat ik het in elk geval heb volgehouden, 3) omdat ik meen iets meer van mijzelf te weten dan daarvóór. Het is nu half zes en ik zie geen boot. De zee is woelig, er staat een harde wind. Kijker gehaald. Geen spoor. Kwart voor zes. Niets. Weer later. Ik moet mij voorbereiden op de mogelijkheid, dat de schipper het niet verantwoord vindt. Zo'n beslissing is natuurlijk juist, maar het kost me erg veel moeite die rustig te aanvaarden. Goed, het wordt dan morgenochtend. Ik voel me als die marathonloper, die in het stadion nog één ronde moest lopen en daar niet op gerekend had. De man zakte toen in elkaar. Daarvan is natuurlijk geen sprake, je blijft gewoon een dag wachten, maar je hebt je reserve toch op een bepaalde finish ingesteld. Ik zie een streepje wit, vlak onder de horizon. Het is de boot.
Hotel de Breedenburg, Warffum. Elf uur. De eerste, die uit de roeiboot naar me toewaadde, was Willem. Hij was erg ontroerd. Toen Gé Gouwswaard. Toen Pietsie en Eva. Ik zag, dat Eva van me schrok en heb ook niet op een kus aangedrongen. Dat komt allemaal later wel, als die baard is afgeschoren. Oda van Run was er ook weer. Televisie, radio en journalisten. Jan Wolkers had een fles champagne en twee glazen bij zich. Hij deed het allemaal erg leuk en dat is een hele ontspanning in een situatie, die duidelijk om een vluchtheuvel vraagt. Tijdens de overtocht in de stuurhut gebleven en niet één keer achterom gekeken. Willem blies onderweg al zijn stoom in absurditeiten af. Om acht uur vaste wal. Spandoek met 'Welkom, held van de eenzaamheid, in een wereld vol narigheid'. Zelden ben ik het met twee beweringen zo oneens geweest. Op de Breedenburg, radio en T.V.-interviews. Daarna ontbijt aan lange tafel met veel mensen. Het trof mij, dat alles op tafel klaar stond en dat er niets hoefde klaargemaakt te worden. Het plotseling kunnen praten met iedereen was niet vreemd, daarvoor is een week ook te kort. Wel had ik na een uur erge zin om in een hoekje wat kranten te lezen en dat heb ik ook gedaan. Vooral de schaakmatch van Fischer tegen Larsen: 4-0! Om twaalf uur geluisterd naar de eerste uitzending van Jan Wolkers. Dit was uitstekend: geen gezanik en wat ziet die man veel meer dan ik! Als Willem erin slaagt om die grofheden over condooms en dergelijke wat in te tomen, dan krijgen we een week lang een boeiende informatie over een nog niet geëxploreerd Wadden-eiland.
's Avonds in Hilversum. Van de tocht onderweg wel zeer genoten, vooral van de bomen. Om acht uur begon het programma 'Zo maar een zomeravond', dat ik nog nooit op de T.V. gezien had. Ik vroeg of ik mocht binnenkomen, als ik aan de beurt was, maar dat ging niet. De heer Stok vroeg een paar dingen, maar nü had ik moeite om mijn gedachten te ordenen met al die mensen opeens om me heen. Ik maakte er ook niet veel van. Alleen over twee dingen ben ik voldaan: 1) dat ik op de vraag van de heer Stok, of ik tot 'diepere inzichten' was gekomen en zo ja, welke die waren, geantwoord heb, dat ik dit de plaats niet vond om daarop in te gaan, waar hij gelukkig vrede mee had en 2) dat ik de fles wijn, die mij door Stok werd aangeboden, doorgaf aan de mensen op de wal, met name Willem Ruis en Gé Gouwswaard^ met vermelding van de steun, die ik van hen ondervonden had. Dit alles zonder baard, die meteen die ochtend in Warffum was afgeschoren.
Ik ben nu thuis, Zaterdagavond 17 juli. Het is moeilijk te geloven, dat ik een week geleden vertrokken ben. Ik kon nog net even in de tuin lopen en alles stond er nog, goedig en trouw. Binnen de boeken en buiten de wind. Ik voelde mij als een deserteur, die weer genadig ontvangen wordt. Honger heb ik nog steeds niet. Wel een groot verlangen om morgen, als het licht is, de bloemen en planten, maar vooral de bomen om me heen te zien. Einde en over.
Zaterdag l7 juli Half vier 's ochtends. Dit zijn mijn laatste uren op het eiland. Bij het licht van de zaklantaren mijn spullen ingepakt en de twee koffers gesjouwd naar de plaats, waar ik vermoed dat de roeiboot zal aankomen. Het is nu licht, maar het regent. Schuil in het hokje van de radio en schrijf daar de laatste regels. Ik vind, dat ik er niet veel van heb terecht gebracht en dit te weten is voor mij de waarde van dit avontuur. Niet door wat lukt leer je je begrenzingen kennen. Ik had op nooit vermoede extases gehoopt en kreeg voornamelijk verdriet. Ik voel mij echter niet terneergeslagen: 1) omdat dadelijk die boot komt, 2) omdat ik het in elk geval heb volgehouden, 3) omdat ik meen iets meer van mijzelf te weten dan daarvóór. Het is nu half zes en ik zie geen boot. De zee is woelig, er staat een harde wind. Kijker gehaald. Geen spoor. Kwart voor zes. Niets. Weer later. Ik moet mij voorbereiden op de mogelijkheid, dat de schipper het niet verantwoord vindt. Zo'n beslissing is natuurlijk juist, maar het kost me erg veel moeite die rustig te aanvaarden. Goed, het wordt dan morgenochtend. Ik voel me als die marathonloper, die in het stadion nog één ronde moest lopen en daar niet op gerekend had. De man zakte toen in elkaar. Daarvan is natuurlijk geen sprake, je blijft gewoon een dag wachten, maar je hebt je reserve toch op een bepaalde finish ingesteld. Ik zie een streepje wit, vlak onder de horizon. Het is de boot.
Hotel de Breedenburg, Warffum. Elf uur. De eerste, die uit de roeiboot naar me toewaadde, was Willem. Hij was erg ontroerd. Toen Gé Gouwswaard. Toen Pietsie en Eva. Ik zag, dat Eva van me schrok en heb ook niet op een kus aangedrongen. Dat komt allemaal later wel, als die baard is afgeschoren. Oda van Run was er ook weer. Televisie, radio en journalisten. Jan Wolkers had een fles champagne en twee glazen bij zich. Hij deed het allemaal erg leuk en dat is een hele ontspanning in een situatie, die duidelijk om een vluchtheuvel vraagt. Tijdens de overtocht in de stuurhut gebleven en niet één keer achterom gekeken. Willem blies onderweg al zijn stoom in absurditeiten af. Om acht uur vaste wal. Spandoek met 'Welkom, held van de eenzaamheid, in een wereld vol narigheid'. Zelden ben ik het met twee beweringen zo oneens geweest. Op de Breedenburg, radio en T.V.-interviews. Daarna ontbijt aan lange tafel met veel mensen. Het trof mij, dat alles op tafel klaar stond en dat er niets hoefde klaargemaakt te worden. Het plotseling kunnen praten met iedereen was niet vreemd, daarvoor is een week ook te kort. Wel had ik na een uur erge zin om in een hoekje wat kranten te lezen en dat heb ik ook gedaan. Vooral de schaakmatch van Fischer tegen Larsen: 4-0! Om twaalf uur geluisterd naar de eerste uitzending van Jan Wolkers. Dit was uitstekend: geen gezanik en wat ziet die man veel meer dan ik! Als Willem erin slaagt om die grofheden over condooms en dergelijke wat in te tomen, dan krijgen we een week lang een boeiende informatie over een nog niet geëxploreerd Wadden-eiland.
's Avonds in Hilversum. Van de tocht onderweg wel zeer genoten, vooral van de bomen. Om acht uur begon het programma 'Zo maar een zomeravond', dat ik nog nooit op de T.V. gezien had. Ik vroeg of ik mocht binnenkomen, als ik aan de beurt was, maar dat ging niet. De heer Stok vroeg een paar dingen, maar nü had ik moeite om mijn gedachten te ordenen met al die mensen opeens om me heen. Ik maakte er ook niet veel van. Alleen over twee dingen ben ik voldaan: 1) dat ik op de vraag van de heer Stok, of ik tot 'diepere inzichten' was gekomen en zo ja, welke die waren, geantwoord heb, dat ik dit de plaats niet vond om daarop in te gaan, waar hij gelukkig vrede mee had en 2) dat ik de fles wijn, die mij door Stok werd aangeboden, doorgaf aan de mensen op de wal, met name Willem Ruis en Gé Gouwswaard^ met vermelding van de steun, die ik van hen ondervonden had. Dit alles zonder baard, die meteen die ochtend in Warffum was afgeschoren.
Ik ben nu thuis, Zaterdagavond 17 juli. Het is moeilijk te geloven, dat ik een week geleden vertrokken ben. Ik kon nog net even in de tuin lopen en alles stond er nog, goedig en trouw. Binnen de boeken en buiten de wind. Ik voelde mij als een deserteur, die weer genadig ontvangen wordt. Honger heb ik nog steeds niet. Wel een groot verlangen om morgen, als het licht is, de bloemen en planten, maar vooral de bomen om me heen te zien. Einde en over.
Julien Green -- 16 juli 1933
• Julien Green (1900-1998) was een Amerikaans-Franse schrijver. Fragmenten uit zijn dagboeken zijn door Greetje van den Bergh vertaald als Journaal 1926-1945.
16 juli - In Den Haag. Lang staan kijken naar de Saul van Rembrandt. Hij droogt zijn gezicht, of eigenlijk zijn oog, met de punt van een gordijn. Daardoor zie je maar de helft van zijn gelaat, dat getekend is door de jaren, de begeerten, de verveling, de zwaarmoedigheid...
Kort geleden gedineerd met een Duitse vluchteling. Net als alle Duitse vluchtelingen voorspelt hij dat het Hitler-regime binnenkort in elkaar zal storten en dat de communisten aan de macht zullen komen. Het schijnt dat op kazernemuren het volgende rijmpje te lezen staat:
16 juli - In Den Haag. Lang staan kijken naar de Saul van Rembrandt. Hij droogt zijn gezicht, of eigenlijk zijn oog, met de punt van een gordijn. Daardoor zie je maar de helft van zijn gelaat, dat getekend is door de jaren, de begeerten, de verveling, de zwaarmoedigheid...
Kort geleden gedineerd met een Duitse vluchteling. Net als alle Duitse vluchtelingen voorspelt hij dat het Hitler-regime binnenkort in elkaar zal storten en dat de communisten aan de macht zullen komen. Het schijnt dat op kazernemuren het volgende rijmpje te lezen staat:
Adolf Hitier, gib uns BrotIn Den Haag een huis ontdekt waar met grote letters op staat: Nazional-sozialistische Beweging. Hier ook al. Wat wordt de wereld toch vervelend! Gisteren heb ik Dop Bles ontmoet, een boekhandelaar met wie wij in 1929 kennis hebben gemaakt. Een beminnelijke, ontwikkelde man. Toen hij me een boek liet zien, viel me op dat hij een ring droeg met een minuscuul klein hakenkruis erop. [Ik vergiste mij in de betekenis van dat hakenkruis, zoals ik verderop in dit dagboek zal uitleggen.]
Sonst wird bald die Reichswehr rot.
donderdag 14 juli 2016
Willy Uhlenbeck-Melchior -- 15 juli 1911
• In de zomer van 1911 bestudeerde de Leidse taalkundige prof. dr. C.C. Uhlenbeck de taal van de Blackfeet op hun reservaat in Montana. Zijn echtgenote, Willy Uhlenbeck-Melchior (1862-1954), vergezelde hem en hield nauwgezet een dagboek bij. Het is gepubliceerd als Bij de Blackfeet in Montana in 1911.
Donderdag 13 Juli
Om half acht op en vlug ontbijten met Tatsey. Werken met Tatsey. Ik naai eerst aan mijn blouses, die óp de bovenmouwen stuk gaan door den zon, daarna haak ik sterretjes. Na het eten werkt Uhlenbeck weer en ik zit uren lang beneden aan den creek, aan Badger met verschillende handwerken. Ik geniet van mijn breiwerk en kan rustig nadenken over de paar laatste dagen en ik kijk uit over de golvende prairie, over de schuimige koppen van Badger, over de zonnige vlakten om mij heen en ik voel mij wel heel gelukkig op dezen middag. Josephine komt om water: zij kijkt naar het breien, zij kan het niet. Kon ik het haar maar leeren! Bob & Chub spelen heel lang aan de rivier en houden mij heel prettig gezelschap. Om zes uur hebben wij avondeten en loopen wat rond, telkens en telkens goed uitkijkend naar vriend Walter, die om zeven uur zou komen werken. O, dat uitkijken naar iemand, die niet op tijd komt! Walter komt den heelen avond niet -zooals Uhlenbeck al vermoedde. Vroeg, om half tien reeds, gaan wij naar bed.
Zaterdag 15 juli
Om 7 uur op. Het onweert wat. Nu eens betrokken lucht, dan weer even zonneschijn. Wij ontbijten heelemaal alleen. Maandag zal Josephine Tatsey een en ander voor ons wasschen. Wij zitten samen hoog boven aan de helling van Badger, rechts van alle boschjes, als Lizzy komt zeggen, dat haar vader er is om les te geven. Dat is de eerste maal, dat Tatsey voor Uhlenbeck disponibel is en wij niet in de tent zijn: als hazen loopen wij er naar toe en zij beginnen direct te werken en achter de tent schrijf ik aan mijn dagboek, en naai ik wat. Tatsey heeft een brief voor Haarlem en een briefkaart voor Jan de Jong meegenomen en maakt, dat wij op den een of andere manier verder komen, hoe weet ik niet.
Mad Plume is de vorige dag niet gekomen: hij draagt water aan de ditchwerkers (een oude water boy!) Hij is een heel bejaarde, vriendelijken indiaan, die altijd met zijn kleinzoontje rondloopt en met wie wij - toen zij in het schuurtje logeerden - eens lang zaten te praten, zoomaar op den grond, dicht bij ons schuurtje: Mad Plume en zijn kleinzoontje, Walter, Uhlenbeck en ik. Natuurlijk vindt de ouden indiaan, dat wij van heel ver komen en even natuurlijk is het, dat hij ons vertelt, hoe oud hij is. Het is een warme dag geworden. 91° in den tent. Toch werkt Uhlenbeck den heelen middag hard met Tatsey. Een paar keer komt er een indiaan in de tent en met Jim Blood wordt, tegen betaling, een afspraak gemaakt. Deze man weet veel en zal komen vertellen op vaste dagen en uren. 't Is een mooien indiaan van 50 jaar. Wat een prachtige kleur, wat een voornaam profiel heeft deze indiaan. De zaterdagavond gaat heel stil voorbij.
Donderdag 13 Juli
Om half acht op en vlug ontbijten met Tatsey. Werken met Tatsey. Ik naai eerst aan mijn blouses, die óp de bovenmouwen stuk gaan door den zon, daarna haak ik sterretjes. Na het eten werkt Uhlenbeck weer en ik zit uren lang beneden aan den creek, aan Badger met verschillende handwerken. Ik geniet van mijn breiwerk en kan rustig nadenken over de paar laatste dagen en ik kijk uit over de golvende prairie, over de schuimige koppen van Badger, over de zonnige vlakten om mij heen en ik voel mij wel heel gelukkig op dezen middag. Josephine komt om water: zij kijkt naar het breien, zij kan het niet. Kon ik het haar maar leeren! Bob & Chub spelen heel lang aan de rivier en houden mij heel prettig gezelschap. Om zes uur hebben wij avondeten en loopen wat rond, telkens en telkens goed uitkijkend naar vriend Walter, die om zeven uur zou komen werken. O, dat uitkijken naar iemand, die niet op tijd komt! Walter komt den heelen avond niet -zooals Uhlenbeck al vermoedde. Vroeg, om half tien reeds, gaan wij naar bed.
Zaterdag 15 juli
Om 7 uur op. Het onweert wat. Nu eens betrokken lucht, dan weer even zonneschijn. Wij ontbijten heelemaal alleen. Maandag zal Josephine Tatsey een en ander voor ons wasschen. Wij zitten samen hoog boven aan de helling van Badger, rechts van alle boschjes, als Lizzy komt zeggen, dat haar vader er is om les te geven. Dat is de eerste maal, dat Tatsey voor Uhlenbeck disponibel is en wij niet in de tent zijn: als hazen loopen wij er naar toe en zij beginnen direct te werken en achter de tent schrijf ik aan mijn dagboek, en naai ik wat. Tatsey heeft een brief voor Haarlem en een briefkaart voor Jan de Jong meegenomen en maakt, dat wij op den een of andere manier verder komen, hoe weet ik niet.
Mad Plume is de vorige dag niet gekomen: hij draagt water aan de ditchwerkers (een oude water boy!) Hij is een heel bejaarde, vriendelijken indiaan, die altijd met zijn kleinzoontje rondloopt en met wie wij - toen zij in het schuurtje logeerden - eens lang zaten te praten, zoomaar op den grond, dicht bij ons schuurtje: Mad Plume en zijn kleinzoontje, Walter, Uhlenbeck en ik. Natuurlijk vindt de ouden indiaan, dat wij van heel ver komen en even natuurlijk is het, dat hij ons vertelt, hoe oud hij is. Het is een warme dag geworden. 91° in den tent. Toch werkt Uhlenbeck den heelen middag hard met Tatsey. Een paar keer komt er een indiaan in de tent en met Jim Blood wordt, tegen betaling, een afspraak gemaakt. Deze man weet veel en zal komen vertellen op vaste dagen en uren. 't Is een mooien indiaan van 50 jaar. Wat een prachtige kleur, wat een voornaam profiel heeft deze indiaan. De zaterdagavond gaat heel stil voorbij.
woensdag 13 juli 2016
Jane Goodall -- 14 juli 1960
On July 14, 1960, Jane Goodall [de bekende chimpansee-expert] arrived in Tanzania’s Gombe Stream National Park, where she would spend many years conducting her groundbreaking research. On her very first day at Gombe, Goodall saw her first chimp. In a diary entry from that first day she captures the tremendous thrill of that miraculous event (lees meer bij Brainpicking).
We woke at dawn … Left about 9 and arrived about 11. The fisherman were all along the beaches frying their dagga fish. It looked as though patches of sand had been whitewashed. Above, the mountains rose up steeply behind the beaches. The slopes were thickly covered with accacia and other trees… Every so often a stream cascaded down the vallys between the ridges, with its thick fringe of forest — the home of the chimps.
The lake water was so clear I could scarcely believe it.
Our tent was up in no time, in a clearing up from the fisherman’s huts on the stony beach. We had some lunch together, and then Ma and I spent an exhausting and hot afternoon setting things in order. I say exhausting because I had a foul sore throat, turning into a cold.
Then, about 5 o’clock, someone came along to say some people had seen a chimp. So off we went and there was the chimp. It was quite a long way -too far to tell its sex or even see properly what it looked like — but it was a chimp. It moved away as we drew level with the crowd of fishermen gazing at it, and, though we climbed the neighboring slope, we didn’t see it again. However, we went over to the trees & found a fresh nest there. — Whether that day’s of the day before I couldn’t tell. We returned to the beach and walked back.
We all had dinner together, and after long chats, & helplessly endeavoring to hear the news, Ma and I thankfully retired to bed.
We woke at dawn … Left about 9 and arrived about 11. The fisherman were all along the beaches frying their dagga fish. It looked as though patches of sand had been whitewashed. Above, the mountains rose up steeply behind the beaches. The slopes were thickly covered with accacia and other trees… Every so often a stream cascaded down the vallys between the ridges, with its thick fringe of forest — the home of the chimps.
The lake water was so clear I could scarcely believe it.
Our tent was up in no time, in a clearing up from the fisherman’s huts on the stony beach. We had some lunch together, and then Ma and I spent an exhausting and hot afternoon setting things in order. I say exhausting because I had a foul sore throat, turning into a cold.
Then, about 5 o’clock, someone came along to say some people had seen a chimp. So off we went and there was the chimp. It was quite a long way -too far to tell its sex or even see properly what it looked like — but it was a chimp. It moved away as we drew level with the crowd of fishermen gazing at it, and, though we climbed the neighboring slope, we didn’t see it again. However, we went over to the trees & found a fresh nest there. — Whether that day’s of the day before I couldn’t tell. We returned to the beach and walked back.
We all had dinner together, and after long chats, & helplessly endeavoring to hear the news, Ma and I thankfully retired to bed.
dinsdag 12 juli 2016
Søren Kierkegaard -- 13 juli 1837
• Søren Kierkegaard (1813-1855) was een Deense filosoof. Dagboeken.
13 juli
Dat ik me op dit moment zo voor Justinus Kerner interesseer, is omdat ik bij hem, hoewel hij een veel groter genie is, dezelfde artistieke onproduktiviteit bespeur als bij mezelf. Tevens zie ik dat er iets aan gedaan kan worden, ook al ontbreekt de feitelijke continuïteit; deze kan alleen maar compleet gemaakt worden door de continuïteit van de gemoedstoestand, waarvan ieder ideetje een bloempje, een soort novellistisch aforisme, een plastische studie is. Terwijl zijn eigen Dichtungen heel veel voortreffelijke, fantastische ideeën bevatten, zijn zijn berichten aus dem Nachtgebiete der Natur zo gortdroog dat je alleen daaruit al het indirecte bewijs voor de waarheid ervan zou kunnen aanvoeren.
13 juli
* Ik heb me vaak afgevraagd waarom ik zo'n grote afkeer heb van het maken van losse notities; hoe beter ik sommige grote mannen leer kennen in wier geschriften men geen kaleidoscopische opeenstapeling van ideeën aantreft (misschien dat Jean Paul me in dit opzicht door zijn voorbeeld voortijdig huiverig heeft gemaakt), en hoe meer ik me herinner dat een zo'n verfrissend schrijver als Hoffmann notities maakte en dat Lichtenberg adviseerde het te doen, hoe meer ik erachter wil komen waarom een op zich onschuldige bezigheid me zo tegen de borst stuitte, ja me bijna afkeer inboezemde. Ongetwijfeld omdat ik aan een eventuele publikatie dacht, wat inhoudt dat ik ze nader uit zou moeten werken, iets waar ik me maar niet toe kan zetten en, uitgeput door een dergelijke, abstracte mogelijkheid (een zekere literaire oprisping en walging), vervluchtigde het aroma van mijn inval en stemming. Ik denk echter wel dat het goed zou zijn door vaak notities te maken, mèt de navelstreng van de eerste stemming, gedachten te laten opkomen en het plan ze ooit te gebruiken zoveel mogelijk uit mijn hoofd te zetten, omdat ik er toch nooit toe zou komen wat ik geschreven heb te raadplegen; wel zou ik, door uit te hoesten zoals je in een brief aan een goede vriend doet, mezelf althans gedeeltelijk de kans geven op zelfkennis op een later tijdstip, op een soepele schrijfstijl, op de vaardigheid me schriftelijk uit te drukken, iets waar ik tot op zekere hoogte mondeling toe in staat ben, op het aanleren van een arsenaal aan kleine trekjes, waaraan ik tot nu toe slechts vluchtig aandacht heb geschonken en ten slotte, als wat Hamann zegt ook elders van toepassing is, op het profiteren van invallen die iemand maar één keer in zijn leven krijgt. Dit soort oefenen achter de schermen is voor iedereen, die niet zo begaafd is dat zijn ontwikkeling zich in het openbaar voltrekt, zonder twijfel noodzakelijk.
In de marge:
* Besluit gedateerd 13 juli 1837 en genomen in onze studeerkamer des middags om 6 uur.
13 juli
Dat ik me op dit moment zo voor Justinus Kerner interesseer, is omdat ik bij hem, hoewel hij een veel groter genie is, dezelfde artistieke onproduktiviteit bespeur als bij mezelf. Tevens zie ik dat er iets aan gedaan kan worden, ook al ontbreekt de feitelijke continuïteit; deze kan alleen maar compleet gemaakt worden door de continuïteit van de gemoedstoestand, waarvan ieder ideetje een bloempje, een soort novellistisch aforisme, een plastische studie is. Terwijl zijn eigen Dichtungen heel veel voortreffelijke, fantastische ideeën bevatten, zijn zijn berichten aus dem Nachtgebiete der Natur zo gortdroog dat je alleen daaruit al het indirecte bewijs voor de waarheid ervan zou kunnen aanvoeren.
13 juli
* Ik heb me vaak afgevraagd waarom ik zo'n grote afkeer heb van het maken van losse notities; hoe beter ik sommige grote mannen leer kennen in wier geschriften men geen kaleidoscopische opeenstapeling van ideeën aantreft (misschien dat Jean Paul me in dit opzicht door zijn voorbeeld voortijdig huiverig heeft gemaakt), en hoe meer ik me herinner dat een zo'n verfrissend schrijver als Hoffmann notities maakte en dat Lichtenberg adviseerde het te doen, hoe meer ik erachter wil komen waarom een op zich onschuldige bezigheid me zo tegen de borst stuitte, ja me bijna afkeer inboezemde. Ongetwijfeld omdat ik aan een eventuele publikatie dacht, wat inhoudt dat ik ze nader uit zou moeten werken, iets waar ik me maar niet toe kan zetten en, uitgeput door een dergelijke, abstracte mogelijkheid (een zekere literaire oprisping en walging), vervluchtigde het aroma van mijn inval en stemming. Ik denk echter wel dat het goed zou zijn door vaak notities te maken, mèt de navelstreng van de eerste stemming, gedachten te laten opkomen en het plan ze ooit te gebruiken zoveel mogelijk uit mijn hoofd te zetten, omdat ik er toch nooit toe zou komen wat ik geschreven heb te raadplegen; wel zou ik, door uit te hoesten zoals je in een brief aan een goede vriend doet, mezelf althans gedeeltelijk de kans geven op zelfkennis op een later tijdstip, op een soepele schrijfstijl, op de vaardigheid me schriftelijk uit te drukken, iets waar ik tot op zekere hoogte mondeling toe in staat ben, op het aanleren van een arsenaal aan kleine trekjes, waaraan ik tot nu toe slechts vluchtig aandacht heb geschonken en ten slotte, als wat Hamann zegt ook elders van toepassing is, op het profiteren van invallen die iemand maar één keer in zijn leven krijgt. Dit soort oefenen achter de schermen is voor iedereen, die niet zo begaafd is dat zijn ontwikkeling zich in het openbaar voltrekt, zonder twijfel noodzakelijk.
In de marge:
* Besluit gedateerd 13 juli 1837 en genomen in onze studeerkamer des middags om 6 uur.
maandag 11 juli 2016
Isaak Babel -- 12 juli 1920
• Isaak Babel (1896-1940) was een Russische schrijver. Zijn Dagboek 1920 is in het Nederlands vertaald door Peter Zeeman.
Beljov, 12.7.20
[...] Weekhartigheid. Verrukt aanschouw ik het onrussische, zuivere, energieke leven van de Tsjechen. Een geschikte dorpsoudste, in alle richtingen galopperen ruiters, telkens nieuwe eisen, veertig wagens hooi, 10 varkens, agenten van het Speciale Provianderingscomité — graan, een kwitantie voor de dorpsoudste — haver ontvangen — bedankt. De commandant van de verkenningsdienst van het 34ste regiment.
Degelijke boerenwoningen glanzen in de zon, dakpannen, ijzer, steen, appels, een stenen schoolgebouw, vrouwen van het halfsteedse type, heldere schorten. We lopen naar molenaar Juripov, de rijkste en de intelligentste, een rijzige knappe karakteristieke Tsjech met een Westeuropese snor. Een prachtige binnenplaats, een duiventil, dat ontroert me, nieuwe maalmachines, voormalige welstand, witte muren, een grote binnenplaats, een ruim gelijkvloers helder huis en kamer — heeft waarschijnlijk een fijn gezin, deze Tsjech, zijn vader is een pezige arme drommel, fatsoenlijke mensen, een energieke zoon met gouden tanden, slank en breedgeschouderd. Een aardige, vermoedelijk, jonge vrouw en kinderen.
De molen is uiteraard gemoderniseerd.
De Tsjech is overstelpt met kwitanties. We hebben vier paarden bij hem weggehaald en hem nota's gegeven voor het districtscommissariaat in Rovno, we hebben zijn rijtuig meegenomen, in ruil daarvoor een kapotgegane mitrailleurwagen gegeven, drie kwitanties voor meel en haver.
[...]
Terug, avond, tussen de rogge hebben ze een Pool gegrepen, alsof ze op een dier jagen, weidse velden, bloedrode zon, gouden nevel, wiegend graan, in het dorp wordt het vee bijeengedreven, roze stoffige wegen, ongewoon teer van vorm schieten vanachter de randen van de paarlen wolken vlammende tongen weg, een oranje vlam, boerenkarren werpen stof op.
Ik zit op de staf te werken (het paard galoppeerde prima), ga slapen naast Lepin. Een Let, stupide smoelwerk, een beetje varkensachtig, een bril, lijkt me fatsoenlijk. Lid van de generale staf.
Hij doet nogal botweg en onverwacht grappig. Moedertje, wanneer jij doodgaat, en klampte zich aan haar vast. Geen kerosine op de staf. Hij zegt: wij streven naar het licht maar hebben geen verlichting, ik ga wat met de meisjes van het dorp spelen, houdt zijn arm uitgestrekt, laat hem niet zakken, gespannen smoelwerk, zijn varkenslip trilt, zijn bril beweegt.
Beljov, 12.7.20
[...] Weekhartigheid. Verrukt aanschouw ik het onrussische, zuivere, energieke leven van de Tsjechen. Een geschikte dorpsoudste, in alle richtingen galopperen ruiters, telkens nieuwe eisen, veertig wagens hooi, 10 varkens, agenten van het Speciale Provianderingscomité — graan, een kwitantie voor de dorpsoudste — haver ontvangen — bedankt. De commandant van de verkenningsdienst van het 34ste regiment.
Degelijke boerenwoningen glanzen in de zon, dakpannen, ijzer, steen, appels, een stenen schoolgebouw, vrouwen van het halfsteedse type, heldere schorten. We lopen naar molenaar Juripov, de rijkste en de intelligentste, een rijzige knappe karakteristieke Tsjech met een Westeuropese snor. Een prachtige binnenplaats, een duiventil, dat ontroert me, nieuwe maalmachines, voormalige welstand, witte muren, een grote binnenplaats, een ruim gelijkvloers helder huis en kamer — heeft waarschijnlijk een fijn gezin, deze Tsjech, zijn vader is een pezige arme drommel, fatsoenlijke mensen, een energieke zoon met gouden tanden, slank en breedgeschouderd. Een aardige, vermoedelijk, jonge vrouw en kinderen.
De molen is uiteraard gemoderniseerd.
De Tsjech is overstelpt met kwitanties. We hebben vier paarden bij hem weggehaald en hem nota's gegeven voor het districtscommissariaat in Rovno, we hebben zijn rijtuig meegenomen, in ruil daarvoor een kapotgegane mitrailleurwagen gegeven, drie kwitanties voor meel en haver.
[...]
Terug, avond, tussen de rogge hebben ze een Pool gegrepen, alsof ze op een dier jagen, weidse velden, bloedrode zon, gouden nevel, wiegend graan, in het dorp wordt het vee bijeengedreven, roze stoffige wegen, ongewoon teer van vorm schieten vanachter de randen van de paarlen wolken vlammende tongen weg, een oranje vlam, boerenkarren werpen stof op.
Ik zit op de staf te werken (het paard galoppeerde prima), ga slapen naast Lepin. Een Let, stupide smoelwerk, een beetje varkensachtig, een bril, lijkt me fatsoenlijk. Lid van de generale staf.
Hij doet nogal botweg en onverwacht grappig. Moedertje, wanneer jij doodgaat, en klampte zich aan haar vast. Geen kerosine op de staf. Hij zegt: wij streven naar het licht maar hebben geen verlichting, ik ga wat met de meisjes van het dorp spelen, houdt zijn arm uitgestrekt, laat hem niet zakken, gespannen smoelwerk, zijn varkenslip trilt, zijn bril beweegt.
zondag 10 juli 2016
Willem Oltmans -- 11 juli 1966
• Willem Oltmans (1925-2004) was een Nederlandse journalist. Zijn dagboeken (76 delen) zullen in hun geheel online worden gezet bij de dbnl. De papieren versie wordt uitgegeven on der de titel Memoires.
11 juli 1966
Frits wilde met mij naar saunabad Thermos. Hij zag het als een proef - of het zin had om naar mij in de vs te komen - een examen of ik hem voldoende ‘vrij’ zou laten. Hij verdween in het gewoel van nichten. Ik vervolgde mijn eigen koers, maar voelde me verlamd door de aanwezigheid van Frits, ergens in het gebouw. Later liep ik langs een cabine en hoorde aan de geluiden dat Frits in actie was. Ik keek achter het gordijn. Hij lag boven op een blonde jongen, die op zijn rug lag. Nadat het was gebeurd zocht hij me op en zei dat hij weg wilde. Zijn ‘partner’, Peter X. uit Londen, wilde ook weg. We brachten hem met de auto naar zijn hotel. Frits ging nog even mee. Het was duidelijk dat het wel even zou duren en er een tweede nummer zou volgen. Ik wachtte in de auto en nam een besluit. Het is waanzin om voor zowel Frits als Richard carnets te schrijven, want ze gaan hun eigen weg anyway. Peter X. ging naar een Bach-concert. Wij reden naar Lochem, waar Frits les gaf in een zomerkamp.
In een Indonesische krant staat dat ambassadeur Sukrisno, in Hanoi, een verklaring heeft uitgegeven dat Adam Malik hem niet kan ontslaan dat de enige die hem kan terugroepen president Sukarno is, die hem ook heeft benoemd. Sukrisno onderstreepte dat de rechtse reactionairen, die naar de macht in Indonesië grepen, zich niet langer hielden aan de Grondwet van 1945. Het leger was bezig het land in het anticommunistische, westerse kamp te drukken. Hij noemde Adam Malik de voornaamste architect van het verraad van de Indonesische Revolutie en de doelstellingen van het Afro-Aziatische en Latijns-Amerikaanse blok. Hij noemde ‘the swing to the right’ in Jakarta, ‘a national disaster.’38 Sukrisno's analyse is gelijk aan de mijne, maar ik ben erg onzeker, wat nu van de situatie te denken. Er is in Jakarta bijvoorbeeld een spotprent verschenen - in het blad Ampera - waarop Sukarno en Suharto samen in een kano zitten te midden van wrakhout. President Sukarno probeert op die tekening, stukken hout gemerkt ‘communisten’, ‘mensen zonder principes of ruggengraat’, ‘leiders die hebben gefaald’ of ‘leiders die alleen eigen belangen beschermen’ uit het water te vissen terwijl Suharto hem daarvan tracht te weerhouden. In werkelijkheid probeert Sukarno een rechtse militaire dictatuur tegen te houden.
12 juli 1966
Voor de zoveelste maal roep ik de assistentie in van de njk tegen het gelazer van Luns en zijn trawanten. Ze willen me maar niet met rust laten.
11 juli 1966
Frits wilde met mij naar saunabad Thermos. Hij zag het als een proef - of het zin had om naar mij in de vs te komen - een examen of ik hem voldoende ‘vrij’ zou laten. Hij verdween in het gewoel van nichten. Ik vervolgde mijn eigen koers, maar voelde me verlamd door de aanwezigheid van Frits, ergens in het gebouw. Later liep ik langs een cabine en hoorde aan de geluiden dat Frits in actie was. Ik keek achter het gordijn. Hij lag boven op een blonde jongen, die op zijn rug lag. Nadat het was gebeurd zocht hij me op en zei dat hij weg wilde. Zijn ‘partner’, Peter X. uit Londen, wilde ook weg. We brachten hem met de auto naar zijn hotel. Frits ging nog even mee. Het was duidelijk dat het wel even zou duren en er een tweede nummer zou volgen. Ik wachtte in de auto en nam een besluit. Het is waanzin om voor zowel Frits als Richard carnets te schrijven, want ze gaan hun eigen weg anyway. Peter X. ging naar een Bach-concert. Wij reden naar Lochem, waar Frits les gaf in een zomerkamp.
In een Indonesische krant staat dat ambassadeur Sukrisno, in Hanoi, een verklaring heeft uitgegeven dat Adam Malik hem niet kan ontslaan dat de enige die hem kan terugroepen president Sukarno is, die hem ook heeft benoemd. Sukrisno onderstreepte dat de rechtse reactionairen, die naar de macht in Indonesië grepen, zich niet langer hielden aan de Grondwet van 1945. Het leger was bezig het land in het anticommunistische, westerse kamp te drukken. Hij noemde Adam Malik de voornaamste architect van het verraad van de Indonesische Revolutie en de doelstellingen van het Afro-Aziatische en Latijns-Amerikaanse blok. Hij noemde ‘the swing to the right’ in Jakarta, ‘a national disaster.’38 Sukrisno's analyse is gelijk aan de mijne, maar ik ben erg onzeker, wat nu van de situatie te denken. Er is in Jakarta bijvoorbeeld een spotprent verschenen - in het blad Ampera - waarop Sukarno en Suharto samen in een kano zitten te midden van wrakhout. President Sukarno probeert op die tekening, stukken hout gemerkt ‘communisten’, ‘mensen zonder principes of ruggengraat’, ‘leiders die hebben gefaald’ of ‘leiders die alleen eigen belangen beschermen’ uit het water te vissen terwijl Suharto hem daarvan tracht te weerhouden. In werkelijkheid probeert Sukarno een rechtse militaire dictatuur tegen te houden.
12 juli 1966
Voor de zoveelste maal roep ik de assistentie in van de njk tegen het gelazer van Luns en zijn trawanten. Ze willen me maar niet met rust laten.
Godfried Bomans -- 10 juli 1971
• Godfried Bomans (1913-1971) was een Nederlandse schrijver. In 1971 verbleef hij een week op het eiland Rottumerplaat. Van dat verblijf hield hij een dagboek bij.
Zaterdag 10 juli 1971 Eén uur 's middags. Een halfuur geleden is de boot weg gevaren. Ik ben nu werkelijk alleen. Omdat ik zo lang tevoren aan dit moment gedacht heb, is er niets door mij heen gegaan dat mij verrast heeft. Een 'plechtig' soort gevoel. Er is een enorm gekrijs van meeuwen om de tent geweest, maar dat begint nu af te nemen. Alleen die vogels, die hun nesten vlak bij de tent hebben, hangen nog in de lucht. Het is enorm heet daar binnenin en ik ben blij op het laatste moment een parasol gevraagd te hebben. Die staat nu vóór de tent, met een tafel en een stoeltje. Er waait wat wind. Die ene meeuw, die zijn nest op vijf meter afstand van mijn tafeltje heeft, is nu eindelijk ook neergestreken. De boot heb ik zo lang mogelijk door mijn verrekijker nagekeken. Er is al lang niets meer van te zien. Ik hoop, dat Eva nu niet huilt, nog minder dat ze stil verdriet heeft. Kinderen betalen altijd het meest. Zo ver ik zien kan, zee, zee, zee. Daarboven een bleekblauwe lucht. Uit het water begint wat groen op te doemen en dat betekent, dat op dit moment, een uur twintig, de eb is ingezet. Ik betrap me erop, dat ik telkens naar mensenstemmen luister, maar die kunnen er niet zijn. De volstrekte onmogelijkheid daarvan is blijkbaar iets, waar je aan wennen moet. Ik bespeur geen enkel gevoel van onrust of verlatenheid. Dit is ook wel wat ik verwacht had, maar je weet zoiets toch nooit zeker. Vreemd: het volle besef dat ik nu werkelijk alleen ben wil maar niet tot me doordringen. Je weet dat natuurlijk wel met het hoofd, maar dat is iets anders dan er helemaal van doordrongen zijn. Dit komt, denk ik, omdat zo'n situatie volstrekt nieuw is en tijd nodig heeft om armen en benen te bereiken. Overal, soms midden in zee, zie ik nu groenigheid opkomen. Zojuist mijn behoefte gedaan midden op het strand. Vanzelf kijk je dan eerst overal in het rond om te zien of dat wel kan. Is zeven dagen genoeg om dat af te leren? Ik ga nu mijn eerste wandeling maken. Uitkijken waar je loopt, er is veel wrakhout met roestige spijkers, niets wagen, er is niemand die je helpen kan als er iets mis gaat.
Vlak voor ik vertrok zag ik vier paaltjes op de horizon staan, die er eerst niet waren. Door de kijker zag ik dat het drie mannen waren en één vrouw. Robinson moest 28 jaar wachten eer hij de befaamde 'print in the sand' zag en mij overkomt dit al na een uur. Ze bleken gelukkig afkomstig te zijn van de boot, die wij op onze heentocht passeerden en dus geen toeristen van ver weg. Afkomstig uit Warffum. Ik heb geen bevoegdheid om zoiets te verbieden en kon niets anders doen dan hen vriendelijk duidelijk te maken waaróm ik er niet blij mee was. Achteraf spijt, dat ik toch op dringend verzoek mijn naam geschreven heb op de schouder van één man. Ik deed dit in ruil voor zijn belofte om over dit bezoek verder met niemand te praten, maar toch was het verkeerd, want wat heeft hij eraan als hij dat aan niemand laat zien? Tijdens het korte gesprek cirkelde een vliegtuig van de politie.
Het is nu half vier. Gelopen naar het huisje met de microfoon en nu weer terug in tent. Tot de horizon is alles groen. Prachtig — maar het bezoek heeft toch veel verstoord.
Kwart over vijf. De zon staat nog tamelijk hoog, maar het licht is veel mooier dan midden op de dag. Nog steeds tot de horizon alles groen, aan de kant van de Noordzee alleen een breder strand. Kook vier eieren, voor ik om zes uur de afgesproken korte verbinding tot stand breng. Ik probeer door kleine wandelingen rond de tent de meeuwen aan mijn aanwezigheid te wennen.
Kwart over zes. Kort gesprek met Willem Ruis, die in de 'Breeden-burg' te Warffum mijn enige contact met de wereld is. Hij vroeg, of mij iets mankeerde. Neen. Merkwaardige vraag: of ik op een duintop de boot had nageoogd? Ja. Waarom wil hij dat weten? De kleine conversatie ondervond ik gelukkig niet als een opluchting. Het moest gebeuren, maar was niet nodig. Na dat éne bezoek, vlak na de landing, is er niemand meer geweest. Het is een stille, innige avond, alles met een roze gloed overgoten. Aan lezen geen behoefte. Telkens als ik opsta om iets te doen, vliegt de hele meeuwenkolonie om me heen krijsend op, maar de zwerm daalt veel vlugger dan een paar uur geleden. Parasol neergehaald om vrij uitzicht te hebben over de oneindig groene vlakte voor me. Het is dus nog steeds eb, ik wist niet dat dit zo lang duren zou. Een emmer water mee terug gebracht na het gesprek om zes uur, want het is zonde om voor het wassen morgenochtend drinkwater te gebruiken. Tien minuten naar Bachs Wohltemperiertes Klavier geluisterd, misschien de enige muziek die 't tegen die stille pracht om me heen uithoudt. Toch weer afgezet. Het is niet goed om hieraan nog iets toe te voegen.
Ik kan maar niet besluiten om binnen in de tent iets klaar te maken voor het eten, je mist dan buiten te veel. Maar ik merk wel, dat ik nooit ver van mijn tent weg ga. Ik heb voorlopig genoeg aan deze plek en kijk maar. Zoiets zie je later toch nooit meer in je leven. Het eiland is nu enorm groot en tot aan de einder met een zacht groen overtrokken, daarboven de oneindige hemel als een paarlemoeren schelp.
Voor het eerst naar de Noordzee gelopen. Met het droog gelopen strand mee was het een kilometer. Drie soorten bloemen toch nog. Een lang gerekte paardebloem met véél knoppen en het tandvormige blad spits en schraal. Dan mooie witte of lila trosjes met glasachtige bloemetjes en tenslotte een distelachtige plant met gele bloemen, die op dotters lijken. Aan die kant veel minder meeuwen-eieren dan aan de waddenzijde, waar om de meter drie eieren liggen. Ik loop zo, dat ik het helm (dat er moeizaam bijstaat) niet vertrap. Het is kouder geworden, maar ik kan nog steeds (kwart voor negen) buiten zitten.
Als er nu ergens op aarde of zelfs in Nederland iets wereldschokkends gebeurde, dan zou ik het niet weten.
Ook is het vreemd te bedenken, dat ik nu de meest noordelijke Nederlander ben. Hogerop woont er niemand meer van dit merkwaardig geslacht.
Ik voel mij vredig en gelukkig. Zó had ik het mij ongeveer gedacht, in al die weken daarvóór, toen ik in Engeland, België, Tunis, Lybië, Malta en Sicilië aan dit eiland dacht. Het is precies zo uitgekomen. De zon is bijna onder. Een wazige oranje bol.
Een grote prullemand, dat is wat ze voor Jan Wolkers over 'n week mee moeten nemen. Dat is beter dan elke kleinigheid telkens apart ergens te moeten ingraven. Onthouden.
Negen uur. De zon raakt rechts de horizon, een majestueuze aanblik. Rechts meen ik het water te zien opkomen. Maar recht vooruit is nog alles groen. Vreemd.
Dit is de eerste keer, dat op dit eiland een mens zijn gedachten op papier zet. Het moet dan ook meteen maar zo goed mogelijk gebeuren. Over vijfjaar staat het hier vol met landhuisjes en dan kan het niet meer, tenminste niet wat ik hier beleef.
Om precies negen uur is het laatste restje van de zon achter de horizon weg gezakt. Het is nog licht. Een pijpje Schotse tabak. Heerlijk! Geen muggen.
Zaterdag 10 juli 1971 Eén uur 's middags. Een halfuur geleden is de boot weg gevaren. Ik ben nu werkelijk alleen. Omdat ik zo lang tevoren aan dit moment gedacht heb, is er niets door mij heen gegaan dat mij verrast heeft. Een 'plechtig' soort gevoel. Er is een enorm gekrijs van meeuwen om de tent geweest, maar dat begint nu af te nemen. Alleen die vogels, die hun nesten vlak bij de tent hebben, hangen nog in de lucht. Het is enorm heet daar binnenin en ik ben blij op het laatste moment een parasol gevraagd te hebben. Die staat nu vóór de tent, met een tafel en een stoeltje. Er waait wat wind. Die ene meeuw, die zijn nest op vijf meter afstand van mijn tafeltje heeft, is nu eindelijk ook neergestreken. De boot heb ik zo lang mogelijk door mijn verrekijker nagekeken. Er is al lang niets meer van te zien. Ik hoop, dat Eva nu niet huilt, nog minder dat ze stil verdriet heeft. Kinderen betalen altijd het meest. Zo ver ik zien kan, zee, zee, zee. Daarboven een bleekblauwe lucht. Uit het water begint wat groen op te doemen en dat betekent, dat op dit moment, een uur twintig, de eb is ingezet. Ik betrap me erop, dat ik telkens naar mensenstemmen luister, maar die kunnen er niet zijn. De volstrekte onmogelijkheid daarvan is blijkbaar iets, waar je aan wennen moet. Ik bespeur geen enkel gevoel van onrust of verlatenheid. Dit is ook wel wat ik verwacht had, maar je weet zoiets toch nooit zeker. Vreemd: het volle besef dat ik nu werkelijk alleen ben wil maar niet tot me doordringen. Je weet dat natuurlijk wel met het hoofd, maar dat is iets anders dan er helemaal van doordrongen zijn. Dit komt, denk ik, omdat zo'n situatie volstrekt nieuw is en tijd nodig heeft om armen en benen te bereiken. Overal, soms midden in zee, zie ik nu groenigheid opkomen. Zojuist mijn behoefte gedaan midden op het strand. Vanzelf kijk je dan eerst overal in het rond om te zien of dat wel kan. Is zeven dagen genoeg om dat af te leren? Ik ga nu mijn eerste wandeling maken. Uitkijken waar je loopt, er is veel wrakhout met roestige spijkers, niets wagen, er is niemand die je helpen kan als er iets mis gaat.
Vlak voor ik vertrok zag ik vier paaltjes op de horizon staan, die er eerst niet waren. Door de kijker zag ik dat het drie mannen waren en één vrouw. Robinson moest 28 jaar wachten eer hij de befaamde 'print in the sand' zag en mij overkomt dit al na een uur. Ze bleken gelukkig afkomstig te zijn van de boot, die wij op onze heentocht passeerden en dus geen toeristen van ver weg. Afkomstig uit Warffum. Ik heb geen bevoegdheid om zoiets te verbieden en kon niets anders doen dan hen vriendelijk duidelijk te maken waaróm ik er niet blij mee was. Achteraf spijt, dat ik toch op dringend verzoek mijn naam geschreven heb op de schouder van één man. Ik deed dit in ruil voor zijn belofte om over dit bezoek verder met niemand te praten, maar toch was het verkeerd, want wat heeft hij eraan als hij dat aan niemand laat zien? Tijdens het korte gesprek cirkelde een vliegtuig van de politie.
Het is nu half vier. Gelopen naar het huisje met de microfoon en nu weer terug in tent. Tot de horizon is alles groen. Prachtig — maar het bezoek heeft toch veel verstoord.
Kwart over vijf. De zon staat nog tamelijk hoog, maar het licht is veel mooier dan midden op de dag. Nog steeds tot de horizon alles groen, aan de kant van de Noordzee alleen een breder strand. Kook vier eieren, voor ik om zes uur de afgesproken korte verbinding tot stand breng. Ik probeer door kleine wandelingen rond de tent de meeuwen aan mijn aanwezigheid te wennen.
Kwart over zes. Kort gesprek met Willem Ruis, die in de 'Breeden-burg' te Warffum mijn enige contact met de wereld is. Hij vroeg, of mij iets mankeerde. Neen. Merkwaardige vraag: of ik op een duintop de boot had nageoogd? Ja. Waarom wil hij dat weten? De kleine conversatie ondervond ik gelukkig niet als een opluchting. Het moest gebeuren, maar was niet nodig. Na dat éne bezoek, vlak na de landing, is er niemand meer geweest. Het is een stille, innige avond, alles met een roze gloed overgoten. Aan lezen geen behoefte. Telkens als ik opsta om iets te doen, vliegt de hele meeuwenkolonie om me heen krijsend op, maar de zwerm daalt veel vlugger dan een paar uur geleden. Parasol neergehaald om vrij uitzicht te hebben over de oneindig groene vlakte voor me. Het is dus nog steeds eb, ik wist niet dat dit zo lang duren zou. Een emmer water mee terug gebracht na het gesprek om zes uur, want het is zonde om voor het wassen morgenochtend drinkwater te gebruiken. Tien minuten naar Bachs Wohltemperiertes Klavier geluisterd, misschien de enige muziek die 't tegen die stille pracht om me heen uithoudt. Toch weer afgezet. Het is niet goed om hieraan nog iets toe te voegen.
Ik kan maar niet besluiten om binnen in de tent iets klaar te maken voor het eten, je mist dan buiten te veel. Maar ik merk wel, dat ik nooit ver van mijn tent weg ga. Ik heb voorlopig genoeg aan deze plek en kijk maar. Zoiets zie je later toch nooit meer in je leven. Het eiland is nu enorm groot en tot aan de einder met een zacht groen overtrokken, daarboven de oneindige hemel als een paarlemoeren schelp.
Voor het eerst naar de Noordzee gelopen. Met het droog gelopen strand mee was het een kilometer. Drie soorten bloemen toch nog. Een lang gerekte paardebloem met véél knoppen en het tandvormige blad spits en schraal. Dan mooie witte of lila trosjes met glasachtige bloemetjes en tenslotte een distelachtige plant met gele bloemen, die op dotters lijken. Aan die kant veel minder meeuwen-eieren dan aan de waddenzijde, waar om de meter drie eieren liggen. Ik loop zo, dat ik het helm (dat er moeizaam bijstaat) niet vertrap. Het is kouder geworden, maar ik kan nog steeds (kwart voor negen) buiten zitten.
Als er nu ergens op aarde of zelfs in Nederland iets wereldschokkends gebeurde, dan zou ik het niet weten.
Ook is het vreemd te bedenken, dat ik nu de meest noordelijke Nederlander ben. Hogerop woont er niemand meer van dit merkwaardig geslacht.
Ik voel mij vredig en gelukkig. Zó had ik het mij ongeveer gedacht, in al die weken daarvóór, toen ik in Engeland, België, Tunis, Lybië, Malta en Sicilië aan dit eiland dacht. Het is precies zo uitgekomen. De zon is bijna onder. Een wazige oranje bol.
Een grote prullemand, dat is wat ze voor Jan Wolkers over 'n week mee moeten nemen. Dat is beter dan elke kleinigheid telkens apart ergens te moeten ingraven. Onthouden.
Negen uur. De zon raakt rechts de horizon, een majestueuze aanblik. Rechts meen ik het water te zien opkomen. Maar recht vooruit is nog alles groen. Vreemd.
Dit is de eerste keer, dat op dit eiland een mens zijn gedachten op papier zet. Het moet dan ook meteen maar zo goed mogelijk gebeuren. Over vijfjaar staat het hier vol met landhuisjes en dan kan het niet meer, tenminste niet wat ik hier beleef.
Om precies negen uur is het laatste restje van de zon achter de horizon weg gezakt. Het is nog licht. Een pijpje Schotse tabak. Heerlijk! Geen muggen.
vrijdag 8 juli 2016
Dorothy Wordsworth -- 9 juli 1828
• Dorothy Wordsworth (1771–1855) was een Engels dichteres en dagboekschrijfster, en de jongere zus van de dichter William Wordsworth. Haar dagboeken staan hier online.
Wednesday, 9th, Peele [op het eiland Man]. — Morning bright, and all the town busy. Yesterday the first of the herring fishing, and black baskets laden with silvery herrings were hauled through the town, herrings in the hand on sticks, and huge black fish dragged through the dust. Sick at the sight, ferried across the harbour to the Island Castle, very grand and very wild, with cathedral, tower, and extensive ruins, and tombstones of recent date: several of shipwrecked men. Our guide showed us the place where, as Sir Walter Scott tells us, Captain Edward Christian was confined, and another dungeon where the Duchess of Gloucester was shut up fifteen years, and there died, and used to appear in the shape of a black dog; and a soldier who used to laugh at the story vowed he would speak to it and died raving mad. The Castle was built before artillery was used, and the walls are so thin that it is surprising that it has stood so long. The grassy floor of the hill delightful to rest on through a summer's day, to view the ships and sea, and hear the dashing waves, here seldom gentle, for the entrance to this narrow harbour is very rocky. Fine caves towards the north, but it being high water, we could not go to them. Our way to Kirk Michael, a delightful terrace; sea to our left, cultivated hills to the right, and views backwards to Peele charming. The town stands under a very steep green hill, with a watch-tower at the top, and the castle on its own rock in the sea—a sea as clear as any mountain stream. Fishing-vessels still sallying forth. Visited the good Bishop Wilson's grave, and rambled under the shade of his trees at Bishop's Court, a mile further. The whole country pleasant to Ramsey; steep red banks of river. The town close to the sea, within a large bay, formed to the north by a bare red steep, to the south by green mountain and glen and fine trees, with houses on the steep. Ships in harbour, a steam-vessel at a distance, and sea and hills bright in the evening-time. Pleasant houses overlooking the sea, but the cottage70 all unsuspected till we reach a little spring, where it lurks at the foot of a glen, under green steeps. A low thatched white house dividing the grassy pleasure plot, adorned with flowers, and above it on one side a hanging garden—flowers, fruit, vegetables intermingled, and above all the orchard and forest trees; peeps of the sea and up the glen, and a full view of the green steep; a little stream murmuring below. We sauntered in the garden, and I paced from path to path, picked ripe fruit, ran down to the sands, there paced, watched the ships and steamboats—in short, was charmed with the beauty and novelty of the scene: the quiet rural glen, the cheerful shore, the solemn sea. To bed before day was gone.
Thursday. — Rose early. Could not resist the sunny grass plot, the shady woody steeps, the bright flowers, the gentle breezes, the soft flowing sea. Walked to Manghold Head, and Manghold Kirk: the first where the cross was planted. The views of Ramsey Bay delightful from the Head: a fine green steep, on the edge of which stands the pretty chapel, with one bell outside, an ancient pedestal curiously carved, Christ on the cross, the mother and infant Jesus, the Manx arms, and other devices; near it the square foundation surrounded with steps of another cross, on which is now placed a small sundial, the whole lately barbarously whitewashed, with church and roof—a glaring contrast to the grey thatched cottages, and green trees, which partly embower the church. Numerous are the grave-stones surrounding[Pg 292] that neat and humble building: a sanctuary taken from the waste, where fern and heath grow round, and over-grow the graves. I sate on the hill, while Henry sought the Holy Well, visited once a year by the Manx men and women, where they leave their offering—a pin, or any other trifle. Walked leisurely back to Ramsey; fine views of the bay, the orange-coloured buoy, the lovely town, the green steeps. The town very pretty seen from the quay as at the mountain's foot; rich wood climbing up the mountain glen, and spread along the hillsides.
Wednesday, 9th, Peele [op het eiland Man]. — Morning bright, and all the town busy. Yesterday the first of the herring fishing, and black baskets laden with silvery herrings were hauled through the town, herrings in the hand on sticks, and huge black fish dragged through the dust. Sick at the sight, ferried across the harbour to the Island Castle, very grand and very wild, with cathedral, tower, and extensive ruins, and tombstones of recent date: several of shipwrecked men. Our guide showed us the place where, as Sir Walter Scott tells us, Captain Edward Christian was confined, and another dungeon where the Duchess of Gloucester was shut up fifteen years, and there died, and used to appear in the shape of a black dog; and a soldier who used to laugh at the story vowed he would speak to it and died raving mad. The Castle was built before artillery was used, and the walls are so thin that it is surprising that it has stood so long. The grassy floor of the hill delightful to rest on through a summer's day, to view the ships and sea, and hear the dashing waves, here seldom gentle, for the entrance to this narrow harbour is very rocky. Fine caves towards the north, but it being high water, we could not go to them. Our way to Kirk Michael, a delightful terrace; sea to our left, cultivated hills to the right, and views backwards to Peele charming. The town stands under a very steep green hill, with a watch-tower at the top, and the castle on its own rock in the sea—a sea as clear as any mountain stream. Fishing-vessels still sallying forth. Visited the good Bishop Wilson's grave, and rambled under the shade of his trees at Bishop's Court, a mile further. The whole country pleasant to Ramsey; steep red banks of river. The town close to the sea, within a large bay, formed to the north by a bare red steep, to the south by green mountain and glen and fine trees, with houses on the steep. Ships in harbour, a steam-vessel at a distance, and sea and hills bright in the evening-time. Pleasant houses overlooking the sea, but the cottage70 all unsuspected till we reach a little spring, where it lurks at the foot of a glen, under green steeps. A low thatched white house dividing the grassy pleasure plot, adorned with flowers, and above it on one side a hanging garden—flowers, fruit, vegetables intermingled, and above all the orchard and forest trees; peeps of the sea and up the glen, and a full view of the green steep; a little stream murmuring below. We sauntered in the garden, and I paced from path to path, picked ripe fruit, ran down to the sands, there paced, watched the ships and steamboats—in short, was charmed with the beauty and novelty of the scene: the quiet rural glen, the cheerful shore, the solemn sea. To bed before day was gone.
Thursday. — Rose early. Could not resist the sunny grass plot, the shady woody steeps, the bright flowers, the gentle breezes, the soft flowing sea. Walked to Manghold Head, and Manghold Kirk: the first where the cross was planted. The views of Ramsey Bay delightful from the Head: a fine green steep, on the edge of which stands the pretty chapel, with one bell outside, an ancient pedestal curiously carved, Christ on the cross, the mother and infant Jesus, the Manx arms, and other devices; near it the square foundation surrounded with steps of another cross, on which is now placed a small sundial, the whole lately barbarously whitewashed, with church and roof—a glaring contrast to the grey thatched cottages, and green trees, which partly embower the church. Numerous are the grave-stones surrounding[Pg 292] that neat and humble building: a sanctuary taken from the waste, where fern and heath grow round, and over-grow the graves. I sate on the hill, while Henry sought the Holy Well, visited once a year by the Manx men and women, where they leave their offering—a pin, or any other trifle. Walked leisurely back to Ramsey; fine views of the bay, the orange-coloured buoy, the lovely town, the green steeps. The town very pretty seen from the quay as at the mountain's foot; rich wood climbing up the mountain glen, and spread along the hillsides.
zondag 3 juli 2016
Joseph Banks -- 5 juli 1769
• Joseph Banks (1743-1820) was een Engelse natuuronderzoeker en botanicus. Hij maakte deel uit van de eerste expeditie (1768-1771) van James Cook, en hield van die reis een dagboek bij.
1769 July 4.
Very little company today. I employd myself in planting a large quantity of the seeds of Water melons, Oranges, Lemons, limes etc. which I had brought from Rio de Janeiro; they were planted on both sides of the fort in as many varieties of soil as I could chuse. I have very little Doubt of the former especialy coming to perfection as I have given away large quantities among the natives and planted also in the woods; they now continualy ask me for seeds and have already shewd me melon plants of their raising which look perfectly well. The seeds that Captn Cooke sewd have provd so bad that no one has come up except mustard, even the Cucumbers and melons have faild, owing probably to the method of their being packd which was in small bottles seald down with rosin.
1769 July 5.
This morn I saw the operation of Tattowing the buttocks performd upon a girl of about 12 years old, it provd as I have always suspected a most painfull one. It was done with a large instrument about 2 inches long containing about 30 teeth, every stroke of this hundreds of which were made in a minute drew blood. The patient bore this for about ¼ of an hour with most stoical resolution; by that time however the pain began to operate too stron[g]ly to be peacably endurd, she began to complain and soon burst out into loud lamentations and would fain have persuaded the operator to cease; she was however held down by two women who sometimes scolded, sometimes beat, and at others coaxd her. I was setting in the adjacent house with Tomio for an hour, all which time it lasted and was not finished when I went away tho very near. This was one side only of her buttocks for the other had been done some time before. The arches upon the loins upon which they value themselves much were not yet done, the doing of which they told causd more pain than what I had seen. About dinner time many of our freinds came, Oamo, Otheothea, Tuarua etc.
1769 July 4.
Very little company today. I employd myself in planting a large quantity of the seeds of Water melons, Oranges, Lemons, limes etc. which I had brought from Rio de Janeiro; they were planted on both sides of the fort in as many varieties of soil as I could chuse. I have very little Doubt of the former especialy coming to perfection as I have given away large quantities among the natives and planted also in the woods; they now continualy ask me for seeds and have already shewd me melon plants of their raising which look perfectly well. The seeds that Captn Cooke sewd have provd so bad that no one has come up except mustard, even the Cucumbers and melons have faild, owing probably to the method of their being packd which was in small bottles seald down with rosin.
1769 July 5.
This morn I saw the operation of Tattowing the buttocks performd upon a girl of about 12 years old, it provd as I have always suspected a most painfull one. It was done with a large instrument about 2 inches long containing about 30 teeth, every stroke of this hundreds of which were made in a minute drew blood. The patient bore this for about ¼ of an hour with most stoical resolution; by that time however the pain began to operate too stron[g]ly to be peacably endurd, she began to complain and soon burst out into loud lamentations and would fain have persuaded the operator to cease; she was however held down by two women who sometimes scolded, sometimes beat, and at others coaxd her. I was setting in the adjacent house with Tomio for an hour, all which time it lasted and was not finished when I went away tho very near. This was one side only of her buttocks for the other had been done some time before. The arches upon the loins upon which they value themselves much were not yet done, the doing of which they told causd more pain than what I had seen. About dinner time many of our freinds came, Oamo, Otheothea, Tuarua etc.
Kay Kastner -- 4 juli 1989
• Kay Kastner (1974) hield als 15-jarige een dagboek bij, waarvan een gedeelte te lezen is bij Der Spiegel.
2. Juli 1989
Ich bin gerade erst aufgestanden, weil es hier total genial ist. (später mehr.) Samstag 17.6. sind wir dann mit Tante Brigitta nach London gefahren. Tante Brigitta hat irgendwie ein bischen gestört, aber es ging. So die Geschäfte waren eigendlich nicht so toll fand ich, aber sonst war es echt gut, vor allem, als ich so zwei Psychos gesehen habe, denen mehr oder weniger gefolgt bin und zu 'ner ganzen Gruppe kam. (4 in 'Band gespielt). War total geil, echt. Dann hat mich noch son Mädchen angesprochen (Lea), aber die konnte Gott sei dank Deutsch. Naja, dann wurde ich noch einmal von so 'nem Madel fotografiert und von 'ner Oma. Find' ich voll gut.
Nacher waren wir noch aus der Kingsstreet, da saßen ein paar Punks, die ich fotografieren wollte, aber als ich dann soweit war, saßen da noch einige Skins, dann habe ich es lieber erstmal gelassen. Hat mich voll gewundert, daß die sich so gut verstanden haben. So gut waren die Geschäfte da auch nicht. Irgendwie war ich ein bischen endtäuscht von London.
Naja, Sonntag 18.6. sind wir dann befor wir nach Hause gefahren sind, noch zum Leeds Castle gefahren, das war aber ziemlich langweilig. Um 20:00 waren wir zu hause und ich habe direkt telefoniert. Für Mo 19.6. steht in meinem Kalender nur noch Payam, damit kann ich leider nichts anfangen. Di. 20.6. war Tim bei mir und wir haben mir einen "Teller" gemacht und dann Fotos. Sah nicht schlecht aus, aber hoch finde ich besser.
So bin ich jedenfalls mit Simon, Tim, Maik, Kaba und Stoffel in den Saalbau gegangen und wir haben uns die Leute angeguckt (Dort war Abschlussball von Thielemann) O'man, manche haben gesagt "Was ist das", oder "Abschaum", oder als sich ein Mädchen mit uns unterhielt, kam die Mutter und meinte "Geh von den Pennern weg". War aber voll witzig.
4. Juli 1989
Ich muß endlich bis "heute" kommen, da mir was ziemlich wichtiges passiert ist. Aber erst zum 21.6. (Mi.). Ich bin zu Simon gefahren, da waren dann so alle. (Tim, Maik, Christian) und wir haben dann Corinna und Manuela abgeholt (aus Haarzopf/bei denen waren wir neulich auf 'ner Fete/Corinna fährt auch nach Rimini) Zuerst wollten wir mit Payam und Felix zu Kristin Kalker auf die Fete gehen, aber da sind wir nicht reingekommen, obwohl die Eltern mich ziemlich gut kennen. So sind wir also in zwei Gruppen nach Breitscheid getrampt. Und waren ziemlich schnell da.
Wir sind auf die Kletterbaumfete gegangen (von den Lindtorfern). Nachher habe ich gehört, daß sie gesagt haben, als wir gesichtet wurden "Oh, jetzt kommen Kastner und so" also nur negatives. Ich weiß nicht, warum sie uns alle hassen. Da war es aber witzig fand' ich, mit ein paar Leute habe ich mich noch angefreundet. Ich war voll gut drauf, hatte auch etwas getrunken.
Simon und ich haben uns dann da so hingelegt und gesagt, daß uns kalt ist und wurden sofort von insgesamt 5 Mädchen gewärmt. Corinna meinte dann zu mir, daß sie mich jetzt küßt, und gab mir direkt 'nen Züngler, dann ist Bernadette Wessel weggegangen, die auf mir lag und Manuela kam dafür. Der habe ich gesagt, daß mir am Mund kalt ist. Sie: Sagt Bernadette nichts dazu? Ich: nein. Und sie gab mir auch direkt 'nen Züngler. Dann sind wir ins Feld gegangen und haben zu 4. Über Kreuz rumgemacht.
Als dann Bernadette W. noch dazu kam, haben wir gesagt, daß alle Lindtorfer prüde sind und sie hat uns das Gegenteil bewiesen. Dann hat Simon noch Miriam und Vera getestet, und da auch einmal 5 volle Kanten ankamen, dachte ich voll, die würden uns jetzt verprügeln wollen, aber wir mußten nur aus dem Feld gehen, so sind wir in Wald gegangen (...)
2. Juli 1989
Ich bin gerade erst aufgestanden, weil es hier total genial ist. (später mehr.) Samstag 17.6. sind wir dann mit Tante Brigitta nach London gefahren. Tante Brigitta hat irgendwie ein bischen gestört, aber es ging. So die Geschäfte waren eigendlich nicht so toll fand ich, aber sonst war es echt gut, vor allem, als ich so zwei Psychos gesehen habe, denen mehr oder weniger gefolgt bin und zu 'ner ganzen Gruppe kam. (4 in 'Band gespielt). War total geil, echt. Dann hat mich noch son Mädchen angesprochen (Lea), aber die konnte Gott sei dank Deutsch. Naja, dann wurde ich noch einmal von so 'nem Madel fotografiert und von 'ner Oma. Find' ich voll gut.
Nacher waren wir noch aus der Kingsstreet, da saßen ein paar Punks, die ich fotografieren wollte, aber als ich dann soweit war, saßen da noch einige Skins, dann habe ich es lieber erstmal gelassen. Hat mich voll gewundert, daß die sich so gut verstanden haben. So gut waren die Geschäfte da auch nicht. Irgendwie war ich ein bischen endtäuscht von London.
Naja, Sonntag 18.6. sind wir dann befor wir nach Hause gefahren sind, noch zum Leeds Castle gefahren, das war aber ziemlich langweilig. Um 20:00 waren wir zu hause und ich habe direkt telefoniert. Für Mo 19.6. steht in meinem Kalender nur noch Payam, damit kann ich leider nichts anfangen. Di. 20.6. war Tim bei mir und wir haben mir einen "Teller" gemacht und dann Fotos. Sah nicht schlecht aus, aber hoch finde ich besser.
So bin ich jedenfalls mit Simon, Tim, Maik, Kaba und Stoffel in den Saalbau gegangen und wir haben uns die Leute angeguckt (Dort war Abschlussball von Thielemann) O'man, manche haben gesagt "Was ist das", oder "Abschaum", oder als sich ein Mädchen mit uns unterhielt, kam die Mutter und meinte "Geh von den Pennern weg". War aber voll witzig.
4. Juli 1989
Ich muß endlich bis "heute" kommen, da mir was ziemlich wichtiges passiert ist. Aber erst zum 21.6. (Mi.). Ich bin zu Simon gefahren, da waren dann so alle. (Tim, Maik, Christian) und wir haben dann Corinna und Manuela abgeholt (aus Haarzopf/bei denen waren wir neulich auf 'ner Fete/Corinna fährt auch nach Rimini) Zuerst wollten wir mit Payam und Felix zu Kristin Kalker auf die Fete gehen, aber da sind wir nicht reingekommen, obwohl die Eltern mich ziemlich gut kennen. So sind wir also in zwei Gruppen nach Breitscheid getrampt. Und waren ziemlich schnell da.
Wir sind auf die Kletterbaumfete gegangen (von den Lindtorfern). Nachher habe ich gehört, daß sie gesagt haben, als wir gesichtet wurden "Oh, jetzt kommen Kastner und so" also nur negatives. Ich weiß nicht, warum sie uns alle hassen. Da war es aber witzig fand' ich, mit ein paar Leute habe ich mich noch angefreundet. Ich war voll gut drauf, hatte auch etwas getrunken.
Simon und ich haben uns dann da so hingelegt und gesagt, daß uns kalt ist und wurden sofort von insgesamt 5 Mädchen gewärmt. Corinna meinte dann zu mir, daß sie mich jetzt küßt, und gab mir direkt 'nen Züngler, dann ist Bernadette Wessel weggegangen, die auf mir lag und Manuela kam dafür. Der habe ich gesagt, daß mir am Mund kalt ist. Sie: Sagt Bernadette nichts dazu? Ich: nein. Und sie gab mir auch direkt 'nen Züngler. Dann sind wir ins Feld gegangen und haben zu 4. Über Kreuz rumgemacht.
Als dann Bernadette W. noch dazu kam, haben wir gesagt, daß alle Lindtorfer prüde sind und sie hat uns das Gegenteil bewiesen. Dann hat Simon noch Miriam und Vera getestet, und da auch einmal 5 volle Kanten ankamen, dachte ich voll, die würden uns jetzt verprügeln wollen, aber wir mußten nur aus dem Feld gehen, so sind wir in Wald gegangen (...)
W.T. Stead -- 3 juli 1886
• W.T. Stead (1849-1912) was een Britse dagbladuitgever. Op deze site staan brieven en dagboekfragmenten van zijn hand.
I am now about seven months out of gaol. The curious effect it has had on me has been that I have lost to some slight extent the nerve and dash which used to belong to me. This showed itself oddly enough in a certain timidity in getting into a train in motion in the crowd that rushes for the first carriage of the morning train. Before gaol I never cared. More important than this is the slight loss of nerve that makes me less unhesitatingly impudent, if I may borrow my enemies' phrase, in tackling notabilities, etc. It supplies a palpable excuse for those who wish to evade me. Why should they see me or do what I ask them to do when, to a certain extent, I and my paper are under the cloud of imprisonment and social odium? I feel this the more because I see Mr. Thompson suffers from it. The devotion of personal adherents ill counterbalances the general unthinking shadow of the world's displeasure, unless you can live solely among your devotees and avoid the constant struggle to be foremost in doing the worlds work, not for the sake of being foremost, but because if you let others take your place they will use it for war not for peace, for tyranny not for freedom, for man not for woman. I shrink from demanding, as an obvious right, interviews etc., from persons whom I know will have heard the censure and may not know the praise. Of course they do not know me, those persons. With those who know me I stand in a different category. They see me as I am. Those who only know of me through common report are in a society that is preponderatingly hostile to those who meddle with its vices, and they are naturally disposed to believe that I am a somewhat bad fellow, whom they will do well to avoid. To live this down I must do something splendaciously, something that will give the silly world some other label to paste against my name than that of criminal convict.
I am sorry for Thompson. I have injured his property and caused him untold pain. If God would only enable me to make him an immense return! But that must be as God wills. I will do all that mortal can. Before the end of this year I ought to see my way to placing the P.M.G. in a sound financial position. I wonder. I also wish, if God wills, that I may be able to do something to make my wife and family safe from monetary difficulties when I am called hence. If I could found them a little property? Nothing I have ever done for money has prospered. About public speaking, I feel as if I had said my say and had not to speak any more just now. I ought to write more religiously in the paper. Tolstoy attracts me enormously.
I am now about seven months out of gaol. The curious effect it has had on me has been that I have lost to some slight extent the nerve and dash which used to belong to me. This showed itself oddly enough in a certain timidity in getting into a train in motion in the crowd that rushes for the first carriage of the morning train. Before gaol I never cared. More important than this is the slight loss of nerve that makes me less unhesitatingly impudent, if I may borrow my enemies' phrase, in tackling notabilities, etc. It supplies a palpable excuse for those who wish to evade me. Why should they see me or do what I ask them to do when, to a certain extent, I and my paper are under the cloud of imprisonment and social odium? I feel this the more because I see Mr. Thompson suffers from it. The devotion of personal adherents ill counterbalances the general unthinking shadow of the world's displeasure, unless you can live solely among your devotees and avoid the constant struggle to be foremost in doing the worlds work, not for the sake of being foremost, but because if you let others take your place they will use it for war not for peace, for tyranny not for freedom, for man not for woman. I shrink from demanding, as an obvious right, interviews etc., from persons whom I know will have heard the censure and may not know the praise. Of course they do not know me, those persons. With those who know me I stand in a different category. They see me as I am. Those who only know of me through common report are in a society that is preponderatingly hostile to those who meddle with its vices, and they are naturally disposed to believe that I am a somewhat bad fellow, whom they will do well to avoid. To live this down I must do something splendaciously, something that will give the silly world some other label to paste against my name than that of criminal convict.
I am sorry for Thompson. I have injured his property and caused him untold pain. If God would only enable me to make him an immense return! But that must be as God wills. I will do all that mortal can. Before the end of this year I ought to see my way to placing the P.M.G. in a sound financial position. I wonder. I also wish, if God wills, that I may be able to do something to make my wife and family safe from monetary difficulties when I am called hence. If I could found them a little property? Nothing I have ever done for money has prospered. About public speaking, I feel as if I had said my say and had not to speak any more just now. I ought to write more religiously in the paper. Tolstoy attracts me enormously.
Anneliese Stöbis -- 2 juli 1945
• Anneliese Stöbis (1915-1966) was een Duitse huisvrouw. In de periode 1944-1946 hield ze een dagboek bij.
2. Juli 1945 Vorige Nacht werde ich plötzlich wach, durch einen furchtbar lauten, nahen Schuss. Ich springe aus dem Bett und eile zum Fenster, da höre ich zu meinem Entsetzen, erschütternde anhaltende Hilferufe eines Mannes. Im selben Augenblick wusste ich was los war. Die Russen oder Polen waren eingebrochen beim Nachbarn. Der 78 jährige Mann schlief ganz allein in dem Hause. Als wir den ersten Hilferuf hörten, sprangen wir gleich aus den Betten, zogen uns rasch etwas über und „trommelten“ die ganze Nachbarschaft aus den Betten. Ich rannte durch den Garten, stieg über einen Zaun, dann durch die Wiese, wieder über einen Zaun, dann rannte ich durch Heide und Gebüsch, durch einen Graben bis auf die nächste Straße, und immer gerufen: Aufstehen, bei Sch. wird eingebrochen!" Hilfe! Hilfe! Dann haben wir die Einzelnen Nachbarn gerufen. Es dauerte nur kurze Zeit, da war alles auf den Beinen. Ein Nachbar rannte noch schnell zum andern um ihn zu wecken. Dann zogen sie los, mit Knüppeln bewaffnet. Als die ersten hinkamen, waren die Einbrecher wieder verschwunden. Sie hatten erst die Scheibe eingeschlagen an dem Zimmer, wo der Mann schlief, haben dann in dasselbe Zimmer hineingeschossen. In zwei Räumen haben sie viel durcheinander geworfen. Sie sind ziemlich schnell verscheucht worden, denn sie haben gar nicht viel angerichtet nach bisheriger Feststellung. O, war das eine schreckliche, unheimliche Nacht. Wir waren auf von ¼ vor 3 Uhr bis ¼ vor 5 Uhr. Es war schon ganz hell, als wir wieder zu Bett gingen. Vater und ein Nachbar sind inzwischen noch zu den Angehörigen des alten Mannes gegangen, um denen die Nachricht zu bringen. Es dauerte wohl eine halbe Stunde, bis die wach wurden.
Es regnet schon eine Woche lang fast durchgehend.
2. Juli 1945 Vorige Nacht werde ich plötzlich wach, durch einen furchtbar lauten, nahen Schuss. Ich springe aus dem Bett und eile zum Fenster, da höre ich zu meinem Entsetzen, erschütternde anhaltende Hilferufe eines Mannes. Im selben Augenblick wusste ich was los war. Die Russen oder Polen waren eingebrochen beim Nachbarn. Der 78 jährige Mann schlief ganz allein in dem Hause. Als wir den ersten Hilferuf hörten, sprangen wir gleich aus den Betten, zogen uns rasch etwas über und „trommelten“ die ganze Nachbarschaft aus den Betten. Ich rannte durch den Garten, stieg über einen Zaun, dann durch die Wiese, wieder über einen Zaun, dann rannte ich durch Heide und Gebüsch, durch einen Graben bis auf die nächste Straße, und immer gerufen: Aufstehen, bei Sch. wird eingebrochen!" Hilfe! Hilfe! Dann haben wir die Einzelnen Nachbarn gerufen. Es dauerte nur kurze Zeit, da war alles auf den Beinen. Ein Nachbar rannte noch schnell zum andern um ihn zu wecken. Dann zogen sie los, mit Knüppeln bewaffnet. Als die ersten hinkamen, waren die Einbrecher wieder verschwunden. Sie hatten erst die Scheibe eingeschlagen an dem Zimmer, wo der Mann schlief, haben dann in dasselbe Zimmer hineingeschossen. In zwei Räumen haben sie viel durcheinander geworfen. Sie sind ziemlich schnell verscheucht worden, denn sie haben gar nicht viel angerichtet nach bisheriger Feststellung. O, war das eine schreckliche, unheimliche Nacht. Wir waren auf von ¼ vor 3 Uhr bis ¼ vor 5 Uhr. Es war schon ganz hell, als wir wieder zu Bett gingen. Vater und ein Nachbar sind inzwischen noch zu den Angehörigen des alten Mannes gegangen, um denen die Nachricht zu bringen. Es dauerte wohl eine halbe Stunde, bis die wach wurden.
Es regnet schon eine Woche lang fast durchgehend.
Abonneren op:
Posts (Atom)